op avontuur in Colombia [ATERDAG 2 JANUARI 1982 Na enige tijd stuitten we op zo'n plas dat we echt niet verder konden. De straten moet je je voorstellen als in western-films: tamelijk brede zand- of- als het regent - modderwegen, een groenstrookje in het midden met bomen. Veel cafés, zonder saloondeur- itjes, maar met een soort veranda of terras, paarden er aan vastgebonden. Er lopen mannen met hoeden met brede randen - sombrero's -, met strakke broeken, kromme beentjes en een kontje. Vaak een zwart snorretje en een beetje lang, zwart haar. Je vindt hier een grote variëteit aan- uiterlijken: van negers tot bijna blanken, mensen met blond haar, maar weinigen hebben lichte vim een jaar wonen Hannah Doeleman en haar man Arno Ambrosius in Bogota, de hoofdstad van Colombia, waar Arno, die niet- westerse sociologie studeerde aan de rijksuniversiteit te Utrecht, ont wikkelingswerk doet, uitgezonden door het Directoraat Generaal In ternationaal Samenwerking in Den Haag. Hij houdt zich bezig met een landbouioproject, waarvan het werkgebied in het oosten van Co lombia ligt: deAmazonas (tropisch regenwouden de Llanos (savan ne), samen groter dan Frankrijk. Eerder was hij voor de FAO drie jaar werkzaam op de Filippijnen. Colombia was een nieuwe ervaring voor Arno en Hannah. In brieven aan familie en vrienden deed Han nah verslag van een moeizame tocht naar San José del Guaviare, diep in de binnenlanden, om een jeep af te leveren voor het project. En van de terugtocht, die eindigde in een vliegramp. Op deze pagina het verhaal van Hannah Doeleman - geïllustreerd met door haarzelf gemaakte teke ningen. ogen. San José del Guaviare, een dorpje in de 'binnenlanden van Colombia, juist waar de steppen overgegaan zijn in oerwoud, aan een brede zijrivier van de Amazone j(de Guaviare). De 5000 inwoners werken allen puur voor hun bestaan: vissen, wat land bebouwen, wat koeien 1 en varkens houden, verkopen, slachten. Er is wat fruit, weinig groenten, maïs, aardappelen, weinig rijst. Voor het hele dorp worden per dag gemiddeld 8 a 10 koeien en een paar varkens geslacht. Privé heeft men dan ook nog wat kip pen. Op de wegen zie je paarden, paard en wagen, fietsen en een paar jeeps of land rovers. Nauwelijks gewone auto's. Het (dorp is niet, of liever gezegd, maar net I over de 'weg' te bereiken. Het belang rijkste vrachtvervoer gaat per boot en de mensen verplaatsen zich per vlieg tuigje. Daardoor is hier alles duurder dan in de hoofdstad Bogota en je kunt alleen de hoogstnoodzakelijke artike len krijgen. Bijna niets dus. De elektri citeit werkt maar een paar uur per dag. 's Avonds om tien uur gaat het licht uit, op vrijdag en zaterdag om elf uur. agent j Drie-en-een-halve dag hebben we er over gedaan om in San José te komen met een landrover die nodig is voor het project. We vertrokken op een zater dagmiddag uit Bogota, met Amo's 'counterpart' Fernando en een chauf feur van het project, Julio César, een aardige jongen zonder pet en zo. Nog geen kwartier op weg - we moesten de hele stad door van noord naar zuid - werden we in de stromende regen aan gehouden door een agent op een motor. We moesten allemaal uitstappen en Ar no werd gefouilleerd. Veel gepraat: we waren door een plas gereden en hadden de agent nat gespat. Dat was een teken van gebrek aan res- peet. We moesten mee naar het bureau, achter hem aan. Excuses en praten hiel pen niet, hij bleef kijken als een koppig, nukkig kind. Na enige kilometers gebaarde hij ons opeens te stoppen. Julio César kreeg zijn rijbewijs terug en we mochten doorrijden. We waren vlakbij het bu reau waar de agent toch heen moest, zodat hij waarschijnlijk om wat te doen te hebben ons had 'opgebracht'. Wel spannend, want de politie is hier niet kinderachtig. De verhalen kwa men los: een buschauffeur die eens een agent nat spatte, zou zonder pardon zijn doodgeschoten. We verlieten de stad in het zuiden, de bergen in. Kilometers lang reden we door sloppenwijken, die zich tot in de bergen uitstrekken. We stegen tot 4000 meter en kwamen in een gehucht, waar we gingen eten zoals de Colombianen. Op een marktpleintje met permanente kraampjes, wit betegeld, werd ver kocht: een dikke vrouw met dito sigaar achter grote bakken vol gebraden stuk ken vlees, botten, darmen, hart, lever, varkensoren, bloedworst, aardappelen, bananen. Met de volle hand graaide ze eruit wat je hebben wilde en deponeer de alles voor ons vieren op één groot, gedeukt aluminium bord. Honden aan je voeten, vliegen op tafel, geen bestek, keurige mensen, half blote dikke vrou wen, gezinnen, bier. Nog een paar uur rijden en om een uur of tien arriveerden we in Villavicencio, een wat grotere plaats, de laatste in de ze richting. Hier bleven we overnachten. Julio Cé sar ging met de bus terug naar Bogota en de volgende morgen om zeven uur ontmoetten we Eli - een Nederlander, maar met de tropen opgegroeid -, die in San José aan het project werkt en de jeep nodig heeft. Hij reed verder met ons mee en had zijn Colombinaanse vriendin bij zich, een heel mooi meisje, Amparo. Die zondag schoten we een eind op. De zandwegen waren goed, wei veel gaten, maar weinig modder. We lunchten in een ingeslapen plaatsje: stukken vlees, aardappelen in de schil, gebakken bananen, maïskoeken. spoor bijster Heet. De weg werd een karrespoor door de steppen, de bergen waren overge gaan in ronde heuvels. Dor gras, rode aarde. Aan het eind van de middag raakten we het spoor bijster. Door de gaten en hobbels in de weg was er vaak een nieuw spoor ontstaan, dat niet al tijd op het oorspronkelijke bleek terug te komen. Een enkel hutje van een vee boer in de wildernis. We vroegen de weg naar een dorpje waar we de rivier over zouden steken. Hier en daar kudden koeien (met zo'n bult op him nek) met echte cowboys. Plotseling stonden we voor een prikkeldraadversperring met een hek. Ik deed het open, we reden door en be reikten in de schemering nog zo'n hek. Ik probeerde het weer te open, maar onder een afdak stonden mannen te ge baren dat we om moesten rijden. De weg eindigde in de bosjes: het begin van het oerwoud. Terug langs een ander spoor, dichter langs de versperring. Het was al donker toen we in een hoek van het hek niet verder konden. Twee man nen op paarden galoppeerden in onze richting en bleven staan: donkere sil houetten met poncho's en sombrero's. Eli wilde naar hen toe rijden om de weg te vragen, maar Amparo begon te schreeuwen: één van de mannen hield een pistool op ons gericht. Eli en Fer nando riepen dat we verdwaald waren. Langzaamaan durfden ze de auto uit en praatten met de mannen. Het kwam er op neer dat we daar helemaal niet had den mogen komen en terug moesten. Uiteindelijk wilden ze ons wel een kor tere weg wijzen. Het was nu pikdonker en we moesten het begin van het spoor zoeken, rijdend door een kudde koeien, dwars door de steppen. De silhouetten van de ruiters volgden ons aan de ande re kant van het prikkeldraad. Eindelijk op het spoor, weer een hek. Open doen? Roepen naar de ruiters, die het wel hoorden maar niet zagen. Geen ant woord. Door het hek. Een val? In het donker doemden ze voor ons op. Even praten, maar toen konden we doorrij den en kwamen op de brede weg. De uitnodiging van de mannen om te blij ven drinken en slapen hadden we afge slagen. In het oerwoud. Om een uur of tien re den we door een dorpje, nog steeds niet wetend waar we moesten zijn voor de boot. Een man nam ons mee in zijn hutje. Zijn vrouw kookte voor ons. Er was in het hele dorp alleen maar limo nade uit flesjes om te drinken en daar moesten we ook onze tanden mee poet sen. Aardappelen, maïskoeken, vlees, bananen. In het hutje mochten we sla pen. Om vier uur gewekt door de radio: een gedragen stem met galm droeg de mis op, live vanuit een kerk. Daarna begonnen de hanen. Koffie, ontbijt: vers vlees, aardappelen, maïs koeken, bananen. De zonsopgang was heiig boven het oerwoud. Voor zeven uur reden we door naar Concordia, ver derop aan de rivier. De boot was al ge weest en zou voorlopig niet meer ko men. Een meisje haalde uit haar hutje koffie en limonade. Een meisje van der tien deed de was en waste de rug van haar man. Er kwam een boot langs met volle flesjes bier. We kochten er twintig en de bootsman rekende de prijs uit op een grote pocket-calculator. We lunch ten bij een vrouw thuis: kip, aardappe len in de schil, maïskoeken, bananen, koffie en kippebouillon. regen Eli had een briefje voor zijn 'counter part' in San José aan een bootje meege geven en kreeg bericht terug: de volgen de ochtend om half zeven gaat er een boot uit een gehucht iets verderop, 's nachts regende het pijpestelen. We re den zonder ontbijt weg om op tijd voor de boot te zijn. Hoewel het een half uur rijden had moeten zijn, waren we er na een uur nog niet: de weg was een mod- derpoel geworden waar je niet omheen kon - links en rechts oerwoud. Drie keer zaten we vast, één keer zo erg, dat het meer dan een half uur duurde voordat we verder konden. We kregen ons voer tuig uiteindelijk los door er een boom stam vanachter onder te steken en hem met z'n vieren uit de modder te tillen, terwijl Eli gas gaf. We stonden daarbij tot onze knieën in de modder. Maar dat gaf niet: we waren twee nachten niet uit de kleren geweest. Fernando ging vooruit om de boot vast te houden en Arno en Amparo liepen voor de auto om de modderpoelen te verkennen, want onder het water zat vaak een dieper gat dan je zou vermoe den. Eindelijk kwamen we bij het ge- hannah doeleman hucht, maar de aanlegplaats was weg gespoeld. De boot was niet geweest en zou ook niet meer komen. Er stond een huisje met een familie. Maar er was niets te eten. Alleen wat droge koekjes. Eli en Amparo dronken zelfs gecondenseerde melk uit blik. Wachten. Ik tekende wat, Arno las in het Spaans werkwoordenboekje. De regen hield op, de zon brak door. De vrouw kamde haar haar en dat van een dochtertje, de man dutte binnen. Aan het eind van de ochtend verscheen er een jeep meteen oude man, een dikke blonde vrouw met een heel laag décolle té-ze had een trommel met koekjes die ze uitdeelde - en een jongen, die ook naar San José moesten. Er kwam weer een boot met kratjes - nu lege - bierfles jes voorbij. Na wat gepraat wilde men ons wel overzetten. De 'achterplecht' werd leeggeruimd, de kratjes op de kant, en er was precies genoeg plaats voor een jeep. Er werd een loopplank gefabriceerd en de wal moest hier en daar worden afgegraven, de planken in gegraven, want de oever was veel hoger dan de boot. Aan de overkant was de oever langer. Nadat we afgerekend had den, ging de boot terug om de andere jeep te halen. Toen we enige tijd gere den hadden, stuitten we op zo'n grote plas (ongeveer vier meter diep), dat we echt niet verder konden. In een hutje woonden een man en een vrouw. Ze hadden rüets te eten, maar we kregen wel warme melk en een klont rietsuiker. Heerlijk, want we hadden honger. De auto zou pas over een paar dagen, als het water gezakt was. verder kun nen. We besloten de tocht lopend te ver volgen. De tweede jeep was nu ook aan gekomen. De koekjestrommel van de vrouw was leeg, de fles lokale jenever, aguardiente, van de man nog niet en we moesten allemaal een slok nemen: net pemod. Met z'n allen op weg. In de bla kende zon, geen bomen in de buurt, geen schaduw, het heetste uur van de dag. Heuvel op, heuvel af, met tassen, want we moesten toch de belangrijkste spullen uit de achtergebleven auto meenemen. Na meer dan twee uur lopen bereikten we de tweede onbegaanbare plaats in de weg. Daar bleven we, want we ver wachtten hulp, daar de oude man, toen wij al over de rivier gezet waren, had gesproken met de mensen van een UNI CEF boot, die ons hadden willen opha len. Maar er verscheen niemand. Na een paar uur kwam er toevallig een jeep langs, met onder anderen de burge meester. Dat zijn coïncidenties die je nooit zult begrijpen. Hij nam Amparo, de dikke blonde dame, haar man en mij mee naar San José, nog een uur rijden. Eindelijk een biertje bij Amparo thuis. De burgemeester zou Eli's 'counter part' met een jeep naar de achtergeble ven mannen sturen. Dat gebeurde ech ter niet, maar na een paar uur ging de brandweerwagen toevallig op die plaats water halen en konden de ach terblijvers mee terug rijden. Ik had in middels gedoucht,maar de mannen wil den direct gaan eten, vies en wel. Wat een voldaan gevoel hadden we en wat sliepen we heerlijk. Ik was een paar kilo afgevallen, juist daar waar ik het goed missen kon, en we waren bruin ver brand. Ik voelde me heerlijk. luchtzakken Tien heerlijke dagen brachten we door in San José. Arno werkte zich in met zijn Colombiaanse medewerker en ging de (kleine) boer op om marktonderzoek te doen, om te kunnen bepalen hoe de uitvoering van het project moet verlo pen. De eerste regen viel - sinds we hier waren - op de donderdagochtend van ons vertrek, zodat we een paar uur moesten wachten op het kleine vlieg veld totdat de lucht weer open was om te kunnen opstijgen. Om half twaalf vertrokken we, met hanen aan boord en zware zakken yuha (een soort zoete aardappel) los in de cabine. De hele vlucht was het turbulent, veel luchtzak ken, bibberig. Na ruim anderhalf uur vlogen we boven Bogota, laag, maar er werd niet geland, bochten. De lucht was betrokken, we verdwenen in de wolken. Een enorme luchtzak, ik dook in elkaar vanwege het enge gevoel in mijn maag, Amo zag bomen voorbij flitsen en het vliegtuig trok plotseling heel sterk op. Een klap. Even niets. Door de luchtzak was het toestelletje een flink aantal meters naar beneden geduikeld en plotseling doemde uit de laaghangende bewolking een berghel ling op. Scherp optrekken kwam te laat en luttele seconden later dobberde het vliegtuigje als het ware op houten golven: de kromgebogen toppen van de bomen die de helling stoffeerden. Waarschijnlijk ben ik een paar momen ten buiten bewustzijn geweest. Niets gevoeld van verwondingen. Ik zag Arno niet in de puinhoop en riep hem. Hij antwoordde, tot mijn grote opluchting, en zei: maak je riem los. Ik had door de verwarring geen idee hoe en hing bo vendien zonder vaste grond onder mijn voeten in de stoel. Amo's hand kwam tevoorschijn en maakte mij los. Als een scheet was ik door een gat, dat achter onze stoelen in het vliegtuig was gesla gen, verdwenen. Ik weet niet meer hoe en heb helemaal niet om mij heen geke ken in het vliegtuig. Het was er donker en stil, ik moest over scherpe stukken blik lopen. Vlakbij het gat zag ik alleen de benen van een man die kreunde. Bij dat gat bevonden zich nog wat mensen. Hoe ze daar gekomen zijn, weet ik niet want Arno. ik en de stewardess zaten op de achterste stoelen. Waarschijnlijk zijn de anderen door de klap naar ach te ren gevlogen. Buiten het gat stond een man, wit be stoven, wellicht met de vulling van de bekleding van de vliegtuigstoelen. We stonden bovenin de omgebogen bo men en Amo kwam niet opdagen. Ik riep hem. Terwijl ik al naar beneden klauterde, kwam hij naar buiten. Hij had iemand bevrijd en troonde een hys terisch meisje van onze leeftijd mee, dat op het vliegveld van San José nogal met haar heupen had lopen wiegen. Dat was er nu niet meer bij. Er kwamen een boer en een jongetje. We vroegen de weg naar een huis. Het jongetje bracht ons - nadat we al had den lopen zoeken en weer naar de plek van het ongeluk waren teruggekeerd, zodat we toen eigenlijk voor het eerst de ramp aanschouwden. Het regende en het was koud. Ik was mijn schoenen kwijt en we moesten nog een heel eind lopen. Alle spieren deden pijn. In het kleine hutje was niets te krijgen, geen vuurtje om ons aan te warmen. Alleen wat lokale sterke drank, waar ik veel zin in had, maar waar ik misselijk en duizelig van werd. Arao's kleren waren ook aan flarden. Mijn been deed pijn en toen we er naar keken, zagen we een gapende snee, heel diep, in mijn kuit. Amo verbond de wond met zijn zakdoek. Ik was wezen loos en ging op wat vuile lappen liggen. Amo oefende zijn spieren en na een uur kwam de eerste hulp van het Rode Kruis. Ik kreeg een schoon verband. Even later werd een eenzaam meisje van zes jaar bij ons gebracht met een gehavend en bebloed gezicht. Ze dreig de steeds haar bewustzijn te verliezen, wat Amo trachtte te voorkomen door tegen haar te praten. Op een brancard werd een man met verwondingen aan het hoofd aangedragen. Eindelijk arri veerden de ambulances. In één ervan gingen de man op de brancard, de twee meisjes Arno en ik. De stewardess nam voorin plaats. aanrijding Onderweg naar Bogota (ongeveer 30 km over slechte wegenraakte de benzi ne op. Van een vrachtwagen kon wat overgeheveld worden en later werd ge tankt. Tot overmaat van ramp bleek toen de accu leeg te zijn en moesten we wachten op een andere ambulance. Ar no en ik gingen voorin. Op een druk kruispunt midden in Bogotó kwam de ziekenwagen in aanrijding met een bus. We waren razend. Die chauffeur had toch al zo eng gereden en we hadden hem een paar keer gevraagd het wat rustiger aan te doen. Amo kreeg met moeite de deur open en we renden door het verkeer naar een benzinepomp. We wilden weg van de ellende en een be kende opbellen, Amo's projectleider, een Nederlander die ons zou kunnen vertellen naar welk ziekenhuis we moesten gaan. Want de meeste zijn slecht. De ambulance-man haalde ons echter in en nam ons weer mee, omdat hij, naar zijn zeggen, verantwoordelijk voor ons was. Weer in een andere ambu lance en eindelijk bereikten we een zie kenhuis. We v. erden helemaal onderzocht, hoe wel we er op bleven aandringen te mo gen ppbellen. tol ze er gek van werden. Nee, eerst onderzoeken. Eén ding wis ten we zeker: we moesten zorgen dat we in een beter ziekenhuis werden be handeld. Toen verscheen er een keuri ge heer die iets met Arno's project te maken had. Alle medewerkers van am bassade en project wisten inmiddels wat ons was overkomen en men had zich verspreid over de verschillende ziekenhuizen in de stad om ons op te vangen en naar een privé-kliniek te brengen. Dat deed deze heer. Bij aan komst bij de kliniek stond de stoep vol mensen, veel Nederlanders, onder wie de ambassadrice. Eindelijk werden we behandeld. Amo had alleen wat kneuzingen aan zijn rib ben en een been. En een blauw oog. Bfj mij werden een hoofdwond en de wond aan mijn been gehecht, Verder had ik een gekneusde schouder. Het was in middels acht uur na het ongeluk. Om half twaalf 's avonds lagen we eindelijk in bed. bij elkaar op de kamer, en kre gen we het eerste eten en drinken sinds het ontbjjt van die ochtend (half acht). De vele mensen die zich in onze kamer hadden verzameld gingen weg en we konden heerlijk slapen, verbazingwek kend genoeg zonder dromen of nacht merries. Het haventje van San José del Guaviare.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1982 | | pagina 15