annemane
oster
'voor armen, blijen
en i werkelozen
DE DAG DES OORDEELS salvatore satta
'DATIS GOED
GENOEG VOOR
EEN BOEK...'
E
ZATERDAG 23 OKTOBER 1982
•IPZC/
zaterdagkrant
Ze staat weer in de belangstelling, Annemarie Oster, sinds haar eerste boek, „Een moeder van
niks", uitkwam. Onlangs verscheen een tweede met de vervolgtitel „Een vrouw van de we
reld". Een beter boek is het geworden, wat vlotter, met minder sentimentjes, en briljant zodra
Oster haar lade met kritische humor opentrekt.
„Zoek maar naar het slechtst onderhouden huis, daar woon ik", zegt ze aan de telefoon en dat klopt
aardig zie ik, lopend tussen de ovale rij huizen langs het riante strookje kust waar ze leeft met haar
gezin. Oster zelf: een vrouw met een stevige lach, een loerende blik, vlugge opmerkingen en
nonchalante kleding in aardkleuren.
Zoals ik haar beschrijf, zo ongeveer be
kijkt ze zelf ook de wereld, en dan met
name de vrouwen om zich heen. In haar
eerste boekje is het vooral de moeder in
de ik-Oguur die andere moeders obser
veert Op lacherige wijze, soms enigs
zins geiiTiteerd, maar met veel humor
neergezet; zichzelf plaatst ze daar ver
volgens tegenover als wat simpel, niet-
goed-raad-wetend met waar ze tussen
past.
Met twee bekers thee en op stoelen
naast elkaar in een punt van de tuin om
de laatste zon te vangen, vertelt Oster
over haar schri jfsterschap en waarom
ze er eigenlijk mee begon:
„Heb ik altijd nogal sterk gehad", ge
looft ze, „de drang om me op de een of
ander manier te uiten". (Oster werkte in
de jaren zestig als omroepster en als ca
baretière, o.a. voor het radioprogram
ma „Sater op zondag", maakte haar tv-
debuut met „Door de ogen van Anne
marie Oster" en 't bekende tv-program-
ma „Hadimassa". Schreef zelf ook tek
sten voor deze programma's en speelde
in sketches uiteenlopende types.
„Maar om weer als cabaretière verder
te gaan", vervolgt ze „dat zou me wel
trekken hoor, alleen, er is niets meer te
vinden dat leuk is of waar ik in zou
passen. Vroeger parodieerde ik zange
ressen, daar ligt mijn kracht, ook: ie
mand scherp neerzetten; alleen begin
ik daar nu iets te oud voor te worden.
Ik bedoel: je moet er nogal fel voor zijn
om zoiets te wilen doen en ik ben juist
wat milder geworden, heb er niet meer
zo'n behoefte aan eens even te laten
horen wat ik er wel van vind. Vroeger
deed ik die dingen vooral uit spot
zucht, maar ook uit ergerais.
Ze glimlacht, zegt dan met een sigaret
tussen de lippen: „Ik ben gaan schrij
ven. Dat deed ik trouwens al langer
hoor, maar meestal liet ik het liggen of
verscheurde het weer. Toen ik erover na
begon te denken, vond ik dat ik het niet
te hoog in mijn bol moest hebben, geen
romans op poten proberen te zetten of nou net die mensen neerzet die mij de
maar weinig mensen serieus neemt. Of
het nu gaat om een ouder-vergadering,
om een voetbalpubliek, om de toekij
kende moeders in het zwembad of om
een koffie-ochtend met vrouwen uit het
dorp, doorgaans krijgt iedereen wel 'n
kat die niet is mis te verstaan.
Annemarie: „Natuurlijk is het niet zo
dat ik met iedereen moeite heb, dat lijkt
alleen maar omdat ik in mijn boeken
datgene moest doen dat haal
baar is. Nou, op een avond zat Carmig-
gelt bij mijn moeder en ik vroeg hem
een van mijn verhalen eens te bekijken.
Dat was in 1979. Zijn eerste reactie was:
„Kind, dat moetje niet aan een dames
blad geven, dat is goed genoeg voor een
boek". Ja, hij was erg enthousiast. En ik
was zo intens gevleid, ik liep die dag op
een soort wolk door het huis.
ontmoedigd
Even later, over haar inspiratie en
haar plannen: „Ik heb altijd erg veel
gelezen maar daar raak ik soms zo door
ontmoedigd. Ik vind wat andere schrij
vers kunnen vaak zó ontzettend goed.
Ik heb net een boek uit van Barbara
Pimm, en dan krijg ik zo'n gevoel van
ik kan er maar beter mee ophouden".
Begint te lachen, zegt wat ironisch:
„misschien is 't gezonder voor me om
de Bouquet-reeks te lezen, dan denk je
wat sneller: nou, dat doe ik tenminste
nog even iets beter, hoewel, dat is na
tuurlijk ook weer een vak apart".
In Osters boeken valt het op dat zfj
prikkeling geven om ze te beschrijven
en dat zijn dan juist de wat overdreven
lieden. Ik heb zelf daarom vaak het ge-
margriet hunfeld
voel dat ik overal buiten val, omdat ik
me niet kan vinden in bijvoorbeeld de
dames-achtige kak van 't type vrouw
dat ik beschrijf in „Contact".
rareisnoertjes, plooirokken en pen
nyshoes. Zo'n overzichtelijk milieu
waar de kinderen Jan-Diederick en Ka-
talijne heten en de mammies Rudolfien
of Fleur..."
„Maar", vervolgt ze, „ik heb evengoed
moeite met mensen die met een stoffer
op him hoofd rondlopen en die je aan
treft op de PvdA-congressen. Heel ver
velend vind ik het datje er in dit leven
blijkbaar maniertjes op na moet hou
den. Kennelijk nemen de mensen je dus
niet zoals je bent. Ik zet me daar een
beetje tegen af: dat rekening ermee
houden wat men bon ton vindt, 't Bete
kent dan ook weer dat ik regelmatig het
gevoel heb nergens bij te horen. Iets dat
in mijn boeken duidelijk naar voren
komt".
„Ik ben ook niet zo onzeker. Het is meer
een tweede natuur geworden om met
die onzekerheid te koketteren. Ik denk
nog een beetje van vroeger overgehou
den". Ze glimlacht erbij: „Mijn boekjes
worden door veel van mijn kennissen
best goed gevonden en daar ben ik dan,
gewoon trots op. Hoewel mijn vader
(Guus Oster, red.) me wèl heeft gezegd
dat 't nu ook maar eens afgelopen moet
zijn om mezelf zo laag neer te zetten".
Tenslotte, wanneer ze aanstalten
maakt om haar kinderen van school te
halen met de auto, vertelt ze snel nog
over haar schrijversplannen: „Ik zit nu
een beetje vast. Ben op zoek naar iets
anders, want wat ik wilde zeggen heb
ik in mijn twee boekjes bij deze ge
daan. Ik bedoel, daar kan ik niet eeu
wig op blijven doorborduren. Ik zie
wel wat in een vorm die te maken heeft
met het door elkaar heen laten lopen
van een verhaal en een werkelijk
plaatsvindend interview. „Faction"
noemt Truman Capote 't, die daarin
een meester is, maar of ik dat kan is
nog maar de vraag.
Ik denk erover om zo'n soort interview
te maken met mijn moeder, 't Punt is
dat ik zelfs al enkele ideeén heb om over
te schrijven: ik wil haar o.a. meenemen
naar een modeshow (vroeger nam ze mij
mee) en dat zou dan het middenstuk
van het verhaal worden, 't Leek me het
makkelijkst, ligt helemaal op m'n weg
om daar dan even de nijlpaard- en de
vogel-achtigen uit te halen en te type
ren. 't Gekke is, alleen, dat 't me niet
lukt nu.
Opeens lijkt 't of ik wat dat betreft ben
dichtgeklapt". Ze glimlacht: „Ik denk,
dat het wel weer terugkomt, hoor, ge
loof ik", eraan toevoegend: „Zie je, dat
ben ik nu: nooit hejemaal zeker van
wat ik zeg, toch altijd weer aan 't aar
zelen. Daarom is dat over mezelf pra
ten zo moeilijk. Daarom schrijf ik...!".
De twaalfde druk van Heere Heeresma's 'Han de Wit gaat in ontwikke
lingshulp' (120 pag. Peter van der Velden, Amsterdam) wordt als een
•crisiseditie' gepresenteerd. Op de banderolle leest men: „Voor armen, blijen
en werkelozen: 'n feestprijs van 15.-". De auteur noemt zelf dit werk een
zedenschets. Daar is wel wat voor te zeggen, maar vooral gaat het hier om een
kostelijke satire. Alles wat in het leven mis kan gaan, gaat ook mis met de
hoofdfiguur en zijn familie in dit boek. Op zeer ironische wijze wordt een en
ander beschreven. Wat door zoveel andere schrijvers met onverdraaglijke
zwaarwichtigheid wordt gebracht, doet Heeresma hier met luchtigheid af.
Aanvankelijk is Han de Wit leerling
aan een gymnasium; zijn moeder is
een degelijke huisvrouw, zijn vader is
kolenboer. Het gaat er zeer Hollands
aan toe. het wisselvallige humeur
van de heer des huizes inbegrepen.
Meisjes interesseren Han de Wit niet.
zijn enige verlangen geldt een harmo
nisch leven met zijn vader en moeder.
Op een dag maakt de vader zich zo
kwaad dat Han van school af moet en
in de kolenhandel moet komen
werken. Dat valt niet mee. Zijn vader
blijkt een zeer zwaar beroep te heb
ben. Gelukkig krij gt Han spoedig een
baantje op het kantoor van de zaak.
Hij hoeft niet meer door wind en weer
te sjouwen. Zijn vader natuurlijk wel:
Han moet hem vanuit het kantoor
aansporen als hij er even zijn gemak
van neemt. „Roep maar even uit het
raam", adviseerde de boekhouder.
„Kijk, dan sla ik zolang de kraag van
mijn colbert omhoog. Wanneer je er
zo uit loopt in dit beestenweer heb je
meteen een kou te pakken en zitten
we weer met een zieke". Voorzichtig
opende hij het raam en klapte in zijn
handen. „Vader", riep hij, „aan het
werk maar weer. U bent gezien!" (52).
De vader valt op een gegeven mo
ment van de vrachtwagen en wordt
invalide. Han wordt uit allerlei be
trekkingen ontslagen. Zijn moeder
neemt een poosje zwart werk aan,
maar krijgt chronische spit. Han
gaat nu op zijn manier voor de oudjes
zorgen. Vooral de vader wordt een
lastpak. Er moet toch weer brood op
de plank komen, daarom wordt be
sloten Han naar een ontwikkelings
land uit te zenden. De eerste morgen
dat hij de.opleiding zal gaan volgen
verongelukt hij dodelijk in het ver
keer.
Het boek verscheen voor het eerst in
1972. Minder goed op dreef is Heeres
ma in het boekje 'Een vete met Fer-
nand Auwera' (48 pag., prijs ƒ15,-,
Victor et Embargo, Amstelveen). Au
wera had in het openbaar iets on
juists over Heeresma beweerd. Deze
integraal afgedrukte niet erg interes
sante briefwisseling is daar het ge
volg van.
S. Canniggelt schrijft nog steeds
door aan zijn indrukwekkende oeu
vre met korte humoristische stukjes.
Niet meer dagelijks, zoals van 1946
tot 1981, maar nog wel wekelijks
draagt hij een rubriek aan 'Het Pa
rool' bij. De nieuwste bundel die hij
uit zijn stukjes samenstelde is geti
teld 'Welverdiende onrust' (164 pag.,
ƒ21,50, De Arbeiderspers, Amster
dam). Wat opvalt in deze bundel is
dat steeds meer gebeurtenissen zich
"lang geleden' afspelen en dat er veel
bezinning is op het ouder worden. Er
staan nogal wat niemendalletjes in
deze Carmiggelt, zoals 'Een tevreden
man' en 'Vagevuur'. Daar kunnen
geen conclusies uit getrokken wor
den, want stukjes als 'Over levensge
drag' en 'Een krans' zijn juist weer
heel goed.
J. Bernlef koos 23 verhalen uit zijn
bundels 'Stenen spoelen', 'Onder de
bomen', 'De verdwijning van Kim
Miller' en 'Hondedromen'. Die verha
len werden in de QED-uitgave 'Re
gen' (180 pag., 29,50, Querido, Am
sterdam) bijeengebracht. Bemlefs
verhalen vallen op door de precieze
waarnemingen en door de sfeerteke
ning. In het verhaal 'Quando, quan-
do...' wordt op knappe wijze een hete
middag op Sicilië beschreven. Men
kan in ditzelfde verhaal zien wat min
der in Bemlefs proza te prijzen valt:
details die soms de sfeer verhogen
worden ook wel eens tot nutteloze
uitweidingen. Ook lopen de verha
len. zoals in dit geval, nogal eens op
niets uit. 'Het schilderseiland' is
eveneens een reisverhaal; opnieuw
wordt er veel precisie betracht. De
hoofdfiguur wordt enigszins geïntri
geerd door de schilderijen van plek
jes in het dorp die hij ziet in een café.
Telkens zijn de schilderijen een
beetje anders: de ene dag staan er
vuilnisbakken in de geschilderde
straat, de volgende dag niet. De ik
figuur bezoekt de maker van de schil
derijen. Dan komt de pointe van het
verhaal: de schilder verandert inder
daad zijn werk voortdurend.
Van Paul de Wispelaere verscheen in
1979 "Tussen tuin en wereld'. De au
teur kreeg voor dit werk de Vlaamse
Staatsprijs voor Verhalend Proza.
'Mijn huis is nergens meer" (264 pag.,
ƒ20,90, Manteau, Amsterdam) sluit
hans warren
bij 'Tussen tuin en wereld' aan.
Hoofdfiguur en schrijver vallen in ve
le opzichten samen. Een meisje Bri
gitte komt hem opzoeken ten behoe
ve van een televisieuitzending. Zij is
de dochter van een vroegere geliefde
van hem, Barbara - misschien is hij
zelfs de vader van het meisje. Hij
wordt door de ontmoeting met het
verleden geconfronteerd, laat zijn
verbeelding de vrije loop, krijgt ook
Brigitte lief en er ontstaat een ver
houding tussen hen. De hoofdfiguur
woont in een landelijk huis met een
fraaie tuin. Het huis zal binnenkort
moeten worden afgebroken in ver
band met de aanleg van een snelweg.
Dit verdriet hem zeer, hij houdt van
de natuur, wéét er werkelijk veel van.
„De warme voorvechters, de burge
meester, de plaatselijke politici en
vakbondsafgevaardigden, hadden
het eensgezind over de dringende
ontsluiting van het gebied. De nieu
we magische formule, verbasterd in
hun proletentaaltje. Wat dringend
ontsloten moet worden is uw hersen
pan, had hij op een protestvergade
ring uitgeroepen" (59). Hij procedeert
over de kwestie, maar verliest.
„Alle machthebbers beloven paradij
zen voor de toekomst, zegt hij, maar
in afwachting verwoesten ze al het
moois dat werkelijk bestaat" (26),
schrijft De Wispelaere. Aan de ver
nieling van de natuur, aan de veront
reiniging wordt zo goed als niets door
de overheid gedaan.
„De heren hebben het veel te druk
met het aankopen en installeren van
nieuwe gevechtsvliegtuigen en
atoomraketten, met het uitlokken en
weer indijken van de inlandse stam-
menoorlogen. En met het omzagen
van bomen en de aanleg van nieuwe
snelwegen en de bouw van nog meer
kerncentrales. De eerstlp minister,
zuchtend, vermoeid, met nostalgisch
zuurwater in de ogen: „Wat wil u? We
kunnen toch niet terug?" Nee, terug
kunnen we niet, ook in de moed
schoot huist de dood. Maar htfc
uw deskundigen, met altijd w«ri
mond vol optimistisch witt*^
dan al die rampzalige gevolgen i
kunnen voorzien?" (75).
In 1979 verscheen "Mijn boasas^
zuster Elektra', het debuut var p.'
Joannes Burgstedde. De aq
kreeg er de Anton Wachterprijsts
'De Pruikenmaakster" (96 g
19,50, Bert Bakker, Amsterdam
het tweede boek van Burgsiefl
Het is een wezenloos en verwan
werkje. Een en ander speelt ad
rond een commercieel adviesbun
De medewerkers drinken veel,aj
gunstig op elkaar en doen verden
nig. Aan het slot van het boek gaa
hoofdpersoon reizen naar N$
Rome, Kopenhagen en Berlijn:
ken. Wat het allemaal moet, blij
nevelen gehuld.
Ook nogal wezenloos, maar aano
kelijk belangrijker dan het werki
Burgstedde is het proza van Hi
Martens. Zij debuteert met 'Sjl..
let en andere verhalen' (112 pt
24,50, Querido. Amsterdam). De
verhalen gaan over verschild
vrouwen en hun betrekkingen ik
buitenwereld. In het titelveft
reist een vertaalster naar Fiom
Ze zit in het vliegtuig naast een ia
ricus. Hij spreekt het woord 'hista
cus' merkwaardig uit, hij is er aa
herkennen. Zij geeft hem een onjj
te naam op. Hoe moet zij zich tej
over hem gedragen, tegenover
buitenwereld? Ze wil als ze eenn
in Florence is zo snel mogelijk ta
naar huis. Ze vergelijkthaartaal:
taal met het Hebreeuwse woord'?
bolet', dat 'korenaar' of 'strom
wateri betekent. De Efraimische;
spraak is 'sibbolet'. Het woord ii
Richteren 12:6 een herkennli
woord. De Efraimieten waren ven
gen door de mannen van GileadL
vluchtten en moesten de Jordi
oversteken. Kon iemand bij dew itli
oli
Sr
wijze uitspreken, dan was hij een
raimiet en werd hij gedood.
Dit soort handelingen met
boeien Hedda Martens. In haan
halen zijn de gebeurtenissen zeer
perkt, het gaat allemaal om ovaien
gingen van de hoofdfiguur. In heli i
ste verhaal, 'Gegevens' verwijdert
hoofdfiguur zich steeds verder ^iia:
haar kennissenkring, tot ze zichi
komen in haar schulp teruggeir
ken heeft. In het verhaal 'Voldoen!*
gaat de hoofdfiguur zich juist bi "uj
maal aan een kennissenkring
passen. De taal speelt daar eet
langrijke rol bij.
Van vrijwel ieder belang ontbi
tenslotte is 'Liberty' (224 pi
34,50, Bezige Bij, Amsterdam)
Anton Haakman. Het is een reffi
haal.
De reis van de hoofdfiguur gaati
de Verenigde Staten, zijn eigenl te
doel is IJsland, maar daar kom; «v,
niet aan. Er staat niet één tekent
observatie in 'Liberty', het boek
staat voornamelijk uit pretentie
navelstaarderij. De hoofdfiguurn m
van hot naar haar door de SUIp
eerst in lijnbussen, later in een
huurde auto. Hij zoekt een paarfa
'iet verre wes u.
lieleden op in het
Steeds meer gaat hij zich een
American voelen. Tot hij aan het
van het boek zijn papieren A
traakt, per ongeluk het geslotenl #(j
waarin ze zich bevinden in vlamn
op doet gaan.
„Wat verbrand is bestaat niet af™f
Ik heb mijzelf ongedaan
maakt" (222).
tD
iin
In 1979 verscheen hel boek 'II giorno del giudizio'
van Salvatore Satta (1902-1975), een beroemd jurist
die als rechtsgeleerde ook buiten Italië bekendheid
had verworven. Maar zijn 'eerste liefde', zoals zijn
vertaalster, Frida de Matteis-Vogels het noemt, was
de literatuur geweest: hij had in zijn jeugd al eens een
roman geschreven (die afgewezen werd) en in 1948 een
essay 'De profundis' gepubliceerd, dat over de oorlog
en het fascisme handelt.
Pas na zijn pensionering begon hij aan 'II giorno del
giudizio'. dat thans in de vertaling 'De dag des oor
deels' voor ons ligt: een schitterend, sterk ontroerend,
zelfs hier en daar aangrijpend boek dat slechts één
groot bezwaar heeft: het is niet af. de schrijver werd
door de dood verrast toen hij nog maar één pagina van
het tweede deel op papier had. En dat zou juist de
geschiedenis van zijn eigen leven gaan behelzen Welis
waar zijn we dan al op pagina 315, dat wil zeggen dat
het eerste deel toch nog een vrij omvangrijke roman
geworden is. maar ik vermoed dat iedere lezer, hoewel
gewaarschuwd: dit is een onvoltooid werk, een gevoel
van diepe teleurstelling zal ervaren. Nooit zal hij weten
hoe dit magnifieke, sombere en uitzichtloze verhaal af
zal lopen, zelfs niet hoe het de hoofdfiguren met wie hij
zoveel uren heeft verkeerd zal vergaan.
Verder heeft een niet voltooid werk natuurlijk ook nog
het bezwaar dat de schrijver geen uiteindelijke correc
ties aan heeft kunnen brengen in stijl of compositie:
eventuele herhalingen zijn blijven staan, evenals inlas
singen of uitweidingen. Dit laatste is in 'De dag des
oordeels' nauwelijks een bezwaar te noemen: de vertel
trant ls dermate chaotisch, voor de vuist weg en onder
broken door zeer treffende korte bespiegelingen die
eerder aan confessies of dagboekaantekeningen doen
denken, dat men maar het beste als naar een echte
verteller kan luisteren. Satta is daarbij een uitstekend
stilist.
Toch moet ik zeggen: het is een waagstuk van de uitge
ver. dit boek van een onbekende schrijver in vertaling
op de markt te brengen; 42,50 is een heel bedrag voor
een boek, een som die vrijwel niemand zomaar op goed
geluk uitgeeft. Dit boek is het echter waard: ieder die
het leest zal zich rijker voelen en beslist niet 'bekocht'.
Salvatore Satta werd geboren in Niioro, thans een
stadje van een 25.000 inwoners, maar aan het be
gin van de eeuw nog maar goed zevenduizend inwo
ners tellend, boeren, herders en heren. Het plaatsje
ligt in een van de prachtigste streken van het Sardi-
sche binnenland aan de voet van de Ortobene. Er zijn
meer beroemde schrijvers geboren. De grootste Sar-
dische dichter, een naamgenoot Sebastiano Satta
(1867-1914) was N'uorees, en ook de schrijfster Grazia
Deledda (1871-1936), die in 1926 de Nobelprijs kreeg.
Men toont u er thans haar geboortehuis met gevel
steen, werkkamer en tuin.
Het geboortehuis van Savatore Satta zal nabij de kerk
Santa Maria della Neve, Maria van de Sneeuw, gestaan
hebben. Zijn vader, in 1850 geboren, was notaris en
hereboer in Nüoro en hij behoorde er tot de rijkste
inwoners. Hij had zeven zonen, waarvan Salvatore de
jongste was.
En nu is het maar het beste om de autobiografische
roman en de werkelijkheid samen te laten vallen: in
het boek heet de vader Sebastiano Sanna, de jongste
zoon ook Sebastiano. De moeder VincenzaDon Sebas
tiano en donna Vincenza: ze zijn van boerenadel. Be
halve de zeven zonen zijn er ook nog twee dochtertjes
geweest; die zijn jong gestorven.
Het huwelijk van de Sanna's is buitengewoon ongeluk
kig. Don Sebastiano is een hardwerkend, rechtscha
pen man, maar iets als liefde of tedere gevoelens zelfs,
schijnt hij niet te kennen. Het is zijn streven dat al zijn
zeven zonen zullen slagen in het leven zoals hijzelf ge
slaagd is: ze moeten studeren, titels behalen. Hij is in
wezen een vrij beperkte man. Zijn vrouw is veel intelli
genter, maar zij heeft geen woord in te brengen. Aan
vankelijk was zij hem niet ongenegen, maar hij heeft
haar altijd in de kou laten staan, vernederd. Volbloed
Sardische vrouwen slikten dat nog in de 19de eeuw.
maar donna Vincenza's vader was een Piemontees ge
weest, en ook al had zij een volkomen en wat boerse
Sardische opvoeding genoten, iets van opstand, rebel
lie. broeide in haar. Maar de talrijke zwangerschappen
hadden haar voortijdig verwoest en ze zat enkel zwaar
moedig te waken in haar immense, ongeriefelijke huis.
een vormeloze, altijd in 't zwart geklede vrouw zonder
enige hoop, levend voor haar kinderen die haar zouden
verlaten, aan de zijde van een man die ze meer en meer
ging haten. Buiten kwam ze nooit, haar enige afleiding
waren bezoeken van buurvrouwen of van een nichtje,
en zelfs die hielden op. Waagde ze eens een verstandige
opmerking dan kreeg ze van haar man te horen: .Jij
bent op de wereld omdat er plaats is".
En ook don Sebastiano en zijn zonen leiden een
vreugdeloos leven. In het enorme huis is maar één
vertrek dat verwarmd kan worden, de eetkamer, zo
dat het 's winters overal ijzig was. ook in de werkka
mer van de notaris. Met zijn familie heeft hij gebro
ken, de Sanna's gaan dus met vrijwel niemand om. Ze
zijn ongelovig, al houden ze uiterlijk een zeker deco
rum op wat de kerk betreft. In dat opzicht zijn trou
wens de meeste Sarden zo: ongelovig, het katholicis
me ligt er slechts als een dun vernis over heen.
De zonen zijn allemaal zeer intelligent en begaafd en
het ziet er naar uit dat ze aan de els die hun vader stelt:
een universitaire graad behalen, zullen kunnen vol
doen. Al komen er moeilijkheden: de oudste is toch wel
geschift, een andere heeft een zeer zwakke gezondheid
en ook sterke afwijkingen in zijn gedrag en de jongste
op een na sterft door een kwaal, opgelopen in de mili
taire dienst tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij was de
hans wanen
LETTERKUNDIGE KRONIEK
lievelingsbroer, de eigenlijke echte vriend, van Sebas
tiano. de verteller, maar hoe het die vergaan is zullen
we dus nooit meer te horen krijgen.
Wel kunnen we uit deel I afleiden dat Sebastiano een
heel gevoelige en dromerige jongen die op moest
groeien in een keiharde, wrede omgeving die geen
droom of hoop zelfs maar gedoogde, het ook heel moei
lijk heeft gehad.
Anders was zijn boek met zo intens schrijnend, 'bran
dend van pijn' zoals een criticus terecht karakteri
seert. geworden het is een kroniek van een wereld vol
eenzaamheid, tekort, verdriet.
We moeten aannemen dat Salvatore Satta op het
laatst van zijn leven een pelgrimstocht gemaakt heeft
naar zyn geboorteplaats en dat hij daar voornamelijk
de begraafplaats heeft bezocht Zelf was hij toen in de
zeventig, al de mensen uit zijn jeugd dood. niet meer te
vinden, of ze nooit bestaan hadden. ..Er waren pries
ters. advocaten, dokters, ingenieurs, winkeliers, er wa
ren arme handwerkslui. de schoenlapper, de metse
laar meesterschoenmaker en meestermuurmaken en
leeglopers, armen en rijken, wijzen en gekken, mensen
die lefs wilden bereiken in het leven en die dat niet
wilden, maar het probleem van al die mensen was le
ven, was met hun wezen het ongehoorde, godgeklaag
de tafereel vormen van een plek op de wereld die geen
reden heeft om te bestaan. Een plek, of de wereld zelf,
misschien" (43).
,Jfet als in een van die absurde processies in het para
dijs van Dante paraderen hier in eindeloze rijen, maar
zonder koren of kandelaars, de mensen die ik gekend
heb. A Uemaal wenden ze zich tot mij, allemaal willen ze
de last van hun leven in mijn handen leggen, de ge-
schiedenis zonder geschiedenis van hun geweest zijn.
Smekende of toornige woorden fluiten met de wind
door de bosjes tijm. Een ijzeren krans schommelt op
een vergaan kruis. En nu ik hier aan hun leven denk
omdat ik over hun leven schrijf, voelen zij me mis
schien als een belachelijke god, die hen bijeengeroe
pen heeft op de dag des oordeels om hen voor eeuwig
van hun gedachtenis te bevrijden" (110).
Vaak onderbreekt hij zijn relaas, de kroniek over al
die vervlogen levens, maar steeds op dezelfde toon:
„Nu al twee weken lang heb ik mijn pen niet meer
aangeraakt. Wie me belette verder te schrijven aan
mijn verhaal, was niemand anders danPietroCatte. ik
zag hem voor me. met zijn loensende oog, zijn door de
wijn opgezette gezicht, zijn dikke lippen, in zijn volle
overbodigheid, even overbodig als Boélle en Bartolino,
als Don Sebastiano en Don Pasqualino. als Nuoro zelf.
Wat bezielt me om m\jn tijd (en al zijn het ook maar
mijn laatste jaren) te verdoen aan het tot werkelijk
heid brengen van personages die nooit een eigen
werkelijkheid hebben gehad noch hadden kunnen
hebben, personages die niemand kunnen interesseren,
omdat hun leven niet meer is geweest dan een geboor
te- en een overlijdensakte? Ik heb verschrikkelijk gele
den door die leegte die onverwachts om me heen is
ontstaan. Er is geen enkele twijfel aan dat Pietro Catte,
in abstracto beschouwd, geen realiteit is, zo min als
welke mens ook op deze aarde dat is, maar het feit is
dat hij geboren en gestorven is (de akten zijn daar om
dat te bewijzem en dal maakt hem tot een realiteit in
concreto, omdat geboorte en dood de twee ogenblikken
zijn waarin het oneindige eindig wordt en het oneindi
ge alleen in zijn eindige vorm bestaat. Pietro Catte
heeft geprobeerd zich aan de realiteit te onttrekken
door zich op te knopen aan de boom van Biscollai:
maar dat was een ijdele poging, omdat men het feit dat
men geboren is niet ongedaan kan maken. Daarom zeg
ik dat Pietro Catte, en met hem alle andere kleine
mensjes van dit verhaal, belangrijk is en iedereen mat
interesseren: als hij niet bestaat, bestaat niemandua LNe
ons" (171).
n inderdaad, Satta roept al de mensen vanNüor»
die hij gekend heeft of waar hij in zijn jeugd ovtf
heeft horen vertellen op: de heersers en de geslip
nen, de wijzen en de zotten, maar hij heeft toch «6
een voorkeur voor de zielige, gekneusde levens: M
godsdienstwaanzinnige onderwijzeresje Gonads.**
gekFileddu.de verlopen hoer Giggia-ze wordenm'
een pijnlijke, kristalheldere precisie neergezet. Er is
nergens een woord van mededogen, Satta registreert .'K
onbarmharig, hij is chroniqueur, het leven is wioi *ffl
nutteloos, alle leed en alle vreugde is dat ook, ner^r;
schijnt dat duidelijker te zijn dan op het meedogen)*
ze Sardinië.
Zelfs de gevoelige Sebastiano gedroeg zich als
toen hij als laatste de deur uitging om in een grote saé P;
naar het lyceum te gaan (donna Vincenza gafdanaiqi
haar zonen een traditoneel pakket lekkers meel: ,.Vf!
hoeveel angst zag ze die dag tegemoet. En ze had geilt
want toen die dag kwam en ze ook voor hem hetvi» W
cum klaarmaakte, de gepaneerde lapjes, de olieboila ita
met suiker, liet Sebastiano het allemaal liggen.
schaamte voor zijn moeder van wie hij toch dolvri
hield en vertrok in het donker als iemand die err"
haakt om tot de anderen te behoren Donna
eenza bleef met de meid in de keuken achter en M
naar die lekkere dingen. Ze moest ze weer lutpaLIft
Iemand zou ze wel opeten. Maar dat was het problea
niet: het probleem was de weigering van een gebtf
van liefde. Haar zoon zou dat vele jaren later begrijp® i E
en het zich zijn leven lang blijven herinneren Maar®^
wist donna Vincenza niet. Ze voelde een leegte om r
heen. De oude wond bloedde weer. Ze was weer
meisje dat don Sebastiano getrouwd had en da',
drempel van haar huis niet over kon omdat er 0
hand was die haar hielp" (245/6).
Een prachtig boek dus. Ik heb de vertaling niett®
nen vergelijken met het origineel, maar zij lijkt
goed, al begrijp ik niet hoe iemand, hoe dik ookW
veel minder dan twee ton' kan wegen (p. 161).
Salvatore Satta: 'De dag des oordeels', vert. Frida*
Matteis-Vogels, Meulenhoff, Amsterdam322 pof.
1