ROLAND HOLST ZALF VOOR DE DOOD/OPEN AFDELING hoe te ontkomen naar dat westlijk rijk? a. moonen ZATERDAG 1 MEI 1982 Wie in de literatuurgeschiedenis eenmaal de naam heeft een figuur van grote betekenis te zijn, zal die reputatie moeilijk verliezen. Daarom is het niet helemaal waar, dat waarderingen uiteindelijk altijd gecorrigeerd worden. Schaal en maat verschuiven in de loop van de tijd, maar oordelen van vorige generaties blijven mee spreken. A. Roland Holst is altijd als een heel groot dichter beschouwd; die kwalificatie zal hij voorlopig niet kwijt raken. Nu een nieuwe uitgave van zijn verzamelde poëzie is verschenen, wordt het tijd na te gaan of hij inderdaad een groot dichter is. Heeft hij voldoende gave, goede gedichten geschreven om die betiteling waard te zijn? Roland Holst werd geboren in 1888. Zijn vader was een welgesteld zakenman die zijn zoon in de gelegenheid stelde eerst in Lausanne en later in Oxford te gaan studeren. Van die studie kwam niet veel terecht, wel leerde Roland Holst het sie besloot in alle gevallen uit te gaan van de eerste druk" (1281). Tot op zekere hoogte kan dit te rechtvaardigen zijn, maar het was niet moeilijk geweest na te gaan voor welke wijzigingen de dichter wél verantwoor- werk van W. B. Yeats en de oude Kelti- delijk is. Het is de plicht van een tekst- sche letterkunde kennen. Zowel Yeats' poëzie als de Keltische mythologie heb ben blijvend invloed op hem uitgeoe fend In 1908 zond hij zijn eerste verzen in naar het tijdschrift 'De XXste eeuw'. Redacteur Van Deyssel schreef de de butant: „ik wensch u geluk met uw dichterschap". In 1911 publiceerde hij zijn eerste bundel 'Verzen'. Behalve poëziebundels, verscheen van hem ook proza. Hij werd bekroond met onder meer de P. C. Hooftprijs en de Prijs der Nederlandse Letteren. In 1976 stierf de ze 'prins van onze dichters'. Al zijn gedichten zijn te vinden in 'Poë zie I' en 'Poëzie II'. Deze editie werd bezorgd door W. J. van den Akker, L. H. Mosheuvel en A. L. Sötemann. De bun dels zijn bruikbaar, dat is het vriende lijkste wat men er van zeggen kan. Een register ontbreekt, om onduidelij ke redenen zijn veel gedichten twof driemaal opgenomen. Zeer aanvecht baar is dat de eerste drukken van de afzonderlijke bundels als basis voor de ze uitgave zijn gebruikt. Een argument hiervoor geeft men in de verantwoor ding: „Er zijn redenen om aan te nemen dat in een aantal gevallen Roland Holst de proeven van herdrukken niet zelf heeft gecorrigeerd, zodat niet vaststaat dat eventuele afwijkende lezingen in later verschenen uitgaven aan de bedoeling van de auteur beantwoorden. Die twij fel deed de voorkeur in die gevallen uit gaan naar de eerste druk als basis voor deze editie. De wens om bij het samen stellen van het Verzameld Werk één lijn te volgen, leidde er toe dat de commis- bezorger de uiteindelijke versie van een gedicht te respecteren. Betwistbaar is ook dat de spelling 'consequent geüni formeerd' is - alleen de naamvals-n is behouden om aan een testamentaire beschikking van de dichter te voldoen. 'of meer chronologisch, de ontwik keling van Roland Holst is dus gemak kelijk te volgen. 'Verzen' uit 1911 bevat gedichten die op nog jeugdige leeftijd werden geschreven. Het hoeft geen verbazing te wekken dat deze poëzie eerder interessant dan goed is. Roland Holst heeft zich later van deze bundel gedistancieerd. In een nawoord tot de gewijzigde derde druk die in 1929 uitkwam schreef hij: „Ruim tien jaar geleden hield ik den 3den druk van mijn jeugdverzen tegen, omdat ik het maar geringe verband, dat tussen deze en la tere verzen bestaat, toen niet meer er kennen wilde. Dat ik, na rijp beraad, dit thans wèl wil, is niet, omdat ik deze ver zen nu meer waarde toeken dan ik deed toen ik hen afwees, maar omdat ik tot de overtuiging kwam, dat men een een maal openbaar erkend tijdperk van zijn leven later niet willekeurig voor nietig kan verklaren" (1287). P. N. van Eyck moet een groot aandeel gehad hebben in de totstandkoming van deze derde druk. In een brief aan Van Eyck schrijft Roland Holst bij ver schijnen van het boek: „...ziehier de (ik zou haast zeggen: onze) bundel". (1287) Bepaalde voor Holst kenmerkende on derwerpen komen al voor: liefde voor een vrouw, eenzaamheid van de dich ter. de zee. In 'De belijdenis van de stil te', dat in 1913 verscheen, speelt de zee al een veel grotere rol. De gedichten werden geschreven tijdens een verblijf in Lynmouth. Voor het eerst blijkt ook de aandacht voor de mythologie van de Kelten. In 1920 kwam 'Voorbij de we gen' uit, het eigen geluid van Roland Holst is onmiskenbaar geworden. Het taalgebruik is plechtig, poëtisch, ar- chaisch. Er zijn veel gedichten waarin 'zwervers' of 'vagebonden' optreden. .Zij wikken en wegervhun geld en hun godJ en kanten zich tegen'mijn vluchtiger lot/om dat ik mijn handen/en ogen leeg/door hunne landeniomdroeg. en zweeg/in hun geschillen J en ging als blind/om der eenzame wille/van sterren en wind" (222). Roland Holst voelt zich onder de men sen een ontheemde, hij voelt zich een verbannene uit een rijk waarvan bijna niemand weet. Hij koestert een verlan gen naar het Elysium, naar de velden der zaligen die door hem verweg in het westen worden gesitueerd. Een haast programmatisch gedicht hierover is: ALLEEN MIJN LIED Ik zing alleen omdat ik hoor een jubel achter zee en wind - opdat ik eenmaal weer dat eiland vind zing ik mij hier teloor Alleen, alleen om eindelijk uit dezen ouden hinderlaag van bloeie' en welken op een vlaag te ontkomen naar dat westltjk rijk waaruit ik eens onthemeld werd. maar waar mijn liefde mij nog beidt - zingt zij niet door den legen tijd over de zee tot in mijn hart. en woei het licht niet op haar lied tot alle weet van na of ver verduizelde en ik her en der verdoolde en alles overliet - alleen mijn lied, mijn zeil, dat wijd ik hees, want vangt de wind het mee. dan waai ik over open zee naar waar zij jubelt door den legen tijd. Het leven hier op aarde 'van bloeie' en welken' is Roland Holst niet zuiver ge noeg, vandaar de voorliefde voor 'zwervers', vandaar ook termen als 'hinderlaag' en 'ontkomen'. Met het elysisch verlangen, de heimwee naar het land dat achter de zee ligt, han gen liefdesgevoelens samen. Een 'zij' zingt, 'door den legen tijd' opdat hij het Elysium zal gedenken. Deze vrouw kan een realiteit zijn. kennelijk is elke gelief de in staatje met het Elysium in verbin ding te brengen. In 'Een vrouw' heet het: „de rozen mogen bloeien en wel ken, maar het graf van wie met liefde meegaat is ver in de vreemde zee" (263). Dergelijke speculaties, motieven uit de Keltische sagen en motieven uit de Griekse sagen vormen tezamen Hoists persoonlijke mythologie. Dit wonderlij ke amalgaam wordt zonder een zweempje ironie gepresenteerd. Het is hans warren evenwel niet waarschijnlijk dat Roland Holst wérkelijk geloofd heeft in dit ge heel, zelfs al schijnt hij er soms door in extase te verkeren, als in 'Aan de kust'. „Hoor, hoor ijler al dan tevoren/over het tij/wijkende jubel....bijna te horen/de melodlj...As dit het einde: de wereld verloren/om een lied, en het lied voor bij"(262) zijn in elk geval regels die in een gedicht over een mystieke ervaring niet zouden misstaan. De bundel 'De wilde kim' dateert uit 1925. In het slotgedicht 'Bij het kristal' worden Helena uit de Griekse legenden, Deirdre uit de Keltische sa gen en het rijk in het westen in één adem genoemd. Helena van Troje speelt ook een rol in het in 1937 ver schenen 'Een winter aan zee'. Roland Holst heeft later een artikel 'Reken schap voor Een winter aan zee' ge schreven. Hij wijst drie motieven in het werk aan: 1. Een Vrouw van thans, die voor 'ik' een tijdlang aan zee in levenden lijve de bezielde schoonheid was en die hem toen verliet en verdween naar de Stad, waar zij vermoedelijk teloorging. 2. Helena van Troje, van wie, opgeroe pen door de herinnering aan die eerste vrouw, het beeld en de betekenis de ach tergrond bepalen: de bezielde schoon heid die éénmaal in staat bleek, de Stad der Wereld in vlammen te doen opgaan, doch die, door de stad van heden ont luisterd. thans oud en verbitterd rond waart, door geen meer gekend. 3. De Wereld van Thans, zoals zij gezien en ervaren wordt vanuit het verlangen of het heimwee naar die voormalige Stad der Wereld en zulk een zegepraal der bezielde schoonheid" (1301). De vermeniging van deze elementen is niet geslaagd te noemen, de conceptie is te hoog gegrepen. Een enkele oprech te regel wordt afgewisseld met veel bombast: „Zwaar vlees, belust op roof,/ door kwale' allengs ontluisterd-/ Heers zuchtig brein, lang doof/voor harts ver achte alarmen;/thans voor ophanden duister/bang sluitend- Ziel zich schrap/ zettend in dit verarmen-ZO, Angst - o, Rekenschap" (364). In dit laatste ge dicht uit de zesde afdeling wilde Roland Holst 'het eigen innerlijk conflict' laten uitgroeien 'tot het beeld van wat de Eu ropese mens thans is geworden" (1302). In een aantal geëngageerde gedichten die in 'Onderweg' (1940) te vinden zijn, wordt deze pretentie ook niet waarge maakt. Bij Roland Holst geldt evenzeer als bij vrijwel alle dichters dat directe maat schappelijke bewogenheid een stok in het wiel van de poëzie is. Augustus 1939 schreef de dichter: „De ophanden storm zal hol uitruisen/ als straks het ondergraven Kruis/om ver zakt, en die andre kruisen/zijn stuk- gerateld, en het Huis Europa puin is" (452). zelfs voornamelijk gelegenheids gedichten. Een speels antwoordspel in kwatrijnen tussen S. Vestdijk en Ro land Holst bevat de in 1950 van de pers gekomen bundel 'Swordplay-word- play'. Een en ander begon met dit be faamde kwatrijn van Holst op Vest dijk: „Wat mag het raadsel van uw arbeid wezen?/Muur van den Geest, waar die van de Chinezen/te kort bij schiet. - O, Tegenpool van Bloeml/O, Gij, die snel ler schrijft dan God kan lezen" (517). Vestdijk antwoordde hierop, enzo voorts. Allerlei kwesties komen aan de orde, onder meer rond Vestdijk's 'De toekomst der regligie'. Roland Holst schreef over dit werk het aardigste kwa trijn uit 'Swordplay-wordplay': „Ik kwam Hem tegen toen de dag aanbrak; Godzelf, niet ver van hier; Hij leek het wrak/van wat Hij was geweest: noodlot tig puilde'De toekomst der religie uit Zijn zak" (532). In 1958 verscheen 'In gevaar', de bundel opent met het bekende gedicht 'In bal lingschap'. De typische Holst-motieven - het idee van ballingschap, het heim wee naar het westlijk rijk - zijn weer aanwezig. 'Omtrent de grens' komt uit in 1960. in 1962 wordt'Onder koude wol ken' uitgebracht. Ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus verscheen in 1965 de bundel 'Aan Prinses Beatrix'. De bundel bevat een paar reeds eerder gepubliceerde verzen op leden van het koninklijk huis. Tot dan toe ongepubliceerd was het kwatrijn 'Aan prinsen Beatrix'; „Eens straalt Uw vreugde door de twee- drachtswolk./Mij popelt reeds als ik Uw lach vertolk:/een lach van warme wille keur. Zij blijve/levenslang een genees kracht voor Uw volk!" (741). Het is nü ondenkbaar geworden dat een dichter van formaat in opdracht van het koningshuis werkt, maar uit dit ge dichtje blijkt wel dat óók Roland Holst er de grootste moeite mee heeft gehad. Opmerkelijk is dat Roland Holst on danks al zijn plechtstatigheid steeds gewaardeerd is door jongere ge neraties dichters. Lucebert bijvoor beeld heeft zich steeds lovend uitgela ten over het werk van Roland Holst. In Roland Hoist's 'Uitersten' (1967) vindt men het aan Lucebert opgedra gen gedicht 'Het lege erf Het is een curieuze poging van Roland Holst om ook 'experimentele poëzie' te schrijven. Overigens staan in deze bundel prachti ge verzen als 'Man en vrouw': vele van Hoist's allerbeste gedichten werden op hoge leeftijd geschreven. De verheven heid van weleer is ook in de volgen< bundel 'Vuur in sneeuw' niet geheel g weken. In de thematiek is er echt);; sprake van een ommekeer: Rolai Holst krijgt oog voor existentiële pij: blemen, hij neemt afstand van de zo forceerd aandoende gevoelens heimwee naar een Elysium. Voor de lezer van nu is het gedoe met zee, het westen en dergelijke nauwelij navoelbaar - ik vraag me althans af vi er door geraakt zal worden. Dat ligt al ders bij deze meer psychologische q dichten. In 1970 verscheen 'Met los teugel', in 1976 'Voorlopig'. De titel vl deze bundel is opmerkelijk, want HoJ geeft in een aantal gedichten duidelir te kennen dat dit zijn laatste bund zijn zal. De nabije dood is een belangr^ onderwerp in 'Voorlopig'. Op ingetog» wijze worden oude motieven weer opg nomen: .Jdijn brekende ogen staren/naar ui gestorven zijnjin de vervlogen jara mijn hart ontzworven zijnJ/Zij roept uit het WestenJZij vragen waar ik blij"" O, vogels zonder nestenjmijn nest bUL dit goor lijf' (961). Men moet bekend zijn met vroegl werk van de dichter om dit te kunn^jj duiden. Hierop volgen nog ongebundt de gedichten, daar zijn geen aangenr* me verrassingen bij. Wel is er geèngjes geerde poézie, genante verzen als '1 raël-Egypte' en 'Wat hebben wij 't we|in getroffen' behoren tot deze categorL Deze bundels besluiten met vertaalr poëzie: er is werk van Yeats, D. G. R|ai sette, C. Rosetti en anderen. t1 'Poëzie I' en 'Poëzie II' overzien! blijkt helaas dat het gemiddelde p#r£ i Roland Hoist's dichtwerk niet i iziph «4ta hoog ligt als men bij iemand die v< een zeer groot dichter doorgaat verwachten. Echt goede gedichten zi er maar een handjevol. Dat komt mj^ schien ook omdat Roland Holst e« virtuoos was op een gebied van romal, C tisch verlangen dat ons nu niet me(k( geloofwaardig voorkomt. Ver in het westen ligt Amerika, verdi niets. rJ te Poézie Iioèzie II (Verzameld Werk) door I Roland Holst, twee delen, geb.. 1376 pag. flit men. Prijs 120,-; G. A. van Oorschot, Ajen sterdam, ge: Op 21 juni 1979 schreef A. Moonen (Rotterdam, 28-8- '37) vanuit Almelo waar hij, of althans: de ik-fi- guur uit zijn sterk autobiografische boek, toen woon de aan een correspondente: Jfomende zaterdagmiddag bedrijf ik iveer het ijdele signeren. Ditmaal op het Spui, bij de Athenaeum-boek- winkel. M'n tweede boek (Openbaar leven i is net uit. Zelf vind ik het technisch knapper en beter gecompo neerd. Maar zien of de heren recensenten 't met mij eens kunnen zijn. Overigens heb ik sterk het vermoe den dat ze in Twente pas over veertig jaar aan mij toe zijn en in t westen over tien jaar. Voorlopig word ik slechts door snobs en idioten gelezen". Dat eerste boek was in '78 verschenen en heette 'Stads gerechten'. Sindsdien volgden nog 'Zalf voor de dood' in 1980, en onlangs 'Open afdeling'. •Voorlopig word ik slechts door snobs en idioten gele zen'. Die (bittere?) constatering bleef me bezig houden omdat ik enkele weken geleden zulke opvallende en voortreffelijke kritische notities over literatuur van Moonens hand in 'Propria Cures' had gelezen. Notities over Reve en 'Koot' die mij een prettige schok bezorg den: ik was het roerend met de schrijver ervan eens en benijdde hem een beetje: in P.C. kun je nu eenmaal alles zeggen, dat is in een 'gewone' krant niet altijd mogelijk. Vanzelfsprekend vroeg ik me toen af ben ik nou een idioot of een snob, of stem ik soms af op de goeie golflengte? De twee eerste boeken van Moonen waren nergens meer in huis te vinden, maar 'Zalf voor de dood' slingerde nog ergens rond, en ik heb dat dus, mèt 'Open afdeling' gelezen, en opnieuw vraag ik me af: snob of idioot, want ik was onder de indruk Moonen is weliswaar een zéér vreemde eend in de bijt, maar hij is even ontegenzeglijk een 'rasschrijver'. Dat woord wordt gebruikt op het omslag van zijn nieuwste boek, en het zal dus wel uit zijn eigen pen gevloeid zijn, maar: het is waar. Ik spreek van een rasschrijver wanneer iemand in hoge mate oorspronkelijk is (niemand zal Moonen oorspron kelijkheid kunnen ontzeggen"), wanneer hij vernieu wend is, op eigen wijze bijdraagt aan zowel 'tijdsbeeld' als 'eeuwigheid' (het laatste woord niet al te zwaar genomen). Dat hij goed moet kunnen schrijven en den ken spreekt vanzelf, hoe zeldzaam dat tegenwoordig ook voorkomt bij schrijvers, zie de gruwelijke taaimis baksels van een Slebelink, toch alom bejubeld. Aan al die eisen voldoet Moonen. Dat de goegemeente zich vrijwel en bloc tegen hem keert omdat hij er zogezegd geen enkele moraal op nahoudt en gerust bij de sex-maniakken ingedeeld mag worden en bij de 'maudits' is onvermijdelijk: Moonen prëdikt geen moraal en heeft geen bood schap, hij geeft alleen een uitbeelding (en hoe) van één mens met zijn kwaad en zijn goed. Hij kan zelfs nog wel een verontschuldiging aanvoeren, een zwakke plek: hij (of zijn ik-figuur, ik ben de laatste om te beweren dat autobiografische geschriften de werkelijkheid weergeven) moge dan een doorgewin terde door de geslachtsdrift bezetene en een onverbe terlijke dwaas zijn, hij is niet echt slecht en hij doet niemand kwaad. Het zijn een beetje grote namen, waarmee ik aan kom, maar De Sade en Jean Genet zijn heel wat 'gevaarlij ker' voor zwakke geesten. Zeker, Moonen presenteert ons een volkomen door de wol geverfde en van alle markten thuis zijnde man die het ene moment naar de hoeren loopt, het andere moment zich laat nemen door Turken en Marokkanen, een man die voor de liefde betaalt en zich ook zelf bij gelegenheid laat betalen, iemand die de meest intieme details en gewaarwordin gen opngegeneerd neerschrijft, maar zijn 'ik' is géén misdadiger, geen schurk, geen sadist of masochist zelfs, de figuur uit zijn boek doet geen vlieg kwaad, is enkel bezeten door sex, sex en leeft en laat leven wat dat betreft. Een dag zonder sex is voor hem een verlo ren dag, en daar hij zelden geld heeft komt het dus ook vaak op droom en solospel neer. Dat dit alles voort vloeit uit een eindeloze behoefte aan genegenheid en liefde spreekt duidelijker uit 'Zalf voor de dood' dan uit 'Open afdeling'. 'Zalf voor de dood' is geschreven tus sen juni 1966 en aug. 1967, de schrijver was dus toen ongeveer dertig jaar oud. 'Open afdeling' is gedateerd aug. 1978-feb 1981. dus ruim tien jaar later geschreven. Beide boeken hebben de vorm van dagboekoptekenin gen. doorvlochten met korte stukjes en invallen. Het geheel maakt zodoende een bijzonder authentieke in druk. In "Zalf voor de dood' leert men de ik-figuur kennen als een bijzonder nerveuze, zwervende man, hyper gevoelig voor lawaai en, zoals reeds gezegd, volko men bezeten door sex. In dat boek gaat de voorkeur vrijwel gelijk naar vrouwen en na#r mannen uit. In 'Open afdeling' lijkt voorkeur voor jongens en man nen te overheersen, zowel actief als passief, en dan is er de in eenzaamheid bedreven sex. De openhartigheid die daarbij getracht wordt, is in onze letteren onge hoord, en doordat Moonen zo goed schrijft en boven dien gevoelsachtergronden schetst, treffen die notities sommigen als 'stuitend', stuitender bijvoorbeeld dan sexblad-verhalen. waar de beschrijvingen meestal en kel uiterlijk, oppervlakkig-pnkkelend zijn. Als stilist heeft Moonen mogelijk iets te danken aan Reve. hoe zeer hij die er ook van langs gaf in P.C. Met name een zekere plechtstatigheid soms, de wat archaïsche zins wendingen, het weglaten van lidwoorden (speciaal in 'Open afdeling', die eigenaardigheid kan ook met vlug schrijven, dagboekschrijven in verband staan uiter aard) en zelfs is er ook wel iets in de onthutsende open- hans warren LETTERKUNDIGE KRONIEK hartigheid en eerlijkheid inzake de dingen 'waar men niet over spreekt' die aan goede passages bij Reve moet denken. Ook Moonen schroomt niet zichzelf ge nadeloos op de korrel te nemen. Ik moet zeggen dat de passage op pag. 18 van 'Open afdeling' waar de schrij ver met zijn 'bebrilde ambtenarengezicht' spot, mij volkomen overtuigde. Wie zich in een dergelijke hou ding uit durft beelden en zich letterlijk blootgeeft, heeft lef en wie daarbij niet belachelijk wordt of door de mand valt, heeft mveau. Het deed me. hoe anders ook, even denken aan Reve's 'dakraamscène' in 'Lieve jon gens'. Een ander frappant staaltje van Moonen's kunnen vindt men in 'Zalf voor de dood' als de schrijver opzettelijk over onbenulligheden gaat schrijven om een intens trieste, verlaten stemming weer te geven en over te brengen op de lezer. De schrijver is ondraaglijk alleen en verveelt zich. De notities gaan dan in deze trant. „Vandaag de kamer op en neer gelopen. Langs de haard, bank, stoelen, piano, een paar toetsen aangeraakt. Naar buiten ge staard Weer door de kamer gelopen, afgerukt, naar buiten gekeken, niks gezien. De kamer rond Ge kakt. Een fles melk. half pond jonge kaas, koffiemelk entwee grote loepia's gehaald Met de vriend tussen de middag gegeten. Hij had bananen bij zich. Naderhand weer door de kamer gewandeld. Beker melk gedron ken. Gepist. In stoel gaan zitten, hand onder km, aan niks gedacht. Brilleglazen schoongewreven. Een paar Ditzelfde procédé wordt ook later weer gebruikt wan neer de schrijver in een woonwagen op het platteland woont, nabij een stadje: .Avond, negen over zeven. Tien over zeven. Elf over zeven. Twaalf over zeven. Kwart over zeven. Er komt niemand langs vanavond. De telefoon zwijgt. Terwijl ik gisteravond in bed lag ging hij over. Wie? Ik bleef liggen. Halfacht. Drie over halfacht. Er kan straks worden opgebeld door iemand Er kan ook visite komen" (81). Moonen weet er precies mee op te houden wanneer het effect van verveling en monotonie bereikt is, vóór de lezer geïrriteert raakt schakelt de schrijver over. Dat juiste doseren is knap, ik hoef slechts er aan te herinne ren hoe vrijwel iedereen zich destijds ergerde aan de notitie betreffende het op straat zetten van de vuilnis bak in Buddingh's Dagboek. Hoewel ik me daar per soonlijk al evenmin aan gestoord heb: daar was de dosering blijkbaar niet juist geweest, Moonen bewijst dat ook het meest triviale iets over kan brengen en kan weten te boeien. In 'Zalf voor de dood' zit wat meer lijn dan in het uitermate verbrokkelde 'Open afdeling'. De ik vertelt cr iets in over zijn achtergronden, een weinig vreug devolle jeugd in Rotterdam in oorlogstijd, het sterven van de tirannieke, niet geliefde vader, het leven met de stiefvader en, later, over de dood van de moeder aan botkanker: „Met de stiefvader had ik nog een gesprekje over de haard, dat zo'n ding weieens moet schoongemaakt, uit elkaar moet. Ik keek naar mijn moeder. Was zij buiten bewustzijn? ..Ze zakt soms helemaal weg", zegt hij, „straks vraagt ze of je geweest ben. Ze eet niks. Ik maak straks haar tong weer vochtig met dat kwastje. Voor mij is t ook niet leuk iemand zo te zien lije en niks te kenne doen. En zelf loop ik ook met twee breuke rond. maar ik ken hier met gemist worde. Ik draag een breukband" Ik sta op en doe mijn jas aan. Dan zeg ik haar gedag. Zij opent de ogen. Ik zoen haar en zeg: „Hou je maar rustig, ga maar slapen". Ga maar gauw dood, dan is het gebeurd, denk ik". 17/181 Zo'n passage is, u ziet het, ook voor lezers die met tot de snobs en de idioten behoren heel geschikt. De 'ik' ver telt echter met evenveel precisie hoe hij zijn eigen li chaamsdelen bewondert voor zover die naar zijn idee nog aantrekkelijk zijn en doet dan zijn uiterste best op de lezer zo exact mogelijk de geur van zijn uitwerpse len over te brengen: ,J)enk aan biefstuk, beiden kan- ten flink doorbakken. Denk aan tabakspeeksel door een pruimer tegen vest gekwijld en aangekoekt. Denk r aan azijn. Denk aan een kul na een grondig sopje, f' Combineer deze snuifsneuvels en de vinger die in mijn L poeperd was riekt ongeveer zo" (94/95). L >npen afdeling' bestaat, zoals gezegd, uit losse aan-1, \J tekeningen; er wordt minder rekening gehouden jg met de lezer, zoals dat ook in een dagboek het geval is. j Men moet maar welen wie de bedoelde figuren zijn en |r weet men het niet, dan hindert het niet veel. Tussen j= die notities staan allerlei korte stukjes en ook brie ven, vooral aan een zekere Jan die ook in Monen's andere werk voorkomt. Dit boek, rijper en wranger dan 'Zalf voor de dood', geeft genadeloze beschrijvingen en analyses van het gedrag van de ik, zijn verhouding met jonge jongens die zich voor geld met hem afgeven en met oriëntaalse gastarbeiders en verder zijn diverse belevenissen in de wereld van contactadvertenties, 'massage' instituten en de prostitutie. Details zijn hierbij vaak dermate intiem dat men wel tot autobiografie moet besluiten: „zoiets verzin je niet". Hij zegt een paar maal niet wel bij 't hoofd te zijn, hij woont op diverse adressen, ver blijft in klinieken en gestichten. Overal wordt hij ge kweld door lawaai, herrie. Het eindigt slecht: „Uitein delijk kwamen ze my halen, versterkt met politie-es- corte, terwijl ik bloot in slaapzak lag. Jan had die nacht bij me gelogeerd, er stond een mooi klavierstuk aan. Ingenieur v.d. A - van wie niks dan goeds - bleek naar hoofdbureau van politie te zijn geweest en had gezegd dat ik niet te houden was. Naakt werd ik onder door Jan afgezwakt protest op draagbaar vastgeriemd door twee broeders en afgevoerd. De broeder van gekken huis, een indiase uienvermaler met smerig smoel bo ven helderwitte jas, keek vreemd op toen ik zonder bekleding in de badkamer werd gelost" (107/108). Het zijn nog al onthutsende boeken, dat moet gezegd, werk van een echte 'maudit' die dan ook gevaar loopt door te branden, zichzelf te verwoesten. Maar het zijn uitingen van iemand die inderdaad 'rasschrijver' ge noemd moet worden. U bent gewaarschuwd, maar kijk eens of u soms ook niet tot de snobs en de idioten wil behoren. A Moonen: 'Zalf voor de dood', A. Moonen 'Open afdeling', f20.-, respectievelijk, 102 en 108 pagina's. Uitgaven van De Bezige Bij, Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1982 | | pagina 18