TIJS
GEBROOKEN
GEDICHTEN
betje, aagje
en de roman
guépin, vroegindeweij, rawie, dana hokke
ZATERDAG 27 MAART 1982
PZC/zaterdagkrant
18
Wij hebben", schreven Betje Wolff en Aagje Deken korte tijd nadat zij haar roman Sara
Burgerhart hadden gepubliceerd, „in dit opzigt 't ijs gebrooken. Deze tak der Litteratuur
ligt nog in ons Vaderland onbebouwd". Even afgezien van de wonderlijke beeldspraak in de
laatste zin - hadden de dames Wolff en Deken werkelijk gelijk toen zij Sara Burgerhart de eerste
Nederlandse roman noemden? Hadden zij het ijs gebroken?
Wat is eigenlij keen roman? Het Franse Richardson heeft een aantal romans-in-
le roman betekent oorspronkelijk: het arieven geschreven, die spelen in krin-
Romaans, vandaar: het is het Romaans jen van gewone mensen, geen prinsen
geschreven verhaal, in tegenstelling tot
wetenschappelijke werken die vroeger
in het Latijns geschreven werden. Zo
heet de Franse versie van wat wij de
geschiedenis van Reintje de Vos noe
men: le roman de Renard. En ook aller
lei ridderverhalen uit de Middeleeuwen
worden romans genoemd. Die waren in
versvorm geschreven; later kwamen
proza-verhalen, die hoe langer hoe uit
voeriger werden. In het Frankrijk van
de 17e eeuw werden die heroisch-galan-
te romans, die soms tien of twaalf delen
telden, de grote mode. Ze draaiden alle
om een of meer liefdesparen van hoge
geboorte die, door een wreed noodlot
gescheiden, talloze avonturen beleven
waarin zij tegen alle rampspoeden allen
;n prinsessen dus, maar mannen en
vrouwen zoals wij ze dagelijks om ons
tieen zien, met wie de lezer zich gemak
kelijk kan identificeren. Wat die men
sen overkomt kan ons allen overkomen.
Wolff en Deken schrijven daarover in
haar voorrede: Daar wordt in dit gehele
werk geen een Due'l gevogten. Eens
echter wordt er een oorvijg uitgedeelt.
Er wordt noch geschaakt, noch vergif
gedronken. Ons vernuft heeft niets
wonderbaarlijks uitgedagt. Alles blijft
in het natuurlijke; de uitvoering zal al
les moeten goed maken.
Met andere woorden: Sara Burgerhart
is een burgerlijke roman, die zich af
speelt in burgerkringen, voornamelijk
in kringen van Amsterdamse kooplui
hun onwankelbare trouw jegens elkaar met geld op de bank. Het is dus ook niet
J'"" toevallig dat de titelheldin Sara Bur
gerhart heet.
kunnen stellen. Eindelijk zegeviert na
tuurlijk de liefde over alle lotswisselin
gen en zinken de gelieven in eikaars ar
men.
Een variant op dit type werd gevormd
door de schelmenromans, waarin de
held, steevast iemand van twijfelach
tige afkomst, een bonte reeks van lot
gevallen beleeft vol schakingen, duels,
vaak platvloerse grollen in kringen
van bedelaars, komedianten, strui
krovers en dergelijk volk. Doordat het
verhaal door de hoofdpersoon heet te
zijn opgeschreven, geven zulke schel
menromans aan de lezer een wat groter
illusie van echtheid en tot welke hoog
te deze romanvorm kan stijgen toont
Defoe's Robinson Crusoè aan. Daarin
is niet wat de held beleeft, maar hoe hij
die gebeurtenissen ervaart en ver
werkt van belang. En daarmee staan
wij aan de wieg van de moderne ro
man, de karakterroman of psychologi
sche roman.
De geloofwaardigheid van een roman
wordt ook vergroot wanneer de illusie
wordt gewekt dat allerlei mensen met
ïlkaar corresponderen. De Engelsman
het verhaal
Na de dood van haar ouders is het jon
ge Saartje in huis genomen door haar
tante Zuzanna Hofland, een zure, kwe
zelachtige en gierige oude vrijster die
helemaal onder de invloed staat van
twee huichelachtige „fijnen", die het
van het begin af op haar geld gemunt
hebben. Als zij daar enige jaren meer
mishandeld dan opgevoed is, neemt
Sara een kloek toesluit: zij ontvlucht
het huis en vindt gelukkig een goed on
derdak bij een eerzame weduwe waar
nog een paar jonge meisjes inwonen.
Juist doordat zij in de voorbije jaren zo
kort gehouden werd, haalt zij nu haar
schade wel wat sterk in en geeft, maar
steeds in het fatsoenlijke, toe aan haar
neiging tot wereldse vermaken.
Schouwburg, muziek, mooie kleren, de
levendige, vrolijke en zelfs wat dartele
Saartje geniet er met volle teugen van.
Allerlei jongemannen worden verliefd
op haar maar aan een huwelijk denkt zij
voorlopig niet, ook niet als Hendrik
Edeling, een jonge koopman ten tonele
verschijnt. Argeloos als zij is loopt zij
zelfs gevaar in de klauwen te raken van
een lichtmis, alleen aangeduid als de
Heer R, die erin slaagt haar mee te lok
ken naar zijn buitenplaats bulten de
stad en probeert haar te overweldigen.
Ternauwernood ontsnapt zij aan dit ge
vaar, maar deze pijnlijke ervaring doet
haar beseffen dat zij haar wat al te vro
lijke neigingen moet bedwingen en ver
standig zal doen het aanzoek van de
ernstige Edeling te aanvaarden.
Nog zijn er moeilijkheden te overwin-
dr. p.h. schröder
nen, want vader Edeling is rechtzinnig
oud-Luthers en Saartje is belijdend lid
maat van de Gereformeerde Kerk,
maar Abraham Blankaart, haar voogd,
komt juist op tijd uit Parijs in Amster
dam terug om dat probleem op te los
sen. Sara zeilt de veilige huwelijksha
ven binnen.
de brieven
Deze vrij simpele historie ontrolt zich
voor de lezer in een reeks van 175 brie
ven die de verschillende romanfiguren
elkaar schrijven. Er is vaak wat
schamper gedaan over de onwaar
schijnlijkheid van de briefroman,
maar brieven schrijven was in de 18e
eeuw een belangrijk onderdeel van een
goede opvoeding. Er waren nauwelijks
kranten, zeker geen dagbladen, er was
noch telefoon, noch telegraaf, radio of
televisie. Men had de tijd om te schrij
ven, brieven waren nooit lang genoeg,
men ging als het ware per brief bij el
kaar op visite om nieuwtjes te vertel
len. Men probeerde aan de inhoud be-
Agathe Deken
lang bij te zetten door de verzorging
van de vorm en zelfs door de personen
over wie men schreef, sprekend in te
voeren, dus letterlijk te citeren. Wolff
en Deken maken van dat middel ter
verlevendiging vaak en uitvoerig ge
bruik.
Natuurlijk zijn er aan de briefvorm ook
wel bezwaren verbonden. Het doet wat
vreemd aan als personen die ln angstige
spanning of in hevige opwinding verke
ren, hun gevoelens in lange brieven uit
storten, maar uit de echte correspon
dentie van Betje Wolff blijkt dat zij dat
ook in het werkelijke leven deed; zelfs is
er een brief in versvorm die zij schreef
zittend aan het sterfbed van haar man,
een brief vol stippeltjes, uitroeptekens
en jammerklachten. Maar door en door
eerlijk, zonder enige aanstellerij. Dat
kon toen.
karakters
Niets is beter geschikt om iemands ka
rakter te beoordelen dan de lectuur
van zijn brieven, waarbij voor Wolff en
Deken vaststaat dat iedere briefschrij
ver in zijn epistels zijn ware aard
toont. Nu zijn er in Sara Burgerhart
globaal twee contrasterende groepen
karakters: de goede (in allerlei nuance
ringen) en de slechte. Beide verraden
zich door hun naam en door hun uiter
lijk. Iemand die Hendrik Edeling heet
is het immers alleen al aan zijn naam
verplicht voortdurend een toonbeeld
van rechtschapenheid uit te stralen.
Het omgekeerde geldt voor een vrouw
die ons als Cornelia Slimpslamp wordt
voorgesteld.
Een enkele keer komt het voor dat ie
mand uit het kamp der bozen in dat der
rechtschapenen terechtkomt. Dan is er
sprake van bekering. Dat is het geval
bij Baartjes tante, die als zij door de
„fijnen" is bestolen, inziet hoe zij heeft
gedwaald, hoe zij tekortgeschoten is
ten opzichte van haar nichtje en zelfs
hoe het evangelie geen lijdend maar een
werkend christendom leert. Kortom, de
karakters uit de roman zijn rechtlijnig,
ze ontwikkelen zich hoogstens van een
bepaalde grondeigenschap uit.
Abraham Blankaart is een bonk rond
borstigheid zoals vader Edeling een
bonk heerszucht en koppigheid is. Voor
onze smaak zijn ze meer typen dan ka
rakters Maar ze zijn stuk voor stuk met
liefdevolle aandacht getekend en dat
was iets geheel nieuws. Niet de gebeur
tenissen zeir, niet de vertelde feiten zijn
hoofdzaak; belangrijker is de analyse
van de - aanvankelijk nog eenvoudige -
karakters en de morele beoordeling van
de gebeurtenissen door die karakters.
Dat was in Nederland voor de verschij
ning van Sara Burgerhart nog door
geen schrijver beproefd.
Betekent dat nu dat iedereen zich moet
gaan haasten om Sara Burgerhart te
gaan lezen? Allerminst. Als ik goed zie
zijn er van de 175 brieven die tezamen
de roman vormen, zeker 35 doodge
woon vervelend, langdradig en zo vol
bespiegelingen dat ze voor de moderne
lezer eigenlijk onverteerbaar zijn ge
worden. En toch waren dat de brieven
die voor de schrijfsters het belang
rijkst waren: daar konden zij haar
denkbeelden op ethisch, godsdienstig
en opvoedkundig gebied spuien. En
dat was beider bedoeling: het boek
dient om bevallige, zoetaardige, ou
derloze jonge Juffertjes in dien gevaar
lijken leeftijd waarin de jeugd nog
sluimerende driften wakker maakt, te
waarschuwen voor de gevaren die hen
in de wereld bedreigen.
Maar tegenover die prekerige beleren
de brieven staan er dan toch maar meer
dan honderd die ook nu nog tintelen
van leven. Daarbij behoren de meeste
maar niet alle - van Sara zelf, die van
Blankaard en - merkwaardigerwijze -
die van Slimpslamp en de oud-slagers
knecht Broeder Benjamin. Het dier
baarst van alle is mij de brief die de
oude dienstbode Pietemelletje Deege-
lijk aan Sara schrijft als ze hoort dat die
zal gaan trouwen, een enige brief vol
liefde, vertrouwelijkheid en humor Het
is nummer 64.
Wie van Sara Burgerharts historie wil
genieten, maar tegen de rijstebrijberg
opziet, kan een verkorte editie raad
plegen. Er zijn er twee, een door J. B.
Meerkerk bij Meulenhoff', een door mij
bij Wolters. Van de volledige Sara is
kort geleden een nieuwe ujtgave ver
schenen met een brede inleiding en tal
loze verhelderende aantekeningen.
Maar die is echt voor „gevorderden" in
bewondering voor Nederlands eerste
(Door Peter Huysman)
Even denk je dat het allemaal
Chrisjes van Veen en Wimpjes
Kok zijn, die met intens genoegen de
slordig geproportioneerde, stevig
vastgebonden buik van de minister
van sociale zaken en werkgelegen
heid beklimmen. Getergd ligt de be
windsman tegen de grond gedrukt.
Hij protesteert nog wat, maar de
mensjes op de revers van Ome Joops
colbert hebben hun handjes al tegen
hun oren gedrukt. Ze willen niks
meer horen over korten op het zie
kengeld. Zij maken de dienst wel
uit.
Als je de tekening op de omslag van
het nieuwe boek van satirisch teke
naar Jan Sanders, „Lik op stuk" (uit
geverij Van Dobbenburgh, Velp. prijs
22,50 gulden), nauwkeuriger bekijkt,
ontdek je echter snel dat het kinde
ren zijn, die met de geboeide Ome
Joop spelen. Het gijzelingsprotest is
dan ook niet gericht tegen zfjn ziekte
wetplannen, maar tegen eerdere filo
sofieën van de partijleider-bewinds
man over mogelijke afschaffing van
kinderbijslag vanaf een bepaald in
komen.
Het kan geen toeval zijn dat voor de
buitenkant van het boek de giganti
sche Gulliver-figuur van Joop den
Uyl gekozen is. Een boek wordt (ook)
verkocht op zijn uiterlijk en een rug
gelings gestrekte en getergde Den
Uyl spreekt velen aan, zeker op dit
ogenblik als men de opiniepeilingen
mag geloven, ook al heeft de plaat
betrekking op een andere dan de ac
tuele situatie. Niettemin is het een
misverstand te veronderstellen dat
„Lik op stuk" een boek voor tegen
standers van Den Uyl is. Je zou kun
nen zeggen: integendeel, want de wij
ze waarop Jan Sanders een aantal
politieke en maatschappelijke ge
beurtenissen in zijn indrukwekkende
tekeningen gestalte geeft, zal eerder
het linkse volksdeel der natie tot ap
plaus brengen dan dat ter rechterzij
de.
Dries van Agt en zijn kerkelijke ach
terban worden door Sanders bij voor
beeld verre van vriendelijk bejegend,
evenmin als de tegenstanders van
vrijere abortus, de aanhangers van
de kernwapenwedloop, de Zuidafri-
kaanse rassenpolitiek en het beleid
van de multinationals. Sanders deelt
dan tikken uit, die gevoelig aanko
men. Of liever: die, als je de tekenin
gen werkelijk goed bekijkt, door de
slachtoffers waarschijnlijk nooit
meer vergeten zullen worden.
Prins Bernhard, hoofdrolspeler in
het toenmalige Lockheed-schan-
daal, is zo iemand die er van Sanders
ongenadig van langs krijgt. Trots als
een pauw bekijkt hij zich in de spie
gel met een carnavalsuniform aan,
terwijl de lakeien de militaire gala
tenues met bedroefd gezicht voor
goed wegbergen. In de deuropening
van de kolossale kleedruimte een
heel nietig mannetje met aktentas
die razend veel wegheeft van Den
Uyl. In het tasje bevindt zich natuur
lijk het rapportje-Donner.
Met Menten, de sportverruwing, be-
jaardendoder Frans H., de paus, tota
litaire regimes en de politiek in haar
totaliteit wordt even mateloos de
vloer aangeveegd. Mateloos in de be
tekenis van zonder-enige-terughou-
dendheid. Maar ook mateloos in die
zin, dat Jan Sanders geen detail over
het hoofd ziet. Zijn prenten zijn ware
zoekplaten, waarop soms grote
drommen mensen en grote hoeveel
heden voorwerpen voorkomen.
Bij het bekijken ervan stijgt dc
verbazing en voortdurend doe jt
nieuwe ontdekkingen. Daarbij
krijgt de kijker hulp van GPD- en
Vrij Nederland-columnist Nic#
Scheepmaker, die door middel van
een aantal begeleidende teksten op
zijn bekende, gedegen wijze infor
matie levert, die de ontdekkingsreis
langs Sanders' kunstwerken zo mo
gelijk nog attractiever maakt.
Bijna nergens vergeet Jan Sandt
de humor, al is die soms van het gal
gen-soort. De taferelen bijvoorbeeld,
die zich afspelen op de voetbalvel
den, zijn absolute hoogtepunten van
spottende geestigheid. De losse
hoofden en afgerukte benen vliegen
over de groene gransmat, terwijl de
verzorger nog een vertwijfelde po
ging doet redding te brengen met de
vermaarde spuitbus. Sanders' „be
schrijving" van de veel voorkomende
chaos in 's lands hoofdstad
zo'n studeerplaat, die enerzijds
angstaanjagend is en je anderzijds
doet gillen van plezier, alweer door
de minuscule weergave van komi
sche situaties die de spanning weer
opheffen.
Op andere momenten is Sanders al
leen maar ernstig. Details hebben
plaatsgemaakt voor enkele simpele
potloodlijnen en waterverfstreken.
Prachtig zijn de tekeningen van een
zame, bejaarde mannen en vrouwen
(pagina 18, e.v.). Een felle aanklacht
is ook Sanders' visie op de abortus
praktijk zoals die drie-hoog-achter
nog altijd zou worden toegepast wan
neer bepaalde groepen in de samen
leving en hun vertegenwoordigers in
het parlement destijds hun zin zou
den hebben gekregen.
Sanders, die leraar is aan de Amster
damse Academie voor Beeldende
Vorming en ln Zuidoost-Beemster
woont, liet een aantal van de tekenin
gen die in „Lik op stuk" zijn afge
drukt eerder publiceren door het ptii
weekblad Panorama. Er zijn destijds
twee boeken van hem verschenen: ,,'t
Kan verkeren" en „Loos alarm". Ver- 111
der heeft hij tekeningen voor kalen
ders van het verfconcem Sigma Coa- jtki:
tings verzorgd.
Over zijn vak laat Nico Scheepmaker
hem zeggen: „Ik ben erg gelukkig dat
het met mij zo gelopen is, ik teken dal
nog altijd dolgraag, en of ik nu een
kip voor mezelf teken, of in opdracht d v
van een verffabriek, dat maakt me ged
niets uit. Als ik die kip maar mag
tekenen!"
Ten slotte: „Lik op stuk" is een titel
die de inhoud van het boek alleszins
dekt. Een voltreffer!
Het is werkelijk opvallend hoeveel rijmende en
metrische poèzie er de laatste tijd geschreven
wordt. Het lijkt wel of het vrije vers hoe langer hoe
meer op de achtergrond raakt. „De vrije vorm was me
te willekeurig geworden", zegt J. P. Guépin. Of hij
daarmee duidt op zijn eigen voorafgaande produktie
dan wel op de versvorm van anderen is niet duidelijk,
maar een feit is het dat sedert het optreden van de
Vijftigers de versvorm dermate verwaterd was dat
letterlijk iedere verknipte prozaregel als poëzie kon
worden gepresenteerd. Het gebeurt nèg steeds.
Natuurlijk is het voor een generatie die opgroeide met
overwegend vormloze verzen haast een noodzakelijk
heid om zorg aan vorm en rijm te gaan besteden en dat
is dan ook prompt gebeurd, maar ook de ouderen (Gué
pin is van 1929) doen graag mee en zo verscheen in 1975
zijn 'De Leidse Fles' met sonnetten „die rijmden, maar
ze hielden nog geen maat", zegt Guépin. In zijn nieuwe
bundel. 'Liefde. Afkeer en Gewoontes' heeft hij een
aantal heel klassieke sonnetten „in strenge alexandrij
nen met behoorlijke caesuur" en een reeks in de korte
re, vijfvoetige jambe bijeengebracht.
Guépin is van zijn debuut in 1967 af (met de opvallende
titel 'De mens is een dier maar hij zou het kunnen
weten') een heel wars en speels dichter (en schrijver)
die een soort ingedikte teksten geeft waar de lezer ge
ducht mee aan het werk moet. Allesbehalve hapklare
poëtische brokjes: de eigen intelligentie moet inge
schakeld om Guépin's gedachtensprongen te kunnen
volgen. Zelfs zijn proza heeft die eigenschap, het is
bondig, pittig geformuleerd, een beetje 'latijnswie
niet goed leest of niet de moeite wil doen om na te
denken late het beter ongelezen. Wie wël mee wil doen,
ontmoet een spitse geest, een man waar men het eens
of niet eens kan zijn, maar die in elk geval briljant is en
die formaat heeft. Mensen als Guépin, hoe weinig ze
ook schrijven of op de voorgrond treden, hoezeer ze
zich in de marge houden, geven je tenminste de troost
dat er ln onze literatuur ook nog iets bestaat als cul
tuur en intelligentie.
Als voorbeeld van zijn werk geef ik het slotgedicht van
de opvallende reeks 'Het Quintessentièle Niets', een
vijftal sonnetten waarin beurtelings een hij een zij aan
het woord zijn, om, knipogend, te besluiten met
BEIDEN:
'Ik word als jij. we gaan elkaar vertrouwen,
kom bij me. kijk naar mij. ik kijk naar jou,
mijn armen om je schouders. )i) de jouwe,
ik voél hoe jij, jij hoe ik van je hou
'Ik word^alsjij, als we in elkaar vergroeien,
ik proef mijn zoen. jouw zoen is nu mijn zoen.
mijn hand jouw buik. jouw buik mijn hand doet gloeien,
wat ik ook doe met jou zal Jij weer doen'.
Nu woest maar kalm, dan opgewonden klaar,
gefluister, schreeuwen, en doodstil een poosje,
heel knus als lepeltjes in een klein doosje
Zo gaan we op elkaar in op elkaar.
vrij met zijn tweeën weten hoe dat kan.
de man wordt telkens vrouw, de vrouw wordt man.
Behalve de liefdessonnetten bevat de bundel ook nog
vier 'Politieke Sonnetten' en een 23tal vertaalde epi
grammen van Philodemus plus een heel aardig en in
structief essay, 'Philodemus, een feestelijk dichter'.
Philodemus (liever: Philodemos) was een Griekse epi
grammendichter en epicurelsche filosoof uit de eerste
eeuw voor Christus, afkomstig uit Gadara. Hij was in
Athene leerling van Zeno van Sidon en ging later naar
Italié. waar hij in Herculaneum woonde. In de 'Antho-
logia Palatina' is hij met een dertigtal epigrammen
vertegenwoordigd (waarvan sommige misschien ten
onrechte aan hem toegeschreven zijn), verder zijn er
filosofische en theoretische verhandelingen van hem
bekend. Die laatste zijn niet erg interessant, maar zijn
epigrammen behoren mede tot de allerbeste uit die
enorme verzameling van duizenden die in de genoem
de anthologie te vinden zijn. De epigrammen van Phi
lodemos zijn voor het grootste deel erotisch en speels,
„kennelijk bagatellen, 'staande' geschreven, zoals
Huygens zijn puntdichten schreef weekendhuisjes-
poèzie. ontspanning van de vermoeide filosoof' preci
seert Guépin (pag. 38). Guépin's vertalingen (hij noemt
het terecht 'interpretaties') zijn bijzonder geslaagd te
noemen:
Heel oud is Charito. zeis al zestig jaar.
maar nog valt neer de sleep van t ravenzwarte haar,
en nog staan helderwit de kegels van haar borsten,
geen bustehouder helpt haar naakte boezen torsen.
Haar weelderige lijf is nog zo glad als marmer,
verlangen straalt het uit en ongetelde charme
Komt hierheen nu gesneld, minnaars die niet bevreesd zijt
voor opzwellende drift, vergeet haar hoge leeftijd.
Al met al is 'Liefde, Afkeer en Gewoontes' een aardige
en zeer gevarieerde bundel geworden.
In een helemaal van de NRF gestolen omslag ver
scheen de derde bundel van Rien Vroegindeweij
(geboren 1944). 'Statig landschap achter glas'. Daarop
prijkt postzegelgroot een reproduktie van Hobbema's
'Het laantje van Middelhamis', nu de Steenweg, een
straat 'in een grauwe nieuwbouwwijk' waar Vroegin
deweij geboren werd: „Het schilderij dat hangt in
Londen,/ in een museum van de staat./Ik heb hem daar
gezien, mijn straat,/ achter glas, door de eeuwen onge
schonden".
Vroegindeweij schrijft overwegend gebonden en rij
mend, maar losjes en zelfs de hierboven geciteerde
strofe laat al zien dat hij nu niet bepaald een knap
versificateur is. Zijn grapje met een haiku is wel leuk
Haif Koe. Wat sta je
daar vroeg in de wet dampend
in het natte gras.
Vroegindeweij zet zijn lezers wel eens voor een raadsel.
Zijn tweede gedicht luidt:
VADER
De magere jaren werden vette
Je had hard gewerkt en gespaard
En als bewijs van zekere welvaart,
kocht je je eerste Mobylette.
's Nachts stond hij in t schuurtje,
onder een deken voor het stof
's Zondags reed je menig uurtje,
als een vorst rond op de plof.
Je zette mij op de bagagedrager
en spande trots de kabels
Je trok sporen als je gas gaf.
het gnnt sprong krachtig op
Huizenhoog soms als je op gaf
van de bougies en kogellagers
Het is met dat versje vreemd gesteld. Is het 'ernst' ien
op een of andere manier lijkt het dat) dan is het ridi
cuul. Maar is het, bij wijze van spreken, uit de Propria
hans warren
LETTERKUNDIGE KRONIEK
Cures-hoek afkomstig, dus spot, dan is het heel ge
slaagd! Hoe dan ook, een erg boeiende of goede bundel
is het niet geworden, dit boekje. Het aardigst is moge
lijk nog dit stadsbeeldje uit Rotterdam:
BOYMANS
Als na kantoortijd het rosarium opleeft
van het gefluister in de bosjes,
spelen oudere heren verstoppertje.
Jongens vragen of u een vuurtje heeft
Een sigaret tussen de lippen, onzeker
en op zwart zaad. in het bleke gezicht
van de betaalbare liefde, dat opflikkert
in het licht van een gouden aansteker
Als ze weg zgn dc jongens, de meneren
is het park donker en verlaten, de bladeren
van de bomen gaan pierewaaien over de sloot,
rond de beelden in de tuin van Boymans
Ik vraag me alleen af of werkelijk 'betaalbaar' bedoeld
Jean Pierre Rawie is wel zo'n PC-man en precies het
tegenovergestelde van Vroegindeweij: bij hem
weet je niet altijd waar de spot ophoudt en de ernst
begint en dat is me heel wat liever. 'Intensive Care' is
zijn tweede boekje, in 1979 debuteerde hij met 'Het
meisje en de dood', dat eindigde met zijn doodsbe
richt en de regels: „Het is zoals de Ouden zeiden: de
besten gaan altijd te vroeg".
Of Rawie tot de besten zal gaan behoren moeten we
afwachten, aardige gedichten schrijft hij zeker en zijn
techniek is vlekkeloos. Hij dicht of er nooit vrije verzen
bestaan hebben. De bundel ontleent zijn titel aan een
reeks van vier sonnetten over een verblijf in het zieken
huis In die gedichten heerst de ironie oppermachtig en
dat blijft aanvankelijk zo in de bundel. Maar dan
breekt een ernstiger nuance door. Als tegenhanger van
het 'Vader' van Vroegindeweij citeer ik Rawie's 'No
second Troy'. De grote ironie en afstand maken dat dit
gedicht trèft, ontroerend is:
NO SECOND TROY
Ik heb een vrouw bemind, die best
een tweede Troje zou verdienen,
en die door drank en heroïne
onder mijn ogen werd verpest
Tot ziekbed kromp hel liefdesnest,
en ik zou zachtjes willen grienen,
omdat alleen dit clandestiene
sonnetje van ons tweeën rest
Zo'n veertien regeltjes waarmee je
een tipje van de sluier licht,
wat zout om in de wond te wrijven
Wat zijn dat toch voor waanideeën,
datje, verdomd, in een gedicht
'de dingen van je af kunt schreven?'
Ook de gedichten 'Regen' en 'Necropool' die hier rond
om heen staan zijn echt goed.
Dana Hokke debuteert met 'Gebroken wit', een dun
boekje meest heel korte gedichten, ingehouden en
sober, ook van woordgebruik. Geen rijm. geen spe
ciaal metrum: vrije verzen in dit geval. Toen ik het
boekje opensloeg en de volgende notitie als eerste las,
was ik direct geïnteresseerd:
LITERATUURGESCHIEDENIS
Het lied losgemaakt van zijn melodie
werd een gedrukt intellectueel
vermaaksel
niet meer geademd van mond op oor
maar van de hand in het oog gehouden.
Straks wordt er alleen nog maar
afstand geschapen.
Dana Hokke werkt zelf beslist aan deze vervreemding
tussen dichter en lezer mee door haar karige teksten.
Zij wekt de indruk met grote warsheid en met wantrou
wen zeifis naar contact te zoeken en zulke contacten
zijn dan ook vrijwel onmogelijk, of ze komen laat, te
laat tot stand, als in 'Les'. Slechts een enkele maal laat
Dana Hokke zich wat 'onbeheerster' gaan en dan treft
zij de lezer zeker wèl, komt het contact moeiteloos tot
stand:
KRIMP
Angst voor de pijn te bezitten
wat ik niet missen kan
dreef me bij voorbaat
tot afstand.
Mijn kinderen in de kiem gesmoord
en dat ene verdonkeremaand,
waar is in mijn leven voor jullie
nog ruimte?
Ineengekrompen tegen herinnering
aan wat had kunnen zijn
heb ik de wereld kletngekregen
tot binnen mijn bestaan
Mtjn borsten verborgen
houd ik mezelf in de armen,
ellebogen en knieën
teruggeroeid naar mijn schoot.
Kijk, vader van dat ene
verdreven en doorgespoeld,
al heb tk geslikt
het is niet weg.
De flaptekst vermeldt dat de gedichten uit 'Gebroken
wit' tussen 1964 en 1976 geschreven werden; ze zijn dus
lang in portefeuille gehouden.
J P Guépin'Liefde, Afkeer en Gewoontes'. 44 pag f 24,SO.
Bert Bakker, Amsterdam.
Rien Vroegindeweij: Statig landschap achter glas'. 56 pag
24,50, Bert Bakker, Amsterdam.
Jean Pierre Rawie 'Intensive Care'. 40 pag Bert Bakker.
Amsterdam