GEWAS VRIENDEN IN DE NOOD meekrap verdween eeuw geleden PZC/ WTtmi ZEEUWSCH-VLAANDERElH Meekrap-gereedschap Voormalige meestoof 'De Zon' bij Goes. VRIJDAG 12 MAART 1982 De droogtoren voor de meekrap. Omdat 'Madame', die van tegen de Franse grens vandaan kwam, zo mooi die naam uitsprak, noemde ieder een hem 'Joseph'. Madame kon met het Hollands niet zo rap uit de voeten en duidde dus andere op even melodieuze wijze aan: Pierre, Auguste, Victoor, Antoine. Haar eigen Sjef werd zo Zjo- zef. Josèf voor boeren en neringdoen den. Meneer Josèf voor de knechten, voor de meiden, voor 't landvolk. En 't leek alsof de eersten in die naam ook iets van z'n stijl verwoordden, van een stijl die iets zwierigs had sinds hij getrouwd was, iets fnvools bijna, een stijl ook die van een natuurlijke inne mendheid was. En bij de anderen her kende men een toon van waardering, omdat meneer Josèf, die in z'n indivi duele expressie wel eens rechtlijnig te gen iemand opbotste, altijd hoffelijk bleef en luisterde naar wie in moeilijk heden zat en raad schafte waar dit zin vol leek. Josef, meneer Josef was boer, hereboer. 'n Boer met levensdrift als weinigen, met 'élan vital' zoals madame hem vaak bewonderend toevoegde. Jo sef bewoonde met zijn gezin 'n huis dat 'n welvarend forenzendorp niet ont sierd zou hebben. Het waren de monu mentale bijgebouwen die de ligging in het wijde polderland verklaarden. Er was een kleine gemeenschap gegroeid van inwonend personeel en uitwonende daggelders, waarbinnen 'n soepele rangschikking wel bestond maar niet nadrukkelijk heerste. De bindingen wa ren niet hinderlijk en de banden waren niet knellend. Het personeel wist zich geborgen op deze hofstee. Naar de om standigheden rondom gerekend was het leven er goed. de lonen lagen ruim boven 't gemiddelde van de dag- en weekgelden elders en de leefomstandig heden waren redelijk. Meneer Josef was 'n goede bestuurder, een die z'n land van roe tot roe kende, die organiseerde, regelde en improvi seerde. En de konterboer, die met z'n eigen boerezekerheid de afbeelding van meneer Josef was. z'n konterfeitsel als het ware, mende met vaste hand. En plotseling was er de oorlog. Nederland was toeschouwer bij de wereldbrand, maar madame en Josef voelden zich er direct bij betrokken. Het werd somber binnenskamers. Madame speelde niet meer op 't klavier en Josef vond geen rust meer op de chaise-longue bij de haard. De eerste vluchtelingen kwa men de grens over. De Luikse forten hadden negen dagen stand gehouden met drie Belgische legerdivisies. Maar toen op negen oktober Antwerpen door de overmachtige vijand werd ingeno men en enkele dagen later Gent viel en Brugge, toen begon de vluchtelingen stroom pas goed. De opgejaagden uit madames familie werden liefdevol door haar opgenomen. En zij leed met en om haar landgenoten. Zij zocht en vond enige afleiding in de verzorging van be- hoeftigen en kinderen. Maar als ze dan 's avonds alleen was met Josef verviel ze in een desolate stemming over alles wat ze gezien had, over alles wat ze wist, over alles wat ze vermoedde en over al les wat ze vreesde en over allen die in haar land waren achtergebleven en van wie ze nu was afgesneden. machteloos Josef bezwoer haar dat er snel hulp zou komen uit Amerika, maar Josef was po liticus nóch strateeg en evenmin koffie dikkijker. Zijn vrouw glimlachte door haar tranen heen. Zij wist dat 'les bo dies' zich ingroeven aan de Yserlinie, in het land van haar jeugd. Overdag regelde zij, overdag zorgde zij, overdag verpleegde zij zieken en be moeide zij zich met de vluchtelingen comités. 's Avonds voelde zij zich als uitgeput, moedeloos en machteloos. Dan was de atmosfeer dik en geladen van mistevredenheid en dan werd Josef kribbig. Omdat hij haar opgewektheid miste, haar bemoedigende kijk op 't le ven. die zij soms vrijmoedig in Fransta lige wijsheidjes ten beste gaf. In alle on zekerheid die haar beklemde vond ze geen 'patati patata' meer, een term die zij eertijds zo graag gebruikte als zij hoopte op de toekomst, op 'n 'enzo voort'. op 'n vervolg. Omdat de nog zo veel te doen wist voor zich zelf en voor anderen. Josef kon de ellende, waartegen op al z'n akkers geen kruid waste, niet aan zien. En evenmin verdroeg hij de on derdanige reacties van al die opgejaag den. die gedwongen zijn gasten waren. Josef gewend om op ooghoogte met ie mand te praten, hetzij boer of burger, gezagsdrager of landarbeider, zocht naar mensen die hem begrepen en naar lieden die hij begreep Hij zocht ze in het knechtenverblijf waar de rook te snij den was, maar de taal helder en voor ieder duidelijk. Waar alleen in 't burles ke lied van Pierlala 'n drama werd ge voerd omdat deze dood of schijndood was en met z'n billekes bloot lag. En waar de oorlog slechts werd vermeld in 't lied van 'drie jongtamboers' die, god lof, terug kwamen uit de krijg. Aan deze sfeer had Josef behoefte en hij zocht deze mannen, zijn mannen steeds meer op, ook op de vrije dagen in de cafés aan de 'frikkadelle' of aan de Ka pitalen Dam of in een van de herbergen aan de Koninginnehaven. waar men trefzeker in de kwispeldoor spritste. Hij vond afleiding bij z'n mannen omdat 't verdriet van z'n vrouw hem in de weg zat en omdat hij zich daarin zo machte loos wist. Er viel hier niets te improvise ren, niets te regelen, al kende hij z'n vrouw als de roeden van z'n land. En madame wist dat Josef vocht met z'n verdnet en ze vergaf 't hem als hij zich vloekend ergerde aan de gebeds- en bid stondenmentaliteit van de hypocrieten die in hun waan de pretentie uitdroegen van de oorlogsgesel gespaard te zijn door eigen godsvrezendheid. Haar li bertijnse Josef had het hart op de rech te plaats. En als zij al eens in ootmoedi ge verwachting voor Josef en voor haar zelf een plaats in 't hiernamaals be dacht en de echte hemel te hoog gegre pen vond, dan claimde zij voor beiden de succursale daarvan, het filiaal Op zo'n moment meende Josef haar vroe gere optimisme te herkennen. Even. Maar toch... De grote baas zocht hulp. Die vond hy bij Ko, z'n eerste knecht. Ko kende z'n patroon. Ko die dichter bij het kroegenvolk. stond, wist tegen en op welk moment hij moest inspringen en hij deed dit ongemerkt. Omdat Ko 'n psycholoog was. Omdat Ko 'n diplo maat was. Niemand zag dat. Niemand wist dat. Ook Ko zelf niet. Omdat hij gewoon op elke andere boerenknecht leek of op 'n willekeurige smokkelaar. Ko had iets in z'n rauwe vingertoppen dat elke prikkeling van geladenheid re gistreerde. Dan sprong hij in de bocht. Intussen verliepen op de hoeve de jaren in sombere afwachting. Meneer Josef bestuurde nog maar 't was niet meer die vierkante energie van voorheen. Hij was niet meer de superieur noch de grand-seigneur die hij geweest was. Hij had niet meer' die stap waarmee hij vroeger zo driftig zijn land afmat. Josef was moe. En toen de oorlog eindigde zag hy dat zijn vrouw met blij en opge wekt de nieuwe toekomst tegemoet ging. 't Kwaad was geschied, het kortte niet, het keerde niet. Hij streek de vlag, tot diepe teleurstelling van al z'n hof- stedelingen. Het gezin vestigde zich in 'n naburig dorp. noodlot Ko ging naar z'n ouderlijke huis terug, om met de opgedane ervaring en de les sen van meneer Josef te proberen van z'n vaders eenmansbedoening een or dentelijk boerenbedrijf te maken Plotseling sloeg het noodlot toe, har der dan men ooit voor mogelijk had gehouden, 't Begon met een van de broers die ziek van z'n werk thuis kwam. Neusbloeding, ingewandstoor nis. Binnen enkele dagen waren alle huisgenoten besmet. Typhus. Alleen daar. Er ging een angstige huiver door 't dis trict toen een van de gezinsleden over leed. Weken lang verkeerden de slacht offers in de meest kommervolle ellende en enkelen waren meerdere malen in levensgevaar, Met de moed van de wan hoop vocht dokter Hermans tegen de dreigende dood met z'n aan het ziekte verloop aangepaste dieetvoorschriften, in die dagen het enige afweermiddel. Vele weken was hij de enige bezoeker en deed in deze hel wat gedaan moest wor den en vond nog tijd om de zieken te bemoedigen. Pas toen Camiel, 'n vriend van Ko. na lang bidden en bedelen ein delijk verlof kreeg van de dokter om z'n kameraad te mogen bezoeekn, werd 't leven wat dragelijker. Als na de maan den de ziekte overwonnen was en moe der met haar pas gesteven plooimuts van Aardenburgse kant weer in 't voor huis zat met vader en de anderen, toen kwam de dokter weer. En maakte de rekening op. En toen de dokter uitge teld was, gaf hij Ko opdracht de deksel van de platte buis te lichten en depo neerde meteen zwaai de becijfering in 't vuur. 'In opdracht' zei hy... Hij legde z'n hand, als moest er een verbond beze- gekd worden, op de vermagerde kop van de jonge boer en zei: „Wij blijven vrienden Ko: ik, jij en meneer Josef'. H. G. Hendrikse '1\/feekrap' w*e van ons za' ^at woorti nog *e*s ze&Sen? Het hoort bij de dingen van vroeger lVXtijd, bij de zaken, die verdwenen zijn, vrijwel zonder een spoor na te laten. Slaan we de encyclopedie open, dan vinden we dat meekrap een landbouwgras is. In het verleden was het belangrijk, omdat het een rode kleurstof opleverde, die veel in de textielfabricage gebruikt werd. Vanaf de vroege middeleeuwen tot diep in de negentiende eeuw is er meekrap in Zeeland ver bouwd. Al heel vroeg komen we de mede in Zeeuwsch-Vlaanderen tegen. Het ge was wordt genoemd in de administratie van de kloosters, die hier vanaf de twaalfde eeuw dijken aanlegden en de streek voor bewoning en landbouw ge schikt maakten. Op de markt van ste den als Aardenburg werd het verhan deld. Grote afnemer van het eindpro- dukt, de rode kleurstof, was de Vlaamse textielnijverheid, die in de Middeleeu wen heel belangrijk was. Koningin van de Vlaamse lakenindustrie was zonder twijfel Gent. maar ook in kleinere ste den als Hulst en Aardenburg verdien den veel mensen er hun brood mee. Geen wonder dan ook dat de produktie van meekrap, net als de vervaardiging van textiel met de grootste zorg omge ven werd en aan allerlei voorschriften onderworpen was. De Vlaamse textiel, voornamelijk wollen stoffen (laken), was een duur kwaliteitsprodukt, uitge voerd over een groot deel van Europa. De afzet was natuurlijk afhankelijk van een zorgvuldige kwaliteitscontrole. In de zeventiende en achttiende eeuw schijnt de verbouw van meekrap in Zeeuwsch-Vlaanderen sterk achteruit gegaan te zijn. De Vlaamse textielin dustrie, in de Middeleeuwen waar schijnlijk een belangrijk afnemer, was te gronde gegaan. Daarbij kwam, dat het gebied van Zeeuwsch-Vlaanderen niet over goede havens beschikte, om het produkt makkelijk te kunnen uit voeren. We vinden overigens nog wel aanwijzingen, dat er in het begin van de zeventiende eeuw in Hontenisse mee krap verbouwd werd. In het begin van de achttiende eeuw horen we echter van een mislukte poging om de mee krapteelt rond Aardenburg weer m te voeren. Een groep kooplieden liet daar weer mede planten en bouwde in 1734 een meestoof (verwerkingsbedrijf). Een aantal jaren later moest deze poging echter weer worden opgegeven. In 1765 zien we dat er in Axel een mees toof gebouwd wordt, vanwege de goede prijzen die de meekrap op dat moment maakte. Vanaf die tijd schynt de mee krapteelt in Zeeuwsch-Vlaanderen zich in stijgende lijn te bewegen. In de ne gentiende eeuw neemt de meekrap ten minste een solide positie in onder de in Zeeuwsch-Vlaanderen geteelde land- bouwprodukten. De nadruk blyft overi gens waarschynlijk liggen op de ver bouw van graan, zoals in de zeventien de en achttiende eeuw. De afnemers in die tijd waren vooral de katoenfabrie- ken in Vlaanderen (niet te verwarren met de Middeleeuwse lakenindustrie) en in Engeland. delven en drogen Uit die tijd zyn beschrijvingen van de verbouw en bewerking van meekrap be waard gebleven. Hieruit hebben wij de volgende gegevens geput. Het planten van de 'kiemen' (stengeldelen van twee- of driejarige meekrapplanten) gebeur de in mei. Dit was specialistenwerk, dat in verhouding tot andere landarbeid goed betaald werd. Na twee of drie jaar werden de wortels van de plant 'gedolven', dat wil zeegen. uit de akker opgegraven. Dit gebeurde met een typische lange, smalle spade, waarvan het blad ietwat hol stond. Ook dit werk kon niet zomaar door ie dereen verricht worden, omdat er be halve spierkracht ook ervaring nodig was om de wortels onbeschadigd boven de grond te krijgen. Meedelven werd dan ook goed betaald. Een ervaren del ver verdiende in Hontenisse rond 1850 een dagloon van rond één gulden. Hoge re lonen werden daar destijds in de landbouw niet betaald. Ter vergely- king: spitten, toch ook zwaar werk, le verde toen 0,75 per dag op. Nadat de wortels enige dagen op het land hadden liggen drogen kon de be werking van de meekrap beginnen. Dit gebeurde in de zogenaamde 'meesto- ven'. Allereerst werden de wortels gedroogd door middel van warme lucht uit een oven. Boven deze vuurhaard waren vier droogzolders boven elkaar gebouwd. De meekrapwortels werden eerst op de onderste zolder gelegd. Daarna werden ze met regelmatige tussen pozen naar een hogere zolder gebracht. Wanneer de vierde zolder bereikt was begon de vol gende fase. In een ander deel van het gebouw werden de wortels 'gedorst', dat wil zeggen, met vlegels in stukjes geslagen. Zo werd het 'vel', de huid dus en de aarde van de meekrap verwyderd. Als dat gebeurd was werden de wortels 'gestampt'. Drie paarden brachten een molenrad in beweging, waaraan zes stampers waren bevestigd. Die maal den dan op een eikehouten blok de mee krap tot poeder. In de loop van de ne gentiende eeuw ging men in Zeeland op sommige plaatsen schoorvoetend over de stoomkracht. Een stoommachine bracht dan twee molenstenen in bewe ging, die op een üggende steen de wor tels vermaalden. We komen rond 1845 in Hontenisse een dergelijke 'stoom- stoof tegen, waarmee ook graan gema len werd. Dit moet in Zeeland een van de eerste machines m zijn soort zijn ge weest. Meekrap werd in Zeeuwsch-Vlaande ren vooral in het oostelijk deel ver bouwd. Hier kwamen dan ook de mees te meestoven voor; met name in het land van Axel en in Hontenisse, dat in de jaren 1840 vijf meestoven telde. De ze meestoven waren gebouwen van één verdieping, waarin de oven was onder gebracht. Daarboven verhief zich een meters hoog, steil dak, waaronder de vier droogzolders zich bevonden. Een meestoof vormde dus een krakte- ristiek element in het landschap. Bij de eigenlyke stoof hoorden nog enige by- gebouwen, waar de bewerkingen na het drogen plaatsvonden. De bouw van een meestoof was een kostbare aangelegenheid, waar in het begin van de negentiende eeuw onge veer 24.000 gulden mee gemoeid was; een klein fortuin. Er werkten meestal een droger, die als chef van de produk tie fungeerde, een stamper, een onder man en ongeveer vier 'op- en afdoeners'. De lonen waren, voor het Zeeland van die tyd, zeker niet laag. Een volwassene kon rond 1850 in een meestoof gemid deld 7,35 in de week verdienen. Al met al was het meekrap-bedrijf en de teelt van meekrap een aangelegenheid, waarin velen een goede boeterham ver dienden. het einde De negentiende eeuw was over het ge heel genomen met meer zo'n goede tijd voor de Zeeuwse meekrap. In de eerste helft van de eeuw verloor het Zeeuwse produkt steeds meer terrein aan de Franse meekrap. In Frankryk waren namelijk een aantal vernieuwingen in gevoerd. Men maakte er bijvoorbeeld veel eerder dan in het conservatieve Zeeland gebruik van machines bij de meekrapfabricage. Er werd ook vaak rechtstreeks aan de textielfabrieken geleverd. In Zeeland liepen de contac ten met de fabrieken via diverse tussen personen. Vernieuwingen in het Zeeuw se meekrapbedryf kwamen maar lang zaam tot stand. Rond 1850 brak er voor de Zeeuwse meekrap een periode van nabloei aan, die ongeveer twintig jaar zou duren. De oorzaak lag vooral in de sterke uitbrei ding van de Engelse katoenindustrie, die alle meekrap opkocht die er maar te krijgen was. Bovendien begon het Zeeuwse meekrapbedryf na 1845 einde lijk de technische achterstand op de Franse producenten in te lopen. Men schakelde nu ook meer en meer over op de verbeterde fabricagemethoden, zo als die in Frankrijk werden toegepast. In 1859 telde Zeeland elf meestoven met stoomkracht. Het einde van de meekrapcultuur was echter in zicht. De doodsklap kwam niet van de Franse concurrentie, maar van de chemische wetenschap en in dustrie. In 1868 werden anilinekleur- stoffen uitgevonden, die veel goedko per en sneller te produceren waren dan meekrap. In enkele jaren tijd zakte nu de hele meekrapcultuur volledig in el kaar. Rond 1875 was het vrijwel volle dig afgelopen. De sporen van het meekrapbedryf wer den spoedig uitgewist. Vrijwel alle meestoven vielen onder de slopersha mer. Een enkele stoof werd tot woning verbouwd en bleet zo voortbestaan, zij het dan m verminkte vorm. Na de oor log stond er zo nog een stoof in Kapelle op Zuid-Beveland en een in Noordgou- we op Schouwen-Duiveland. Of ze nu nog bestaan en of er in Zeeuwsch- Vlaanderen nog meestoven te vinden zyn, is mij niet bekend. Verder zijn er in sommige musea nog herinneringen aan de meekrapcultuur te vinden, zoals in het museum van Goes, waar nog enige meespaden bewaard worden. Mis schien leeft het meekrapbedryf ook nog voort in achternamen als: 'Van der Mee' en 'De Mul' (een vakterm uit het fabri cageproces van de meekrap), die in Zeeuwsch-Vlaanderen nog voorkomen. De Zeeuwse landbouw is de klap van het wegvallen van de meekrapteelt ge lukkig weer te boven gekomen. Een goede vervanging werd gevonden in de verbouw van suikerbieten. Nog steeds heeft de suikerbiet, met de suikerindus trie in Sas van Gent. een belangrijke plaats in Zeeuwsch-Vlaanderen. Hein Maassen. Driejarige meekrapplant, geschikt voor bewerking.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1982 | | pagina 34