HET
KLATERGOUD
VAN
JOYCE CO
sponsoring
KUNST
BEDRIJF
a. aletrino ZUSTER BERTHA een pessimistische roman herdrukt
PZC/zaterdagkrant
ZATERDAG 2 OKTOBER 1982
Hoe dan ook. door de samenwerking is
het een en ander tot stand gekomen. Er
zijn verschillende vertalingen te noe
men. onder meer werk van Kerouac en
Zelda Fitzgerald. Een bundel 'Zwarte
romantiek' bevatte vertalingen van
Flaubert, Barbey d'Aurevilly. Borel,
Proust en Chateaubriand. In 1975 ver
scheen de roman 'Erwin'. Onderwerp is
de laatste levensdag van Erwin.
Verveling, overbeschaving en een mis
lukte liefde brengen de getalenteerde
Erwin tot zelfmoord. In 1979 verscheen
de roman 'Michael van Mander'. Erwin
tracht in dit boek zijn vriend tot de
ideale schilder op te voeden. In beide
boeken werd namaak boven echt ver
kozen. De kunst boven het leven: Erwin
wilde van zijn leven een kunstwerk ma
ken. Zowel in 'Erwin' als in 'Michaèl van
Mander' werd zwaarwichtig getheoreti
seerd over rhetorica, literatuur en schil
derkunst. Een aanzienlijk deel van de
tekst werd gevormd door citaten. Zelf
deelden Joyce Co deze boeken bij een
'romantisch-decadent classicisme' in.
Voor deze indeling pleit in elk geval de
mengeling van stijlen, het samengaan
van kunst en kitsch, het in één adem
noemen van antieke literatuur en pop
muziek.
AI het voor Joyce Co zo kenmer
kende vindt men terug in 'Erwins
echo'. Dat is niet verwonderlijk, want
deze tussen 1971 en 1977 gepubliceerde
verhalen zijn als voorstudies voor de
romans over Erwin te beschouwen. Be
paalde fragmenten vindt men bewerkt
in 'Erwin' en 'Michaél van Mander' te
rug. Ongetwijfeld zullen ook in het nog
niet voltooide deel van de Erwin-trilo-
gie passages aan de verhalen uit 'Er
wins echo' herinneren.
De verhalen spelen zich tussen decem
ber 1970 en november 1971 af, niet zo
lang voor de dag waarop Erwin gestor
ven zou zijn, de vijfde oktober 1972. De
ze datum vindt men terug in de onderti
tel van 'Erwin'.
Wat is Erwin nu voor een figuur? „Hij is
niet lui", heet het op pagina 10 van "Er
wins echo'. Maar op pagina 13 leest
men: „Men kan hem toch het recht op
luiheid niet ontzeggen?"
In elk geval is Erwin indolent, altyd
moe zonder inspanning te leveren. Zijn
levenswijze is decadent, zijn rijkdom
laat dat toe. Hij is niet geschikt voor het
echte leven, op de flaptekst spreekt
men van 'stormachtige gemoedsbewe
gingen. poëtische zelfoverschatting en
tragische melancholie'. Op pagina 125
is hij: „Een maagdelijke jongen nog, die
dorstte naar het lelieblanke water aan
de oever van pure vergetelheid". Op pa
gina 135 werdt hij een Narcissus ge
noemd, alles is voor zo'n betiteling te
zeggen.
Hij is een kunstenaar.
,Met het grootste raffinement en de
hoogste verfijning had hij van zichzel)
een boek gemaakt, een object voor cont
emplatie en genot, zonder het minste
praktische nut" (11).
Dit kunstwerk heeft hij gemaakt in de
jaren nadat hem iets zeer ingrijpends
was overkomen. Zijn principes verdwe
nen er een tijdlang door naar de achter
grond. Hij zegt: „van toen af heb ik een
aan eerbied grenzende waardering op
gevat voor de filosofie van het genot,
waarin kunst en schoonheid eindelijk
verenigd worden" (28). De ingrijpende
ervaring wordt beschreven in het ver
haal 'L'Art ou les caresses' - het gaat
om een liefdesnacht van Erwin met een
Italiaanse jeugdvriendin, de femme fa
tale Erica. De liefdesnacht in de open
lucht wordt opgeluisterd door 'de zwie
pende geluiden van het gras en de bo
men, het jagen van de wind en striemen
van de regen en de rammelende donder
16
Het schrijverscollectief Joyce Co is altijd met veel raadsels omringd geweest. Inmiddels is
het collectief uiteengevallen. Men kan nu wat gemakkelijker zicht krijgen op de activiteiten.
Onlangs verschenen namelijk de 'Werkbrieven 1968-1981' van het collectief. Ook kwam een bundel
'Erwins echo' uit, met verhalen die eerder in literaire tijdschriften werden gepubliceerd. De
belangrijkste figuur bij Joyce Co is Geerten Maria Meijsing (1950). Hij zou zijn bijgestaan door
onder anderen Keith Snell en Frans Verpoorten. Dan is er nog de geheimzinnige Erwin Charles
David Garden. Hij is steeds de hoofdfiguur in het werk van Joyce Co. Onopgehelderd is nog of
deze Erwin nu een reële figuur is of niet. Als men de 'Werkbrieven' mag geloven, zou Erwin
werkelijk hebben bestaan. Er is een brief van hem in deze bundel opgenomen en ook vindt men een
overlijdensadvertentie uit 1972: „Wij betreuren en geven kennis van het overlijden van onze
vriend, medefirmant en inspirator Erwin Charles David Garden in de leeftijd van 22 jaar".
van uit twee verschillende ncntmgen
komende onweersbuien" (29). Eerder
zien de geliefden 'een bleke maan wier
gelaat door rafelige wolken verduisterd
werd" (26). Het is allemaal niet te onder
scheiden van damesbladromantiek.
Het kan dat Joyce Co met het schet
sen van dergelijke clichématige en kit
scherige taferelen een loopje met de le-
hans warren
zer hebben willen nemen. Te vrezen valt
echter dat deze namaakromantiek niet
bewust is aangebracht. Het is waar
schijnlijk dat de prachtlievendheid van
Joyce Co - die op bijvoorbeeld pagina
35 (waar het weelderige manuscript van
Erwins boek beschreven wordt) duide
lijk aan het licht komt - bij beschrijvin
gen van taferelen als deze liefdesnacht
volkomen ontspoort.
Een zelfde verschijnsel treedt op bij de
stijl van Joyce Co. Zij trachten erg
verzorgd te schrijven, maar schieten
juist daardoor hun doel nogal eens
voorbij. Zo konden zinnen ontstaan als
deze, ook al afkomstig uit de liefdes
nacht van Erwin en Erica:
„Haar huid tvas in het maanlicht melk-
bleek, een Salambo, bekend met de
slang die tussen de rivière parisienne
van haar benen zich om haar middel
heen sloeg en over haar schouder zich
naar haar oor gebogen had om fluiste
rend verderf te voorspellen" (27).
Een zinnetje als „want Erica stond erop
dat hij zich voor het cena bij haar gezel
schap zou aansluiten" (19) kan men
moeilijk voor iets anders dan aanstelle
rij verslijten. Kunstmatigheid, onna
tuurlijkheid, pose en aanstellerij liggen
uiteraard dicht bij elkaar. De wijze
waarop in het werk van Joyce Co ken
nis van met name literatuur wordt geë
taleerd moet men ook vaak onder de
aanstellerij rekenen. Eruditie kan in li
teratuur niet verwerkt worden op de
manier die Joyce Co geregeld hante
ren. Een observatie als deze klinkt nog
al arrogant:
Met uitgangspunt van Ligeti's Re
quiem is er een van de avantgardisti-
sche reflectie over de situatie van de
muziek in het tijdperk van de totale
chromatiek, maar tegelijkertijd wordt
er met een opvallende ambachtelijke
zorgvuldigheid teruggegrepen naar de
klassieke stemmenpolyfonie van de ou
de meesters" (65).
De enige reactie van de lezer op zo'n
betoog is: uit welke encyclopedie zou
dat overgeschreven zijn? Een nog on
aangenamer toon klinkt door in een op
merking over Mick Jagger: „Lange tijd
ben ik een soort verslaafde geweest aan
zijn intoxiquerende geluiden, die he
laas ook de grote massa tot genot die
nen" (64).
jzer door de zieke sfeer en doordat
werkelijke gevoelens ontbreken. Des
ondanks krijgt de figuur van Erwin
met al het klatergoud dat bij hem
hoort gestalte. Na het liefdesavontuur
en na een ongelukkig uitgevallen
moord gebeurt er niet veel meer in 'Er
wins echo'. Erwin ruilt 'handelingen
voor ideeën en liefkozingen voor
kunst'. Hij gaat zijn boek schrijven. In
het slotverhaal 'Het verlangen, of, Er
win, Monaco Certosino' verblijft hij
enige tijd in een klooster. Als hij weg
gaat is zijn dood al nabij, weet de lezer.
Heel wat minder zwaarwichtig zijn de
'Werkbrieven 1968-1981'. De correspon
dentie werd met foto's verlucht. De
sfeer is wat anders dan in de romans en
verhalen van Joyce Co. Er wordt nog
wel regelmatig naar Italiè gereisd, maar
de huizen waarin de leden van het col
lectief wonen blijken aanmerkelijk
minder riant dan m de romans werd ge
suggereerd. Hun levenswijze is ook
minder luxueus en de rol van de beeld
schone blonde vriendinnen blijkt in
werkelijkheid minder groot te zijn dan
in de romans.
Regelmatig ziet men in deze brieven
Joyce Co aan het werk. Zij gebruiken
andere literatuur om literatuur te
scheppen. De leden van het collectief
lezen zeer veel om materiaal voor eigen
werk te vergaren. Een opmerking uit
Geerten Maria Meysing
'Erwin' sluit hier bij aan: „Ik weet dat
het schrijverschap geen creatieve wil
suiting betekent, maar een methode is
om op integere wijze in de traditie te
leven, een romantisch principe waarbij
je je omgeeft met inkt, pennen, papier
en boeken, die er vóór jou geschreven
zijn". Kenmerkend voor deze werkbrie
ven is de wat ruzieachtige stemming.
„Ongetwijfeld ben je het grootste zwijn
dat er op aarde rondloopt" (25). De re
den voor de onenigheid is meestal dat
een lid van het collectief afspraken niet
na kan komen waardoor het werk wordt
vertraagd
Op in elk geval één van de literaire
spelletjes van Joyce Co werpt deze
bundel brieven licht. In 1981 verscheen
het geruchtmakende boek 'Een meis
jesleven' van Eefje Wijnberg.
Achter Eefje Wijnberg blijken zich Joy
ce Co te verschuilen. Ze hadden er op
gerekend dat 'Een meisjesleven' een
bestseller zou worden. Toen het boek
op de markt kwam. gonsde het al van de
geruchten dat het niet authentiek was.
Vervolgens kraakten de critici 'Een
meisjesleven' op een harde, akelige ma
nier. De verkoop viel tegen. „Ik begin
echt te geloven dat het boek zo ge
kraakt is dat het niet verkoopt", schrijft
Geerten Meijsing in een in deze bundel
opgenomen brief. Op 11 april 1981 heb
ik 'Een meisjesleven' in de letterkundi
ge kroniek besproken. Ondanks veel
navraag kon ik er niet achter komen of
Eefje Wijnberg al dan met bestond en
nam uiteindelijk maar aan van wel. Nu
dat niet zo blijkt te zijn. handhaaf ik
echter de redelijk lovende opmerkin
gen over het boek. Aangenaam in ver
gelijking met andere werken van Joyce
Co is dat 'Een meisjesleven' vrij van
pretenties mag heten.
Helaas zijn Joyce Co achteraf begon
nen 'Een meisjesleven' in een preten
tieus kader te plaatsen. In een artikel in
'Partner (september 1982) stelden zij
'Een meisjesleven' op één lijn met Flau-
berts 'Madame Bovary'. Nogal mis
plaatst stellen zij vast:
„Het is goed dat zulke boeken geschre
ven worden, in de tijd van 'Madame Bo
vary' en nu, om de mensen wakker te
schudden uit hun liefheid en huichela
rij".
Joyce Co: 'Erwins echo'. De Arbeider
spers, Amsterdam; 168 pag.; 29,50.
Joyce Co: 'Werkbrieven 1968-1981'; 198
pag. en 32 pagina's foto's; 29,50, Peter van
der Velden, Amsterdam.
Het verschijnsel van sponsoring van museumtentoonstellingcn van beti
dende kunst heeft sinds enige tijd vaste vorm gekregen in het Stedelij)
Museum in Amsterdam. In het verleden droegen bedrijven incidenteel biji
de kosten van tentoonstellingen: de Far West-tentoonstelling in 1977 in he
Haags Gemeentemuseum, een reizende tentoonstelling in de jaren zestig
het Stedelijk Museum en een tentoonstelling van de Amerikaan Jackso
Pollock in 1979-'80 in hetzelfde Amsterdamse museum. Sinds vorig jaar gai
het echter niet meer om bedrijfssteun voor een enkele tentoonstelling, maa
om een bewust beleid van de directie van het Stedelijk, waarbij het muscui
zelf sponsors zoekt in het bedrijfsleven voor grote tentoonstellingsevem
menten.
Dat begon met de tentoonstelling
van werk van de Amerikaanse kun
stenaar Edward Hopper in het voor
jaar 1981, waarvoor Philip Morris het
nodige geld op tafel legde. Daarna
kwam op verzoek van het Stedelijk
dezelfde firma over de brug met geld
voor de grote overzichtstentoonstel
ling „'60 '80" en de maatschappij Am-
way uit de Verenigde Staten voor de
tentoonstellingen van werk van vier
Amerikaanse kunstenaars in het ka
der van het tweehonderdjarig be
staan van diplomatieke betrekkin
gen tussen Nederland en de Verenig
de Staten (Julian Schnabel en Neil
Jenny dit voorjaar en Robert Man-
gold en Susan Rothenberg vanaf de
tweede helft van oktober.
Kiezen voor sponsoring is kiezen
voor drie grote tentoonstellingen per
jaar in het raam van alle museumac
tiviteiten of voor drie kleintjes. Zo
simpel ligt dat. aldus woordvoerder
Hendrik Driessen van het Stedelijk.
Hij voegt er aan toe dat het Stedelijk
een reputatie van internationale
faam heeft op te houden. „Ons mu
seum speelt internationaal een be
langrijk deuntje mee. Wij waren de
eerste die iets hebben laten zien van
de ontwikkelingen in de Italiaanse
beeldende kunst. wy waren de eerste
op het continent met een tentoon
stelling van de Amerikaan Willem de
Kooning".
Volgens Driessen wordt het Stede
lijk Museum (wat de activiteiten
en plaats in de museumwereld be
treft) wel eens vergeleken met het
Centre Pompidou in Parijs en de Ta-
te Gallery in Londen. Alleen voor de
tentoonstellingsbudgetten gaat dat
niet op. Pompidou heeft jaarlijks
voor tentoonstellingen ruim zes mil
joen gulden te besteden, de Tate tien
miljoen maar het Stedelijk slechts
900.000 gulden.
„Daarby komt dat onze budgetten in
deze tijd van bezuinigingen nauwe
lijks stijgen terwyi de kosten de pan
uit rijzen", aldus Driessen. Voor een
tentoonstelling van 25 werken van
een bekend kunstenaar liggen de ver
zekeringskosten tussen de 30.000 en
60.000 gulden. Ook de transportkos
ten zyn gigantisch, vooral als de ten
toon te stellen werken van overzee
moeten komen.
In zo'n situatie is het, naar het oor
deel van de museumwoordvoerder,
niet moeiiyk te kiezen voor sponso
ring. „De sponsors dragen door de
bank genomen 25 k 30 procent by in
de totale kosten van een expositie.
Voor de tentoonstelling van de vier
Amerikanen heeft de sponsor het me
rendeel van de kosten voor zyn reke
ning genomen. Op zo'n manier
»rl
'"tt
-ai
wij in staat met ons budget ook no fn
andere tentoonstellingen op te zt
ten. Zonder steun uit het bedrijbh
ven kunnen wij dat niet doen. Da
gaat al het geld naar die paar grol ft i
exposities. In de huidige econon a
sche situatie zouden wij nooit t
machte zyn geweest de tentoonstt m I
ling „'60 '80" (500 werken van 175ii
tematlonaal bekend staande kunst 11
naars in dertig zalen van het Sted 11
lijk) zonder sponsoring op te zetten lfcs;
voert Driessen a
Hoewel sponsoring al geruim
tijd bestaat binnen andere s« s v
toren van de kunst, muziek bijvooi
beeld, hebben velen aanvankelijk
toch met argwaan gekeken toen hi
Stedelijk als eerste museum in N
derland besliste sponsors
trekken voor tentoonstellingen vi iit
beeldende kunst, ook in de kring vi ®o<
medewerkers van het Stedelijk zd ort
„Die argwaan was meer gebaseerde «t
veronderstellingen dan op ervaring :m
aldus Driessen. Hij vertelt dat dee ife
varing van zijn museum met spa w
sors „onverdeeld gunstig" is.
De enige voorwaarde die sponso Ik
stellen is dat hun naam wordt g i g
noemd in de publiciteit die de ta tij'
toonstelling begeleidt zoals catalo -• I
en affiches. Driessen denkt dat bi ose
effect daarvan voor betrokken b
drijven gering is. Het is die ondera ten
mingen naar zijn mening meer l PÜ
doen om hun aanzien en dan nc an:
vooral binnen het bedrijf zelf. Spoik
sors kunnen het geld dat zij in Ui
toonstellingen steken ook niet a
trekken van de belastingen. we
„Als die firma's het geld dat zij voo nkJ
exposities beschikbaar stellen c PI
een andere manier zouden gebni 'te
ken, advertenties bijvoorbeeld, za 1K
den zy er meer vruchten van kunni ats
plukken", betoogt de woordvoerdi ke
van het Stedelyk. Met het artistie
beleid bemoeien de sponsors zie
volstrekt niet en dat zou ook nietf'"
dulden zijn.
In de Verenigde Staten is sponsom i b.
van museumtentoonstellingen i g
lang ingeburgerd omdat de overha n
daar niet bydraagt. Men is daar hei te
maal op de privésector aangeweza fo]
sponsors, legaten, by dragen van vb ;aa
enigingen van vrienden van het im Eric
seum. „Na onze eerste ervaring!
zullen wy ook met sponsoring doo un
gaan. Van de jonge generatie hebbt «te
velen nog nooit werk van Picasso ate
Leger gezien. Moeten wy dan gee tye
tentoonstellingen van deze grol me
kunstenaars organiseren? Dat kui ar
nen wy ons niet permitteren. Heti hui
onze taak en sponsoring kan ons he nke:
pen dat mogelyk te maken".
Van tijd tot tijd diept iemand uit het verleden een
schrijver of een speciale roman op die volkomen
ten onrechte in de vergetelheid is geraakt en die de
hedendaagse lezer voor een grote verrassing stelt. Er
werden meesterwerken over 't hoofd gezien en prul
len geprezen - dat gaat tot de dag van vandaag zo
voort en het zal altijd zo blijven. Telkens vragen nieu
we boeken de aandacht en een eenmaal miskend of
over 't hoofd gezien werk raakt snel in de vergeet
hoek. Tot het her-ontdekt wordt - dat duurt vaak een
eeuw of langer.
De lyst is te lang om hier op te sommen, maar vers in
het geheugen ligt de roman 'Pijpelyntjes' van Jacob
Israel de Haan. eens versmaad, verguisd en doodge
zwegen en toch een boek dat een van de beste Neder
landse romans uit het begin van deze eeuw bleek te
zyn. Maar niet altyd zijn figuren of boeken ten onrech
te in vergetelheid geraakt. Met het onlangs uit het stof
opgediepte 'Zuster Bertha' van A. Aletrino. waarvan
de eerste en enige druk in 1891 verscheen, hebben we
zo'n typisch voorbeeld van een beslist minder dan zelfs
middelmatig werk dat in zyn tyd mogeUjk zelfs méér
waardering vond by enkele critici dan het nu zal oog
sten. Uiteraard heeft Kees Joosse. die de roman van
een zeer uitvoerig, zy het wat academisch, nawoord
heeft voorzien, er goed aan gedaan aandacht voor Ale
trino en dit werk te vragen. Als tydsverschynsel is het
curieus. Maar of iemand 'Zuster Bertha' nu nog voor
zyn plezier van a tot z leest betwijfel ik. Het boek is met
slecht, het is eerhjk, het is een oprechte en vlijtige
poging om een roman te schrijven in de pessimistische,
zwaarmoedige traditie zoals die in zwang gekomen
was door het Franse naturalisme. Maar het ontbreekt
Aletrino ten enen male aan formaat, en daardoor toont
hy enkel de nadelen van die stroming en die styl. Het
gegeven van de roman is vrij boeiend, maar wat in een
novelle van enkele bladzyden verteld kon zyn, wordt
hier door de eindeloze impressionistische uitweidings-
stij 1, het ondraaglyk overladen woordgebruik opgebla
zen tot een roman van 245 bladzijden. Er is niet door
heen te komen, met de beste wil van de wereld niet
Wanneer de mannelijke hoofdpersoon, een arts, ge
holpen door het voorjaar (dat is, overigens, wat merk
waardig: alsof de mens een bronsttijd heeft!) bepaal
de gevoelens voor zijn hoofdverpleegster gaat koeste
ren, heet het bijvoorbeeld:
„Zonder dat hij erop had gelet had haar vrouwzijn
sluipend zijn verhouding tot haar veranderd, zijn
vriendschap overluwend in een teerder dichtende nei
ging om haar naast zich te voelen zijn duistere levens
vrees wegzachtend met een altijd omzwevend blau
wend geluk, een neiging die langzaam groeiend in de
stille warmte van den eenzamen zomer, zijn gedachte
had laten reiken naar een vér-schijnend gulden licht
dat zijn leven zou verhelderen, rustig en groot. Dikwijls
als hij in de laatste tijden met haar stond, voelde hij
plotseling een huilenden gelukwensch opbrokken in
zijn keel die hem heenvoelde om haar vast te nemen
tegen zich aan in een lange, zwijgende omarming, ver
blijvend boven alles om hem heen onder een sterker
wording van zijn lichtend bestaan" (1641.
En zij, het voorwerp van de drift?
Mis had een grootejuichende glans heengehelderd
door de duistere schemerstilte van het vrouwenver-
band vrouwenafdeling van het ziekenhuis. HW) den
grauwen nevel opgolvend in klaar-kringende kleursels
uitlichtend in den rustigen nacht, zoo schrok ze ineen,
duizelend onder de heen-en-weér schokking van haar
denken, een vage ziening voelend van een vloeiing der
lynen om haar heen, de trappen uiteenvallend in een
golvende brokkeling, inbuigend en zwikkend in lossen
stilstand, vaag indonkerend onder den kleinen glans
van de gasvlam die ver leek te flikkeren boven haar
hoofd met een weeke. omfloerste suizing" (166/7).
Later, als het allemaal misgegaan is:
„Ze had doorgedroomd toonlooze avonden, heentreu
rend in de klachtende weening die de wind suizend
zuchtte rond haar kamer, eenzaam in den onrustigen
nacht, kleurloos ziende haar steunloos leven. En
voortdurend had ze haar borende smart hooren
schreien, week doffend onder de lang klagende stre
ping van den regen, ernstig buigend onder de hoog
kalmende lichting der sneeuw, ruw gillend onder de
klagend-huilende wanhoop der winden" (232).
Wie allergisch is voor dit soort beschrijvingskunst
vermijde dit boek: het is er voor viervijfde of
meer mee gevuld. Romans van dit soort plegen onder
broken te worden door meestal boeiende, realistisch
en normaal weergegeven gesprekken: welnu: die ont
breken vrijwel volkomen in 'Zuster Bertha'.
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
Alles wordt overdacht, bepeinsd en bemymerd en daar
de twee protagonisten van het boek, de dokter en de
zuster, geestelijk een tweeling ïyken (Bertha is duide
lijk een afsplitsing van de dokter en die is weer heel
duidelyk een alter ego van Aletrino zelf) bevat het
boek. waar je het ook opslaat, vrijwel enkel van die
woordenhoutwol. Na veel graven en niezen vind je
daarin een peuterig, breekbaar voorwerpje dat wel aar
dig lijkt. - op het eerste gezicht althans. Kijkje nader,
dan ontbreekt er nogal wat. Een haast onoverkomelijk
bezwaar is bijvoorbeeld dat de karakters, vooral de
dokter, vrijwel alle achtergrond missen.
Het verhaal komt hier op neer: Bertha woont na een
trieste en neerdrukkende jeugd bij haar moeder, een
weduwe, die maar net rondkomen kan.
Zelf is deze vrouw getrouwd geweest met een man die
ze niet lief had en die bovendien versukkelde in plaats
van in goeden doen te komen. De moeder heeft andere
plannen met Bertha: ze heeft een heel rijke man voor
haar op het oog. Karei Albrechts. Weliswaar niet meer
zo jong, maar verder in alle opzichten een goede party.
Trouwt Bertha met hem. dan hoeft ze bovendien wat ze
zelf heeft niet meer met haar te delen. Maar Bertha
stribbelt tegen: ze houdt niet van Karei, en hoe gruwe
lijk haar leven ook 'voortsiymt' (147) - ze weigert. Ze
wil liefdezuster worden en ze zet door. Ze wordt leer
lingverpleegster in het Binnengasthuis en klimt in een
paar jaar op tot hoofdverpleegster. Verstopt tussen
eindeloze beschrijvingen zitten enkele treffende scè
nes over hospitaalleven, patiënten, geopereerden, ster
venden. De ervaringen in de ziekenverpleging maken
Bertha's morose karakter niet opgewekter, maar niet
temin vindt zij wel bevrediging in haar werk.
De 'hij', de dokter, is een zeer gecompliceerde figuur.
Ook zijn leven is bezig 'voorbij te dweilen' (111) door
een ziekelijke zwaarmoedigheid en een masochisti
sche zelfkwellerij. Een paar mooie bladzijden met te
kenende details zijn gewijd aan zijn jeugd, zijn ellen
de tijdens de schooljaren, zijn baat jegens de leraren
van het gymnasium. Ontroerend is het detail dat hij
als klein kind soms, achter zijn vader staande, diens
jas bij een plooi grijpt en die dan zoent.
De dokter is iemand die zich niet aan een ander binden
kan, zyn hypochondrie maakt alles kapot. Maar van
tyd tot tijd wordt hy naar een vrouw gedreven en uit de
avondlijke praatjes met zyn hoofdverpleegster, Ber
tha, ontstaat onder de oppermacht van de lente - zoals
we zagen - een verhouding. Bertha is, op haar manier
(ze is ook niet bepaald een vrolijke meid!) gelukkig, ze
leeft op en lijkt haar bestemming te zullen vinden.
Maar de dokter heeft weldra zijn twijfels en tijdens zijn
- eenzame - vakantie wordt het hem duidelijk: het kan
niets worden met Bertha. Wanneer hij zyn werk hervat
heeft maakt hij geleidelijk de band met haar zó los dat
zy zelf uit gekwetste trots een einde aan hun verhou
ding maakt.
Ze zegt dan ook haar werk op in het ziekenhuis, gaat
weer.bij haar moeder wonen en stemt na enige tijd toe
in het huwelyk met de rijke Karei Albrechts.
De lezer van nu (en waarschijnlijk ook die van 1891zet
talloze vraagtekens, een antwoord komt er niet.
Ook niet in het zeer uitvoerige nawoord van Kees
Joosse, die wel heel veel over Aaron Aletrino
(1858-1916) en zijn werk vertelt.
Aletrino was zelf in 1886 arts geworden, in 1889 gepro
moveerd en werkzaam als gemeentearts van Amster
dam, later ook lector In criminele antropologie. Hij
heeft baanbrekend werk verricht op medisch-sociaal
terrein, vooral op het gebied van de prostitutie en de
homosexualiteit, maar zelf voelde hy zich waarschyn-
lijk allereerst Tachtiger' en schrijver.
Hoe prachtig hij schrijven kón bewijst de aangrijpen
de brief over een depressie die hij schreef aan zijn
vriend Frederik van Eeden (24 oktober 1912, pag. 266'
8). Voor die brief geef ik heel 'Zuster Bertha' cadeau.
Want zodra Aletrino literatuur ging bedrijven kwam
hij, al deed hij nog zo zijn best, op zijn allergunstigst
tot een passage als deze:
..Maar de dagen kleurden voort rustig en 't zelfde,
Maandagen grijs van nieuwheid, roze Dinsdagen
zacht overnachtend naar kleurlooze Woensdagen.
Donderdagen egaalwittend tegen de geelvolgende
Vrijdagen, eindelijk de vroolijk-blauwe Zaterdagen
hel opglanzend voor de zilver-stille Zondagen: de we
ken schoven weg in een vaag in-een-schemerende
teérkleurigheid, ajbleekend naar de kleurlooze verte
de maanden gelijkden onmerkbaar na elkaar, toon
loos. snel verdwijnend, wegnevelend zonder herinne
ring" (109).
'Sam' Aletrino, als zijn roepnaam was, het is nog wel
aardig het even te memoreren, is mogelijk de 'Sam'
uit 'Pijpelijntjes' - De Haan had die roman aan zijn
oudere vriend opgedragen.
A. Aletrino: 'Zuster Bertha'. nawoord Kees Joosse. 308 pag
35,-. BZZTóH, 's-Gravenhage.