Briefwisseling tussen Berghuis en Aantjes Kritiek van kamervoorzitter op actie kabinet in zaak-Aantjes Berghuis getipt oorlogsverleden over Aantjes AANTJES BEHOUDT NEDERLANDERSCHAP „VAN AGT WACHTTE VIJF DAGEN MET INFORMATIE" BRIEF AAN COMMISSIE: Aantjes twijfelde in 45 na ondertekening van zuiverheidsverklaring FORSE KRITIEK BORGMAN (CDA) OP DR. DE JONG ARP-VOORZITTER STELDE CONCRETE VRAGEN OVER OORLOGSVERLEDEN WOENSDAG 15 NOVEMBER 1978 (Van onze parlementaire redactie) DEN HAAG - Tweede-Kamervoorzitter dr. Anne Vondeling heeft scherpe kritiek op de handelwijze van het kabinet bij de bekendmaking van het oorlogsverleden van ex-CDA-leider Aantjes. Vondeling vindt dat hij als kamervoorzitter eerder van de feiten rond Aantjes op de hoogte had moeten worden ge bracht. Bovendien had de regering de zaak meteen in handen van de Tweede Kamer moeten geven. Maandag al heeft Vondeling zijn visie uiteengezet in een brief aan de leden van de bijzondere kamercommissie die de zaak-Aantjes onderzoekt. Ook mi nister-president Van Agt, minister De Ruiter (justitie) en minister Pais (on derwijs) zijn via een afschrift van zijn kritiek op de hoogte gesteld. Vondeling vindt dat hij als kamervoor zitter vanaf het eerste moment dat - door het onderzoek van het Rijks Insti tuut voor Oorlogs Documentatie - twijfels rezen over het Nederlander schap van Aantjes. had moeten worden geinformeerd Het niet-Nederlander zijn heeft directe gevolgen voor het kamerlidmaatschap en het is de ka mervoorzitter die in zo'n geval in actie moet komen, en niet de regering, aldus Vondeling. De kamervoorzitter schrijft in zijn brief dat de Tweede Kamer eigenlijk zelfs in deze zaak meer recht van spreken heeft dan de regering, die de affaire enkele dagen zelfs geheim heeft gehouden. Vondeling werd bijvoorbeeld pas vori ge week maandag 6 november door premier Van Agt opgebeld met het be richt dat die middag in de bladen van de Gemeenschappelijke Pers Dienst „een erg vervelend verhaal'' over het oorlogsverleden van Aantjes zou ver schijnen. Verdere bijzonderheden ver strekte Van Agt niet. Hij kondigde al leen aan dat later die dag een brief aan de Tweede Kamer zou worden gezon den. Vondeling bekritiseert dat er vijf da gen hebben gelegen tussen het mo ment dat bij de regering twijfels rezen over het Nederlanderschap van Aan tjes en het moment dat Vondeling daar over werd ingelicht. „De kans is groot dat de werkwijze anders zou zijn ge weest wanneer ik daar eerder over zou zijn ingelicht", zo schrijft Vondeling. Hij vindt dat het gedrag van een volks vertegenwoordiger in eerste instantie degene aangaat die hem kandidaat stelt, dus zijn eigen partij, en vervol gens de Staten-Generaal, waartoe hij behoort als vertegenwoordiger van het volk. „Pas in de allerlaatste plaats de ministers", aldus Vondeling. „Per soonlijke zaken die het functioneren van een kamerlid als zodanig, als poli ticus dus. betreffen, zijn zaken waar mee de regering zich niet zou moeten willen bemoeien". Wanneer de regering toch dergelijke zaken ter ore komen, dient zy die direct aan de Kamer door te geven. Die beoordeelt dan wel wat er verder moet gebeuren. Vondeling vindt wel dat het Rijksinsti tuut zijn minister van het onderzoek op de hoogte had moeten stellen, maar daar had het bij kunnen blijven. Ka mervoorzitter Vondeling, mr. Aantjes en de beide onderzoekers hadden de zaak dan verder kunnen ontwikkelen, zo schrijft Vondeling. De ministers hadden zich daarbij uiterst terug houdend dienen op te stellen. Openbaarmaking Vondeling zou vervolgens Aantjes hebben geadviseerd om de plaatsver vangend fractievoorzitter van het CDA en de CDA-voorzitter te waar schuwen. Weliswaar zou de kamer voorzitter na afronding van dat on derzoek de feiten openbaar hebben gemaakt, maar dat zou dan in overleg tussen Aantjes en de Tweede Kamer zijn gebeurd. „In elk geval niet door of vanweg de ministers". Vondeling stelt deze zaak zo kritisch te benaderen opdat de scheidslijnen tus sen de verantwoordelijkheden van ka binet en parlement zo duidelijk moge lijk dienen te blijven. „Van mij mag worden verwacht dat ik op de par lementaire rechten sta wanneer die in het geding zijn". Vondeling stelt de brief geschreven te hebben omdat hij zelf niet aan het debat van donderdag wil meedoen Vera n l woordeliikheid Oud-staatssecretaris dr. G Klein inu PvdA-kamerlid) heeft inmiddels laten weten dat met het Rijks Instituut voor Oorlogs Documentatie enkele jaren geleden wel degelijk afspraken zijn gemaakt over de verahtwoordelijkheid van de munster van onderwijs voor het DEN HAAG- Het spreekgestoelte in de 2e kamer is sinds dinsdag verrijkt met een digitaalklokje zodat de geachte af gevaardigden hun spreektijd niet meer hoeven te overschrijden DEN' HAAG - Willem Aantjes heeft in september 1945 om te worden toegelaten als student aan de rijksuniversiteit in Utrecht de zuiverheidsverklaring onderte kend. hoewel als artikel I op de verklaring stond „dat hij na 10 mei NotitW 1940 geen lid of begunstiger is ge worden of gebleven van enige N'a- tionaai-Sociaiistische, fascisti sche of landsverraderlijke organi satie of vereniging". commissie verschijnen, bestaande uit mr Th. A. Hoog. dr. H. A. Meij- ling en R. Matthijsen. De uitspraak van de commissie was: 0 maanden. Aantjes kon dus blijven. De door Willem Aantjes onderte kende verklaring is niet meer in het archief van de universiteit aanwe zig. Ze is. met alle andere verkla ringen uit 1945, voor 1954 overge dragen aan het Rijksarchief, waar het stuk evenmin meer aanwezig is. Het is waarschijnlijk vernietigd (niet alle rijksarchiefstukken wor den tot in de eeuwigheid bewaard). Brief Dat Aantjes de zuiverheidsverkla ring heeft ondertekend blijkt evenwel uit een brief, die hij op 27 november 1945 eigener beweging aan de studentenzuiverings commissie heeft geschreven. In de brief, die nog wel in de archieven van de universiteit zit. schrijft Aan tjes dat er bij hem de laatste dagen twijfel is gerezen of wel geheel juist gehandeld is". Aantjes bedoelt het eveneens on dertekenen van artikel 5 van de verklaring, n.l. „Dat hij niet in Duitsland heeft gewerkt, tenzij on der directe invloed van Rauters op roep van 5 mei 1943 of ten gevolge van vrijheidsberoving". Zijn twijfel betreft niet het ondertekenen van artikel I van de verklaring. In zijn brief schrijft Aantjes dat hij beschouwd moet worden als iemand, die ten gevolge van de lastgeving van Rauter door de PTT in Dordrecht naar Duitsland is uit gezonden. Naar aanleiding van de brief moest Willem Aantjes op 13 december 1945 voor de studentenzuiverings- Interessant is dat iemand op Aan tjes' brief van 27 november geno teerd heeft: „Toelaten. SS zou zeg gen hij liegt het". De universiteit heeft niet kunnen achterhalen van wie de notitie is. De ministers Van Agt, De Ruiter en Pais hebben de verklaring van de universiteit, met de daarbij ge voegde brief van Aantjes van 27 november 1945. aan de Tweede Kamer doen toekomen. In het ont- werp-vragenpakket. dat de Tweede Kamer de regering over de zaak- Aantjes heeft doen toekomen, was aanvankelijk een vraag opgeno men over de gang van zaken bij de toelating van Aantjes als student. Het was een vraag van de PSP'er Van der Spek. In de uiteindelijke vragenlijst was de vraag echter ge schrapt. Toen had onderwijsminis ter Pais, die spoedshalve ook de ontwerp-vragenlijst had gekregen, zich echter al met de universiteit in verbinding gesteld meteen verzoek om inlichtingen. Bijzondere is dat de ministers het antwoord op de niet officieel ge stelde vraag vertrouwelijk aan de voorzitter van de Kamer hebben aangeboden. In de kantlijn van de aanbiedingsbrief staat echter de volgende, met de hand geschreven aantekening: „Zoéven, dinsdag om half acht heeft de heer Aantjes my meegedeeld geen enkel bezwaar te hebben tegen publikatie van deze stukken" Van wie deze kantlijnaantekening is, is niet duidelijk. De handteke ning is onleesbaar en komt niet overeen met een handtekening van resp. premier Van Agt, minis ter De Ruiter of minister Pais. onderzoek. Dit naar aanleiding van de Weinreb-affaire. die door het RIOD op verzoek van de regering is uitgezocht. Vastgelegd is toen dat de minister niet verantwoordelijk is voor de inhoud van het „normale" wetenschappelijke onderzoek van het instituut, maar wel voor de in opdracht van de regering vervaardigde rapporten. Hieruit volgt, aldus het PvdA-kamerlid. dat de regering wel verantwoordelijk is voor de inhoud van het rapport over Aantjes, zoals ook blijkt uit de directe bemoeienis van het kabinet met het onderzoek en de verklaring van dr. De Jong dat het kabinet „zich met de eva luatie van het rapport kon verenigen". FDP: KALKAR PAS AFBOUWEN NA GRONDIG ONDERZOEK MAINZ - Het partijcongres van de FDP heeft besloten dat de kernreactor in Kalkar (even over de Duitse grens bij Nijmegen) pas mag worden afge bouwd als de resultaten van een uit gebreid onderzoek naar de snel- lekweektechnologie in de Bondsdag zijn besproken en het parlement ver volgens toestemming heeft gegeven om verder te bouwen. Tegelijkertijd is het congres van me ning dat snellekweektechnogloie niet commercieel mag worden gebruikt. De minister van economische zaken van de deelstaat Noordrijn-Westfalen. waarin Kalkar ligt, had het congres voorgehouden dat het, vanwege de bij zondere risico's, beter zou zijn als Kal kar zou worden omgebouwd tot een „vemietigingsinstallatie" van pluto nium. Dat is het tegendeel van de aan vankelijke opzet, waarbij immers via de snellekweekreactor plutonium wordt opgewekt. Het uiteindelijke besluit van het par tijcongres is een compromis. Het is ook uitdrukkelijk geformuleerd als een aanbeveling voor de verantwoordelijke bewindslieden en de FDP-par- lementsfractie en niet als een dwin gende opdracht. Dat betekent dus dat het heel goed mogelijk is dat de toe stemming voor de (derde) bouwver gunning voor het project inderdaad nog dit jaar wordt gegeven. De Antilliaanse delegatie, op bezoek in ons landin de tweede kamer. Tweede van rechts Betico Croes. (Slot van pagina 1) ning (de huidige minister) hebben wei informaties over Aantjes ontvangen. Veerman maakte er in 1969 niet verder werk van, na ruggespraak met. Smal- lenbroek. De Koning negeerde de me dedelingen, omdat de informant zijn anonimiteit niet wilde opgeven. Formatie 77 Over de meest recente periode, de ka binetsformatie van vorig jaar, zegt Den Uyl dat hij als formateur met Van Agt kort gesproken heeft over het oor logsverleden van Aantjes, toen deze opeens door Van Agt als kandidaat voor binnenlandse zaken naar voren werd geschoven. Den Uyl zegt niet méér over dat verleden te weten dan uit de diverse interviews en uit het gesprek dat Vondeling kort daarvoor met Aantjes had gevoerd, bekend was. „Van Agt had tijdens ons gesprek aan de algemeen bekende feiten wat Aan tjes betreft, niets toe te te voegen", al dus Den Uyl. binetrDe Jong) en de Gaay Fortman (kabinet-Den Uyl) die informatie zouden kunnen hebben over de rol van Aanljes' oorlogsverleden in zijn poli tieke carrire. Ook wordt de zoon van de andere bron berichten daaromtrent te vroegere AR-politicus wijlen mr. Slot van pagina 1) Aantjes lid was - tot de SS behoorde. Toch heeft de Politieke Opsporings Dienst daar geen onderzoek naar ge daan. toen Aantjes' oorlogsverleden na de oorlog ter sprake kwam. In elk geval blijken daarover geen gegevens te zijn verstrekt aan de zuiveringscommissie, die Aantjes ook heeft onderzocht. Ge gevens over deze zaak ontbreken vol ledig. Op de vraag waarom De Jong ervan uitgegaan is dat niemand in de Anti- Revolutionaire Partij van Aantjes' exacte oorlogsverleden op de hoogte was, wordt letterlijk geantwoord: „De heer De Jong zegt dat hij zich niet an ders kan voorstellen dan dat, ware dit het geval geweest, de betreffende poli tici maatregelen zouden hebben ge nomen". Dat is dus niet gebeurd. Volgens het Rijksinstituut zyn ook met eerder verzoeken om informatie over Aantjes binnengekomen, ook niet van de zijde van de ARP-top. Het Rijksin stituut heeft ook uit de vele geruchten die over Aantjes' verleden de ronde de den - en die hij deels in publieke inter views al had toegegeven - nooit aanlei ding gezien een onderzoek in te stellen. Onderzoek Een belangrijk deel van de vragen uit de Tweede Kamer betreft de procedu re van het onderzoek van het Rijksin stituut voor Oorlogsdocumentatie. De onderzoekers voeren daarbij veel de plotselinge publiciteit aan als reden voor het onvoltooide onderzoek. Ze handhaven weliswaar het weten schappelijke karakter van hun onder zoek maar stellen dat zij door die pu bliciteit de zaak niet voldoende heb ben kunnen bezien. Uit de antwoorden blijkt duidelijk dat het Rijksinstituut geen toestemming van de regering nodig heeft om een on derzoek in te stellen Het kan dat uit eigen beweging doen. Het is daarbij gebruik dat de betrokkenen niet direct worden ingelicht over een onderzoek naar hun verleden. Meestal worden zij later wel gehoord. Dat wil overigens niet altijd zeggen dat zij ook de eindre sultaten van het onderzoek krijgen meegedeeld. De regering stelt nog eens dat het niet haar taak is de onderzoeksresultaten naar buiten te brengen. Zij heeft alleen als taak gezien het doorgeven van het rapport aan de Tweede Kamer. Het kabinet waagt zich ook niet aan een oordeel over de presentatie van het rapport door dr. L. de Jong. „Hoewel wij een andere voorstelling hadden van de manier waarop de media door de onderzoekers zouden worden ingelicht, achten wij een veroordeling van dc di recteur van het RIOD op dit punt te ver gaan", zo stelt de regering. Ook het feit dat aan het rapport van het RIOD geen aanhangsel met de me ning van mr. Aantjes zelf was beves tigd, komt volgens de regering weer door de druk die door de krantepu- blikaties is veroorzaakt. De zin uit de brief van de regering van vorige week, dat zij zich met dc evaluatie van het onderzoek door het RIOD kon vereni gen, betekent volgens de regering ten slotte niets meer dan dat zij het eens is met de wijze waarop het onderzoek is ingesteld en niet met de inhoud. Frappant is dat premier Van Agt in zijn brief aan de kamercommissie verklaart als kabinetsformateur op geen enkele wijze met het verleden van Aantjes in aanraking te zijn gekomen, noch uit hebben vernomen. „Evenmin heb ik weet van andere gegevens die voor uw bijzondere commissie van belang kun nen zijn", zo schrijft Van Agt aan Von deling. Uit de brief van Den Uyl blijkt echter duidelijk dat deze wel met Van Agt over Aantjes' oorlogsverleden heeft gesproken. Waarschijnlijk heeft Van Agt gedacht dat Vondelings ver zoek alleen betrekking had op de pe riode dat hij formateur was. Dr. Von deling wist dinsdagavond nog niet of hy Van Agt op dit punt nog nader aan de tand zal voelen. Zui vering De Rijksuniversiteit te Utrecht heeft inmiddels nadere gegevens verzameld over het zuiveringsonderzoek dat na de oorlog ook tegen Aantjes is inge steld toen deze zich aanmeldde voor de juridische faculteit. Het inschrij vingsformulier en de verklaring van Aantjes waarbij deze moet hebben meegedeeld dat hij niet in Duitsland heeft gewerkt (anders was hij zeker niet toegelaten) zijn naar alle waar schijnlijkheid vernietigd. Wel is een brief bewaard van Aanljes aan de zuiveringscommissie, die de Rijksuniversiteit dinsdag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In deze brief van 27 november 1945 komt Aan tjes terug op zijn eerdere zuiverings verklaring en deelt hij de commissie mee dat hij in juli 1943 naar Duitsland is gegaan na een oproep van Rauter van 5 mei 1943. Aantjes vond het blijk baar wenselijk de commissie alsnog van zijn vertrek naar Duitsland op de hoogte te stellen, na daar in zijn eerste verklaring kennelijk over te hebben gezwegen. Curieus is dat op de brief van Aantjes met de hand is geschreven: „Toelaten". En daaronder: „S.S. (of G. S. - red.) zou zeggen: hij liegt het". Onduidelijk is wie deze zin erop heeft geschreven en wat de letters S. S. (of G.S.) betekenen. Het zouden de initialen van een lid van de zuiveringscommissie kunnen zijn, maar geen van de namen begint met een S. Ook de Utrechtse universiteit heeft de herkomst van deze medede ling niet kunnen achterhalen. Informatie Tweede-Kamervoorzitter Vondeling het dinsdag weten nog een aantal an dere politici over Aantjes' oorlogsver leden om informatie te zullen vragen. Dat betreffen onder meer frac tieleiders van andere partijen dan de AR, die be trokken zijn geweest bij kabinets formaties waarbij Aantjes een rol speelde. Zo wil Vondeling inlichtingen hebben van Mellema (CHU), Geerts- ema (WD), Schmelzer (KVP), Terlouw (D'66) en Van Thijn (PvdA), die allen in de laatste tien jaar fractieleider in de Tweede Kamer zijn geweest. Ook vraagt hij nadere informatie van de vroegere AR-ministers Bakker (ka- Smallenbroek om informatie ge vraagd Deze laatste zou - via zijn va der - eerder geruchten over Aantjes' oorlogsverleden hebben gehoord. Ook informateur Van der Grinten uit de jongste kabinetsformatie wordt nog om inlichtingen gevraagd. Vondeling was hem eerder deze week vergeten. De bijzonder Tweede-Kamercommis sie die de zaak Aantjes onderzoekt be sloot dinsdag niet over te gaan tot het mondeling horen van dr. L. de Jong van het Rijks Instituut voor Oorlogs Documentatie. Dit tot grote woede van de CPN-fractie die daar vorige week al sterk op had aangedrongen. Volgens commissie-voorzitter Vonde ling bestaat nu geen aanleiding tothet horen van de RIOD-directeur. Door de uitvoerige antwoorden van de rege ring op de door de commissie gestelde vragen zijn niet veel vragenmeer overgebleven, zo zei hij. Mocht de tweede kamer aanleiding zien om als nog een onderzoek in te stellen dan kan de heer De Jong altijd nog gehoord worden. ALPHEN - CDA-Tweede-Kamerlid Borgman heeft maandagavond tij dens een ARP-bijeenkomst in Alphen stevige kritiek geleverd op de wijze waarop dr. L. de Jong van het Rijksin stituut voor Oorlogsdocumentatie vo rige week het oorlogsverleden van ex- CDA-fractieleider Aantjes iu de pu bliciteit heeft gebracht. Borgman, zelf afkomstig uit de ARP, noemde de presentatie van dr. De Jong („die toch egn reputatie heeft te ver liezen") ongelukkig en onbegrijpelijk. De persconferentie had hem doen den ken aan een rechtszitting zonder aan wezigheid van de eerst betrokkene, diens advocaten en de rechters. Borgman: „In het rapport is nauwelijks een weerwoord opgenomen. Alles wat ten gunste van Aantjes kon worden uitgelegd is ten ongunste uitgelegd. Alleen de daden zijn veroordeeld, er is niet gekeken naar de intenties achter die daden. Daarmee is Aantjes onrecht aangedaan. Het levenswerk van een man. wiens werkzaamheden na de oorlog kunnen worden gezien als een magistrale rehabilitatie voor zijn ge dragingen in de oorlog, is afschuwelijk geknakt". Borgman vertelde dat de uiteenzetting die Aantjes in de CDA-fractie had ge geven een heel ander beeld opriep dan uit het rapport van dr. De Jong te voor schijn kwam. Volgens het kamerlid had de CDA-fractie een beroep op Aan tjes gedaan om aan te blijven en geza menlijk de moeilijkheden het hoofd te bieden. Van onze parlementaire redactie DEN HAAG - Hieronder volgt de brief, die de toenmalige voorzitter van de An ti-Revolutionaire Partijdr. W. Berg huis, op 7 juni 1967 schreef aan mr. W. Aantjes met 6 concrete vragen over diens oorlogsverleden. Deze brief is dinsdagochtend uit de kelders van de Vrije Universiteit opgediept Daarna het antwoord van mr. Aantjes Beste Wim. 7-6-'67 Een dag of tien geleden heb ik je telefo nisch gevraagd mij schriftelijk nauw keurig op te geven hoe jouw verleden m de oorlogsjaren eruit ziet. Dat is geen kwestie van wantrouwen in de algeme ne mondelinge mededelingen die jij mij het vorige jaar nadat ik n.a.v. de can- didaatstelling een brief van een A'damse advocaat had ontvangen hebt gedaan, maar omdat ik er sinds dien een en andermaal zoals je weet over ben benaderd. Juist nu je door je kandidaat-fractievoorzitterschap in de komende maanden steeds meer in de publiciteit zult treden is het naar mijn mening nodig dat ik precies weet wat er aan de hand is geweest.Jou welgezinde politieke vrienden die een en ander van de rondgaande verhalen melden, zijn dat met mij eens. De verhalen betreffen - om het nog eens even te concretise ren: 1. datje lid van de NSB bent geweest (A'damse advocaat), hetgeen je t.o.v. mij reeds hebt ontkend; 2. dat je in Assen een functie bij een Duitse organisatie hebt vervuld 3. datje geregeld de Hitler-groet bracht 4 datje lid van de Germaanse SS bent 5 dat je„met een geweer op je rug" hebt gelopen 6. datje na de oorlog een tijd gevangen hebt gezeten. Ik stel het nu erg cru op een rijtje maar zo zijn de verhalen. Maar juist daarom acht ik het nodig van jezelf te horen hoe de vork in de steel zit. Met onveranderde gevoelens t.a.v. jouzelf en vriendelijke groet. Wiet (W. Berghuis) Mr. W. Aantjes Hoogedelgestrenge heer Dr. W. P. Berghuis, De la Sablonièrekade KAMPEN. Beste Wlert, Je brief van 7 juni kreeg ik pas gisteren in handen bij het doornemen van de post, die zich had opgehoopt geduren de mijn verblijf donderdag tot zaterdag in Duitsland met de Commissie Volks huisvesting. Ik heb je een schriftelijke uiteen zetting beloofd en die krijg je ook. Op je telefonische vraag antwoordde ik je echter al, dat ik door de plotselinge ziekte van Barend ineens zoveel (werk n spanning der verantwoordelijkheid) erbij heb gekregen, dat ik er even tijd voor nodig had, wilde het werk er niet onder lijden. Ik dacht dat dat kon, om dat je laatste telefoontje niet plaats had naar aanleiding van een acute ge beurtenis. Nu jij echter blijkbaar een snelle re reactie hebt verwacht, wil Ik je in ieder geval in het kort reeds concreet antwoorden naar aanleiding van de zes punten, waarin je de „verhalen" hebt samengevat. 1. Er is geen sprake van. dat ik lid zou zijn geweest van de NSB of enige andere nationaal-socialisti- sche organisatie. 2. Het laatste half jaar van de oorlog heb ik inAssen gevangen gezeten (in de „strafkolonne" in Port-Natal), waar ik tankvallen heb moeten graven enlater ook administratief werk heb gedaan 3. De Hitler-groet heb ik nooit ge bracht, of het zou eens uitjongensbra- voure of spottend de „zwei-Liter "-groet geweest moeten zijn. waarmee anti-na zi Duitsers onder elkaar ook de spot dreven. 4. In de oorlog in Duitsland verblijven de als gevolgvan de „arbeidsinzet" heb ik geprobeerd mijdaaraan te onttrek ken door in te gaan op een werving voor „politiediensten" in Nederland om op die manier in Nederland te komen en te kunnen onderduiken. Naar Nederland overgebracht werd ik in eenmilitair opleidingskamp gebracht om in het kader van een militaire training te worden „afgericht". Vanaf dat moment werd mij duidelijk dat ik een veel te groot risico had genomen, en dat ik in een val terecht zou komen, waaruit geen ontsnappen meer mogelijk was. Vanaf dat ogenblik heb ik alles gewei gerd Na enige weken dreigen en pesten werd ik overeenkomstig een 's avonds tevoren gedane aankondiging op een morgen vroeg opgehaald om gefusil leerd te worden. Ik vermeld het alleen maar voor de volledigheid, want het was allemaal een gevolg van mijn eigen stommiteit. Maar geen mens zal ooit kunnen begrijpenwat er in me omging toen - na een laatste „warme" ont vangst by de SD in Assen - de mars in het bos niet eindigde met de kogel maar met Port-Natal. 5. Het is onzin, dat ik een geweer zou hebben gedra gen. Moet ik zulke aantijgingen werke lijk ontkennen? 6. Na de oorlog gevan gen gezeten? Geen moment. m Toen er „tegenstrijdige geruchten" waren, heb ik in alle vrijheid een kort gesprek ge had met de P.O.D. Daarop is een on derzoek gevolgd, dat niets werkelijk belastends voor me heeft opgeleverd en in leder geval mijn goede gezindheid buiten alle twijfel heeft gesteld. Voorts is mijn „verleden" onderzocht, omdat ik in verband met mijn voorgenomen studie ontslag bij P.T.T. nodig had. De „zuiveringsprocedure" leverde geen enkel bezwaar op om mij op verzoek eervol ontslag te verlenen. Voor de toelating tot de universiteit was op nieuw de gebruikelijke zuivering no dig. In 1947 werd een universitaire de legatie onder leiding van Prof. Dr. C.D.J. Brandt samengesteld om con tact met deuniversiteit van Keulen op te nemen en aan de „heropvoeding" daar deel te nemen. Van ieder delega tielid werd uiteraard zorgvuldig zyn oorlogsverleden nagegaan. In die dele gatie werd ik met de zoon van Prof. Rumke opgenomen voor de „evangeli sche" vertegenwoordiging. Ik heb nu maar kort puntsgewijs geantwoord, al had ik het voor een goed begrip liever meer beschrijvend gedaan. Desge wenst blijf ik bereid alles uitvoeriger en met achtergronden en entourage en al te beschrijven. Het zou onzin zijn te beweren, dat het weer opduiken, zich herhalen en kennelijk ook zich uitbrei den van oude geruchten langzamer hand toch niet aan me gaat knauwen. Ontwijfelbare namen van mensen, die mij hebben gevolgd en door en door kenden (Dr. Karsemeyer, Mr. van Dam, Schakel), herhaalde onderzoeken die mijn gezindheid buiten twijfel stelden (al betwist ik de blunder niet door maar individualistisch aan te modderen), tien jaar lang in een publieke functie politiek aan de weg getimmerd hebben (en ik heb de publiciteit niet gezocht, maar echt ook niet geschuwd), dat alles kan blijkbaar niet verhinderen, dat op ieder moment de geruchten eenvoudig maar weer als feiten worden geponeerd en (zo gaat dat nu eenmaal) door voortplanting een omvang krijgen die absurd is en in geen enkele verhouding staat tot de oorspronkelijke „aankno pingspunten". Niettemin: mijn werk in de politiek doe ik met overtuiging en met liefde voor onze party. Als jij en Barend en Joop Bakker (die ik wel een afschrift van deze brief wil geven) zou den menen, dat de partij er beter mee gediend zou zijn, indien ik mij uit de actieve politiek terugtrek, dan hoop ik dat jullie niet zullen aarzelen dat ron duit te zeggen. Als jullie vertrouwen, dat ik de zaak van de christelijke poli tiek van harte ben toegewijd, dan moe ten jullie ook vertrouwen, dat ik alleen maar een eeriyke mening op prijs kan stellen. Dat onder ai de verhalen je har telijke gevoelens jegens mij niet heb ben geleden, daaraan heb ik geen mo ment getwijfeld. Maar ik vond het toch fijn, dat je het nog eens uitdrukkelijk zei. Met hartelijke groeten, je Wim Onder de brief van Aantjes heeft Berghuis in zijn eigen handschrift ge- schreven:d.d. 25-6-67 geantwoord: Hartelijk dank Voor mij daarmee kous af Hij blijft in zijn politieke functie kwetsbaar MX maar op zijn beloop la ten. Afschrift zenden aan Barend (Biesheuvel) en Joop (Bakker), maar ook aan Jan Sm. (Smallenbroek)en S. Br. Slot (Bruins Slot). 4

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1978 | | pagina 4