VOETSPOREN
DE WRAAKOEFENING en TOT AAN DE SPRONG
wfh- Vlamingen -
een almanak
het
bezig bestaan
van
eli asser
helen knopper
PZC/zaterdagkrant
Professor J. J. Oversteegen bracht zijn opstellen over W. F. Hermans bijeen in 'Voetstappen van
WFH\ De titel verklaart hij in zijn voorwoord min of meer als volgt: „Men heeft de literaire
criticus wel een schaduwloper genoemd. Dat beeld is mij te zonnig. Als ik over iemand schrijf, heb
ik eerder het gevoel dat ik in het donker achter hem aanloop en zijn voetstappen ergens in de verte
vóór mij hoor. Ik moet maar raden waar hij precies is, waar hij heen gaat. Niet zelden vraag ik mij
af, of ik niet allang achter de verkeerde aanzit. Pas veel later, als ik denk dat het licht geworden is,
zie ik iets: de afdrukken van wat ik aanneem dat zijn voetstappen zijn" (13).
De eerste twintig jaar van Hermans' eindelijke waarheid slechts de chaos is. beeld citaten van anderen verdraait
schrijversloopbaan werden gevolgd. Maar in romans als'Onder professoren' hij ten eigen gunste. Toch waardeert
met werken als 'De tranen der acacia's'
en 'De god Denkbaar Denkbaar de god'.
Slechts één van de essays van Overstee
gen is nieuw, twee ervan werden in de
jaren zestig in het tijdschrift 'Merlijn'
gepubliceerd. Oversteegen richtte
'Merlijn' op samen met Kees Fens en H.
U. Jessurun d'Oliveira. In 'Merlijn' werd
de literatuur als een zelfstandige groot
heid beschouwd. Er werd bijvoorbeeld
niet uitgewijd over biografische gege
vens. In "Merlijn' werd voor het eerst
diep op Hermans' werk ingegaan, voor
al door Oversteegen. Voordien waren
nauwelijks gedetailleerde beschouwin
gen over zijn literaire ideeën versche
nen. Misschien staat dat in verband
met misplaatste redenen van morali
teit. Hermans' opvattingen zijn immers
van een volstrekt pessimisme.
De structurele analyses van Hermans'
proza door Oversteegen waren toen ze
voor het eerst verschenen van groot be
lang. Het is de vraag of dat nu nog het
geval is. Er zijn veel studies over Her
mans verschenen die Oversteegen's
werk achterhaald hebben gemaakt. Dit
temeer daar Oversteegen zijn artikelen
niet heeft herzien, behalve dat hij een
enkele noot van soms wat twijfelachtig
karakter toevoegt, zoals op pagina 57:
„Voor jonge lezers: de Idil was een ka
tholieke organisatie die onder meer een
niet-aflatende strijd tegen pornografie
voerde, zeg maar: de voorlopers van het
radicale-feminisme van nu. hetgeen
trouwens aan de kleding van de Idil-
adviseurs al te zien was. Voor het ge
mak noemden zij vrijwel alle goede boe
ken 'pornografie', wat hun werk in niet
geringe mate vergemakkelijkte".
De beperkingen (vaak door de auteur
zelf aangeduid met zinnetjes als 'Hier
bij laat ik het') die de stukken vroeger al
hadden, wreken zich nu nog meer. Het
is jammer dat aan Hermans' werk van
na 1965 geen enkele aandacht wordt be
steed. Oversteegen ziet bij Hermans
een ontwikkeling van de idee dat moed
wil en misverstand de menselijke be
trekkingen beheersen naar de idee van
de absolute chaos. Die ontwikkeling is
in één van de belangrijkste werken van
Hermans die buiten het bestek van de
ze opstellenbundel vallen voortgezet:
"Nooit meer slapen'. Ook in recenter
werk overheerst de gedachte dat de uit-'
en 'Uit talloos veel miljoenen' mist Her
mans' proza de intensiteit van vroeger
Hermans' wereldbeeld wordt door
Oversteegen als volgt samengevat; „Er
bestaat een 'hogere werkelijkheid' of
'waarheid' en die is: de chaos Onder de
absurditeit der verschijnselen ligt de
chaos. Het is niet zo dat een absurd ver
band tussen die dingen bestaat, maar
dat dat verband alleen maar in schijn
aanwezig is" 19). Hij zegt dit in een stuk
over 'Het behouden huis', door hem een
werk uit "Hermans' middenperiode' ge
noemd. In vroeger werk, bijvoorbeeld in
het in 1943 geschreven 'Conserve', is de
chaos nog niet zo volstrekt. Contacten
tussen mensen verlopen in deze roman
al wel uiterst moeizaam, de figuren zijn
bijzonder eenzaam. Het bedrog in con
tacten tussen mensen wordt nog schril
ler belicht in 'De tranen der acacia's'.
Uiteindelijk krijgt de chaos steeds meer
nadruk.
In romans als 'De god Denkbaar Denk
baar de god' (1956) en 'De donkere ka
mer van Damocles' (1958) zijn waan en
werkelijkheid niet meer te onderschei
den: Het chaotische gaat zich over het
formele vlak uitstrekken: de literaire
vorm wordt aangepast bij het uitgangs
punt van totale chaos. In 'De donkere
kamer van Damocles' is de werkelijk
heid geheel ongrijpbaar geworden. Wie
is Osewoudt in werkelijkheid? Wat is
reëel en wat is fantasie?
Misschien nog duisterder is 'De god
Denkbaar Denkbaar de god'. Hermans
beschouwt het zelf als een van zijn be
langrijkste boeken: de kritiek negeerde
het. Oversteegen's analyse van het
boek is verdienstelijk. De roman laat
zich grofweg in tweeën verdelen. In het
ene gedeelte is hoofdfiguur Denkbaar
geheime papieren kwijt. Hij gaat de ge
heimen zoeken op zijn kantoor, vindt ze
niet, springt uit het raam, maar komt
goed terecht. Dan springt hij nog eens.
In het tweede deel wordt Denkbaar een
god. vreemde gebeurtenissen rijgen
zich aaneen. Een aantal associaties
worden door Oversteegen verklaard.
Volgens hem is het hele tweede deel een
weergave van Denkbaar's gedachten
tijdens zijn val.
Aandacht krijgen ook Hermans' es
says. Oversteegen vindt dat Hermans
niet vrij is van demagogie, bijvoor-
Oversteegen Hermans' essays zeer.
Voetstappen van WFH'. doorj. J. Overstee
gen. 122 pap., f 19.50, HES, Postbus 129.
Utrecht
Vlamingen
Vlaamse schrijvers klagen regelmatig
over de geringe belangstelling voor
hun werk in Nederland. Coryfeeën als
Marnix Gijsen, Hubert Lampo en Ward
Ruyslinck zouden veronachtzaamd
worden. De Vlaamse poëzie zou al hele
maal geen kansen in Nederland krij
gen. Is de ontstemming terecht?
Nauwelijks. De oorzaak voor de geringe
belangstelling is de kwaliteit van het
gebodene. Wat goed is, wordt in Neder
land wel degelijk gewaardeerd. Zie deze
opmerking van Louis Paul Boon: „Ik
ben geen Belgisch en geen Vlaams au
teur, ik ben een Nederlands auteur. Ze
hebben mij in België altyd miskend. En
in Amsterdam hebben ze mijne naam
gemaakt. Want 't is toch waar hè. jong.
als wij de Hollanders niet hadden ge
had, die aan mij geduwd hebben....".
In Vlaanderen ontbreekt kennelijk het
nodige gevoel voor maat en schaal. Al
lerlei onbelangrijke schrijvers worden
systematisch overschat. Dat blijkt ook
weer in de bundel vraaggesprekken
'Schrijven aan een opus' waarin hoog
wordt opgegeven van figuren als Ivo Mi-
chiels, Mark Insingel, Claude van de
Berge en Gust Gils. 'Schrijven aan een
opus' is een publikatie van Hugo Bous-
set, de interviews werden in andere
vorm door de Belgische radio uitgezon
den. Met term 'opus' duidt Bousset die
prozaliteratuur aan „waarin noch de
schrijver, noch de lezer primeren, maar
de literaire tekst zelf'.
„Om het nog anders te formuleren: in
het 'opus' staat niet de emotieve functie
van de taal centraal (zoals bij de geën
gageerde' schrijvers), maar de poëti
sche functie'. „De opus-schrijver is niet
in de eerste plaats met zichzelf of met de
maatschappij bezig, maar met de taal
zelf' (11).
Onderscheiden worden nog totaalpro-
za en absoluut proza. In het totaalproza
dat beoefend wordt door onder anderen
ZATERDAG 30 OKTOBER 1982
Damièl Robberechts en Walter van den
Broeck wordt taalkritiek uitgeoefend.
„Het is de bedoeling de lezer bewust te
maken van de wijze waarop hij door
taalmisbruik verslaafd wordt en gede
gradeerd tot louter produktie- en con
sumptiedier" (15). In het absoluut proza
wordt een abstracte 'schoonheid' ge
construeerd. Namen die hierbij horen
zijn onder meer die van As tére Michel
Dhondt en Bernard Kemp. Ook Willy
Roggeman schrijft absoluut proza, hij
zou behoren 'tot de top van onze heden
daagse prozacultuur' (28), maar in een
vraaggesprek met Bousset zag hij mets.
Verstandig, want de interviews stellen
niet veel voor.
Bij theoretici als Bousset stuitje steeds
op een misverstand. Als je maar op een
bepaalde manier zou schrijven, wordt
het vanzelf goed, watje ook schrijft. Zo
werkt het gelukkig niet. De literatuur
zou er een saaie aangelegenheid door
worden. Het werk van een aantal van de
schrijvers waarmee Bousset sprak is tot
op zekere hoogte onderling verwissel
baar. Voor de ideeën die de schrijvers in
dit boek te berde brengen geldt hetzelf
de. Er is niemand bij zulke beperkingen
gebaat. Paul de Wispelare zegt het in
het interview dat Bousset hem afnam
zo: „Er zijn immers precies zoveel soor
ten kunstopvattingen als er soorten
van kunstenaars zijn" (130). Het ge
sprek met De Wispelaere is overigens
het enige lezenswaardige in deze uitga
ve. Verder is het peil bedroevend, in alle
opzichten. Uit de mond van 'Astère Mi
chel Dhondt werd opgetekend: „Mijn
relaties met de jongens waren inder
daad erg platonisch en wel in de meest
letterlijke zin, want platonische liefde
betekende oorspronkelijk knapenlief-
de" (179).
'Schrijven aaneen opus', door Hugo Bousset
20S pag.; 26.50. ManteaulAmsterdam.
almanak
'Aarts' Letterkundige Almanak voor
het Boekenjaar 1983' is verschenen. De
uitgave is haast onmisbaar voor wie in
literatuur belang stelt. Behalve de ver
jaardagskalender zijn er de uitvoerige
lijsten met adressen, van literatoren,
fanclubs, subsidieverstrekkers, tijd
schriften, uitgevers, antiquariaten en
literaire café's. Dan is er een bijlage
gewijd aan de kleine Tachtiger Hein
Boeken. Het klapstuk van deze afleve
ring is het gedeelte over 'Het Geld en
De Letteren'. W. A. M. de Moor (voorzit
ter van de Commissie Letteren in de
Raad voor de Kunst en dus nauw be
trokken bij de toewijzing van subsi
dies aan schrijvers) schrijft over 'De
Nederlandse schrijver en het slijk der
aarde'.
Hij legt het stelsel van werkbeurzen hel-
W. F. Hermans
der uit, vermijdt de sensatiezucht te be
vredigen. In feite besteedt de overheid
een relatief nauwelijks noemens
waardig bedrag aan de subsidiëring
van de letteren: zes miljoen gulden.
„Niet meer dan éénderde straaljager en
minder dan honderd leraren-salaris
sen" (120, schrijft De Moor. Wat doet
men met het bedrag?
„Een Letterkundig Museum instand
houden. bijdragen in het inkomen van
een tweehonderdtal auteurs, bijdragen
in de produktie van boekuitgaven en
nog wat kleinere dingen". Toch leeft de
gedachte - ook in het parlement - dat
de letteren te veel gemeenschapsgeld
krijgen. „Terwijl intussen bij alle Instel
lingen die van gemeenschapsgeld zijn
opgebouwd, scholen, universiteiten,
departementen, postkantoren, politie-
bureau's, belastingkantoren en sociaal-
pedagogische diensten, honderden, nee
duizenden staan te klungelen voor de
klas: onder de dekmantel van thuis
werken om de concentratie vast te hou
den het gras maaien; de stapels nota's
van de ene zijde van het bureau naar de
andere zijde verleggen; en procesverba
len uitschrijven voor het rijden zonder
achterlicht, terwijl het betrokken rij
wiel nog geen uur later straffeloos kan
worden ontvreemd" (116/7) - volgens
De Moor.
De schrijvers ontvangen onder meer
werkbeurzen; hoeveel ze krijgen
wordt beslist door het bestuur van het
Fonds voor de Letteren. Kwaliteit van
het oeuvre, omvang van het werk en
een behoorlijke produktiviteit van de
auteur zijn de belangrijkste criteria.
Zulke zaken zijn natuurlijk niet objec
tief te bepalen, vandaar dat soms pro
blemen rijzen. Het gaat bij de werk
beurzen uitdrukkelijk niet om een so
ciale uitkering. Wanneer het Fondsbe
stuur (dat steeds van samenstelling
wisselt) vindt dat een bepaalde auteur
toch minder belangrijk is dan men aan
vankelijk had gedacht, kan men gelei
delijk op zijn beurs korten. Zo besloot
men onlangs de beurs van Sybren Polet
te verlagen. Polet besloot naar de rech
ter te stappen. „Ik moet zeggen, ik heb
voor het bedrag van die man, die Polet,
geen woorden" (132), is het commen
taar van De Moor. Het geld en de lette
ren blijft een heerlijk onderwerp om
over te roddelen. Het gevaar van het
naar buiten brengen van zulke delicate
zaken is helaas, dat het wantrouwen
van de gemeenschap jegens de subsi
diëring van de literatuur alleen maar
groter wordt.
'Aarts'Letterkundige Almanak voor het Boe
kenjaar 1983. 192 pag.; 19,83; C J Aarts,
Postbus 11671. Amsterdam.
Als je dit boek leuk vindt, haal er dan nog twee en geef die cadeau aal
twee aardige mensen. Met aan hen weer de opdracht: als je dit boel
indt, haal er dan nog twee en geef die cadeau aan twee aardig
feukv
mensen. Met aan hen weer de opdracht: als je dit boek.„etc. etc. Groetjes
Ondron van Eli." Jaja, van wie is deze. in dit geval wervende verkooptekst
Juist: van Eli Asser.
Eli is weer duidelijk aanwijsbaar ac
tief. Hij heeft een boek geschreven,
„De moordenaar van Ondron" - een
mengeling van James Bond en het
befaamde koppel Adriaan en Olivier,
de geesteskinderen van Leonard
Huizinga. En even uit de losse hand
heeft hij berekend, dat als de op
dracht in zijn boek uitgevoerd wordt
er een kettingreactie op gang komt,
die nog vóór het einde van dit jaar
leidt tot een recordverkoop van
387.874 verkochte exemplaren: „Een
opleving voor de hele Nederlandse
economie, voor mij weer wat adem
om verder te kunnen schrijven en dat
betekent dan automatisch kijkgenot
voor alle televisiebezitters. want ik
ben heel geheimzinnig bezig iets voor
de AVRO-tv te schrijven."
Eli Asser, bijna-zestiger, is een tijdje
weg geweest uit de publiciteit. Na de
gouden jaren van Het Ministerie van
Moeilijke Zaken Mimoza, Willem Pa
rel, 't Schaep met de vijf Pooten en
Citroentje met Suiker verdween hij
van de showpagina's. Hij verliet zijn
prachtige gerestaureerde huis in de
buurt van het Amsterdamse IJ, ver
trok naar Kortgene voor de broodno
dige rust. maar ach, wat is rust voor
een zo beweeglijk mens? Na een paar
jaar zocht hij weer het Westen op en
zo woont hij nu al weer enkele jaren
in Bussum.
degelijk
Wat nog niet betekent, dat Eli nu het
Goois radio- en televisiewereldje is
gaan platlopen: de wilde jaren zijn
eigenlijk achter de rug, de wilde ha
ren zijn langzamerhand uitgevallen,
en daarvoor in de plaats is gekomen
een keurige degelijke levensstijl - ie
dere dag zeven, acht uur lang achter
het bureau zitten schrijven, met
soms riant, soms criant of helemaal
geen resultaat. Om half vijf 's mid
dags is hij „leeg", drinkt met zijn
Ecfje een bescheiden slokje, speelt
(oirbare) spelletjes met haar die hij
altijd wint („ik kan niet tegen mijn
verlies") en leidt, kortom, een orde
lijk leven.
Stilgezeten heeft hij in de jaren tus
sen roem en rust overigens niet. Hij
schrijft eenmaal in de week voor een
leesvoerblaadje een short story,
enigszins in de stijl van wat hij voor
Vrij Nederland deed in de jaren vijf
tig. Die verhalen worden straks ge
bundeld en komen in de loop van het
volgende jaar uit bij Elsevier. Daar
naast heeft hij zich driftig bezigge
houden met het film- en videogebeu-
ren. Het commerciële tekstschrijven
heeft hij er echter aan gegeven: hij
vindt zichzelf nu een „gewoon"
schrijver.
Nog wat activiteiten uit de tussenlig
gende jaren: voor het Amsterdams
Volkstoneel schreef hij een nieuwe
versie van Potasch en Perlemoer on
der de titel Hofleveranciers en hij
baarde zelfs een heuse musical: Sam
Sam, met in de hoofdrollen Lex
Goudsmit. Adèle Bloemendaal,
Hans Boskamp en Leonie Jansen, die
toch tweehonderd keer f
waar de AVRO interesse in heeft
maar over het hoe en wat wil hij wei sc]
nig kwijt. Alleen dit: „De serii
wordt ondergebracht bij de afdelini
drama, een hele bevordering, mag il
wel zeggen. Maar er mag bij gela
chen worden, 't Wordt een comedj
achtig gebeuren met een ernstigi
noot, of een drama met een komisch)
noot; 't is maar hoe je het noemei
wilt. Het worden losse verhalen me
een overkoepelend thema; als je eei
aflevering mist, mis je uiteraard we
wat, maar raak je de draad niet
kwijt."
En met z'n goede vriend Joop Dode
rer smeedt hy ook snode plannen
voor „iets" op de tv. „We gaan samen
iets doen. de boel op stelten zetten,
eens een beetje leven brengen in dt
Hilversumse brouwerijEn dat wordt
tijd! In het stilstaande water van het
tv-aanbod moet een steen gegooid
worden, moet eigenlijk een dijkdoor
braak komen. Want wat krijgen we
nou eigenlijk voorgeschoteld? Fraaie
series links en rechts, één doorlopen
de voorstelling; maar iets waar het
Nederlandse publiek zich echt be
trokken bij kan voelen - nou: néé! We
zijn verzand in een dikke brij van bui
tenlanders in ons onbekende kringen
die elkaar in vreemde talen de strot
afbijten. Weinig kortom om je als kij
ker mee te identificeren. Een treurige
zaak, als Je het op de keper be
schouwt. Maar wel goedkoop..."
En voor de rest kan hij er zich over
weinig opwinden. „Ik heb een bezig
bestaan en steeds weer iets nieuws
bedenken, is ook steeds weer exa
men afleggen. Dat betekent discipli
ne op alle punten, anders ben je ge
zakt voor je er erg in hebt. 's Avonds
laat ik alle problemen en ideetjes
achter in de badkamer. Radio.- ja, ik
denk er nog wel eens met weemoed
aan; 't is zo'n heerlijk medium. Maar
je kan nu eenmaal niet alles tegelijk
doen."
En plannen zijn er ook volop, al doet
hij er nog wat cryptisch over: na het
drama van een geweigerde serie bij
de TROS („treurig zoals men soms
omspringt met talent") zegt hij al
leen dat hij bezig is met een serie
Helen Knopper (48) debuteerde in 1966 zowel met
poëzie ('Emotioneel Esperanto') als met proza (de
roman 'Osmose'). Zij zou zich evenwel in de loop der
jaren toch meer als prozaiste dan als dichteres beves
tigen. In totaal kwamen er een tiental boeken van
haar uit, romans, verhalen, een reportage. Dit najaar
verschenen twee nieuwe werken van haar, Meulen-
hoff brengt de roman 'De Wraakoefening', Bert Bak
ker na zestien jaar weer een dichtbundel, 'Tot aan de
sprong'.
Helen Knopper experimenteert graag een beetje met
diverse mogelijkheden die het schrijven in proza en in
dichtvorm biedt. Soms, als in de roman 'Genderström
(1973) leidt dat tot verrassende effecten: in dat boek
wist zy tot op bepaalde hoogte te overtuigen. Mis
schien doordat zy haar hoofdfiguur, Bemdt, heel vaag
gehouden had, waardoor er allerlei mogelijkheden
openbleven om het verhaal als een sprookje, een fanta
sie of een gelijkenis te duiden. Er werd niet van de lezer
verwacht dat hij Bemdt als een mens van vlees en
bloed zou aanvaarden.
In haar nieuwe roman 'De Wraakoefening' treden wèl
figuren op die volkomen reëel bedoeld zijn. En dat
wreekt zich wanneer er niet veel blijkt te kloppen. Dat
Bemdt (uit 'Genderström') over een verbluffende eru
ditie en kennis beschikte hoewel hij enkel de am
bachtsschool afgelopen had. was via wat hokuspokus
nog wel te rechtvaardigen, al rees ook toen bij mij al
het vermoeden dat Helen Knopper gewoon vergeten
was hoe ze de figuur had opgezet. Dat vermoeden
wordt zekerheid wat betreft de hoofdpersoon uit 'De
Wraakoefening', de 34-jarige Onno Morel. Er zijn wel
overeenkomsten tussen hem en Bemdt - die tien jaar
geleden inderdaad ook zo'n tien jaar jonger was.
Onno Morel komt uit een bijzonder naargeestig klein
burgerlijk milieu; z'n moeder waste zich maar eens in
de tien dagen en stonk dan ook verschrikkelijk; z'n
vader, bakker van beroep, was de banaliteit zelf. Onno
was enig kind. Op zijn achttiende (p. 96) was hij dit
milieu ontvlucht en hij had zich in zestien jaar blijk
baar weten te ontwikkelen tot een soort half-intellec-
tueel, aan de drank, aan de drugs, reizend en trekkend,
kortom: een vrije vogel van een erg onplezierig soort.
Een jaar of drie geleden was hem dat leven opgebroken
en hij had zich in Amsterdam gevestigd als klusjes
man. hij repareerde, liefst in de avonduren, tv's. deed
andere karweitjes, alles zwart en kon zo overdag nog
zo'n beetje de playboy uithangen in smetteloos witte
kleren. Goed, het komt voor. Maar wat Helen Knopper
dan bij elkaar gaat fantaseren is méér dan onwaar
schijnlijk.
Tijdens een verblijf in Tanger had Onno een volko
men geschifte Aystraliér, Peter Splint, ontmoet,
die hem voor een soort Messias versleet, een verlich
te. „Mij is aangezegd de meester te vinden, in het wit
gekleed en met baard en krullend haar. Ik ben voor
uw aangezicht heengezonden om u te dienen" (47).
Deze Splint blijkt niet bij hem weg te slaan.
In Tanger had Onno voorts een heel bijzondere band
met een doofstomme albinojongen. Mohammed. By
die knaap kwamen zijn goede, positieve eigenschap
pen naar boven. Hij besluit met het leven dat hij tot, nu
toe leidde te kappen, te stoppen met drinken en drugs
gebruiken en hij huurt in Amsterdam een enorme fa-
brieksruimte die hij tot een soort plantentuin en tem
pel herschept. Hij 'helpt mensen' en gedraagt zich een
beetje als een goeroe. Gezien zijn gedrag in het boek en
zijn geestelijke bagage kan dit goeroeschap nooit iets
om het lijf hebben gehad, hij lijkt meer op een psycho
paat dan op een verlichte. Maar mogelijk heeft Helen
Knopper willen suggereren dat de grenzen daartussen
snel vervagen.
Hoe dan ook, als het verhaal begint is ook de Australiër
Splint in Amsterdam gekomen en via hem leert Onno
een eveneens 34-jarige vrouw, Harnèt Coolsingel, ken
nen. Hoe dit mogelijk is wordt in het boek niet opgehel-
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
derd, wat een ernstig tekort is. Er wordt gedaan of
Splint en Harnèt elkaar heel intiem kennen. Splint
verdwijnt, terug naar Australië. Dan begint de eigenlij
ke, hoogst onwaarschijnlijke, ronduit onmogelijke, in
trigue van het boek.
Splint heeft Harriet verteld dat Onno 'mensen helpt'.
En zij zit in de put Ze is gescheiden van een multimiljo
nair die haar in de grootst denkbare weelde laat leven
en ze heeft één moddervet zoontje, Felix. Ze is verder
redelijk aantrekkelijk en zeker niet dom De romance
tussen de millionaire en de klusjesman die de schrijf
ster op touw zet is uitermate ridicuul, doordat Onno
geen portuur is voor Harnèt, ook al probeert Knopper
hem superieur te laten lijken. Onno raakt weer aan de
drank en aan het roken; hij denkt dat Harrièt hem wil
verleiden, het wordt een spel van aantrekken en afsto
ten. Het summum van onzinnigheid is wel zijn bezoek,
in zyn eeuwige witte pak en op de fiets, aan het paleis
achtige verblijf van mevrouw Harriét. Alles rammelt
van de onwaarschijnlijkheden.
Harriét blijkt inderdaad een vreemd (en volkomen on
gemotiveerd) spel met hem te spelen en wanneer hij
dat tenslotte beseft neemt hij wraak op haar zoontje
Felix door de jongen gruwelijk te mishandelen: dit
gedrag in schrille tegenstelling tot zijn zogezegde 'goe
de' gedrag tegenover de Marokkaanse jongen Moham
med.
Ook deze wandaad, die toch grondige sporen nagela
ten moet hebben ('En deze is voor die hoerenmoeder
van je. die vuile hoerenmoeder vari je. onthou dat maar
goed". Hij bleef slaan tot er rode striemen op zijn benen
verschenen en zijn handen bedekt waren met bloed',
117) laat Helen Knopper gemakshalve zonder enig ge
volg of commentaar: Onno gaat de deur uit, bezuipt
zich, hoort dat Peter Splint weer uit Australiè op
Schiphol aangekomen is en gaat hem ophalen, gesto
ken in zijn oude kleren van vier jaar geleden, - of de tijd
had stilgestaan.
Het is allemaal wazig en vaak ook nog slecht geschre
ven. Het boek laat een bijzonder onaangename indruk
na van onechtheid, valsheid: zoals de opgeschroefde
aanstellerige gesprekken tussen Onno en Felix (en ei
genlijk ook tussen Onno en Mohammed) - zo is het
geheel.
Gelukkig valt er een iets positiever oordeel te vel
len over de gedichten uit 'Tot aan de sprong', die
in vijf groepen verdeeld zijn, alle met een bepaald
onderwerp als kern: de jeugd, dromen, menselijke
verhoudingen, de dood en de vrijheid.
De gedichten zijn vaak te pralerig, ze hebben soms
datzelfde leuterige, half-intellectuele sfeertje dat ook
het proza van 'De Wraakoefening' bederft, maar een
enkele maal, als in 'Vergrijsd' (40). 'We gingen' (7) of het
hieronder geciteerde 'Geef toe' (27) weet Helen Knop
per op indringende wyze gestalte te geven aan de emo
ties die haar bewegen:
Geef toe liefste, het was
een demonstratie die ons niet paste.
Toch gingen wij die avond laat nog uit.
als vreesden wij voordat de dag aanbrak
het kantelen van onze dichtbeschreven tafels
baanbrekend werk door tranen verzameld.
Nietwaar, hoe winderig het mysterie der
discohierofanten waarin wij ons begaven.
Incontinent de dansers wat hun hysterie aanging
Belaagd door de met draallicht aangelengde schittering
werd onze dans door engelenhaar verzilverd, dat wel,
ofschoon hij ons gelijk naar alle kanten uitdeelde,
stuitend alom weerspiegeld tot op de glinsterende
oogleden en kragen - des te luider nog beklemtoond
leek het door het duister van de massieve omwenteling.
Lonkende trilling van de eenoog linke meesters
die de beste paarden dol maakt, ik zag ons
magische getal, zo goed beivaard tot dusver, slinken,
de wijn in onze dageraadsbeker tot de rand gevuld
Allez, zei jij, we gaan naar huis.
De dag is nu op dronk.
Helen Knopper: 'De Wraakoefening', roman, 134 pag.; 24,50,
Meulenhoff, Amsterdam,
Helen Knopper: 'Tot aan de sprong', gedichten. 54 pag.:
24,50, Bert Bakker. Amsterdam.