Echt blij ben ik nooit meer geweest B PZC/k VRIJDAG 24 DECEMBER 1976 kerst 1976 20 laatste trek aan mijn sigaret." Maar hij deed niets. De volgende ochtend zorgde hij ervoor dat ik een extra rant soen eten kreeg. Zo zijn er over iedere SS-er wel aardige verhalen te vertellen door iemand. Een paar dagen later sloeg De Roemeen een oude man dood omdat die zijn etenskom had laten val len. Dat was sabotage." Alles was sabotage. Aronson moest een ziekenbarak schoonmaken. Zon der middelen. Alleen wat stukken van cementzakken waren er. Een stukje papier was bij inspectie zichtbaar m een putje in een zijvertrek van het 'zie kenhuis'. Hij werd ervoor afgeranseld, kon weken niet liggen van pijn. Toen het weer wat beter ging werd hij op nieuw geslagen. Er was een stukje zwart papier bij een latrine blijven lig gen De kampbewoners moesten de man aanwijzen die de sabotage had gepleegd door verduisteringspapier van de Duitsers aan te nemen Na lang aarzelen werd iemand aangewezen, Aronson moest de straf uitvoeren. Klappen meteen rubberslang. Hij zag dat er een manier was om de man zo min mogelijk te raken en over de kruk, waarop die was neergelegd heen te slaan. Het werd gezien en hij kreeg zeil de afranseling. MÈÉWoltholï werd op 8 juli 1942 gegrepen bij een overval, die hij hielp uitvoeren, op het stadhuis van Lich tenvoorde. Hij heeft net zulke her inneringen. In de koepel in Arnhem werd hij verhoord. „Gewikkeld in drie, vier dekens werd ik voor de kachel ge legd. Ze sloegen je. Daarna kwam Vucht. Daar was het nog erger. Dat was me toch een bende. In Utrecht stonden we terecht met 25 man. Ze ventien werden er ter dood veroor deeld. Ik zie ze nog fotografisch scherp voor me, die jongens. Harry, Douwe, Sonja. Het laat je nooit meer met rust. Alles was sabotage, elke stap was een vluchtpoging. Als je haar zo lang werd datje het kon vastpakken, dan was dat een voorbereiding tot de vlucht. Ze schoren dan zo'n streep over je hoofd. Een vluchtstreep. Ik werd veroordeeld tot 15 jaar. Achttien was ik toen. Het is maatgevend geworden voor mijn hele leven. En de schoften lopen nog rond. Je zag mensen vermoorden. De Miranda, jood en SDAP-er heb ik zien ombren gen. Relatief weinig zelfmoord in de kampen? De mensen verdronken zich in watertonnen. 's-Morgens vonden we ze." ËSfevsMet leven in de kampen werd sterk beheerst door honger. De verhalen lijken op elkaar. Als me vrouw Koets eind 1942 met de zes kin- deren-dan tussen de twee en de twaalf - in een vrouwenkamp bij Bandoeng worden geïnterneerd, heeft ze juist ge ruime tijd gelogeerd bij een zwager op een theeplantage. Ze is artsen ze krijgt daardoor een taak bij de gezond heidsdienst in het kamp. Ze komt sterk in het kamp, op de plantage was voldoende eten geweest; men ver- i bouwde het er zelf. Mevrouw Koets. „Dat hadden we vóór op de vrouwen, die al langer door de schaarste onvol doende te eten hadden gehad. De be volking moest rijst inzamelen, maar je moestmaar afwachten welke portie de Japanse bewajcers in het kamp brach ten. Het was in ieder geval altijd te weinig, en dat werd hoe langer hoe er ger. Ik vond, dat iedereen een even grote portie moest krijgen, kleuters, vrouwen in de kracht van hun leven, ouderen. Als dokter in het kamp kon ik daar wat aan doen en ik vond dat je moest proberen te voorkomen, dat kleine kinderen later een nog grotere achterstand zouden oplopen dan ook bij gelijke porties al zou gebeuren! De hoeveelheid rijst, die we kregen liep steeds terug. In het begin hadden we misschien' zestienhonderd caloricn per dag, later waren het er met meer dan achthonderd." Er waren nogal wat vrouwen - vertelt ze - die bijvoeding zochten. Slakken, die veelal in de omgeving van de latrines van het kamp waren te vinden. Drie keer ge kookt - dfit wel. „Ja", beaamt Koets. „Aan de Birma-spoorweg was de toe stand vergelijkbaar. Er was een leven dige handel in panklare rat." Molthoff: „Eten, ik dacht eraan van 's morgens vroeg tot 's avonds laat en 's nachts droomde ik ervan. We vingen een muis en roosterden die in een ke tel. In Vdght liep een hondje over het kamp. Dat hebben we geslacht en ge kookt. Ik woog tenslotte tussen de 45 en 46 kilo." Aronson: „Ja, en jij bent groot. Ik heb 38 kilo gewogen. Maar ik ben ook een stuk kleiner." Molfhoff: „Je dacht altijd aan gewoon eten hé. Niet aan grote maaltijden hoor. Brood, of erwtensoep. Met een vriend van me, Harry heb ik een tijdje eten gejat dat voor een herdershond van de Duitsers was. Man, het eten dat die hond kreeg, met allemaal vlees erin. Nou waren die beesten afgericht op die blauw-witte pakken die droegen. Met Harry ging ik naar die hond toe. Ik begon hem dan te sarren en Harry pakte onderhand dat eten, Na een tijdje kreeg de man die hem moest voeren het door. Kerst 1942. De moffen hadden een diner. We meldden ons met een paar man voor de keukendienst. Er was een vuilnis vat met kippepoten. Maar dat is lek ker." Aronson: „Ik dacht altijd aan een boterham met boter erop gesmeerd en met suiker. Daar dacht ik altijd aan." Molthoff: „Toen we bevrijd waren, vonden we in de voorraden van de mof fen zijden spek, rijst en suiker. We hebben toen in een grote pan rijst ge kookt en daar bovenop die spek en de suiker gedaan. Wat zijn we daar ziek van geworden." Aronson: „Zout was er niet. Ik zat in een kamp, waar ik moest werken aan 'n emplacement. Op een gegeven mo ment was daar een opengebarste treinwagon, waarvan gezegd werd dal er zout inzat. Ik ben ernaar toegegaan Levensgevaarlijk was dat. Je kon e: voor doodgeschoten worden, net als wanneer je onderweg van het en« kamp naar het andere probeerde wa' klaver te eten. Dat was van de Duit sers. Ik kom bij die wagon en ik doe z< een paar handjes zout in mijn zakken Niet teveel, dat ze het niet zouden zien Ik wist het de barak in te krijgen ei daar smeerden we wat zout op he brood dat we bewaard hadden. He Duitse kampen schrijnender zijn dan bij ons: er zijn enorm veel mensen doodgegaan van ellende in Japanse kampen, in krijgsgevangenschap. Maar het waren geen vernietigings kampen, ze hadden niet de dood tol doel. Het was er niet zo, - als in de joodse kampen - dat er van de driedui zend gevangenen veertig overleven den waren." Aronson was, toen hij in 1945 uit Bergen Belsen kwam één van de vijftien overlevenden van een groep van duizenden. Elf mannen en vier vrouwen. Molthoff, die in zijn woning Aronson heeft gevraagd om met ons te praten over de kampen, zegt: „Wat hij heeft meegemaakt is veel en-veel erger dan wat er met mij gebeurde. Het is een godswonder dat hij leeft." Zijn vrouw, zijn familieleden leven niet meer. Aronson vertelt hoe hij op de tweede pinksterdag van 1943 werd gearresteerd op verdenking van me deplichtigheid aan het ombrengen van een SS-echtpaar in Brabant. Hij werd vastgezet in de gevangenis in Den Bosch. Ook zijn vrouw - ze waren enkele maanden getrouwd - zat daar. In de gevangenis had hij contact met haar. Ze schreven korte briefjes aan elkaar, die ze achtereen regenpijp ver stopten op de binnenplaats, waar ze gelucht werden. Een bewaker, een Hol lander. ontdekte dat en meldde het aan de SS. Aronson, die om het uitwis selen van die briefjes gestraft werd met een eenzame opsluiting, diende na de oorlog nog een klacht in tegen die be waker. Er werd nooit iets tegen de man ondernomen. Hij ging naar Westerbork. Later naar Auschwitz. Daar werd zijn vrouw ver moord. Bij aankomst in het kamp werden de gevangenen geselecteerd. Gezonden rechts, zieken op een vrachtwagen. Om naar het ziekenhuis gebracht te worden. Aronson kwam aan de rechterkant terecht. Zijn vrouw liep naar de vrachtwagen om een ken nis, die met een kind op de ami stond, te helpen. Ze mochtniet meer terug. In het kamp vertelde Aronson aan een Tsjechische gevangene wat er gebeurd was. Die «ei: „Dan is ze al dood." Hij geloofde het niet. Kort daarna wel. Toen werkte hij nabij de gaskamers. Een andere ervaring, op zachte toon verteld. In één van de kampen liep een jongen van een jaar of zeventien naar zijn vader, die, van hem gescheiden. werd gevangen gehouden. De Duitsers noemden dat een vluchtpoging en hingen de jongen op. De gevangenen, ook de vader, moes ten ernaar kijken en werden geslagen als ze zich afwendden. De jongen was licht debiet ronson werkte tegen een door de Duitsers geïncasseerde ver goeding van een paar Mark per dag bij een bedrijf buiten het kamp. „Op een zondag kreeg ik een sigaret van ie mand. Ik rookte die niet meteen op. Een sigaret was in het kamp twee sneden brood waard, 't rantsoen van een dag. Ik bewaarde de sigaret. Een paar dagen later lag ik 's avonds op mijn brits te denken; aan mijn vrouw en mijn familie. Ik dacht- „.Ik ga die sigaret roken." Ik wist een kamer, waar vaak een kacheltje brandde en daar ging ik heen om hem aan te ste ken. Het was uit en ik liep terug. Opeens scheen een zaklantaarn in mijn gezicht. Het was een man, die we De Roemeen noemden, een volksduit ser van Roemeense afkomst. Een wrede man. Hij vroeg me wat ik deed en ik zei dat ik een sigaret had gekre gen zondag en dat ik die had willen oproken. Zijn hand ging naar zijn jas zak en ik dacht dat hij me zou dood schieten. Maar hij stak me een bran dende aansteker toe. Ik wist niet wat ik moest doen. Je mocht een SS-er niet dichter dan tot op drie passen nade ren, want dat was een belediging en daar schoten ze je zo voor neer. Het vuurtje niet aannemen was ook een be lediging. Ik dacht „dan maar meteen BSHfiaedere nacht om half vier schokt ze wakker. Dat Is het tijdstip waarop haar be wakers kwamen om haar verhoi-en, te slaan. Toen in 1945 de vrede kwam, leek het afgelopen. Vrij uit het concen tratiekamp. Maar het nam geen einde. Elke nacht op nieuw, om half vier precies, is ze weer even terug in de gore barak, waar ze met vele ande ren heengesleept werd. Ee nendertig jaar na de oorlog is het, en ze is niet bevrijd. Zij lijdt nog steeds. KZ-syndroom noemen de psychiaters haar lijden. Het syndroom dat de aanduiding en de afkorting heeft van het Duitse woord voor concentratiekamp. Zij is één van de dertig tot veertigdui zend mensen voor wie de oorlog niet is afgelopen. De groep wordt gevormd door mensen uit het verzet, Joden, oud-militairen, mensen uit het voor malig Nederlands Indische leger, zee lieden, gevangenen van de Japanners, gevangen van de nazi's. Op de één ol andere manier lijden ze. Ze schokken wakker of slapen helemaal niet. Ze worden opnieuw gearresteerd, steeds weer. En verhoord, geschopt en, ge marteld. Ze zien de gezichten van hun vermoorde vrienden scherp voor zich. Ook de smoelen van hun beulen staan hen nog helder voor ogen. In deze da gen, nu de oorlogsmisdadiger Hans Loyen is gegrepen en veroordeeld en nu Pieter Menten wacht op de rechts gang, valt er zout in de nooit geheelde wonden. Ze lezen er weer over, kijken naar de televisie. De pijn die nooit ver dween, is weer feller dan ooit. Over die mensen gaat dit verhaal. We spraken in Ellemeet met dr. P. J. Koets, bjj wie de zaak-Menten zélf geen herinneringen oproept, maar die als krijgsgevangene werkte aan de Birma-Siamspoorweg. Met mevrouw A. Koets-van Oordt, die door de Ja panners geïnterneerd werd. Met de heer D. Aronson uit Hulst die een gru welijke gang maakte door vele Duitse concentratiekampen en met de heer P. J. G. Molthoff, burgemeester van Hulst, ex-politieke gevangene. En we hadden een gesprek met professor dr. J. Bastiaans, die in de Jelgersmakli- niek in Oegstgeest mensen met een KZ-syndroom begeleidt. Zij hadden verschillende redenen om te spreken. De belangrijkste hadden zesamen: het mag niet vergeten worden. CbuHHH n de kliniek van professor Bastiaans gaat deze weken vaker dan anders de telefoon. Mensen die psy chisch redelijk op de been leken, stor ten in. Ze vragen opnieuw hulp. Bas- tiaans: „Het is minder hevig dan bij dé drie van Breda. Maar de onrust die we signaleren, leert hoe weinig mensen afstand kunnen nemen van hun verle den." Molthoff: „Ik heb op de televisie het kamerdebat gevolgd na de ont-. snapping van Menten en ik heb er nachten niet van geslapen. Alle SS-ers heb ik weer gezien." Aronson. „Ik ben weer gepakt, gearresteerd en ver hoord." Koets: „Ik heb het kamerdebat kun nen volgen als politiek gebeuren en me opgewonden over de knullige manier, waarop de zaak werd aangepakt-niet over Menten zelf. Menten raakt mijn vrouw en mij niet existentieel. Dat was wel zo, toen de koningin keizer Hïro- hito ontvangen heeft op Soestdijk - dat neem ik ons vorstenhuis ook van daag nog altijd kwalijk, het was bele digend. Hïrohito, dat was geen Hitier, maar ook niet zomaar een lulletje Ro- zewater. Nee, dat is dezelfde vent on der wiens oppergezag de Japanners ons al die ellende hebben bezorgd. En we hebben ons - eerder dit j aar - opge wonden over die reünie van Japanse bewakers met krijgsgevangenen, die aan de Birma-spoorweg hebben ge werkt. Idioot gewoon." Molthoff over de politieke kan t van het kamerdebat over Menten: „Ik werd er kotsmisselijk van. De hypocrisie die eruit sprak, de manier,.waarop men er politiek iets aan wilde hebben. Zo'n man als Wolff van de CPN, die daar een verhaal staat te houden terwijl in Rus land nu nog precies zo mensen onder drukt worden. Maar het geldt ook voor de andere partijen. Hypocrie t was het. Kotsmisselijk, zat word ik ervan." Aronson: „De benadering van Van Agt was zo ongevoelig hè." e mensen kunnen zo moei lijk afstand nemen van hun verleden. En er zijn ook steeds opnieuw gebeur tenissen. die de herinnering scherpen. Rond Menten en Loyen. In München. waar SS-ers bij elkaar komen om vast te stellen dat 'de helden onder ons zijn'. En reünie van Japanse bewakers, die samen met door hen bewaakte mensen aan de Binna-spoorüjn bij eenkwamen. Wat verderaf: de plannen voor de vrijlating van de drie van Bre da. Koets gelooft, dat het verleden nu sterker terug komt bij de mensen uit' de Duitse kampen dan bij de mensen, die onder de Japanners in gevangen schap zijn geweest. „De Nederlanders in Indië kwamen allemaal in kampen terecht. Dat gold de hele koloniale bo venlaag, daar kon je wat dat betreft geen bezwaar tegen maken. Je had niet het gevoel datje tot een gediscri mineerde groep hoorde. En dan - en ik zeg dat met een zekere gêne - voelde ik bij mezelf een geweldig sterk raciaal dédain. Zo van: Japanners, dat zijn gorilla-achtige barbaren of barbaarse gorilla's, daar kun je zoiets verwach ten. Maar ik ben dan toch de drager van een aanzienlijk waardevoller cul turele erfenis. Van dat gevoel heb ik bijvoorbeeld ten opzichte van Indone siërs nooit last gehad. Ik stel me voor. dat dat veel moeilijker lag voor de mensen in de Duitse kampen. Dat wa ren mensen als wij westerlingen. Er is nog een reden, waarom ik denk, dat de herinneringen voor de ménsen uit de

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1976 | | pagina 20