ROLAND HOLST
ZALF VOOR DE DOOD/OPEN AFDELING
hoe te ontkomen
naar
dat westlijk rijk?
a. moonen
ZATERDAG 1 MEI 1982
Wie in de literatuurgeschiedenis eenmaal de naam heeft een figuur van grote betekenis te zijn,
zal die reputatie moeilijk verliezen. Daarom is het niet helemaal waar, dat waarderingen
uiteindelijk altijd gecorrigeerd worden. Schaal en maat verschuiven in de loop van de tijd, maar
oordelen van vorige generaties blijven mee spreken. A. Roland Holst is altijd als een heel groot
dichter beschouwd; die kwalificatie zal hij voorlopig niet kwijt raken. Nu een nieuwe uitgave van
zijn verzamelde poëzie is verschenen, wordt het tijd na te gaan of hij inderdaad een groot dichter
is. Heeft hij voldoende gave, goede gedichten geschreven om die betiteling waard te zijn?
Roland Holst werd geboren in 1888. Zijn
vader was een welgesteld zakenman die
zijn zoon in de gelegenheid stelde eerst
in Lausanne en later in Oxford te gaan
studeren. Van die studie kwam niet veel
terecht, wel leerde Roland Holst het
sie besloot in alle gevallen uit te gaan
van de eerste druk" (1281).
Tot op zekere hoogte kan dit te
rechtvaardigen zijn, maar het was niet
moeilijk geweest na te gaan voor welke
wijzigingen de dichter wél verantwoor-
werk van W. B. Yeats en de oude Kelti- delijk is. Het is de plicht van een tekst-
sche letterkunde kennen. Zowel Yeats'
poëzie als de Keltische mythologie heb
ben blijvend invloed op hem uitgeoe
fend In 1908 zond hij zijn eerste verzen
in naar het tijdschrift 'De XXste eeuw'.
Redacteur Van Deyssel schreef de de
butant: „ik wensch u geluk met uw
dichterschap". In 1911 publiceerde hij
zijn eerste bundel 'Verzen'. Behalve
poëziebundels, verscheen van hem ook
proza. Hij werd bekroond met onder
meer de P. C. Hooftprijs en de Prijs der
Nederlandse Letteren. In 1976 stierf de
ze 'prins van onze dichters'.
Al zijn gedichten zijn te vinden in 'Poë
zie I' en 'Poëzie II'. Deze editie werd
bezorgd door W. J. van den Akker, L. H.
Mosheuvel en A. L. Sötemann. De bun
dels zijn bruikbaar, dat is het vriende
lijkste wat men er van zeggen kan.
Een register ontbreekt, om onduidelij
ke redenen zijn veel gedichten twof
driemaal opgenomen. Zeer aanvecht
baar is dat de eerste drukken van de
afzonderlijke bundels als basis voor de
ze uitgave zijn gebruikt. Een argument
hiervoor geeft men in de verantwoor
ding:
„Er zijn redenen om aan te nemen dat
in een aantal gevallen Roland Holst de
proeven van herdrukken niet zelf heeft
gecorrigeerd, zodat niet vaststaat dat
eventuele afwijkende lezingen in later
verschenen uitgaven aan de bedoeling
van de auteur beantwoorden. Die twij
fel deed de voorkeur in die gevallen uit
gaan naar de eerste druk als basis voor
deze editie. De wens om bij het samen
stellen van het Verzameld Werk één lijn
te volgen, leidde er toe dat de commis-
bezorger de uiteindelijke versie van een
gedicht te respecteren. Betwistbaar is
ook dat de spelling 'consequent geüni
formeerd' is - alleen de naamvals-n is
behouden om aan een testamentaire
beschikking van de dichter te voldoen.
'of meer chronologisch, de ontwik
keling van Roland Holst is dus gemak
kelijk te volgen. 'Verzen' uit 1911 bevat
gedichten die op nog jeugdige leeftijd
werden geschreven. Het hoeft geen
verbazing te wekken dat deze poëzie
eerder interessant dan goed is.
Roland Holst heeft zich later van deze
bundel gedistancieerd. In een nawoord
tot de gewijzigde derde druk die in 1929
uitkwam schreef hij: „Ruim tien jaar
geleden hield ik den 3den druk van mijn
jeugdverzen tegen, omdat ik het maar
geringe verband, dat tussen deze en la
tere verzen bestaat, toen niet meer er
kennen wilde. Dat ik, na rijp beraad, dit
thans wèl wil, is niet, omdat ik deze ver
zen nu meer waarde toeken dan ik deed
toen ik hen afwees, maar omdat ik tot
de overtuiging kwam, dat men een een
maal openbaar erkend tijdperk van zijn
leven later niet willekeurig voor nietig
kan verklaren" (1287).
P. N. van Eyck moet een groot aandeel
gehad hebben in de totstandkoming
van deze derde druk. In een brief aan
Van Eyck schrijft Roland Holst bij ver
schijnen van het boek: „...ziehier de (ik
zou haast zeggen: onze) bundel". (1287)
Bepaalde voor Holst kenmerkende on
derwerpen komen al voor: liefde voor
een vrouw, eenzaamheid van de dich
ter. de zee. In 'De belijdenis van de stil
te', dat in 1913 verscheen, speelt de zee
al een veel grotere rol. De gedichten
werden geschreven tijdens een verblijf
in Lynmouth. Voor het eerst blijkt ook
de aandacht voor de mythologie van de
Kelten. In 1920 kwam 'Voorbij de we
gen' uit, het eigen geluid van Roland
Holst is onmiskenbaar geworden. Het
taalgebruik is plechtig, poëtisch, ar-
chaisch. Er zijn veel gedichten waarin
'zwervers' of 'vagebonden' optreden.
.Zij wikken en wegervhun geld en hun godJ
en kanten zich tegen'mijn vluchtiger lot/om
dat ik mijn handen/en ogen leeg/door hunne
landeniomdroeg. en zweeg/in hun geschillen J
en ging als blind/om der eenzame wille/van
sterren en wind" (222).
Roland Holst voelt zich onder de men
sen een ontheemde, hij voelt zich een
verbannene uit een rijk waarvan bijna
niemand weet. Hij koestert een verlan
gen naar het Elysium, naar de velden
der zaligen die door hem verweg in het
westen worden gesitueerd. Een haast
programmatisch gedicht hierover is:
ALLEEN MIJN LIED
Ik zing alleen omdat ik hoor
een jubel achter zee en wind -
opdat ik eenmaal weer dat eiland vind
zing ik mij hier teloor
Alleen, alleen om eindelijk
uit dezen ouden hinderlaag
van bloeie' en welken op een vlaag
te ontkomen naar dat westltjk rijk
waaruit ik eens onthemeld werd.
maar waar mijn liefde mij nog beidt -
zingt zij niet door den legen tijd
over de zee tot in mijn hart.
en woei het licht niet op haar lied
tot alle weet van na of ver
verduizelde en ik her en der
verdoolde en alles overliet -
alleen mijn lied, mijn zeil, dat wijd
ik hees, want vangt de wind het mee.
dan waai ik over open zee
naar waar zij jubelt door den legen tijd.
Het leven hier op aarde 'van bloeie' en
welken' is Roland Holst niet zuiver ge
noeg, vandaar de voorliefde voor
'zwervers', vandaar ook termen als
'hinderlaag' en 'ontkomen'.
Met het elysisch verlangen, de heimwee
naar het land dat achter de zee ligt, han
gen liefdesgevoelens samen. Een 'zij'
zingt, 'door den legen tijd' opdat hij het
Elysium zal gedenken. Deze vrouw kan
een realiteit zijn. kennelijk is elke gelief
de in staatje met het Elysium in verbin
ding te brengen. In 'Een vrouw' heet
het: „de rozen mogen bloeien en wel
ken, maar het graf van wie met liefde
meegaat is ver in de vreemde zee" (263).
Dergelijke speculaties, motieven uit de
Keltische sagen en motieven uit de
Griekse sagen vormen tezamen Hoists
persoonlijke mythologie. Dit wonderlij
ke amalgaam wordt zonder een
zweempje ironie gepresenteerd. Het is
hans warren
evenwel niet waarschijnlijk dat Roland
Holst wérkelijk geloofd heeft in dit ge
heel, zelfs al schijnt hij er soms door in
extase te verkeren, als in 'Aan de kust'.
„Hoor, hoor ijler al dan tevoren/over het
tij/wijkende jubel....bijna te horen/de
melodlj...As dit het einde: de wereld
verloren/om een lied, en het lied voor
bij"(262) zijn in elk geval regels die in
een gedicht over een mystieke ervaring
niet zouden misstaan.
De bundel 'De wilde kim' dateert uit
1925. In het slotgedicht 'Bij het
kristal' worden Helena uit de Griekse
legenden, Deirdre uit de Keltische sa
gen en het rijk in het westen in één
adem genoemd. Helena van Troje
speelt ook een rol in het in 1937 ver
schenen 'Een winter aan zee'. Roland
Holst heeft later een artikel 'Reken
schap voor Een winter aan zee' ge
schreven. Hij wijst drie motieven in
het werk aan:
1. Een Vrouw van thans, die voor 'ik'
een tijdlang aan zee in levenden lijve de
bezielde schoonheid was en die hem
toen verliet en verdween naar de Stad,
waar zij vermoedelijk teloorging.
2. Helena van Troje, van wie, opgeroe
pen door de herinnering aan die eerste
vrouw, het beeld en de betekenis de ach
tergrond bepalen: de bezielde schoon
heid die éénmaal in staat bleek, de Stad
der Wereld in vlammen te doen opgaan,
doch die, door de stad van heden ont
luisterd. thans oud en verbitterd rond
waart, door geen meer gekend.
3. De Wereld van Thans, zoals zij gezien
en ervaren wordt vanuit het verlangen
of het heimwee naar die voormalige
Stad der Wereld en zulk een zegepraal
der bezielde schoonheid" (1301).
De vermeniging van deze elementen is
niet geslaagd te noemen, de conceptie
is te hoog gegrepen. Een enkele oprech
te regel wordt afgewisseld met veel
bombast: „Zwaar vlees, belust op roof,/
door kwale' allengs ontluisterd-/ Heers
zuchtig brein, lang doof/voor harts ver
achte alarmen;/thans voor ophanden
duister/bang sluitend- Ziel zich schrap/
zettend in dit verarmen-ZO, Angst - o,
Rekenschap" (364). In dit laatste ge
dicht uit de zesde afdeling wilde Roland
Holst 'het eigen innerlijk conflict' laten
uitgroeien 'tot het beeld van wat de Eu
ropese mens thans is geworden" (1302).
In een aantal geëngageerde gedichten
die in 'Onderweg' (1940) te vinden zijn,
wordt deze pretentie ook niet waarge
maakt.
Bij Roland Holst geldt evenzeer als bij
vrijwel alle dichters dat directe maat
schappelijke bewogenheid een stok in
het wiel van de poëzie is. Augustus 1939
schreef de dichter:
„De ophanden storm zal hol uitruisen/
als straks het ondergraven Kruis/om
ver zakt, en die andre kruisen/zijn stuk-
gerateld, en het Huis Europa puin is"
(452).
zelfs voornamelijk gelegenheids
gedichten. Een speels antwoordspel in
kwatrijnen tussen S. Vestdijk en Ro
land Holst bevat de in 1950 van de pers
gekomen bundel 'Swordplay-word-
play'. Een en ander begon met dit be
faamde kwatrijn van Holst op Vest
dijk:
„Wat mag het raadsel van uw arbeid
wezen?/Muur van den Geest, waar die
van de Chinezen/te kort bij schiet. - O,
Tegenpool van Bloeml/O, Gij, die snel
ler schrijft dan God kan lezen" (517).
Vestdijk antwoordde hierop, enzo
voorts. Allerlei kwesties komen aan de
orde, onder meer rond Vestdijk's 'De
toekomst der regligie'. Roland Holst
schreef over dit werk het aardigste kwa
trijn uit 'Swordplay-wordplay': „Ik
kwam Hem tegen toen de dag aanbrak;
Godzelf, niet ver van hier; Hij leek het
wrak/van wat Hij was geweest: noodlot
tig puilde'De toekomst der religie uit
Zijn zak" (532).
In 1958 verscheen 'In gevaar', de bundel
opent met het bekende gedicht 'In bal
lingschap'. De typische Holst-motieven
- het idee van ballingschap, het heim
wee naar het westlijk rijk - zijn weer
aanwezig. 'Omtrent de grens' komt uit
in 1960. in 1962 wordt'Onder koude wol
ken' uitgebracht. Ter gelegenheid van
het huwelijk van prinses Beatrix en
prins Claus verscheen in 1965 de bundel
'Aan Prinses Beatrix'. De bundel bevat
een paar reeds eerder gepubliceerde
verzen op leden van het koninklijk huis.
Tot dan toe ongepubliceerd was het
kwatrijn 'Aan prinsen Beatrix'; „Eens
straalt Uw vreugde door de twee-
drachtswolk./Mij popelt reeds als ik Uw
lach vertolk:/een lach van warme wille
keur. Zij blijve/levenslang een genees
kracht voor Uw volk!" (741).
Het is nü ondenkbaar geworden dat een
dichter van formaat in opdracht van
het koningshuis werkt, maar uit dit ge
dichtje blijkt wel dat óók Roland Holst
er de grootste moeite mee heeft gehad.
Opmerkelijk is dat Roland Holst on
danks al zijn plechtstatigheid
steeds gewaardeerd is door jongere ge
neraties dichters. Lucebert bijvoor
beeld heeft zich steeds lovend uitgela
ten over het werk van Roland Holst.
In Roland Hoist's 'Uitersten' (1967)
vindt men het aan Lucebert opgedra
gen gedicht 'Het lege erf Het is een
curieuze poging van Roland Holst om
ook 'experimentele poëzie' te schrijven.
Overigens staan in deze bundel prachti
ge verzen als 'Man en vrouw': vele van
Hoist's allerbeste gedichten werden op
hoge leeftijd geschreven. De verheven
heid van weleer is ook in de volgen<
bundel 'Vuur in sneeuw' niet geheel g
weken. In de thematiek is er echt);;
sprake van een ommekeer: Rolai
Holst krijgt oog voor existentiële pij:
blemen, hij neemt afstand van de zo
forceerd aandoende gevoelens
heimwee naar een Elysium.
Voor de lezer van nu is het gedoe met
zee, het westen en dergelijke nauwelij
navoelbaar - ik vraag me althans af vi
er door geraakt zal worden. Dat ligt al
ders bij deze meer psychologische q
dichten. In 1970 verscheen 'Met los
teugel', in 1976 'Voorlopig'. De titel vl
deze bundel is opmerkelijk, want HoJ
geeft in een aantal gedichten duidelir
te kennen dat dit zijn laatste bund
zijn zal. De nabije dood is een belangr^
onderwerp in 'Voorlopig'. Op ingetog»
wijze worden oude motieven weer opg
nomen:
.Jdijn brekende ogen staren/naar ui
gestorven zijnjin de vervlogen jara
mijn hart ontzworven zijnJ/Zij roept
uit het WestenJZij vragen waar ik blij""
O, vogels zonder nestenjmijn nest bUL
dit goor lijf' (961).
Men moet bekend zijn met vroegl
werk van de dichter om dit te kunn^jj
duiden. Hierop volgen nog ongebundt
de gedichten, daar zijn geen aangenr*
me verrassingen bij. Wel is er geèngjes
geerde poézie, genante verzen als '1
raël-Egypte' en 'Wat hebben wij 't we|in
getroffen' behoren tot deze categorL
Deze bundels besluiten met vertaalr
poëzie: er is werk van Yeats, D. G. R|ai
sette, C. Rosetti en anderen. t1
'Poëzie I' en 'Poëzie II' overzien!
blijkt helaas dat het gemiddelde p#r£
i Roland Hoist's dichtwerk niet i
iziph
«4ta
hoog ligt als men bij iemand die v<
een zeer groot dichter doorgaat
verwachten. Echt goede gedichten zi
er maar een handjevol. Dat komt mj^
schien ook omdat Roland Holst e«
virtuoos was op een gebied van romal, C
tisch verlangen dat ons nu niet me(k(
geloofwaardig voorkomt.
Ver in het westen ligt Amerika, verdi
niets. rJ
te
Poézie Iioèzie II (Verzameld Werk) door I
Roland Holst, twee delen, geb.. 1376 pag. flit
men. Prijs 120,-; G. A. van Oorschot, Ajen
sterdam, ge:
Op 21 juni 1979 schreef A. Moonen (Rotterdam, 28-8-
'37) vanuit Almelo waar hij, of althans: de ik-fi-
guur uit zijn sterk autobiografische boek, toen woon
de aan een correspondente:
Jfomende zaterdagmiddag bedrijf ik iveer het ijdele
signeren. Ditmaal op het Spui, bij de Athenaeum-boek-
winkel. M'n tweede boek (Openbaar leven i is net uit.
Zelf vind ik het technisch knapper en beter gecompo
neerd. Maar zien of de heren recensenten 't met mij
eens kunnen zijn. Overigens heb ik sterk het vermoe
den dat ze in Twente pas over veertig jaar aan mij toe
zijn en in t westen over tien jaar. Voorlopig word ik
slechts door snobs en idioten gelezen".
Dat eerste boek was in '78 verschenen en heette 'Stads
gerechten'. Sindsdien volgden nog 'Zalf voor de dood'
in 1980, en onlangs 'Open afdeling'.
•Voorlopig word ik slechts door snobs en idioten gele
zen'. Die (bittere?) constatering bleef me bezig houden
omdat ik enkele weken geleden zulke opvallende en
voortreffelijke kritische notities over literatuur van
Moonens hand in 'Propria Cures' had gelezen. Notities
over Reve en 'Koot' die mij een prettige schok bezorg
den: ik was het roerend met de schrijver ervan eens en
benijdde hem een beetje: in P.C. kun je nu eenmaal
alles zeggen, dat is in een 'gewone' krant niet altijd
mogelijk. Vanzelfsprekend vroeg ik me toen af ben ik
nou een idioot of een snob, of stem ik soms af op de
goeie golflengte? De twee eerste boeken van Moonen
waren nergens meer in huis te vinden, maar 'Zalf voor
de dood' slingerde nog ergens rond, en ik heb dat dus,
mèt 'Open afdeling' gelezen, en opnieuw vraag ik me
af: snob of idioot, want ik was onder de indruk Moonen
is weliswaar een zéér vreemde eend in de bijt, maar hij
is even ontegenzeglijk een 'rasschrijver'. Dat woord
wordt gebruikt op het omslag van zijn nieuwste boek,
en het zal dus wel uit zijn eigen pen gevloeid zijn, maar:
het is waar.
Ik spreek van een rasschrijver wanneer iemand in hoge
mate oorspronkelijk is (niemand zal Moonen oorspron
kelijkheid kunnen ontzeggen"), wanneer hij vernieu
wend is, op eigen wijze bijdraagt aan zowel 'tijdsbeeld'
als 'eeuwigheid' (het laatste woord niet al te zwaar
genomen). Dat hij goed moet kunnen schrijven en den
ken spreekt vanzelf, hoe zeldzaam dat tegenwoordig
ook voorkomt bij schrijvers, zie de gruwelijke taaimis
baksels van een Slebelink, toch alom bejubeld.
Aan al die eisen voldoet Moonen.
Dat de goegemeente zich vrijwel en bloc tegen hem
keert omdat hij er zogezegd geen enkele moraal op
nahoudt en gerust bij de sex-maniakken ingedeeld
mag worden en bij de 'maudits' is onvermijdelijk:
Moonen prëdikt geen moraal en heeft geen bood
schap, hij geeft alleen een uitbeelding (en hoe) van één
mens met zijn kwaad en zijn goed. Hij kan zelfs nog
wel een verontschuldiging aanvoeren, een zwakke
plek: hij (of zijn ik-figuur, ik ben de laatste om te
beweren dat autobiografische geschriften de
werkelijkheid weergeven) moge dan een doorgewin
terde door de geslachtsdrift bezetene en een onverbe
terlijke dwaas zijn, hij is niet echt slecht en hij doet
niemand kwaad.
Het zijn een beetje grote namen, waarmee ik aan kom,
maar De Sade en Jean Genet zijn heel wat 'gevaarlij
ker' voor zwakke geesten. Zeker, Moonen presenteert
ons een volkomen door de wol geverfde en van alle
markten thuis zijnde man die het ene moment naar de
hoeren loopt, het andere moment zich laat nemen door
Turken en Marokkanen, een man die voor de liefde
betaalt en zich ook zelf bij gelegenheid laat betalen,
iemand die de meest intieme details en gewaarwordin
gen opngegeneerd neerschrijft, maar zijn 'ik' is géén
misdadiger, geen schurk, geen sadist of masochist
zelfs, de figuur uit zijn boek doet geen vlieg kwaad, is
enkel bezeten door sex, sex en leeft en laat leven wat
dat betreft. Een dag zonder sex is voor hem een verlo
ren dag, en daar hij zelden geld heeft komt het dus ook
vaak op droom en solospel neer. Dat dit alles voort
vloeit uit een eindeloze behoefte aan genegenheid en
liefde spreekt duidelijker uit 'Zalf voor de dood' dan uit
'Open afdeling'. 'Zalf voor de dood' is geschreven tus
sen juni 1966 en aug. 1967, de schrijver was dus toen
ongeveer dertig jaar oud. 'Open afdeling' is gedateerd
aug. 1978-feb 1981. dus ruim tien jaar later geschreven.
Beide boeken hebben de vorm van dagboekoptekenin
gen. doorvlochten met korte stukjes en invallen. Het
geheel maakt zodoende een bijzonder authentieke in
druk.
In "Zalf voor de dood' leert men de ik-figuur kennen
als een bijzonder nerveuze, zwervende man, hyper
gevoelig voor lawaai en, zoals reeds gezegd, volko
men bezeten door sex. In dat boek gaat de voorkeur
vrijwel gelijk naar vrouwen en na#r mannen uit.
In 'Open afdeling' lijkt voorkeur voor jongens en man
nen te overheersen, zowel actief als passief, en dan is er
de in eenzaamheid bedreven sex. De openhartigheid
die daarbij getracht wordt, is in onze letteren onge
hoord, en doordat Moonen zo goed schrijft en boven
dien gevoelsachtergronden schetst, treffen die notities
sommigen als 'stuitend', stuitender bijvoorbeeld dan
sexblad-verhalen. waar de beschrijvingen meestal en
kel uiterlijk, oppervlakkig-pnkkelend zijn. Als stilist
heeft Moonen mogelijk iets te danken aan Reve. hoe
zeer hij die er ook van langs gaf in P.C. Met name een
zekere plechtstatigheid soms, de wat archaïsche zins
wendingen, het weglaten van lidwoorden (speciaal in
'Open afdeling', die eigenaardigheid kan ook met vlug
schrijven, dagboekschrijven in verband staan uiter
aard) en zelfs is er ook wel iets in de onthutsende open-
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
hartigheid en eerlijkheid inzake de dingen 'waar men
niet over spreekt' die aan goede passages bij Reve
moet denken. Ook Moonen schroomt niet zichzelf ge
nadeloos op de korrel te nemen. Ik moet zeggen dat de
passage op pag. 18 van 'Open afdeling' waar de schrij
ver met zijn 'bebrilde ambtenarengezicht' spot, mij
volkomen overtuigde. Wie zich in een dergelijke hou
ding uit durft beelden en zich letterlijk blootgeeft,
heeft lef en wie daarbij niet belachelijk wordt of door de
mand valt, heeft mveau. Het deed me. hoe anders ook,
even denken aan Reve's 'dakraamscène' in 'Lieve jon
gens'.
Een ander frappant staaltje van Moonen's kunnen
vindt men in 'Zalf voor de dood' als de schrijver
opzettelijk over onbenulligheden gaat schrijven om
een intens trieste, verlaten stemming weer te geven
en over te brengen op de lezer.
De schrijver is ondraaglijk alleen en verveelt zich. De
notities gaan dan in deze trant. „Vandaag de kamer
op en neer gelopen. Langs de haard, bank, stoelen,
piano, een paar toetsen aangeraakt. Naar buiten ge
staard Weer door de kamer gelopen, afgerukt,
naar buiten gekeken, niks gezien. De kamer rond Ge
kakt. Een fles melk. half pond jonge kaas, koffiemelk
entwee grote loepia's gehaald Met de vriend tussen de
middag gegeten. Hij had bananen bij zich. Naderhand
weer door de kamer gewandeld. Beker melk gedron
ken. Gepist. In stoel gaan zitten, hand onder km, aan
niks gedacht. Brilleglazen schoongewreven. Een paar
Ditzelfde procédé wordt ook later weer gebruikt wan
neer de schrijver in een woonwagen op het platteland
woont, nabij een stadje: .Avond, negen over zeven.
Tien over zeven. Elf over zeven. Twaalf over zeven.
Kwart over zeven. Er komt niemand langs vanavond.
De telefoon zwijgt. Terwijl ik gisteravond in bed lag
ging hij over. Wie? Ik bleef liggen. Halfacht. Drie over
halfacht. Er kan straks worden opgebeld door iemand
Er kan ook visite komen" (81).
Moonen weet er precies mee op te houden wanneer het
effect van verveling en monotonie bereikt is, vóór de
lezer geïrriteert raakt schakelt de schrijver over. Dat
juiste doseren is knap, ik hoef slechts er aan te herinne
ren hoe vrijwel iedereen zich destijds ergerde aan de
notitie betreffende het op straat zetten van de vuilnis
bak in Buddingh's Dagboek. Hoewel ik me daar per
soonlijk al evenmin aan gestoord heb: daar was de
dosering blijkbaar niet juist geweest, Moonen bewijst
dat ook het meest triviale iets over kan brengen en kan
weten te boeien.
In 'Zalf voor de dood' zit wat meer lijn dan in het
uitermate verbrokkelde 'Open afdeling'. De ik vertelt
cr iets in over zijn achtergronden, een weinig vreug
devolle jeugd in Rotterdam in oorlogstijd, het sterven
van de tirannieke, niet geliefde vader, het leven met
de stiefvader en, later, over de dood van de moeder
aan botkanker:
„Met de stiefvader had ik nog een gesprekje over de
haard, dat zo'n ding weieens moet schoongemaakt, uit
elkaar moet. Ik keek naar mijn moeder. Was zij buiten
bewustzijn? ..Ze zakt soms helemaal weg", zegt hij,
„straks vraagt ze of je geweest ben. Ze eet niks. Ik
maak straks haar tong weer vochtig met dat kwastje.
Voor mij is t ook niet leuk iemand zo te zien lije en niks
te kenne doen. En zelf loop ik ook met twee breuke
rond. maar ik ken hier met gemist worde. Ik draag een
breukband" Ik sta op en doe mijn jas aan. Dan zeg ik
haar gedag. Zij opent de ogen. Ik zoen haar en zeg:
„Hou je maar rustig, ga maar slapen". Ga maar gauw
dood, dan is het gebeurd, denk ik". 17/181
Zo'n passage is, u ziet het, ook voor lezers die met tot de
snobs en de idioten behoren heel geschikt. De 'ik' ver
telt echter met evenveel precisie hoe hij zijn eigen li
chaamsdelen bewondert voor zover die naar zijn idee
nog aantrekkelijk zijn en doet dan zijn uiterste best op
de lezer zo exact mogelijk de geur van zijn uitwerpse
len over te brengen: ,J)enk aan biefstuk, beiden kan-
ten flink doorbakken. Denk aan tabakspeeksel door
een pruimer tegen vest gekwijld en aangekoekt. Denk r
aan azijn. Denk aan een kul na een grondig sopje, f'
Combineer deze snuifsneuvels en de vinger die in mijn L
poeperd was riekt ongeveer zo" (94/95). L
>npen afdeling' bestaat, zoals gezegd, uit losse aan-1,
\J tekeningen; er wordt minder rekening gehouden jg
met de lezer, zoals dat ook in een dagboek het geval is. j
Men moet maar welen wie de bedoelde figuren zijn en |r
weet men het niet, dan hindert het niet veel. Tussen j=
die notities staan allerlei korte stukjes en ook brie
ven, vooral aan een zekere Jan die ook in Monen's
andere werk voorkomt.
Dit boek, rijper en wranger dan 'Zalf voor de dood',
geeft genadeloze beschrijvingen en analyses van het
gedrag van de ik, zijn verhouding met jonge jongens
die zich voor geld met hem afgeven en met oriëntaalse
gastarbeiders en verder zijn diverse belevenissen in de
wereld van contactadvertenties, 'massage' instituten
en de prostitutie. Details zijn hierbij vaak dermate
intiem dat men wel tot autobiografie moet besluiten:
„zoiets verzin je niet". Hij zegt een paar maal niet wel
bij 't hoofd te zijn, hij woont op diverse adressen, ver
blijft in klinieken en gestichten. Overal wordt hij ge
kweld door lawaai, herrie. Het eindigt slecht: „Uitein
delijk kwamen ze my halen, versterkt met politie-es-
corte, terwijl ik bloot in slaapzak lag. Jan had die nacht
bij me gelogeerd, er stond een mooi klavierstuk aan.
Ingenieur v.d. A - van wie niks dan goeds - bleek naar
hoofdbureau van politie te zijn geweest en had gezegd
dat ik niet te houden was. Naakt werd ik onder door
Jan afgezwakt protest op draagbaar vastgeriemd door
twee broeders en afgevoerd. De broeder van gekken
huis, een indiase uienvermaler met smerig smoel bo
ven helderwitte jas, keek vreemd op toen ik zonder
bekleding in de badkamer werd gelost" (107/108).
Het zijn nog al onthutsende boeken, dat moet gezegd,
werk van een echte 'maudit' die dan ook gevaar loopt
door te branden, zichzelf te verwoesten. Maar het zijn
uitingen van iemand die inderdaad 'rasschrijver' ge
noemd moet worden.
U bent gewaarschuwd, maar kijk eens of u soms ook
niet tot de snobs en de idioten wil behoren.
A Moonen: 'Zalf voor de dood', A. Moonen 'Open afdeling',
f20.-, respectievelijk, 102 en 108 pagina's. Uitgaven van De
Bezige Bij, Amsterdam.