HET KLATERGOUD VAN JOYCE CO sponsoring KUNST BEDRIJF a. aletrino ZUSTER BERTHA een pessimistische roman herdrukt PZC/zaterdagkrant ZATERDAG 2 OKTOBER 1982 Hoe dan ook. door de samenwerking is het een en ander tot stand gekomen. Er zijn verschillende vertalingen te noe men. onder meer werk van Kerouac en Zelda Fitzgerald. Een bundel 'Zwarte romantiek' bevatte vertalingen van Flaubert, Barbey d'Aurevilly. Borel, Proust en Chateaubriand. In 1975 ver scheen de roman 'Erwin'. Onderwerp is de laatste levensdag van Erwin. Verveling, overbeschaving en een mis lukte liefde brengen de getalenteerde Erwin tot zelfmoord. In 1979 verscheen de roman 'Michael van Mander'. Erwin tracht in dit boek zijn vriend tot de ideale schilder op te voeden. In beide boeken werd namaak boven echt ver kozen. De kunst boven het leven: Erwin wilde van zijn leven een kunstwerk ma ken. Zowel in 'Erwin' als in 'Michaèl van Mander' werd zwaarwichtig getheoreti seerd over rhetorica, literatuur en schil derkunst. Een aanzienlijk deel van de tekst werd gevormd door citaten. Zelf deelden Joyce Co deze boeken bij een 'romantisch-decadent classicisme' in. Voor deze indeling pleit in elk geval de mengeling van stijlen, het samengaan van kunst en kitsch, het in één adem noemen van antieke literatuur en pop muziek. AI het voor Joyce Co zo kenmer kende vindt men terug in 'Erwins echo'. Dat is niet verwonderlijk, want deze tussen 1971 en 1977 gepubliceerde verhalen zijn als voorstudies voor de romans over Erwin te beschouwen. Be paalde fragmenten vindt men bewerkt in 'Erwin' en 'Michaél van Mander' te rug. Ongetwijfeld zullen ook in het nog niet voltooide deel van de Erwin-trilo- gie passages aan de verhalen uit 'Er wins echo' herinneren. De verhalen spelen zich tussen decem ber 1970 en november 1971 af, niet zo lang voor de dag waarop Erwin gestor ven zou zijn, de vijfde oktober 1972. De ze datum vindt men terug in de onderti tel van 'Erwin'. Wat is Erwin nu voor een figuur? „Hij is niet lui", heet het op pagina 10 van "Er wins echo'. Maar op pagina 13 leest men: „Men kan hem toch het recht op luiheid niet ontzeggen?" In elk geval is Erwin indolent, altyd moe zonder inspanning te leveren. Zijn levenswijze is decadent, zijn rijkdom laat dat toe. Hij is niet geschikt voor het echte leven, op de flaptekst spreekt men van 'stormachtige gemoedsbewe gingen. poëtische zelfoverschatting en tragische melancholie'. Op pagina 125 is hij: „Een maagdelijke jongen nog, die dorstte naar het lelieblanke water aan de oever van pure vergetelheid". Op pa gina 135 werdt hij een Narcissus ge noemd, alles is voor zo'n betiteling te zeggen. Hij is een kunstenaar. ,Met het grootste raffinement en de hoogste verfijning had hij van zichzel) een boek gemaakt, een object voor cont emplatie en genot, zonder het minste praktische nut" (11). Dit kunstwerk heeft hij gemaakt in de jaren nadat hem iets zeer ingrijpends was overkomen. Zijn principes verdwe nen er een tijdlang door naar de achter grond. Hij zegt: „van toen af heb ik een aan eerbied grenzende waardering op gevat voor de filosofie van het genot, waarin kunst en schoonheid eindelijk verenigd worden" (28). De ingrijpende ervaring wordt beschreven in het ver haal 'L'Art ou les caresses' - het gaat om een liefdesnacht van Erwin met een Italiaanse jeugdvriendin, de femme fa tale Erica. De liefdesnacht in de open lucht wordt opgeluisterd door 'de zwie pende geluiden van het gras en de bo men, het jagen van de wind en striemen van de regen en de rammelende donder 16 Het schrijverscollectief Joyce Co is altijd met veel raadsels omringd geweest. Inmiddels is het collectief uiteengevallen. Men kan nu wat gemakkelijker zicht krijgen op de activiteiten. Onlangs verschenen namelijk de 'Werkbrieven 1968-1981' van het collectief. Ook kwam een bundel 'Erwins echo' uit, met verhalen die eerder in literaire tijdschriften werden gepubliceerd. De belangrijkste figuur bij Joyce Co is Geerten Maria Meijsing (1950). Hij zou zijn bijgestaan door onder anderen Keith Snell en Frans Verpoorten. Dan is er nog de geheimzinnige Erwin Charles David Garden. Hij is steeds de hoofdfiguur in het werk van Joyce Co. Onopgehelderd is nog of deze Erwin nu een reële figuur is of niet. Als men de 'Werkbrieven' mag geloven, zou Erwin werkelijk hebben bestaan. Er is een brief van hem in deze bundel opgenomen en ook vindt men een overlijdensadvertentie uit 1972: „Wij betreuren en geven kennis van het overlijden van onze vriend, medefirmant en inspirator Erwin Charles David Garden in de leeftijd van 22 jaar". van uit twee verschillende ncntmgen komende onweersbuien" (29). Eerder zien de geliefden 'een bleke maan wier gelaat door rafelige wolken verduisterd werd" (26). Het is allemaal niet te onder scheiden van damesbladromantiek. Het kan dat Joyce Co met het schet sen van dergelijke clichématige en kit scherige taferelen een loopje met de le- hans warren zer hebben willen nemen. Te vrezen valt echter dat deze namaakromantiek niet bewust is aangebracht. Het is waar schijnlijk dat de prachtlievendheid van Joyce Co - die op bijvoorbeeld pagina 35 (waar het weelderige manuscript van Erwins boek beschreven wordt) duide lijk aan het licht komt - bij beschrijvin gen van taferelen als deze liefdesnacht volkomen ontspoort. Een zelfde verschijnsel treedt op bij de stijl van Joyce Co. Zij trachten erg verzorgd te schrijven, maar schieten juist daardoor hun doel nogal eens voorbij. Zo konden zinnen ontstaan als deze, ook al afkomstig uit de liefdes nacht van Erwin en Erica: „Haar huid tvas in het maanlicht melk- bleek, een Salambo, bekend met de slang die tussen de rivière parisienne van haar benen zich om haar middel heen sloeg en over haar schouder zich naar haar oor gebogen had om fluiste rend verderf te voorspellen" (27). Een zinnetje als „want Erica stond erop dat hij zich voor het cena bij haar gezel schap zou aansluiten" (19) kan men moeilijk voor iets anders dan aanstelle rij verslijten. Kunstmatigheid, onna tuurlijkheid, pose en aanstellerij liggen uiteraard dicht bij elkaar. De wijze waarop in het werk van Joyce Co ken nis van met name literatuur wordt geë taleerd moet men ook vaak onder de aanstellerij rekenen. Eruditie kan in li teratuur niet verwerkt worden op de manier die Joyce Co geregeld hante ren. Een observatie als deze klinkt nog al arrogant: Met uitgangspunt van Ligeti's Re quiem is er een van de avantgardisti- sche reflectie over de situatie van de muziek in het tijdperk van de totale chromatiek, maar tegelijkertijd wordt er met een opvallende ambachtelijke zorgvuldigheid teruggegrepen naar de klassieke stemmenpolyfonie van de ou de meesters" (65). De enige reactie van de lezer op zo'n betoog is: uit welke encyclopedie zou dat overgeschreven zijn? Een nog on aangenamer toon klinkt door in een op merking over Mick Jagger: „Lange tijd ben ik een soort verslaafde geweest aan zijn intoxiquerende geluiden, die he laas ook de grote massa tot genot die nen" (64). jzer door de zieke sfeer en doordat werkelijke gevoelens ontbreken. Des ondanks krijgt de figuur van Erwin met al het klatergoud dat bij hem hoort gestalte. Na het liefdesavontuur en na een ongelukkig uitgevallen moord gebeurt er niet veel meer in 'Er wins echo'. Erwin ruilt 'handelingen voor ideeën en liefkozingen voor kunst'. Hij gaat zijn boek schrijven. In het slotverhaal 'Het verlangen, of, Er win, Monaco Certosino' verblijft hij enige tijd in een klooster. Als hij weg gaat is zijn dood al nabij, weet de lezer. Heel wat minder zwaarwichtig zijn de 'Werkbrieven 1968-1981'. De correspon dentie werd met foto's verlucht. De sfeer is wat anders dan in de romans en verhalen van Joyce Co. Er wordt nog wel regelmatig naar Italiè gereisd, maar de huizen waarin de leden van het col lectief wonen blijken aanmerkelijk minder riant dan m de romans werd ge suggereerd. Hun levenswijze is ook minder luxueus en de rol van de beeld schone blonde vriendinnen blijkt in werkelijkheid minder groot te zijn dan in de romans. Regelmatig ziet men in deze brieven Joyce Co aan het werk. Zij gebruiken andere literatuur om literatuur te scheppen. De leden van het collectief lezen zeer veel om materiaal voor eigen werk te vergaren. Een opmerking uit Geerten Maria Meysing 'Erwin' sluit hier bij aan: „Ik weet dat het schrijverschap geen creatieve wil suiting betekent, maar een methode is om op integere wijze in de traditie te leven, een romantisch principe waarbij je je omgeeft met inkt, pennen, papier en boeken, die er vóór jou geschreven zijn". Kenmerkend voor deze werkbrie ven is de wat ruzieachtige stemming. „Ongetwijfeld ben je het grootste zwijn dat er op aarde rondloopt" (25). De re den voor de onenigheid is meestal dat een lid van het collectief afspraken niet na kan komen waardoor het werk wordt vertraagd Op in elk geval één van de literaire spelletjes van Joyce Co werpt deze bundel brieven licht. In 1981 verscheen het geruchtmakende boek 'Een meis jesleven' van Eefje Wijnberg. Achter Eefje Wijnberg blijken zich Joy ce Co te verschuilen. Ze hadden er op gerekend dat 'Een meisjesleven' een bestseller zou worden. Toen het boek op de markt kwam. gonsde het al van de geruchten dat het niet authentiek was. Vervolgens kraakten de critici 'Een meisjesleven' op een harde, akelige ma nier. De verkoop viel tegen. „Ik begin echt te geloven dat het boek zo ge kraakt is dat het niet verkoopt", schrijft Geerten Meijsing in een in deze bundel opgenomen brief. Op 11 april 1981 heb ik 'Een meisjesleven' in de letterkundi ge kroniek besproken. Ondanks veel navraag kon ik er niet achter komen of Eefje Wijnberg al dan met bestond en nam uiteindelijk maar aan van wel. Nu dat niet zo blijkt te zijn. handhaaf ik echter de redelijk lovende opmerkin gen over het boek. Aangenaam in ver gelijking met andere werken van Joyce Co is dat 'Een meisjesleven' vrij van pretenties mag heten. Helaas zijn Joyce Co achteraf begon nen 'Een meisjesleven' in een preten tieus kader te plaatsen. In een artikel in 'Partner (september 1982) stelden zij 'Een meisjesleven' op één lijn met Flau- berts 'Madame Bovary'. Nogal mis plaatst stellen zij vast: „Het is goed dat zulke boeken geschre ven worden, in de tijd van 'Madame Bo vary' en nu, om de mensen wakker te schudden uit hun liefheid en huichela rij". Joyce Co: 'Erwins echo'. De Arbeider spers, Amsterdam; 168 pag.; 29,50. Joyce Co: 'Werkbrieven 1968-1981'; 198 pag. en 32 pagina's foto's; 29,50, Peter van der Velden, Amsterdam. Het verschijnsel van sponsoring van museumtentoonstellingcn van beti dende kunst heeft sinds enige tijd vaste vorm gekregen in het Stedelij) Museum in Amsterdam. In het verleden droegen bedrijven incidenteel biji de kosten van tentoonstellingen: de Far West-tentoonstelling in 1977 in he Haags Gemeentemuseum, een reizende tentoonstelling in de jaren zestig het Stedelijk Museum en een tentoonstelling van de Amerikaan Jackso Pollock in 1979-'80 in hetzelfde Amsterdamse museum. Sinds vorig jaar gai het echter niet meer om bedrijfssteun voor een enkele tentoonstelling, maa om een bewust beleid van de directie van het Stedelijk, waarbij het muscui zelf sponsors zoekt in het bedrijfsleven voor grote tentoonstellingsevem menten. Dat begon met de tentoonstelling van werk van de Amerikaanse kun stenaar Edward Hopper in het voor jaar 1981, waarvoor Philip Morris het nodige geld op tafel legde. Daarna kwam op verzoek van het Stedelijk dezelfde firma over de brug met geld voor de grote overzichtstentoonstel ling „'60 '80" en de maatschappij Am- way uit de Verenigde Staten voor de tentoonstellingen van werk van vier Amerikaanse kunstenaars in het ka der van het tweehonderdjarig be staan van diplomatieke betrekkin gen tussen Nederland en de Verenig de Staten (Julian Schnabel en Neil Jenny dit voorjaar en Robert Man- gold en Susan Rothenberg vanaf de tweede helft van oktober. Kiezen voor sponsoring is kiezen voor drie grote tentoonstellingen per jaar in het raam van alle museumac tiviteiten of voor drie kleintjes. Zo simpel ligt dat. aldus woordvoerder Hendrik Driessen van het Stedelijk. Hij voegt er aan toe dat het Stedelijk een reputatie van internationale faam heeft op te houden. „Ons mu seum speelt internationaal een be langrijk deuntje mee. Wij waren de eerste die iets hebben laten zien van de ontwikkelingen in de Italiaanse beeldende kunst. wy waren de eerste op het continent met een tentoon stelling van de Amerikaan Willem de Kooning". Volgens Driessen wordt het Stede lijk Museum (wat de activiteiten en plaats in de museumwereld be treft) wel eens vergeleken met het Centre Pompidou in Parijs en de Ta- te Gallery in Londen. Alleen voor de tentoonstellingsbudgetten gaat dat niet op. Pompidou heeft jaarlijks voor tentoonstellingen ruim zes mil joen gulden te besteden, de Tate tien miljoen maar het Stedelijk slechts 900.000 gulden. „Daarby komt dat onze budgetten in deze tijd van bezuinigingen nauwe lijks stijgen terwyi de kosten de pan uit rijzen", aldus Driessen. Voor een tentoonstelling van 25 werken van een bekend kunstenaar liggen de ver zekeringskosten tussen de 30.000 en 60.000 gulden. Ook de transportkos ten zyn gigantisch, vooral als de ten toon te stellen werken van overzee moeten komen. In zo'n situatie is het, naar het oor deel van de museumwoordvoerder, niet moeiiyk te kiezen voor sponso ring. „De sponsors dragen door de bank genomen 25 k 30 procent by in de totale kosten van een expositie. Voor de tentoonstelling van de vier Amerikanen heeft de sponsor het me rendeel van de kosten voor zyn reke ning genomen. Op zo'n manier »rl '"tt -ai wij in staat met ons budget ook no fn andere tentoonstellingen op te zt ten. Zonder steun uit het bedrijbh ven kunnen wij dat niet doen. Da gaat al het geld naar die paar grol ft i exposities. In de huidige econon a sche situatie zouden wij nooit t machte zyn geweest de tentoonstt m I ling „'60 '80" (500 werken van 175ii tematlonaal bekend staande kunst 11 naars in dertig zalen van het Sted 11 lijk) zonder sponsoring op te zetten lfcs; voert Driessen a Hoewel sponsoring al geruim tijd bestaat binnen andere s« s v toren van de kunst, muziek bijvooi beeld, hebben velen aanvankelijk toch met argwaan gekeken toen hi Stedelijk als eerste museum in N derland besliste sponsors trekken voor tentoonstellingen vi iit beeldende kunst, ook in de kring vi ®o< medewerkers van het Stedelijk zd ort „Die argwaan was meer gebaseerde «t veronderstellingen dan op ervaring :m aldus Driessen. Hij vertelt dat dee ife varing van zijn museum met spa w sors „onverdeeld gunstig" is. De enige voorwaarde die sponso Ik stellen is dat hun naam wordt g i g noemd in de publiciteit die de ta tij' toonstelling begeleidt zoals catalo -• I en affiches. Driessen denkt dat bi ose effect daarvan voor betrokken b drijven gering is. Het is die ondera ten mingen naar zijn mening meer l PÜ doen om hun aanzien en dan nc an: vooral binnen het bedrijf zelf. Spoik sors kunnen het geld dat zij in Ui toonstellingen steken ook niet a trekken van de belastingen. we „Als die firma's het geld dat zij voo nkJ exposities beschikbaar stellen c PI een andere manier zouden gebni 'te ken, advertenties bijvoorbeeld, za 1K den zy er meer vruchten van kunni ats plukken", betoogt de woordvoerdi ke van het Stedelyk. Met het artistie beleid bemoeien de sponsors zie volstrekt niet en dat zou ook nietf'" dulden zijn. In de Verenigde Staten is sponsom i b. van museumtentoonstellingen i g lang ingeburgerd omdat de overha n daar niet bydraagt. Men is daar hei te maal op de privésector aangeweza fo] sponsors, legaten, by dragen van vb ;aa enigingen van vrienden van het im Eric seum. „Na onze eerste ervaring! zullen wy ook met sponsoring doo un gaan. Van de jonge generatie hebbt «te velen nog nooit werk van Picasso ate Leger gezien. Moeten wy dan gee tye tentoonstellingen van deze grol me kunstenaars organiseren? Dat kui ar nen wy ons niet permitteren. Heti hui onze taak en sponsoring kan ons he nke: pen dat mogelyk te maken". Van tijd tot tijd diept iemand uit het verleden een schrijver of een speciale roman op die volkomen ten onrechte in de vergetelheid is geraakt en die de hedendaagse lezer voor een grote verrassing stelt. Er werden meesterwerken over 't hoofd gezien en prul len geprezen - dat gaat tot de dag van vandaag zo voort en het zal altijd zo blijven. Telkens vragen nieu we boeken de aandacht en een eenmaal miskend of over 't hoofd gezien werk raakt snel in de vergeet hoek. Tot het her-ontdekt wordt - dat duurt vaak een eeuw of langer. De lyst is te lang om hier op te sommen, maar vers in het geheugen ligt de roman 'Pijpelyntjes' van Jacob Israel de Haan. eens versmaad, verguisd en doodge zwegen en toch een boek dat een van de beste Neder landse romans uit het begin van deze eeuw bleek te zyn. Maar niet altyd zijn figuren of boeken ten onrech te in vergetelheid geraakt. Met het onlangs uit het stof opgediepte 'Zuster Bertha' van A. Aletrino. waarvan de eerste en enige druk in 1891 verscheen, hebben we zo'n typisch voorbeeld van een beslist minder dan zelfs middelmatig werk dat in zyn tyd mogeUjk zelfs méér waardering vond by enkele critici dan het nu zal oog sten. Uiteraard heeft Kees Joosse. die de roman van een zeer uitvoerig, zy het wat academisch, nawoord heeft voorzien, er goed aan gedaan aandacht voor Ale trino en dit werk te vragen. Als tydsverschynsel is het curieus. Maar of iemand 'Zuster Bertha' nu nog voor zyn plezier van a tot z leest betwijfel ik. Het boek is met slecht, het is eerhjk, het is een oprechte en vlijtige poging om een roman te schrijven in de pessimistische, zwaarmoedige traditie zoals die in zwang gekomen was door het Franse naturalisme. Maar het ontbreekt Aletrino ten enen male aan formaat, en daardoor toont hy enkel de nadelen van die stroming en die styl. Het gegeven van de roman is vrij boeiend, maar wat in een novelle van enkele bladzyden verteld kon zyn, wordt hier door de eindeloze impressionistische uitweidings- stij 1, het ondraaglyk overladen woordgebruik opgebla zen tot een roman van 245 bladzijden. Er is niet door heen te komen, met de beste wil van de wereld niet Wanneer de mannelijke hoofdpersoon, een arts, ge holpen door het voorjaar (dat is, overigens, wat merk waardig: alsof de mens een bronsttijd heeft!) bepaal de gevoelens voor zijn hoofdverpleegster gaat koeste ren, heet het bijvoorbeeld: „Zonder dat hij erop had gelet had haar vrouwzijn sluipend zijn verhouding tot haar veranderd, zijn vriendschap overluwend in een teerder dichtende nei ging om haar naast zich te voelen zijn duistere levens vrees wegzachtend met een altijd omzwevend blau wend geluk, een neiging die langzaam groeiend in de stille warmte van den eenzamen zomer, zijn gedachte had laten reiken naar een vér-schijnend gulden licht dat zijn leven zou verhelderen, rustig en groot. Dikwijls als hij in de laatste tijden met haar stond, voelde hij plotseling een huilenden gelukwensch opbrokken in zijn keel die hem heenvoelde om haar vast te nemen tegen zich aan in een lange, zwijgende omarming, ver blijvend boven alles om hem heen onder een sterker wording van zijn lichtend bestaan" (1641. En zij, het voorwerp van de drift? Mis had een grootejuichende glans heengehelderd door de duistere schemerstilte van het vrouwenver- band vrouwenafdeling van het ziekenhuis. HW) den grauwen nevel opgolvend in klaar-kringende kleursels uitlichtend in den rustigen nacht, zoo schrok ze ineen, duizelend onder de heen-en-weér schokking van haar denken, een vage ziening voelend van een vloeiing der lynen om haar heen, de trappen uiteenvallend in een golvende brokkeling, inbuigend en zwikkend in lossen stilstand, vaag indonkerend onder den kleinen glans van de gasvlam die ver leek te flikkeren boven haar hoofd met een weeke. omfloerste suizing" (166/7). Later, als het allemaal misgegaan is: „Ze had doorgedroomd toonlooze avonden, heentreu rend in de klachtende weening die de wind suizend zuchtte rond haar kamer, eenzaam in den onrustigen nacht, kleurloos ziende haar steunloos leven. En voortdurend had ze haar borende smart hooren schreien, week doffend onder de lang klagende stre ping van den regen, ernstig buigend onder de hoog kalmende lichting der sneeuw, ruw gillend onder de klagend-huilende wanhoop der winden" (232). Wie allergisch is voor dit soort beschrijvingskunst vermijde dit boek: het is er voor viervijfde of meer mee gevuld. Romans van dit soort plegen onder broken te worden door meestal boeiende, realistisch en normaal weergegeven gesprekken: welnu: die ont breken vrijwel volkomen in 'Zuster Bertha'. hans warren LETTERKUNDIGE KRONIEK Alles wordt overdacht, bepeinsd en bemymerd en daar de twee protagonisten van het boek, de dokter en de zuster, geestelijk een tweeling ïyken (Bertha is duide lijk een afsplitsing van de dokter en die is weer heel duidelyk een alter ego van Aletrino zelf) bevat het boek. waar je het ook opslaat, vrijwel enkel van die woordenhoutwol. Na veel graven en niezen vind je daarin een peuterig, breekbaar voorwerpje dat wel aar dig lijkt. - op het eerste gezicht althans. Kijkje nader, dan ontbreekt er nogal wat. Een haast onoverkomelijk bezwaar is bijvoorbeeld dat de karakters, vooral de dokter, vrijwel alle achtergrond missen. Het verhaal komt hier op neer: Bertha woont na een trieste en neerdrukkende jeugd bij haar moeder, een weduwe, die maar net rondkomen kan. Zelf is deze vrouw getrouwd geweest met een man die ze niet lief had en die bovendien versukkelde in plaats van in goeden doen te komen. De moeder heeft andere plannen met Bertha: ze heeft een heel rijke man voor haar op het oog. Karei Albrechts. Weliswaar niet meer zo jong, maar verder in alle opzichten een goede party. Trouwt Bertha met hem. dan hoeft ze bovendien wat ze zelf heeft niet meer met haar te delen. Maar Bertha stribbelt tegen: ze houdt niet van Karei, en hoe gruwe lijk haar leven ook 'voortsiymt' (147) - ze weigert. Ze wil liefdezuster worden en ze zet door. Ze wordt leer lingverpleegster in het Binnengasthuis en klimt in een paar jaar op tot hoofdverpleegster. Verstopt tussen eindeloze beschrijvingen zitten enkele treffende scè nes over hospitaalleven, patiënten, geopereerden, ster venden. De ervaringen in de ziekenverpleging maken Bertha's morose karakter niet opgewekter, maar niet temin vindt zij wel bevrediging in haar werk. De 'hij', de dokter, is een zeer gecompliceerde figuur. Ook zijn leven is bezig 'voorbij te dweilen' (111) door een ziekelijke zwaarmoedigheid en een masochisti sche zelfkwellerij. Een paar mooie bladzijden met te kenende details zijn gewijd aan zijn jeugd, zijn ellen de tijdens de schooljaren, zijn baat jegens de leraren van het gymnasium. Ontroerend is het detail dat hij als klein kind soms, achter zijn vader staande, diens jas bij een plooi grijpt en die dan zoent. De dokter is iemand die zich niet aan een ander binden kan, zyn hypochondrie maakt alles kapot. Maar van tyd tot tijd wordt hy naar een vrouw gedreven en uit de avondlijke praatjes met zyn hoofdverpleegster, Ber tha, ontstaat onder de oppermacht van de lente - zoals we zagen - een verhouding. Bertha is, op haar manier (ze is ook niet bepaald een vrolijke meid!) gelukkig, ze leeft op en lijkt haar bestemming te zullen vinden. Maar de dokter heeft weldra zijn twijfels en tijdens zijn - eenzame - vakantie wordt het hem duidelijk: het kan niets worden met Bertha. Wanneer hij zyn werk hervat heeft maakt hij geleidelijk de band met haar zó los dat zy zelf uit gekwetste trots een einde aan hun verhou ding maakt. Ze zegt dan ook haar werk op in het ziekenhuis, gaat weer.bij haar moeder wonen en stemt na enige tijd toe in het huwelyk met de rijke Karei Albrechts. De lezer van nu (en waarschijnlijk ook die van 1891zet talloze vraagtekens, een antwoord komt er niet. Ook niet in het zeer uitvoerige nawoord van Kees Joosse, die wel heel veel over Aaron Aletrino (1858-1916) en zijn werk vertelt. Aletrino was zelf in 1886 arts geworden, in 1889 gepro moveerd en werkzaam als gemeentearts van Amster dam, later ook lector In criminele antropologie. Hij heeft baanbrekend werk verricht op medisch-sociaal terrein, vooral op het gebied van de prostitutie en de homosexualiteit, maar zelf voelde hy zich waarschyn- lijk allereerst Tachtiger' en schrijver. Hoe prachtig hij schrijven kón bewijst de aangrijpen de brief over een depressie die hij schreef aan zijn vriend Frederik van Eeden (24 oktober 1912, pag. 266' 8). Voor die brief geef ik heel 'Zuster Bertha' cadeau. Want zodra Aletrino literatuur ging bedrijven kwam hij, al deed hij nog zo zijn best, op zijn allergunstigst tot een passage als deze: ..Maar de dagen kleurden voort rustig en 't zelfde, Maandagen grijs van nieuwheid, roze Dinsdagen zacht overnachtend naar kleurlooze Woensdagen. Donderdagen egaalwittend tegen de geelvolgende Vrijdagen, eindelijk de vroolijk-blauwe Zaterdagen hel opglanzend voor de zilver-stille Zondagen: de we ken schoven weg in een vaag in-een-schemerende teérkleurigheid, ajbleekend naar de kleurlooze verte de maanden gelijkden onmerkbaar na elkaar, toon loos. snel verdwijnend, wegnevelend zonder herinne ring" (109). 'Sam' Aletrino, als zijn roepnaam was, het is nog wel aardig het even te memoreren, is mogelijk de 'Sam' uit 'Pijpelijntjes' - De Haan had die roman aan zijn oudere vriend opgedragen. A. Aletrino: 'Zuster Bertha'. nawoord Kees Joosse. 308 pag 35,-. BZZTóH, 's-Gravenhage.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1982 | | pagina 16