Briefwisseling tussen Berghuis en Aantjes
Kritiek van kamervoorzitter op
actie kabinet in zaak-Aantjes
Berghuis getipt
oorlogsverleden
over
Aantjes
AANTJES BEHOUDT
NEDERLANDERSCHAP
„VAN AGT WACHTTE VIJF DAGEN MET INFORMATIE"
BRIEF AAN COMMISSIE:
Aantjes twijfelde in 45
na ondertekening van
zuiverheidsverklaring
FORSE KRITIEK
BORGMAN (CDA)
OP DR. DE JONG
ARP-VOORZITTER STELDE CONCRETE VRAGEN OVER OORLOGSVERLEDEN
WOENSDAG 15 NOVEMBER 1978
(Van onze parlementaire redactie)
DEN HAAG - Tweede-Kamervoorzitter dr. Anne Vondeling
heeft scherpe kritiek op de handelwijze van het kabinet bij de
bekendmaking van het oorlogsverleden van ex-CDA-leider
Aantjes. Vondeling vindt dat hij als kamervoorzitter eerder van
de feiten rond Aantjes op de hoogte had moeten worden ge
bracht. Bovendien had de regering de zaak meteen in handen
van de Tweede Kamer moeten geven.
Maandag al heeft Vondeling zijn visie
uiteengezet in een brief aan de leden
van de bijzondere kamercommissie die
de zaak-Aantjes onderzoekt. Ook mi
nister-president Van Agt, minister De
Ruiter (justitie) en minister Pais (on
derwijs) zijn via een afschrift van zijn
kritiek op de hoogte gesteld.
Vondeling vindt dat hij als kamervoor
zitter vanaf het eerste moment dat -
door het onderzoek van het Rijks Insti
tuut voor Oorlogs Documentatie -
twijfels rezen over het Nederlander
schap van Aantjes. had moeten worden
geinformeerd Het niet-Nederlander
zijn heeft directe gevolgen voor het
kamerlidmaatschap en het is de ka
mervoorzitter die in zo'n geval in actie
moet komen, en niet de regering, aldus
Vondeling.
De kamervoorzitter schrijft in zijn brief
dat de Tweede Kamer eigenlijk zelfs in
deze zaak meer recht van spreken heeft
dan de regering, die de affaire enkele
dagen zelfs geheim heeft gehouden.
Vondeling werd bijvoorbeeld pas vori
ge week maandag 6 november door
premier Van Agt opgebeld met het be
richt dat die middag in de bladen van
de Gemeenschappelijke Pers Dienst
„een erg vervelend verhaal'' over het
oorlogsverleden van Aantjes zou ver
schijnen. Verdere bijzonderheden ver
strekte Van Agt niet. Hij kondigde al
leen aan dat later die dag een brief aan
de Tweede Kamer zou worden gezon
den.
Vondeling bekritiseert dat er vijf da
gen hebben gelegen tussen het mo
ment dat bij de regering twijfels rezen
over het Nederlanderschap van Aan
tjes en het moment dat Vondeling daar
over werd ingelicht. „De kans is groot
dat de werkwijze anders zou zijn ge
weest wanneer ik daar eerder over zou
zijn ingelicht", zo schrijft Vondeling.
Hij vindt dat het gedrag van een volks
vertegenwoordiger in eerste instantie
degene aangaat die hem kandidaat
stelt, dus zijn eigen partij, en vervol
gens de Staten-Generaal, waartoe hij
behoort als vertegenwoordiger van het
volk. „Pas in de allerlaatste plaats de
ministers", aldus Vondeling. „Per
soonlijke zaken die het functioneren
van een kamerlid als zodanig, als poli
ticus dus. betreffen, zijn zaken waar
mee de regering zich niet zou moeten
willen bemoeien". Wanneer de regering
toch dergelijke zaken ter ore komen,
dient zy die direct aan de Kamer door
te geven. Die beoordeelt dan wel wat er
verder moet gebeuren.
Vondeling vindt wel dat het Rijksinsti
tuut zijn minister van het onderzoek op
de hoogte had moeten stellen, maar
daar had het bij kunnen blijven. Ka
mervoorzitter Vondeling, mr. Aantjes
en de beide onderzoekers hadden de
zaak dan verder kunnen ontwikkelen,
zo schrijft Vondeling. De ministers
hadden zich daarbij uiterst terug
houdend dienen op te stellen.
Openbaarmaking
Vondeling zou vervolgens Aantjes
hebben geadviseerd om de plaatsver
vangend fractievoorzitter van het
CDA en de CDA-voorzitter te waar
schuwen. Weliswaar zou de kamer
voorzitter na afronding van dat on
derzoek de feiten openbaar hebben
gemaakt, maar dat zou dan in overleg
tussen Aantjes en de Tweede Kamer
zijn gebeurd. „In elk geval niet door of
vanweg de ministers".
Vondeling stelt deze zaak zo kritisch te
benaderen opdat de scheidslijnen tus
sen de verantwoordelijkheden van ka
binet en parlement zo duidelijk moge
lijk dienen te blijven. „Van mij mag
worden verwacht dat ik op de par
lementaire rechten sta wanneer die in
het geding zijn". Vondeling stelt de
brief geschreven te hebben omdat hij
zelf niet aan het debat van donderdag
wil meedoen
Vera n l woordeliikheid
Oud-staatssecretaris dr. G Klein inu
PvdA-kamerlid) heeft inmiddels laten
weten dat met het Rijks Instituut voor
Oorlogs Documentatie enkele jaren
geleden wel degelijk afspraken zijn
gemaakt over de verahtwoordelijkheid
van de munster van onderwijs voor het
DEN HAAG- Het spreekgestoelte in de
2e kamer is sinds dinsdag verrijkt met
een digitaalklokje zodat de geachte af
gevaardigden hun spreektijd niet meer
hoeven te overschrijden
DEN' HAAG - Willem Aantjes heeft
in september 1945 om te worden
toegelaten als student aan de
rijksuniversiteit in Utrecht de
zuiverheidsverklaring onderte
kend. hoewel als artikel I op de
verklaring stond „dat hij na 10 mei NotitW
1940 geen lid of begunstiger is ge
worden of gebleven van enige N'a-
tionaai-Sociaiistische, fascisti
sche of landsverraderlijke organi
satie of vereniging".
commissie verschijnen, bestaande
uit mr Th. A. Hoog. dr. H. A. Meij-
ling en R. Matthijsen. De uitspraak
van de commissie was: 0 maanden.
Aantjes kon dus blijven.
De door Willem Aantjes onderte
kende verklaring is niet meer in het
archief van de universiteit aanwe
zig. Ze is. met alle andere verkla
ringen uit 1945, voor 1954 overge
dragen aan het Rijksarchief, waar
het stuk evenmin meer aanwezig is.
Het is waarschijnlijk vernietigd
(niet alle rijksarchiefstukken wor
den tot in de eeuwigheid bewaard).
Brief
Dat Aantjes de zuiverheidsverkla
ring heeft ondertekend blijkt
evenwel uit een brief, die hij op 27
november 1945 eigener beweging
aan de studentenzuiverings
commissie heeft geschreven. In de
brief, die nog wel in de archieven
van de universiteit zit. schrijft Aan
tjes dat er bij hem de laatste dagen
twijfel is gerezen of wel geheel juist
gehandeld is".
Aantjes bedoelt het eveneens on
dertekenen van artikel 5 van de
verklaring, n.l. „Dat hij niet in
Duitsland heeft gewerkt, tenzij on
der directe invloed van Rauters op
roep van 5 mei 1943 of ten gevolge
van vrijheidsberoving". Zijn twijfel
betreft niet het ondertekenen van
artikel I van de verklaring.
In zijn brief schrijft Aantjes dat hij
beschouwd moet worden als
iemand, die ten gevolge van de
lastgeving van Rauter door de PTT
in Dordrecht naar Duitsland is uit
gezonden.
Naar aanleiding van de brief moest
Willem Aantjes op 13 december
1945 voor de studentenzuiverings-
Interessant is dat iemand op Aan
tjes' brief van 27 november geno
teerd heeft: „Toelaten. SS zou zeg
gen hij liegt het". De universiteit
heeft niet kunnen achterhalen van
wie de notitie is.
De ministers Van Agt, De Ruiter en
Pais hebben de verklaring van de
universiteit, met de daarbij ge
voegde brief van Aantjes van 27
november 1945. aan de Tweede
Kamer doen toekomen. In het ont-
werp-vragenpakket. dat de Tweede
Kamer de regering over de zaak-
Aantjes heeft doen toekomen, was
aanvankelijk een vraag opgeno
men over de gang van zaken bij de
toelating van Aantjes als student.
Het was een vraag van de PSP'er
Van der Spek. In de uiteindelijke
vragenlijst was de vraag echter ge
schrapt. Toen had onderwijsminis
ter Pais, die spoedshalve ook de
ontwerp-vragenlijst had gekregen,
zich echter al met de universiteit in
verbinding gesteld meteen verzoek
om inlichtingen.
Bijzondere is dat de ministers het
antwoord op de niet officieel ge
stelde vraag vertrouwelijk aan de
voorzitter van de Kamer hebben
aangeboden. In de kantlijn van de
aanbiedingsbrief staat echter de
volgende, met de hand geschreven
aantekening: „Zoéven, dinsdag om
half acht heeft de heer Aantjes my
meegedeeld geen enkel bezwaar te
hebben tegen publikatie van deze
stukken"
Van wie deze kantlijnaantekening
is, is niet duidelijk. De handteke
ning is onleesbaar en komt niet
overeen met een handtekening
van resp. premier Van Agt, minis
ter De Ruiter of minister Pais.
onderzoek. Dit naar aanleiding van de
Weinreb-affaire. die door het RIOD op
verzoek van de regering is uitgezocht.
Vastgelegd is toen dat de minister niet
verantwoordelijk is voor de inhoud
van het „normale" wetenschappelijke
onderzoek van het instituut, maar wel
voor de in opdracht van de regering
vervaardigde rapporten. Hieruit
volgt, aldus het PvdA-kamerlid. dat
de regering wel verantwoordelijk is
voor de inhoud van het rapport over
Aantjes, zoals ook blijkt uit de directe
bemoeienis van het kabinet met het
onderzoek en de verklaring van dr. De
Jong dat het kabinet „zich met de eva
luatie van het rapport kon verenigen".
FDP: KALKAR PAS
AFBOUWEN NA
GRONDIG
ONDERZOEK
MAINZ - Het partijcongres van de
FDP heeft besloten dat de kernreactor
in Kalkar (even over de Duitse grens
bij Nijmegen) pas mag worden afge
bouwd als de resultaten van een uit
gebreid onderzoek naar de snel-
lekweektechnologie in de Bondsdag
zijn besproken en het parlement ver
volgens toestemming heeft gegeven
om verder te bouwen.
Tegelijkertijd is het congres van me
ning dat snellekweektechnogloie niet
commercieel mag worden gebruikt. De
minister van economische zaken van
de deelstaat Noordrijn-Westfalen.
waarin Kalkar ligt, had het congres
voorgehouden dat het, vanwege de bij
zondere risico's, beter zou zijn als Kal
kar zou worden omgebouwd tot een
„vemietigingsinstallatie" van pluto
nium. Dat is het tegendeel van de aan
vankelijke opzet, waarbij immers via
de snellekweekreactor plutonium
wordt opgewekt.
Het uiteindelijke besluit van het par
tijcongres is een compromis. Het is ook
uitdrukkelijk geformuleerd als een
aanbeveling voor de verantwoordelijke
bewindslieden en de FDP-par-
lementsfractie en niet als een dwin
gende opdracht. Dat betekent dus dat
het heel goed mogelijk is dat de toe
stemming voor de (derde) bouwver
gunning voor het project inderdaad
nog dit jaar wordt gegeven.
De Antilliaanse delegatie, op bezoek in ons landin de tweede kamer. Tweede van rechts Betico Croes.
(Slot van pagina 1)
ning (de huidige minister) hebben wei
informaties over Aantjes ontvangen.
Veerman maakte er in 1969 niet verder
werk van, na ruggespraak met. Smal-
lenbroek. De Koning negeerde de me
dedelingen, omdat de informant zijn
anonimiteit niet wilde opgeven.
Formatie 77
Over de meest recente periode, de ka
binetsformatie van vorig jaar, zegt
Den Uyl dat hij als formateur met Van
Agt kort gesproken heeft over het oor
logsverleden van Aantjes, toen deze
opeens door Van Agt als kandidaat
voor binnenlandse zaken naar voren
werd geschoven. Den Uyl zegt niet
méér over dat verleden te weten dan
uit de diverse interviews en uit het
gesprek dat Vondeling kort daarvoor
met Aantjes had gevoerd, bekend was.
„Van Agt had tijdens ons gesprek aan
de algemeen bekende feiten wat Aan
tjes betreft, niets toe te te voegen", al
dus Den Uyl.
binetrDe Jong) en de Gaay Fortman
(kabinet-Den Uyl) die informatie
zouden kunnen hebben over de rol van
Aanljes' oorlogsverleden in zijn poli
tieke carrire. Ook wordt de zoon van de
andere bron berichten daaromtrent te vroegere AR-politicus wijlen mr.
Slot van pagina 1)
Aantjes lid was - tot de SS behoorde.
Toch heeft de Politieke Opsporings
Dienst daar geen onderzoek naar ge
daan. toen Aantjes' oorlogsverleden na
de oorlog ter sprake kwam. In elk geval
blijken daarover geen gegevens te zijn
verstrekt aan de zuiveringscommissie,
die Aantjes ook heeft onderzocht. Ge
gevens over deze zaak ontbreken vol
ledig.
Op de vraag waarom De Jong ervan
uitgegaan is dat niemand in de Anti-
Revolutionaire Partij van Aantjes'
exacte oorlogsverleden op de hoogte
was, wordt letterlijk geantwoord: „De
heer De Jong zegt dat hij zich niet an
ders kan voorstellen dan dat, ware dit
het geval geweest, de betreffende poli
tici maatregelen zouden hebben ge
nomen". Dat is dus niet gebeurd.
Volgens het Rijksinstituut zyn ook met
eerder verzoeken om informatie over
Aantjes binnengekomen, ook niet van
de zijde van de ARP-top. Het Rijksin
stituut heeft ook uit de vele geruchten
die over Aantjes' verleden de ronde de
den - en die hij deels in publieke inter
views al had toegegeven - nooit aanlei
ding gezien een onderzoek in te stellen.
Onderzoek
Een belangrijk deel van de vragen uit
de Tweede Kamer betreft de procedu
re van het onderzoek van het Rijksin
stituut voor Oorlogsdocumentatie. De
onderzoekers voeren daarbij veel de
plotselinge publiciteit aan als reden
voor het onvoltooide onderzoek. Ze
handhaven weliswaar het weten
schappelijke karakter van hun onder
zoek maar stellen dat zij door die pu
bliciteit de zaak niet voldoende heb
ben kunnen bezien.
Uit de antwoorden blijkt duidelijk dat
het Rijksinstituut geen toestemming
van de regering nodig heeft om een on
derzoek in te stellen Het kan dat uit
eigen beweging doen. Het is daarbij
gebruik dat de betrokkenen niet direct
worden ingelicht over een onderzoek
naar hun verleden. Meestal worden zij
later wel gehoord. Dat wil overigens
niet altijd zeggen dat zij ook de eindre
sultaten van het onderzoek krijgen
meegedeeld.
De regering stelt nog eens dat het niet
haar taak is de onderzoeksresultaten
naar buiten te brengen. Zij heeft alleen
als taak gezien het doorgeven van het
rapport aan de Tweede Kamer. Het
kabinet waagt zich ook niet aan een
oordeel over de presentatie van het
rapport door dr. L. de Jong. „Hoewel
wij een andere voorstelling hadden van
de manier waarop de media door de
onderzoekers zouden worden ingelicht,
achten wij een veroordeling van dc di
recteur van het RIOD op dit punt te ver
gaan", zo stelt de regering.
Ook het feit dat aan het rapport van
het RIOD geen aanhangsel met de me
ning van mr. Aantjes zelf was beves
tigd, komt volgens de regering weer
door de druk die door de krantepu-
blikaties is veroorzaakt. De zin uit de
brief van de regering van vorige week,
dat zij zich met dc evaluatie van het
onderzoek door het RIOD kon vereni
gen, betekent volgens de regering ten
slotte niets meer dan dat zij het eens is
met de wijze waarop het onderzoek is
ingesteld en niet met de inhoud.
Frappant is dat premier Van Agt in zijn
brief aan de kamercommissie verklaart
als kabinetsformateur op geen enkele
wijze met het verleden van Aantjes in
aanraking te zijn gekomen, noch uit
hebben vernomen. „Evenmin heb ik
weet van andere gegevens die voor uw
bijzondere commissie van belang kun
nen zijn", zo schrijft Van Agt aan Von
deling. Uit de brief van Den Uyl blijkt
echter duidelijk dat deze wel met Van
Agt over Aantjes' oorlogsverleden
heeft gesproken. Waarschijnlijk heeft
Van Agt gedacht dat Vondelings ver
zoek alleen betrekking had op de pe
riode dat hij formateur was. Dr. Von
deling wist dinsdagavond nog niet of
hy Van Agt op dit punt nog nader aan
de tand zal voelen.
Zui vering
De Rijksuniversiteit te Utrecht heeft
inmiddels nadere gegevens verzameld
over het zuiveringsonderzoek dat na
de oorlog ook tegen Aantjes is inge
steld toen deze zich aanmeldde voor
de juridische faculteit. Het inschrij
vingsformulier en de verklaring van
Aantjes waarbij deze moet hebben
meegedeeld dat hij niet in Duitsland
heeft gewerkt (anders was hij zeker
niet toegelaten) zijn naar alle waar
schijnlijkheid vernietigd.
Wel is een brief bewaard van Aanljes
aan de zuiveringscommissie, die de
Rijksuniversiteit dinsdag naar de
Tweede Kamer heeft gestuurd. In deze
brief van 27 november 1945 komt Aan
tjes terug op zijn eerdere zuiverings
verklaring en deelt hij de commissie
mee dat hij in juli 1943 naar Duitsland
is gegaan na een oproep van Rauter
van 5 mei 1943. Aantjes vond het blijk
baar wenselijk de commissie alsnog
van zijn vertrek naar Duitsland op de
hoogte te stellen, na daar in zijn eerste
verklaring kennelijk over te hebben
gezwegen.
Curieus is dat op de brief van Aantjes
met de hand is geschreven: „Toelaten".
En daaronder: „S.S. (of G. S. - red.) zou
zeggen: hij liegt het". Onduidelijk is
wie deze zin erop heeft geschreven en
wat de letters S. S. (of G.S.) betekenen.
Het zouden de initialen van een lid van
de zuiveringscommissie kunnen zijn,
maar geen van de namen begint met
een S. Ook de Utrechtse universiteit
heeft de herkomst van deze medede
ling niet kunnen achterhalen.
Informatie
Tweede-Kamervoorzitter Vondeling
het dinsdag weten nog een aantal an
dere politici over Aantjes' oorlogsver
leden om informatie te zullen vragen.
Dat betreffen onder meer frac tieleiders
van andere partijen dan de AR, die be
trokken zijn geweest bij kabinets
formaties waarbij Aantjes een rol
speelde. Zo wil Vondeling inlichtingen
hebben van Mellema (CHU), Geerts-
ema (WD), Schmelzer (KVP), Terlouw
(D'66) en Van Thijn (PvdA), die allen in
de laatste tien jaar fractieleider in de
Tweede Kamer zijn geweest.
Ook vraagt hij nadere informatie van
de vroegere AR-ministers Bakker (ka-
Smallenbroek om informatie ge
vraagd Deze laatste zou - via zijn va
der - eerder geruchten over Aantjes'
oorlogsverleden hebben gehoord. Ook
informateur Van der Grinten uit de
jongste kabinetsformatie wordt nog
om inlichtingen gevraagd. Vondeling
was hem eerder deze week vergeten.
De bijzonder Tweede-Kamercommis
sie die de zaak Aantjes onderzoekt be
sloot dinsdag niet over te gaan tot het
mondeling horen van dr. L. de Jong
van het Rijks Instituut voor Oorlogs
Documentatie. Dit tot grote woede
van de CPN-fractie die daar vorige
week al sterk op had aangedrongen.
Volgens commissie-voorzitter Vonde
ling bestaat nu geen aanleiding tothet
horen van de RIOD-directeur. Door de
uitvoerige antwoorden van de rege
ring op de door de commissie gestelde
vragen zijn niet veel vragenmeer
overgebleven, zo zei hij. Mocht de
tweede kamer aanleiding zien om als
nog een onderzoek in te stellen dan
kan de heer De Jong altijd nog gehoord
worden.
ALPHEN - CDA-Tweede-Kamerlid
Borgman heeft maandagavond tij
dens een ARP-bijeenkomst in Alphen
stevige kritiek geleverd op de wijze
waarop dr. L. de Jong van het Rijksin
stituut voor Oorlogsdocumentatie vo
rige week het oorlogsverleden van ex-
CDA-fractieleider Aantjes iu de pu
bliciteit heeft gebracht.
Borgman, zelf afkomstig uit de ARP,
noemde de presentatie van dr. De Jong
(„die toch egn reputatie heeft te ver
liezen") ongelukkig en onbegrijpelijk.
De persconferentie had hem doen den
ken aan een rechtszitting zonder aan
wezigheid van de eerst betrokkene,
diens advocaten en de rechters.
Borgman: „In het rapport is nauwelijks
een weerwoord opgenomen. Alles wat
ten gunste van Aantjes kon worden
uitgelegd is ten ongunste uitgelegd.
Alleen de daden zijn veroordeeld, er is
niet gekeken naar de intenties achter
die daden. Daarmee is Aantjes onrecht
aangedaan. Het levenswerk van een
man. wiens werkzaamheden na de
oorlog kunnen worden gezien als een
magistrale rehabilitatie voor zijn ge
dragingen in de oorlog, is afschuwelijk
geknakt".
Borgman vertelde dat de uiteenzetting
die Aantjes in de CDA-fractie had ge
geven een heel ander beeld opriep dan
uit het rapport van dr. De Jong te voor
schijn kwam. Volgens het kamerlid
had de CDA-fractie een beroep op Aan
tjes gedaan om aan te blijven en geza
menlijk de moeilijkheden het hoofd te
bieden.
Van onze parlementaire redactie
DEN HAAG - Hieronder volgt de brief,
die de toenmalige voorzitter van de An
ti-Revolutionaire Partijdr. W. Berg
huis, op 7 juni 1967 schreef aan mr. W.
Aantjes met 6 concrete vragen over
diens oorlogsverleden. Deze brief is
dinsdagochtend uit de kelders van de
Vrije Universiteit opgediept Daarna
het antwoord van mr. Aantjes
Beste Wim. 7-6-'67
Een dag of tien geleden heb ik je telefo
nisch gevraagd mij schriftelijk nauw
keurig op te geven hoe jouw verleden m
de oorlogsjaren eruit ziet. Dat is geen
kwestie van wantrouwen in de algeme
ne mondelinge mededelingen die jij mij
het vorige jaar nadat ik n.a.v. de can-
didaatstelling een brief van een
A'damse advocaat had ontvangen
hebt gedaan, maar omdat ik er sinds
dien een en andermaal zoals je weet
over ben benaderd. Juist nu je door je
kandidaat-fractievoorzitterschap in de
komende maanden steeds meer in de
publiciteit zult treden is het naar mijn
mening nodig dat ik precies weet wat er
aan de hand is geweest.Jou welgezinde
politieke vrienden die een en ander van
de rondgaande verhalen melden, zijn
dat met mij eens. De verhalen betreffen
- om het nog eens even te concretise
ren:
1. datje lid van de NSB bent geweest
(A'damse advocaat), hetgeen je t.o.v.
mij reeds hebt ontkend;
2. dat je in Assen een functie bij een
Duitse organisatie hebt vervuld
3. datje geregeld de Hitler-groet bracht
4 datje lid van de Germaanse SS bent
5 dat je„met een geweer op je rug" hebt
gelopen
6. datje na de oorlog een tijd gevangen
hebt gezeten. Ik stel het nu erg cru op
een rijtje maar zo zijn de verhalen.
Maar juist daarom acht ik het nodig
van jezelf te horen hoe de vork in de
steel zit. Met onveranderde gevoelens
t.a.v. jouzelf en vriendelijke groet.
Wiet
(W. Berghuis)
Mr. W. Aantjes Hoogedelgestrenge
heer
Dr. W. P. Berghuis,
De la Sablonièrekade
KAMPEN.
Beste Wlert,
Je brief van 7 juni kreeg ik pas gisteren
in handen bij het doornemen van de
post, die zich had opgehoopt geduren
de mijn verblijf donderdag tot zaterdag
in Duitsland met de Commissie Volks
huisvesting.
Ik heb je een schriftelijke uiteen
zetting beloofd en die krijg je ook. Op je
telefonische vraag antwoordde ik je
echter al, dat ik door de plotselinge
ziekte van Barend ineens zoveel (werk
n spanning der verantwoordelijkheid)
erbij heb gekregen, dat ik er even tijd
voor nodig had, wilde het werk er niet
onder lijden. Ik dacht dat dat kon, om
dat je laatste telefoontje niet plaats
had naar aanleiding van een acute ge
beurtenis.
Nu jij echter blijkbaar een snelle
re reactie hebt verwacht, wil Ik je in
ieder geval in het kort reeds concreet
antwoorden naar aanleiding van de zes
punten, waarin je de „verhalen" hebt
samengevat. 1. Er is geen sprake van.
dat ik lid zou zijn geweest van de NSB
of enige andere nationaal-socialisti-
sche organisatie.
2. Het laatste half jaar van de oorlog
heb ik inAssen gevangen gezeten (in de
„strafkolonne" in Port-Natal), waar ik
tankvallen heb moeten graven enlater
ook administratief werk heb gedaan
3. De Hitler-groet heb ik nooit ge
bracht, of het zou eens uitjongensbra-
voure of spottend de „zwei-Liter "-groet
geweest moeten zijn. waarmee anti-na
zi Duitsers onder elkaar ook de spot
dreven.
4. In de oorlog in Duitsland verblijven
de als gevolgvan de „arbeidsinzet" heb
ik geprobeerd mijdaaraan te onttrek
ken door in te gaan op een werving voor
„politiediensten" in Nederland om op
die manier in Nederland te komen en te
kunnen onderduiken. Naar Nederland
overgebracht werd ik in eenmilitair
opleidingskamp gebracht om in het
kader van een militaire training te
worden „afgericht". Vanaf dat moment
werd mij duidelijk dat ik een veel te
groot risico had genomen, en dat ik in
een val terecht zou komen, waaruit
geen ontsnappen meer mogelijk was.
Vanaf dat ogenblik heb ik alles gewei
gerd Na enige weken dreigen en pesten
werd ik overeenkomstig een 's avonds
tevoren gedane aankondiging op een
morgen vroeg opgehaald om gefusil
leerd te worden. Ik vermeld het alleen
maar voor de volledigheid, want het
was allemaal een gevolg van mijn eigen
stommiteit. Maar geen mens zal ooit
kunnen begrijpenwat er in me omging
toen - na een laatste „warme" ont
vangst by de SD in Assen - de mars in
het bos niet eindigde met de kogel
maar met Port-Natal. 5. Het is onzin,
dat ik een geweer zou hebben gedra
gen. Moet ik zulke aantijgingen werke
lijk ontkennen? 6. Na de oorlog gevan
gen gezeten? Geen moment. m
Toen er
„tegenstrijdige geruchten" waren, heb
ik in alle vrijheid een kort gesprek ge
had met de P.O.D. Daarop is een on
derzoek gevolgd, dat niets werkelijk
belastends voor me heeft opgeleverd
en in leder geval mijn goede gezindheid
buiten alle twijfel heeft gesteld. Voorts
is mijn „verleden" onderzocht, omdat
ik in verband met mijn voorgenomen
studie ontslag bij P.T.T. nodig had. De
„zuiveringsprocedure" leverde geen
enkel bezwaar op om mij op verzoek
eervol ontslag te verlenen.
Voor de
toelating tot de universiteit was op
nieuw de gebruikelijke zuivering no
dig. In 1947 werd een universitaire de
legatie onder leiding van Prof. Dr.
C.D.J. Brandt samengesteld om con
tact met deuniversiteit van Keulen op
te nemen en aan de „heropvoeding"
daar deel te nemen. Van ieder delega
tielid werd uiteraard zorgvuldig zyn
oorlogsverleden nagegaan. In die dele
gatie werd ik met de zoon van Prof.
Rumke opgenomen voor de „evangeli
sche" vertegenwoordiging. Ik heb nu
maar kort puntsgewijs geantwoord, al
had ik het voor een goed begrip liever
meer beschrijvend gedaan. Desge
wenst blijf ik bereid alles uitvoeriger en
met achtergronden en entourage en al
te beschrijven.
Het zou onzin zijn te
beweren, dat het weer opduiken, zich
herhalen en kennelijk ook zich uitbrei
den van oude geruchten langzamer
hand toch niet aan me gaat knauwen.
Ontwijfelbare namen van mensen, die
mij hebben gevolgd en door en door
kenden (Dr. Karsemeyer, Mr. van Dam,
Schakel), herhaalde onderzoeken die
mijn gezindheid buiten twijfel stelden
(al betwist ik de blunder niet door maar
individualistisch aan te modderen),
tien jaar lang in een publieke functie
politiek aan de weg getimmerd hebben
(en ik heb de publiciteit niet gezocht,
maar echt ook niet geschuwd), dat alles
kan blijkbaar niet verhinderen, dat op
ieder moment de geruchten eenvoudig
maar weer als feiten worden geponeerd
en (zo gaat dat nu eenmaal) door
voortplanting een omvang krijgen die
absurd is en in geen enkele verhouding
staat tot de oorspronkelijke „aankno
pingspunten". Niettemin: mijn werk in
de politiek doe ik met overtuiging en
met liefde voor onze party. Als jij en
Barend en Joop Bakker (die ik wel een
afschrift van deze brief wil geven) zou
den menen, dat de partij er beter mee
gediend zou zijn, indien ik mij uit de
actieve politiek terugtrek, dan hoop ik
dat jullie niet zullen aarzelen dat ron
duit te zeggen. Als jullie vertrouwen,
dat ik de zaak van de christelijke poli
tiek van harte ben toegewijd, dan moe
ten jullie ook vertrouwen, dat ik alleen
maar een eeriyke mening op prijs kan
stellen. Dat onder ai de verhalen je har
telijke gevoelens jegens mij niet heb
ben geleden, daaraan heb ik geen mo
ment getwijfeld. Maar ik vond het toch
fijn, dat je het nog eens uitdrukkelijk
zei.
Met hartelijke groeten, je Wim
Onder de brief van Aantjes heeft
Berghuis in zijn eigen handschrift ge-
schreven:d.d. 25-6-67 geantwoord:
Hartelijk dank Voor mij daarmee kous
af Hij blijft in zijn politieke functie
kwetsbaar MX maar op zijn beloop la
ten. Afschrift zenden aan Barend
(Biesheuvel) en Joop (Bakker), maar
ook aan Jan Sm. (Smallenbroek)en S.
Br. Slot (Bruins Slot). 4