TIJS GEBROOKEN GEDICHTEN betje, aagje en de roman guépin, vroegindeweij, rawie, dana hokke ZATERDAG 27 MAART 1982 PZC/zaterdagkrant 18 Wij hebben", schreven Betje Wolff en Aagje Deken korte tijd nadat zij haar roman Sara Burgerhart hadden gepubliceerd, „in dit opzigt 't ijs gebrooken. Deze tak der Litteratuur ligt nog in ons Vaderland onbebouwd". Even afgezien van de wonderlijke beeldspraak in de laatste zin - hadden de dames Wolff en Deken werkelijk gelijk toen zij Sara Burgerhart de eerste Nederlandse roman noemden? Hadden zij het ijs gebroken? Wat is eigenlij keen roman? Het Franse Richardson heeft een aantal romans-in- le roman betekent oorspronkelijk: het arieven geschreven, die spelen in krin- Romaans, vandaar: het is het Romaans jen van gewone mensen, geen prinsen geschreven verhaal, in tegenstelling tot wetenschappelijke werken die vroeger in het Latijns geschreven werden. Zo heet de Franse versie van wat wij de geschiedenis van Reintje de Vos noe men: le roman de Renard. En ook aller lei ridderverhalen uit de Middeleeuwen worden romans genoemd. Die waren in versvorm geschreven; later kwamen proza-verhalen, die hoe langer hoe uit voeriger werden. In het Frankrijk van de 17e eeuw werden die heroisch-galan- te romans, die soms tien of twaalf delen telden, de grote mode. Ze draaiden alle om een of meer liefdesparen van hoge geboorte die, door een wreed noodlot gescheiden, talloze avonturen beleven waarin zij tegen alle rampspoeden allen ;n prinsessen dus, maar mannen en vrouwen zoals wij ze dagelijks om ons tieen zien, met wie de lezer zich gemak kelijk kan identificeren. Wat die men sen overkomt kan ons allen overkomen. Wolff en Deken schrijven daarover in haar voorrede: Daar wordt in dit gehele werk geen een Due'l gevogten. Eens echter wordt er een oorvijg uitgedeelt. Er wordt noch geschaakt, noch vergif gedronken. Ons vernuft heeft niets wonderbaarlijks uitgedagt. Alles blijft in het natuurlijke; de uitvoering zal al les moeten goed maken. Met andere woorden: Sara Burgerhart is een burgerlijke roman, die zich af speelt in burgerkringen, voornamelijk in kringen van Amsterdamse kooplui hun onwankelbare trouw jegens elkaar met geld op de bank. Het is dus ook niet J'"" toevallig dat de titelheldin Sara Bur gerhart heet. kunnen stellen. Eindelijk zegeviert na tuurlijk de liefde over alle lotswisselin gen en zinken de gelieven in eikaars ar men. Een variant op dit type werd gevormd door de schelmenromans, waarin de held, steevast iemand van twijfelach tige afkomst, een bonte reeks van lot gevallen beleeft vol schakingen, duels, vaak platvloerse grollen in kringen van bedelaars, komedianten, strui krovers en dergelijk volk. Doordat het verhaal door de hoofdpersoon heet te zijn opgeschreven, geven zulke schel menromans aan de lezer een wat groter illusie van echtheid en tot welke hoog te deze romanvorm kan stijgen toont Defoe's Robinson Crusoè aan. Daarin is niet wat de held beleeft, maar hoe hij die gebeurtenissen ervaart en ver werkt van belang. En daarmee staan wij aan de wieg van de moderne ro man, de karakterroman of psychologi sche roman. De geloofwaardigheid van een roman wordt ook vergroot wanneer de illusie wordt gewekt dat allerlei mensen met ïlkaar corresponderen. De Engelsman het verhaal Na de dood van haar ouders is het jon ge Saartje in huis genomen door haar tante Zuzanna Hofland, een zure, kwe zelachtige en gierige oude vrijster die helemaal onder de invloed staat van twee huichelachtige „fijnen", die het van het begin af op haar geld gemunt hebben. Als zij daar enige jaren meer mishandeld dan opgevoed is, neemt Sara een kloek toesluit: zij ontvlucht het huis en vindt gelukkig een goed on derdak bij een eerzame weduwe waar nog een paar jonge meisjes inwonen. Juist doordat zij in de voorbije jaren zo kort gehouden werd, haalt zij nu haar schade wel wat sterk in en geeft, maar steeds in het fatsoenlijke, toe aan haar neiging tot wereldse vermaken. Schouwburg, muziek, mooie kleren, de levendige, vrolijke en zelfs wat dartele Saartje geniet er met volle teugen van. Allerlei jongemannen worden verliefd op haar maar aan een huwelijk denkt zij voorlopig niet, ook niet als Hendrik Edeling, een jonge koopman ten tonele verschijnt. Argeloos als zij is loopt zij zelfs gevaar in de klauwen te raken van een lichtmis, alleen aangeduid als de Heer R, die erin slaagt haar mee te lok ken naar zijn buitenplaats bulten de stad en probeert haar te overweldigen. Ternauwernood ontsnapt zij aan dit ge vaar, maar deze pijnlijke ervaring doet haar beseffen dat zij haar wat al te vro lijke neigingen moet bedwingen en ver standig zal doen het aanzoek van de ernstige Edeling te aanvaarden. Nog zijn er moeilijkheden te overwin- dr. p.h. schröder nen, want vader Edeling is rechtzinnig oud-Luthers en Saartje is belijdend lid maat van de Gereformeerde Kerk, maar Abraham Blankaart, haar voogd, komt juist op tijd uit Parijs in Amster dam terug om dat probleem op te los sen. Sara zeilt de veilige huwelijksha ven binnen. de brieven Deze vrij simpele historie ontrolt zich voor de lezer in een reeks van 175 brie ven die de verschillende romanfiguren elkaar schrijven. Er is vaak wat schamper gedaan over de onwaar schijnlijkheid van de briefroman, maar brieven schrijven was in de 18e eeuw een belangrijk onderdeel van een goede opvoeding. Er waren nauwelijks kranten, zeker geen dagbladen, er was noch telefoon, noch telegraaf, radio of televisie. Men had de tijd om te schrij ven, brieven waren nooit lang genoeg, men ging als het ware per brief bij el kaar op visite om nieuwtjes te vertel len. Men probeerde aan de inhoud be- Agathe Deken lang bij te zetten door de verzorging van de vorm en zelfs door de personen over wie men schreef, sprekend in te voeren, dus letterlijk te citeren. Wolff en Deken maken van dat middel ter verlevendiging vaak en uitvoerig ge bruik. Natuurlijk zijn er aan de briefvorm ook wel bezwaren verbonden. Het doet wat vreemd aan als personen die ln angstige spanning of in hevige opwinding verke ren, hun gevoelens in lange brieven uit storten, maar uit de echte correspon dentie van Betje Wolff blijkt dat zij dat ook in het werkelijke leven deed; zelfs is er een brief in versvorm die zij schreef zittend aan het sterfbed van haar man, een brief vol stippeltjes, uitroeptekens en jammerklachten. Maar door en door eerlijk, zonder enige aanstellerij. Dat kon toen. karakters Niets is beter geschikt om iemands ka rakter te beoordelen dan de lectuur van zijn brieven, waarbij voor Wolff en Deken vaststaat dat iedere briefschrij ver in zijn epistels zijn ware aard toont. Nu zijn er in Sara Burgerhart globaal twee contrasterende groepen karakters: de goede (in allerlei nuance ringen) en de slechte. Beide verraden zich door hun naam en door hun uiter lijk. Iemand die Hendrik Edeling heet is het immers alleen al aan zijn naam verplicht voortdurend een toonbeeld van rechtschapenheid uit te stralen. Het omgekeerde geldt voor een vrouw die ons als Cornelia Slimpslamp wordt voorgesteld. Een enkele keer komt het voor dat ie mand uit het kamp der bozen in dat der rechtschapenen terechtkomt. Dan is er sprake van bekering. Dat is het geval bij Baartjes tante, die als zij door de „fijnen" is bestolen, inziet hoe zij heeft gedwaald, hoe zij tekortgeschoten is ten opzichte van haar nichtje en zelfs hoe het evangelie geen lijdend maar een werkend christendom leert. Kortom, de karakters uit de roman zijn rechtlijnig, ze ontwikkelen zich hoogstens van een bepaalde grondeigenschap uit. Abraham Blankaart is een bonk rond borstigheid zoals vader Edeling een bonk heerszucht en koppigheid is. Voor onze smaak zijn ze meer typen dan ka rakters Maar ze zijn stuk voor stuk met liefdevolle aandacht getekend en dat was iets geheel nieuws. Niet de gebeur tenissen zeir, niet de vertelde feiten zijn hoofdzaak; belangrijker is de analyse van de - aanvankelijk nog eenvoudige - karakters en de morele beoordeling van de gebeurtenissen door die karakters. Dat was in Nederland voor de verschij ning van Sara Burgerhart nog door geen schrijver beproefd. Betekent dat nu dat iedereen zich moet gaan haasten om Sara Burgerhart te gaan lezen? Allerminst. Als ik goed zie zijn er van de 175 brieven die tezamen de roman vormen, zeker 35 doodge woon vervelend, langdradig en zo vol bespiegelingen dat ze voor de moderne lezer eigenlijk onverteerbaar zijn ge worden. En toch waren dat de brieven die voor de schrijfsters het belang rijkst waren: daar konden zij haar denkbeelden op ethisch, godsdienstig en opvoedkundig gebied spuien. En dat was beider bedoeling: het boek dient om bevallige, zoetaardige, ou derloze jonge Juffertjes in dien gevaar lijken leeftijd waarin de jeugd nog sluimerende driften wakker maakt, te waarschuwen voor de gevaren die hen in de wereld bedreigen. Maar tegenover die prekerige beleren de brieven staan er dan toch maar meer dan honderd die ook nu nog tintelen van leven. Daarbij behoren de meeste maar niet alle - van Sara zelf, die van Blankaard en - merkwaardigerwijze - die van Slimpslamp en de oud-slagers knecht Broeder Benjamin. Het dier baarst van alle is mij de brief die de oude dienstbode Pietemelletje Deege- lijk aan Sara schrijft als ze hoort dat die zal gaan trouwen, een enige brief vol liefde, vertrouwelijkheid en humor Het is nummer 64. Wie van Sara Burgerharts historie wil genieten, maar tegen de rijstebrijberg opziet, kan een verkorte editie raad plegen. Er zijn er twee, een door J. B. Meerkerk bij Meulenhoff', een door mij bij Wolters. Van de volledige Sara is kort geleden een nieuwe ujtgave ver schenen met een brede inleiding en tal loze verhelderende aantekeningen. Maar die is echt voor „gevorderden" in bewondering voor Nederlands eerste (Door Peter Huysman) Even denk je dat het allemaal Chrisjes van Veen en Wimpjes Kok zijn, die met intens genoegen de slordig geproportioneerde, stevig vastgebonden buik van de minister van sociale zaken en werkgelegen heid beklimmen. Getergd ligt de be windsman tegen de grond gedrukt. Hij protesteert nog wat, maar de mensjes op de revers van Ome Joops colbert hebben hun handjes al tegen hun oren gedrukt. Ze willen niks meer horen over korten op het zie kengeld. Zij maken de dienst wel uit. Als je de tekening op de omslag van het nieuwe boek van satirisch teke naar Jan Sanders, „Lik op stuk" (uit geverij Van Dobbenburgh, Velp. prijs 22,50 gulden), nauwkeuriger bekijkt, ontdek je echter snel dat het kinde ren zijn, die met de geboeide Ome Joop spelen. Het gijzelingsprotest is dan ook niet gericht tegen zfjn ziekte wetplannen, maar tegen eerdere filo sofieën van de partijleider-bewinds man over mogelijke afschaffing van kinderbijslag vanaf een bepaald in komen. Het kan geen toeval zijn dat voor de buitenkant van het boek de giganti sche Gulliver-figuur van Joop den Uyl gekozen is. Een boek wordt (ook) verkocht op zijn uiterlijk en een rug gelings gestrekte en getergde Den Uyl spreekt velen aan, zeker op dit ogenblik als men de opiniepeilingen mag geloven, ook al heeft de plaat betrekking op een andere dan de ac tuele situatie. Niettemin is het een misverstand te veronderstellen dat „Lik op stuk" een boek voor tegen standers van Den Uyl is. Je zou kun nen zeggen: integendeel, want de wij ze waarop Jan Sanders een aantal politieke en maatschappelijke ge beurtenissen in zijn indrukwekkende tekeningen gestalte geeft, zal eerder het linkse volksdeel der natie tot ap plaus brengen dan dat ter rechterzij de. Dries van Agt en zijn kerkelijke ach terban worden door Sanders bij voor beeld verre van vriendelijk bejegend, evenmin als de tegenstanders van vrijere abortus, de aanhangers van de kernwapenwedloop, de Zuidafri- kaanse rassenpolitiek en het beleid van de multinationals. Sanders deelt dan tikken uit, die gevoelig aanko men. Of liever: die, als je de tekenin gen werkelijk goed bekijkt, door de slachtoffers waarschijnlijk nooit meer vergeten zullen worden. Prins Bernhard, hoofdrolspeler in het toenmalige Lockheed-schan- daal, is zo iemand die er van Sanders ongenadig van langs krijgt. Trots als een pauw bekijkt hij zich in de spie gel met een carnavalsuniform aan, terwijl de lakeien de militaire gala tenues met bedroefd gezicht voor goed wegbergen. In de deuropening van de kolossale kleedruimte een heel nietig mannetje met aktentas die razend veel wegheeft van Den Uyl. In het tasje bevindt zich natuur lijk het rapportje-Donner. Met Menten, de sportverruwing, be- jaardendoder Frans H., de paus, tota litaire regimes en de politiek in haar totaliteit wordt even mateloos de vloer aangeveegd. Mateloos in de be tekenis van zonder-enige-terughou- dendheid. Maar ook mateloos in die zin, dat Jan Sanders geen detail over het hoofd ziet. Zijn prenten zijn ware zoekplaten, waarop soms grote drommen mensen en grote hoeveel heden voorwerpen voorkomen. Bij het bekijken ervan stijgt dc verbazing en voortdurend doe jt nieuwe ontdekkingen. Daarbij krijgt de kijker hulp van GPD- en Vrij Nederland-columnist Nic# Scheepmaker, die door middel van een aantal begeleidende teksten op zijn bekende, gedegen wijze infor matie levert, die de ontdekkingsreis langs Sanders' kunstwerken zo mo gelijk nog attractiever maakt. Bijna nergens vergeet Jan Sandt de humor, al is die soms van het gal gen-soort. De taferelen bijvoorbeeld, die zich afspelen op de voetbalvel den, zijn absolute hoogtepunten van spottende geestigheid. De losse hoofden en afgerukte benen vliegen over de groene gransmat, terwijl de verzorger nog een vertwijfelde po ging doet redding te brengen met de vermaarde spuitbus. Sanders' „be schrijving" van de veel voorkomende chaos in 's lands hoofdstad zo'n studeerplaat, die enerzijds angstaanjagend is en je anderzijds doet gillen van plezier, alweer door de minuscule weergave van komi sche situaties die de spanning weer opheffen. Op andere momenten is Sanders al leen maar ernstig. Details hebben plaatsgemaakt voor enkele simpele potloodlijnen en waterverfstreken. Prachtig zijn de tekeningen van een zame, bejaarde mannen en vrouwen (pagina 18, e.v.). Een felle aanklacht is ook Sanders' visie op de abortus praktijk zoals die drie-hoog-achter nog altijd zou worden toegepast wan neer bepaalde groepen in de samen leving en hun vertegenwoordigers in het parlement destijds hun zin zou den hebben gekregen. Sanders, die leraar is aan de Amster damse Academie voor Beeldende Vorming en ln Zuidoost-Beemster woont, liet een aantal van de tekenin gen die in „Lik op stuk" zijn afge drukt eerder publiceren door het ptii weekblad Panorama. Er zijn destijds twee boeken van hem verschenen: ,,'t Kan verkeren" en „Loos alarm". Ver- 111 der heeft hij tekeningen voor kalen ders van het verfconcem Sigma Coa- jtki: tings verzorgd. Over zijn vak laat Nico Scheepmaker hem zeggen: „Ik ben erg gelukkig dat het met mij zo gelopen is, ik teken dal nog altijd dolgraag, en of ik nu een kip voor mezelf teken, of in opdracht d v van een verffabriek, dat maakt me ged niets uit. Als ik die kip maar mag tekenen!" Ten slotte: „Lik op stuk" is een titel die de inhoud van het boek alleszins dekt. Een voltreffer! Het is werkelijk opvallend hoeveel rijmende en metrische poèzie er de laatste tijd geschreven wordt. Het lijkt wel of het vrije vers hoe langer hoe meer op de achtergrond raakt. „De vrije vorm was me te willekeurig geworden", zegt J. P. Guépin. Of hij daarmee duidt op zijn eigen voorafgaande produktie dan wel op de versvorm van anderen is niet duidelijk, maar een feit is het dat sedert het optreden van de Vijftigers de versvorm dermate verwaterd was dat letterlijk iedere verknipte prozaregel als poëzie kon worden gepresenteerd. Het gebeurt nèg steeds. Natuurlijk is het voor een generatie die opgroeide met overwegend vormloze verzen haast een noodzakelijk heid om zorg aan vorm en rijm te gaan besteden en dat is dan ook prompt gebeurd, maar ook de ouderen (Gué pin is van 1929) doen graag mee en zo verscheen in 1975 zijn 'De Leidse Fles' met sonnetten „die rijmden, maar ze hielden nog geen maat", zegt Guépin. In zijn nieuwe bundel. 'Liefde. Afkeer en Gewoontes' heeft hij een aantal heel klassieke sonnetten „in strenge alexandrij nen met behoorlijke caesuur" en een reeks in de korte re, vijfvoetige jambe bijeengebracht. Guépin is van zijn debuut in 1967 af (met de opvallende titel 'De mens is een dier maar hij zou het kunnen weten') een heel wars en speels dichter (en schrijver) die een soort ingedikte teksten geeft waar de lezer ge ducht mee aan het werk moet. Allesbehalve hapklare poëtische brokjes: de eigen intelligentie moet inge schakeld om Guépin's gedachtensprongen te kunnen volgen. Zelfs zijn proza heeft die eigenschap, het is bondig, pittig geformuleerd, een beetje 'latijnswie niet goed leest of niet de moeite wil doen om na te denken late het beter ongelezen. Wie wël mee wil doen, ontmoet een spitse geest, een man waar men het eens of niet eens kan zijn, maar die in elk geval briljant is en die formaat heeft. Mensen als Guépin, hoe weinig ze ook schrijven of op de voorgrond treden, hoezeer ze zich in de marge houden, geven je tenminste de troost dat er ln onze literatuur ook nog iets bestaat als cul tuur en intelligentie. Als voorbeeld van zijn werk geef ik het slotgedicht van de opvallende reeks 'Het Quintessentièle Niets', een vijftal sonnetten waarin beurtelings een hij een zij aan het woord zijn, om, knipogend, te besluiten met BEIDEN: 'Ik word als jij. we gaan elkaar vertrouwen, kom bij me. kijk naar mij. ik kijk naar jou, mijn armen om je schouders. )i) de jouwe, ik voél hoe jij, jij hoe ik van je hou 'Ik word^alsjij, als we in elkaar vergroeien, ik proef mijn zoen. jouw zoen is nu mijn zoen. mijn hand jouw buik. jouw buik mijn hand doet gloeien, wat ik ook doe met jou zal Jij weer doen'. Nu woest maar kalm, dan opgewonden klaar, gefluister, schreeuwen, en doodstil een poosje, heel knus als lepeltjes in een klein doosje Zo gaan we op elkaar in op elkaar. vrij met zijn tweeën weten hoe dat kan. de man wordt telkens vrouw, de vrouw wordt man. Behalve de liefdessonnetten bevat de bundel ook nog vier 'Politieke Sonnetten' en een 23tal vertaalde epi grammen van Philodemus plus een heel aardig en in structief essay, 'Philodemus, een feestelijk dichter'. Philodemus (liever: Philodemos) was een Griekse epi grammendichter en epicurelsche filosoof uit de eerste eeuw voor Christus, afkomstig uit Gadara. Hij was in Athene leerling van Zeno van Sidon en ging later naar Italié. waar hij in Herculaneum woonde. In de 'Antho- logia Palatina' is hij met een dertigtal epigrammen vertegenwoordigd (waarvan sommige misschien ten onrechte aan hem toegeschreven zijn), verder zijn er filosofische en theoretische verhandelingen van hem bekend. Die laatste zijn niet erg interessant, maar zijn epigrammen behoren mede tot de allerbeste uit die enorme verzameling van duizenden die in de genoem de anthologie te vinden zijn. De epigrammen van Phi lodemos zijn voor het grootste deel erotisch en speels, „kennelijk bagatellen, 'staande' geschreven, zoals Huygens zijn puntdichten schreef weekendhuisjes- poèzie. ontspanning van de vermoeide filosoof' preci seert Guépin (pag. 38). Guépin's vertalingen (hij noemt het terecht 'interpretaties') zijn bijzonder geslaagd te noemen: Heel oud is Charito. zeis al zestig jaar. maar nog valt neer de sleep van t ravenzwarte haar, en nog staan helderwit de kegels van haar borsten, geen bustehouder helpt haar naakte boezen torsen. Haar weelderige lijf is nog zo glad als marmer, verlangen straalt het uit en ongetelde charme Komt hierheen nu gesneld, minnaars die niet bevreesd zijt voor opzwellende drift, vergeet haar hoge leeftijd. Al met al is 'Liefde, Afkeer en Gewoontes' een aardige en zeer gevarieerde bundel geworden. In een helemaal van de NRF gestolen omslag ver scheen de derde bundel van Rien Vroegindeweij (geboren 1944). 'Statig landschap achter glas'. Daarop prijkt postzegelgroot een reproduktie van Hobbema's 'Het laantje van Middelhamis', nu de Steenweg, een straat 'in een grauwe nieuwbouwwijk' waar Vroegin deweij geboren werd: „Het schilderij dat hangt in Londen,/ in een museum van de staat./Ik heb hem daar gezien, mijn straat,/ achter glas, door de eeuwen onge schonden". Vroegindeweij schrijft overwegend gebonden en rij mend, maar losjes en zelfs de hierboven geciteerde strofe laat al zien dat hij nu niet bepaald een knap versificateur is. Zijn grapje met een haiku is wel leuk Haif Koe. Wat sta je daar vroeg in de wet dampend in het natte gras. Vroegindeweij zet zijn lezers wel eens voor een raadsel. Zijn tweede gedicht luidt: VADER De magere jaren werden vette Je had hard gewerkt en gespaard En als bewijs van zekere welvaart, kocht je je eerste Mobylette. 's Nachts stond hij in t schuurtje, onder een deken voor het stof 's Zondags reed je menig uurtje, als een vorst rond op de plof. Je zette mij op de bagagedrager en spande trots de kabels Je trok sporen als je gas gaf. het gnnt sprong krachtig op Huizenhoog soms als je op gaf van de bougies en kogellagers Het is met dat versje vreemd gesteld. Is het 'ernst' ien op een of andere manier lijkt het dat) dan is het ridi cuul. Maar is het, bij wijze van spreken, uit de Propria hans warren LETTERKUNDIGE KRONIEK Cures-hoek afkomstig, dus spot, dan is het heel ge slaagd! Hoe dan ook, een erg boeiende of goede bundel is het niet geworden, dit boekje. Het aardigst is moge lijk nog dit stadsbeeldje uit Rotterdam: BOYMANS Als na kantoortijd het rosarium opleeft van het gefluister in de bosjes, spelen oudere heren verstoppertje. Jongens vragen of u een vuurtje heeft Een sigaret tussen de lippen, onzeker en op zwart zaad. in het bleke gezicht van de betaalbare liefde, dat opflikkert in het licht van een gouden aansteker Als ze weg zgn dc jongens, de meneren is het park donker en verlaten, de bladeren van de bomen gaan pierewaaien over de sloot, rond de beelden in de tuin van Boymans Ik vraag me alleen af of werkelijk 'betaalbaar' bedoeld Jean Pierre Rawie is wel zo'n PC-man en precies het tegenovergestelde van Vroegindeweij: bij hem weet je niet altijd waar de spot ophoudt en de ernst begint en dat is me heel wat liever. 'Intensive Care' is zijn tweede boekje, in 1979 debuteerde hij met 'Het meisje en de dood', dat eindigde met zijn doodsbe richt en de regels: „Het is zoals de Ouden zeiden: de besten gaan altijd te vroeg". Of Rawie tot de besten zal gaan behoren moeten we afwachten, aardige gedichten schrijft hij zeker en zijn techniek is vlekkeloos. Hij dicht of er nooit vrije verzen bestaan hebben. De bundel ontleent zijn titel aan een reeks van vier sonnetten over een verblijf in het zieken huis In die gedichten heerst de ironie oppermachtig en dat blijft aanvankelijk zo in de bundel. Maar dan breekt een ernstiger nuance door. Als tegenhanger van het 'Vader' van Vroegindeweij citeer ik Rawie's 'No second Troy'. De grote ironie en afstand maken dat dit gedicht trèft, ontroerend is: NO SECOND TROY Ik heb een vrouw bemind, die best een tweede Troje zou verdienen, en die door drank en heroïne onder mijn ogen werd verpest Tot ziekbed kromp hel liefdesnest, en ik zou zachtjes willen grienen, omdat alleen dit clandestiene sonnetje van ons tweeën rest Zo'n veertien regeltjes waarmee je een tipje van de sluier licht, wat zout om in de wond te wrijven Wat zijn dat toch voor waanideeën, datje, verdomd, in een gedicht 'de dingen van je af kunt schreven?' Ook de gedichten 'Regen' en 'Necropool' die hier rond om heen staan zijn echt goed. Dana Hokke debuteert met 'Gebroken wit', een dun boekje meest heel korte gedichten, ingehouden en sober, ook van woordgebruik. Geen rijm. geen spe ciaal metrum: vrije verzen in dit geval. Toen ik het boekje opensloeg en de volgende notitie als eerste las, was ik direct geïnteresseerd: LITERATUURGESCHIEDENIS Het lied losgemaakt van zijn melodie werd een gedrukt intellectueel vermaaksel niet meer geademd van mond op oor maar van de hand in het oog gehouden. Straks wordt er alleen nog maar afstand geschapen. Dana Hokke werkt zelf beslist aan deze vervreemding tussen dichter en lezer mee door haar karige teksten. Zij wekt de indruk met grote warsheid en met wantrou wen zeifis naar contact te zoeken en zulke contacten zijn dan ook vrijwel onmogelijk, of ze komen laat, te laat tot stand, als in 'Les'. Slechts een enkele maal laat Dana Hokke zich wat 'onbeheerster' gaan en dan treft zij de lezer zeker wèl, komt het contact moeiteloos tot stand: KRIMP Angst voor de pijn te bezitten wat ik niet missen kan dreef me bij voorbaat tot afstand. Mijn kinderen in de kiem gesmoord en dat ene verdonkeremaand, waar is in mijn leven voor jullie nog ruimte? Ineengekrompen tegen herinnering aan wat had kunnen zijn heb ik de wereld kletngekregen tot binnen mijn bestaan Mtjn borsten verborgen houd ik mezelf in de armen, ellebogen en knieën teruggeroeid naar mijn schoot. Kijk, vader van dat ene verdreven en doorgespoeld, al heb tk geslikt het is niet weg. De flaptekst vermeldt dat de gedichten uit 'Gebroken wit' tussen 1964 en 1976 geschreven werden; ze zijn dus lang in portefeuille gehouden. J P Guépin'Liefde, Afkeer en Gewoontes'. 44 pag f 24,SO. Bert Bakker, Amsterdam. Rien Vroegindeweij: Statig landschap achter glas'. 56 pag 24,50, Bert Bakker, Amsterdam. Jean Pierre Rawie 'Intensive Care'. 40 pag Bert Bakker. Amsterdam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1982 | | pagina 18