PZC/zaterdagkrant X oen in de loop van juni de plannen vaste vormen aannamen om het bestaan van vijf eeuwen dijkwerk in Westkappel, vandaag 16 september, feestelijk te vieren, zond het hoofd van de openba re lagere school een groep leerlingen van de hoogste klassen voor een interview in de schoolkrant naar de oudste ex-dijkwerker van het dorp, P. Fasse (97). Vraag: Hoe was het vroeger? Antwoord: „Er was veel armoe. We hadden een kolenkachel en stookten hout van de zee. Als 't stormde, dan was er werk op de dijk en viel er wat te verdienen. We hadden graag nog een boterham meer gegeten. We aten varkensaardappelen met geiteroet en brood met roetvet". Varkensaardappels kende ik krielaardappeltjes, die de mensen eigenlijk te min vonden om te eten en die derhalve als varkensvoer werden gebruikt. Maar wat was geiteroet? „Dat kan 'k je precies vertellen, zeiden ze thuis in Westkappel. „Geiteroet is "t vlies rond de maagwand van een geit. Als je dat uithakte, had je een beetje vet en daar kon je je aardappels in do pen. Kreeg je toch wat vet binnen, 't Was niet lekker, 't kleefde tegen je ver hemelte en 't smaakte vêê zurig. Toen ik een jongen was, woonde er op 't Doolhof een man, die weieens horloges maakte. Straatarm was-ie en toen hij een keer wijzers aan onze klok had ge zet en ik die moest ophalen, zei moeder: ..'Ier - nim mé een stikje geite- roetmee. Kriegt-ie ook 'es een bitje vet in z'n lief Die man was er zielsgeluk kig mee". Varkensaardappels met geiteroet en brood met roetvet. Over de West- kappelse zeedijk is vaak in romanti sche tinten geschreven. Het heette vroeger bijvoorbeeld, dat de dijk, zó kostbaar was. dat-ie ook in zilver uit gevoerd had kunnen worden. En aard- rijkskundeboekjes voor het lager on derwijs plachten hem in de jaren vijftig samen met dc dijk bü Petten - aan te duiden als "de zwaarste zeewering van Nederland". Oude prenten bevatten ook nogal eens sfeervolle, wat aangezette afbeeldin gen. En F. Nagtglas viel begin 1863 bij een bezoek aan 'De zeedijk bij West kappel' middenin de herstel werkzaamheden na een storm en no teerde in een reisreportage: „Wij krij gen hier een woelig toneel voor oogen, en overal zien wij in het heldere zon licht schilderachtige groepen op het oneffen terrein. Eene menigte zoog enaamde driewielerskarren, wier hel dere blaauwe en roode kleuren in de verte geene onaardige vertooning ma ken. voeren het zand aan. Nu eens ziet men de stevige Walcherse paarden hunnen last met moeite tegen de steile helling opslepen, dan weder met een zwaai, die voor omstorten vreezen doet. in de diepte nederdalen. Alles werkt hier met evenveel ijver en het is spoedig op te merken, dat. als de zee opnieuw dit punt bestormen komt. zij hier eene stevige borstwering vinden zal. Er zijn heden vijf- tot zeshonderd Vandaag - zaterdag 16 september - viert Westkapelle. dat de dijk voor het dorp vijfhonderd jaar werk heeft geleverd aan inwo ners. Er is een feestprogramma opgesteld, dat ouder meer de ont vangst in Westkappel van keizer Karei V in 147S opnieuw onder de aandacht brengt, er is een zeep kistenrace voor de jeugd, een reünie voor oud-Westkappelaars en in de middaguren (14.30 uur) trekt een optocht door het dorp, die via veertien historische wa gens de geschiedenis van de dijk en het dijkwerk door de eeuwen heen in beeld brengt. Voor de bijgaande beschouwing over een aantal elementen rond de Westkapelse zeedijk werd on der meer gebruik gemaakt van 'Westkapelle, hare bevolking, Westkappelsche dijk" van K. Baart; van "Een gezicht op Wal cheren en den Westkapelschen zeedijk' van B. A. Kwast (een on derwijsuitgave), het Zeeuws Tijd schrift, jaargang 1963, nummer vijf; het archief van het Zeeuiosch Genootschap der Wetenschap pen (1907): het verslag 'omtrent de toestand van de polder Wal cheren over 1953 en de daarin op genomen beschouwing over stormvloeden op Walcheren' van •W. P. de Bruin, brieven uit 1862 aan de commissaris des konings en het juli-nummer 1978 van de schoolkrant der openbare basis school in Westkapelle. arbeiders aan het werk en in vele rij tuigen zijn bijna evenzoveele nieuws gierigen samengevloeid. Heeren en dames, burgprs en boeren, opzigters en dijkwerkers wemelen hier in bonte mengeling dooreen, en ge zoudt u een kennis kunnen voorstellen". IVIen ziet: een feestelijk gestemd stuk. dat de indruk wekt. alsof het dijkwerk voor Westkappel een gebeu ren vol jolijt was. De werkelijkheid van alledag was voor de dijkwerkers aan zienlijk valer, met name in de tweede helft van de vorige eeuw. In een perio de van meer dan drie eeuwen veran dert er weinig aan de manier, waarop de dijk aan de westkaap van Walche ren tegen de aanstormende zee wordt beschermd of van een aanval van een stormvloed wordt hersteld. Op het zand komt een dikke laag klei. op de kleilaag komen krammatten van riet en stro, die twee keer per jaar moesten worden vernieuwd, Naar de waterkant worden de krammatten verstevigd met rijshout en staken en daar wordt een netwerk van staketten overheen gezet. „Wanneer men de ge schiedenis van den Westkapelschen dijk overziet", noteert Baart in zijn historie van het dijkdorp aan het eind van de vorige eeuw. „dan krijgt men de indruk, dat men wel drie eeuwen ach tereen een minder stelselmatige ver dediging van den vooroever heeft toe gepast. Men maakte en lapte waar dit nodig was en retireerde nu eens lang zaam, dan weder sneller, naarmate der verwoestingen, door de zee aange bracht". Die aanpak had voor Westkappel één belangwekkend gevolg: er bleef eeuwenlang werk aan de winkel op de dijk. Tussen 1470 en 1480 moet er se rieus met de bedijkingen zijn begon nen. „met zeer zware onkosten voorde Graaflijkheid van Walcheren". Ze be tekenden in feite het einde van West kappel als handelsstad. Toen de scheepvaart, de handel er verliep door toenemende duinafslag en de aanleg van bedijkingen, bood het werk aan de zeewering een nieuw perspectief, „eene gelukkige uitkomst", zoals Baart zegt. Maar in de loop van de negentiende eeuw vermindert het handwerk aan de dijk. er komen nieuwe materialen in zwang: het begint ermee, dat de kleilaag wordt beschermd met kalk zandsteen inplaats van riet. stro en rijshout, later wordt het- Doomikse harde blauwe steen, nog een tijdje la ter basaltsteen uit Duitsland en Frankrijk. Ze geven de dijk een veel grotere weerstand tegen het aanstor mende water - en ze geven tegelijk veel minder onderhoud Drie eeuwen herstelwerk en de toe passing van basalt in de tweede helft van de vorige eeuw maken het moge lijk, dat de westkaap Westkappel door de eeuwen heen tot stand kan blijven, „de punt van Walcheren, rauw. boomloos, golven en basalt", zoals Westkappels burgemeesterszoon en vlieger A Viruly in 1963 in een briefwisseling met de Domburgse auteur J. C van Schagen schrijft. En M P. de Bruin vat in 1953 in een be schouwing over stormvloeden op Wal cheren de situatie aldus samen: „De Westkappelse zeedijk is altijd het zor genkind van de polderbestuurders geweest en nooit hebben zij willen we ten van prijsgeven der oorspronkelijke zeewering, ofschoon er wel een inlaag- dijk gelegd is Maar zo lang mogelijk heeft men de buitendijk verdedigd en slechts voetje voor voetje is men ge weken, totdat uiteindelijk zee- en in- laagdijk samenvielen (1642). Dit steekt zeer gunstig af tegen andere oeververdedigingen in Zeeland, waar men, zoals wij gezien hebben bij Schouwen, al te haastig terugviel op de inlaagdijk en dan weer nieuwe inla gen moest leggen". Waar stormvloe den bij Westkappel eeuwenlang nau welijks in slagen, lukt in oktober 1944 geallieerde bommenwerpers in enkele uren. een ingrijpende inundatie, die tenslotte toch de aanleg van een "nooddijk" nodig maakt Begin september praat ik met het hoofd van de technische dienst van het waterschap Walcheren over wat de komende jaren "naar menselijke be rekening" de laatste ingrijpende dak werken in Westkappel moeten wor den: de versterking van de zeewering volgens de Deltawet. De dijk Moet worden verzwaard en verbreed, er moeten evenals elders langs de kust en de zee-armen in Zeeland is gebeurd - huizen voor worden afgebroken. „Ja wel". zegt ir H. Visser, „voor West kapelle ligt nog altijd de zwaarst aan gevallen zeedijk Van Nederland, daar moet je rekening mee houden in je plannen" De versterkte dijk wordt zwaarder en breder dan andere zeew e ringen in Zeeland, maar de technieken zullen weinig verschillen van de aan pak. die elders wordt toegepast. „Je investeert in materiaal, in duurzaam heid", zegt Visser, „niet meer in men sen". Hoe sterker de dijk - hoe minder het onderhoud. De Westkappelaars on dervinden het van - grof aangeduid - 1850 tot diep in deze eeuw - aan den lijve Er word t - voor het eerst - op grote schaal geinvesteerd in materiaal en niet in mensen Het is de tijd van de varkensaardappelen, het geiteroet en het roetvet De werkeloosheid onder de dijkwerkers is groot, en ze springt, nog meer naar voren door de steeds groeiende bevolking van het dorp. „Is er niets of zeer weinig aan den dijk te verdienen, dan kan er hoogstens voor den man, op de dagen dat hij werkt, een brood worden gekocht", noteerde Baart over die periode, „en eet het ove rig gezin niets dan aardappelen. Op gewarmde aardappelen met zout 's morgens, gekookte aardappelen met botersaus, waaraan het hoofdbe- standsdeel, de boter, ontbreekt des middags en gestoofde of gebakken aardappelen des avonds, zonder dat eenig vet het voedend gedeelte ver sterkt". Alleen als het stormde, wer den er in die tijd in Westkappel koeken gebakken: storm betekende soms schade aan de dijk. schade betekende werk. 'D'n Westkappelsen Engel', heette zo'n storm. -Liet is - mede tegen de achtergrond van de armoede in de vorige eeuw - intrigerend te zien hoe de dijkwerkers zich hadden georganiseerd. Die or ganisatie moet in de zestiende eeuw tot stand zijn gekomen, nadat voor het dijkwerk aanbestedingen waren voor geschreven. Baart: ..Waarschijnlijk hebben zij zich spoedig in ploegen (benden) verdeeld. Iedere bende koos een bendebaas. De benden waren zoo samengesteld, dat bij ieder een gelijk aantal bejaarden waren ingelijfd, ter wijl de afstammelingen van den ge- heele groep, op zekeren leeftijd, onder de benden werden verdeeld. Niemand werd toegelaten, die niet in rechten l(jn afstamde". De dijkwerkers, die de paalhoofden formeerden, noemden zich timmerlin- gen. Zij met name waren 'onvervalsch- te: Westkappellenaars'. Bij de rijs- werkers was er later sprake van 'enige afwijking', nog later werd de dijk ook wel toegankelijk voor losse arbeiders, die zich op den duur met name met het kramwerk bezig hielden. De benden timmerlingen en rijswerkers hadden in de twee café's van het dorp hun ei gen tafels, waar het loon wekelijks werd uitgekeerd: de kramwerkers kre gen een achterkamer toegewezen. Zij regelden, dat de jongens naar gelang hun leeftijd werden betaald en dat de anderen een gelijk deel kregen, oók als men door ouderdom, ziekte of gebre ken weinig aan het werk had kunnen doen. Ze hadden bovendien een fonds, waaruit dijkwerkers werden betaald, die tijdens de arbeid gewond waren ge raakt. De dijkwerkers duldden geen inmen ging van buitenaf, behalve voor een korte periode, als de nood zéér hoog was en een doorbraak dreigde: dan stond men toe. dat ook andere West kappelaars tijdelijk te hulp schoten Er is daarover een opmerkelijke brie! van een groep van vijftig Westkappe laars. die - zonder lid te zijn van een van de bendes - in januari 1863 bi; dringend dijkherstel werden inge schakeld. Het gaat hoogstwaarschijn lijk om het herstel van de stormscha de. waarover F. Nagtglas in zijn reisre portage zo schilderachtig bericht. Die vijftig Westkappelaars nu hadden de kans om midden in de winter plot seling werk te vinden, met beide han den aangegrepen en ze hadden zelfs enige hoop als vaste dijkwerkers te worden aangesteld. Na een paar dagen echter begonnen de vaste dijkwerkers te protesteren: ze voelden er mets voor hun broodwinning met derden te de len. De groep van vijftig diende bij de commissaris des konings een verzoek in „met de beede om ingelijke rechten te mogen gesteld worden met de tans aan de zeedijk te Westkapelle ar- Tekst: Kees Cijsouw Foto's: Wim Riemens bijdende dijkwerkers". „Immers", schrijven ze. „geene redene kunnen er bestaan om ons dit goed recht te be twisten. Helpt niet een groot deel on der ons voor zoo ver onze kragten dit toelaaten door gewillig onze lasten op te brengen om dien dijk te onderhou den. En waarom moet ons dan hetregt ontzegt worden aan dien dijk te wer ken om m de zoo dringende behoefte onzer gezinnen te kunnen voorzien". Als ze na tien dagen taal noch teken van de commissaris des konings heb ben gehoord, dringen ze opnieuw aan: In de hoogste nood werden wij alle het eerste aangezegd om aan de zee dijk te werken, om reede wij met grond hoopten nu vaste dijkwerker te wor den. Dan, nadat wij vier dagen met de grootste eiver die werkzaamheden verrigt hadden, werdt. ons aangezegd, dat de nieuwe dijkwerkers niet moes ten werken. Moet het ons niet smarten, dat kinders van 12 en 14 jaren, die de naam van dijkwerker dragen en de meeste tijd nog spelende verbeuzelen, Een van de modellen, zoals Ad Braat uit Zienkzee die voor het standbeeld van de dijkwerker heeft ontworpen. ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1978 kende dijkwerkers te worden aange nomen. „De zaak was met die brief vrijwel afgehandeld: de vijftig West kappelaars kregen te horen, dat ze de geoefendheid misten 'welke dijk werkers behoeven' en ze kregen geen vast werk. De Westkappelse dijk werkers waren er in de loop van enkele eeuwen ingeslaagd de protectie van de dijk stevig te verankeren, ze moesten - in 1863 - tenslotte in bijna vierhonderd gezinnen via de dijk brood op tafel zien te krijgen. In Westkappel zijn nog tien tot twaalf dijkioerkers over en in Westkappel - zo lees ik in juni in de krant - wil het ge meentebestuur een standbeeld voorde dijkwerker laten oprichten een her innering aan een tijd. die feitelijk voorbij is. Wordt er eigenlijk nog wel gejut op Westkappel? „We hadden een kolenkachel en stookten het hout van de zee". zeiFasse tegen de school krant. ik herkeiidedat van thuis: toen daar in de loop van de Jaren vijftig allang met kolen werd gestookt, bleef grootvader zeedrift van zijn stand- wandelingen meenemen. Balkjes, kistjes en kachelhout - hij klampte ze achter op het erf op en de stapel werd hoger en hoger, want er ging alleen nog wat af op de maandagochtendals de was moest worden gekookt. De dag, waarop ik doorkreeg, dat Westkappel de armoe te boven was, viel in een paasvakantie in de jaren vijftig. Met een vriend liep ik langs het strand, toen we een sinaasappelkistje naar de kust zagen drijven. We stroop ten allebei haastig de broek op en be gaven ons te water Ik lag al snel ach ter. maar smaakte het genoegen mijn vriend te zien uitglijden over een laag klei. zodat-ie kopje onder ging en ik zonder moeite hel kistje uit het water kon plukken Zelf ging ik pas onderuit op de klei tijdens de terugtocht naar het. strand, waardoor toe allebei geheel doorweekt bij mij thuis aankwamen. ..Leuk kistje, mooi kachelhoutriep ik nog tegen m 'n vader, die ons fronsend tegemoet trad. Maar hij wierp er een blik op en sprak .,'t Is niet vêê soeps Moeije di noe toet over de kop vó nat?" Waarna onze kleren in de kort daar voor aangeschafte elektrische was machine werden geicorpen. En wordt er eigenlijk nog weieens ge zongen tijdens het heien van paal hoofden? Allang niet meer. als men het mij vraagt.. Tot diep in de jaren vijftig gebeurde het nog wel, bij het herstel van de oorlogsschade. Als ik op som mige dagen vroeg klaar was op sckool en van Middelburg naar huis fietste, bleef ik nogal eens in de duinen han gen. Tijdloos leken dat soort midda gen. Je lag in een duinpan, soms kroop er een mier over Je been. Aan de ande re kant murmelde de zee. met een ac centje als de golfjes op het basalt sloe gen. Boven de deining uit hoorde je de klappen van het heiblok, waarmee diekers bezig waren een nieuw paal hoofd te formeren. Doffe dreunen in driekwartsmaat, die werd soms over stemd door de stampende machines van een naderend schip een geluid, dat sterker werd en dan geleidelijk wegstierf de zee brieste nog wat na en daarna herkreeg alles weer z'n ritme, de zanger, het heiblok, de golfjes. Tot het volgende schip. In juli stond ik, op de maandag van de kermis, met driehonderd andere Westkappelaars in het 'Kasteel van Batavia' Ze zongen 'ouderwesse'de oude ballades, die voor een deel eeuwenlang aan het heiblok zijn ge zongen. Het drong met een schok tot me door. dat het stuk voor stuk liede ren zijn van een grote treurigheid. Er is er géén bij. waarin niet in driekwartsmaat een nog groter leed wordt uitgezongen dan dat waarmee de dijkwerkers door de eeuwen heen te maken hadden. Over het vrouwtje van Stavoren, dat bevel geeft niet een pond, maar een scheepslading graan overboord te zetten. Over de Willem 2, die op een mijn loopt en met man en muis vergaat. Over Italianen, die hun vaderland moeten verlaten en ner gens onderdak kunnen vinden. Je hoort die liederen van een troosteloze schoonheid niet meer aan het heiblok. Ze heien machinaal tegenwoordig, er wordt immers geinvesteerd in mate riaal en niet in mankracht. Je hoort ze op hoogtijdagen in het dorpsleven: op bruiloften, op de kermis en - naar men mag aannemen - vandaag tijdens de viering van vijfhonderd jaar dijkwerk. Ter herinnering. voorgaan, vóór mannen in de kragt huns levens, die met vaste hand hunne werkzaamheden zouden kunnen ver- rlgten?" De commissaris des konings stuurt de inzending door aan de centrale direc tie van Walcheren om er een reactie over te horen. Van die kant komt er na twee weken een brief, waarin wordt onderstreept, „dat het van onheuge lijke tijden af. eene door de directie steeds geëerbiedigde usanlte is ge weest. dat slechts zoons van erkende dijkwerkers bij het intreden van hun dertiende jaar plegtig als eventuele dijkwerkers worden erkend". Om tot de bende te kunnen toetreden - zo blijkt uit het schrijven - Moesten de jongens van 13 jaar én een fooi geven aan de bende, waarin hun vader werk te èn een fooi geven aan de armen van de gemeente. En als ze dat hadden ge daan? Dan werden ze toegelaten - en werden door elk van de bende-leden ge "gebritst". Gebritst worden - zegt het woordenboek der Zeeuwse dialecten - is: een pak slaag krijgen. Nieuwe jon gens in de bende kregen dus van alle leden een pak tammel - het ont- groeningsritueel van dijkwerkers te Westkappel. Als dat ritueel achter de rug Is. neemt de directie hen op in het 'stamboek der erkende dijkwerkers'. De brief: „Zij zijn in diensvolgens verplicht alle werkzaamheden te volbrengen, welke de directie, het zij bij dag of nacht zal gelasten. Zoons van ouders, daarente gen, die niet als zoodanig gedoopt of erkend zijn, en doorgaans van elders uit Westkapelle komen, zijn nooit als dijkwerker aangenomen Hieruit volgt, dat zij dan ook het dijkwerk niet verstaan, terwijl de eerste van der jeugd af aan daarin worden geoefend en teregt gewezen, hetwelk voorna melijk voor kramwerk een volstrekte vereiste is. De dijkwerkers van West kapelle beschouwen de hierboven ge sproken usantie als een regt, zóó groot en van zóóveel gewigt, dat de directie zeer groot bezwaar zou maken daarin de minste verandering te brengen: en dit heeft vooral de President, die zóó zeer met de zaak bekend is niet durveD doen. toen de adressanten hem ver zochten ook toen en voortaan als er

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1978 | | pagina 19