„een mens mag zich niet verheffen" iiÊiÉyi INTER A. L. S. LOCKEFEER TUSSEN MIJMERING EN BEZIGHEID ZATERDAG 9 OKTOBER 1976 rant Kort na de eerste wereldoorlog sjouwde hij de Zeemos-Vlaamse grensdor pen af. In tapperijen of op andere plaatsen waar mensen bij elkaar kwa men, beklom hij een verhoging en hij voerde het woord. Fel keerde hij zich tegen het onzalig streven van een Belgische beweging, die Zeeuwsch- Vlaanderen wilde annexeren. Negentien jaar was Bert Lockefeer en hij oefende zich vlijtig in de bezigheid die hem later veelvuldig in beslag bleef nemen: spreken. "Toen is mijn politieke loopbaan begon nen", zegt A. L. S. Lockefeer. „Nerveus dat ik was! Dat is later overgegaan natuurlijk. Ik spreek graag en liever voor vierduizend dan voor duizend man. Het is geen verdien ste hoor. Het is een gave. Ik ben geen grootse vent. Een mens mag zich niet ver heffen". We zitten tegenover elkaar in zijn werkkamer. Hij achter een zwaar bureau. Schuin achter hem hangt een aquarel: de Moeder Gods met Kind. Op het bureau portretten van zijn moeder en van zijn vrouw. Schuin tegenover hem aan de schoorsteen een groot portret van hemzelf, een combinatie van een foto en een tekening, vervaardigd door een Belgisch kunste naar. Lockefeer zet met een precies gebaartje de vingertop pen tegen elkaar en vertelt over zijn eerste schreden op het politieke pad, over zijn propagandistische activi teiten voor de Rooms Katholieke Staats Partij. „Ik heb altijd politiek gevoeld. Tot mijn vijftiende jaar woonden we in Nieuw-Namen. Ik herinner me uit die tijd dat ik voor mijn vader op het dorpspostkantoor 'De Voorhoede' moest halen, een blad onder redactie van Aalberse. Mijn vader had een sterk sociaal senti ment. Dat heeft mede mijn denken en mijn werk be paald. Na die redevoeringen tegen annexatie van Zeeuwsch-Vlaanderen door België vervulde ik veel spreekbeurten voor de provinciale organisatie van de RKSP. Dat deed ik vanuit die achtergrond van mijn jeugd". Makkelijk werd het Lockefeer in de politiek met ge maakt Vlak voor de oorlog raakte hij in conflict met zijn oom Emile. Ze waren in 1939 allebei kandidaat voor de provinciale staten van Zeeland. Oom Emile kwam er niet in, zijn neef wel. Oom Emile was bepaald ongelukkig met deze ontwikkeling. Nu geviel het dat neef Bert bij hem in loondienst was als procuratiehou dervan de kousenfabriek Milock. Oom Emile had der halve een sterk wapen achter de hand. En hij benutte dat ook. A. L. S. T.nclrpfeprwprri vnnr rtp U-pn?p gesteld: hij kon lid worden van de provinciale staten, maar dan diende hij zijn carrière in de textielbranche te "beëin digen, althans voor zover het Milock betrof. „Ja", zegt Lockefeer, „dat was natuurlijk niet zo mak kelijk. We hadden toen vijf kinderen en dan denk je wel na over watje doet. Ik heb voor de ideële kant gekozen. Voor de staten dus. Ik heb gedacht: God helpe de niet schuldige en ik ben voor mezelf begonnen met een agentuur in textiel. Mijn goede vrouw stond achtermé. Ze vond dat we vertrouwen moesten hebben in de Voorzienigheid. Ik was er zelf ook van doordrongen dat ik mijn gezonde strevingen moest nakomen, dat ik zelfstandig moest worden en moest handelen. Kort daarna brak de tweede wereldoorlog uit. Ik heb mijn gezin daar doorheen gehaald en het te eten kunnen geven. Dat is gelukt. Dat is gelukt". De verhouding met oom Emile is later sterk verbeterd. Ook in de Hulster gemeenteraad hebben Bert en zijn oom - die wethouder was - nog wel op gespannen voet met elkaar gestaan, maar A. L. S. Lockefeer koestert geen enkele wrok. „Het is tussen ons allemaal in het reine gekomen. Ik wil hem ook niet voor een forum brengen. Hij was toch werkelijk een prachtoom. Wer kelijk hoor". Na de oorlog kwam Lockefeer opnieuw in de provin ciale staten en hij werd lid van gedeputeerde sta ten. „Ik hield me bezig met financiële en economische aangelegenheden, met de bootdiensten, het Econo misch Technologisch Instituut en de gemeentefinan- ciên. Op een gëgeven moment kwam de vraag naar voren wie van de gs-leden voorzitter moest worden van de Stichting voor de Zeeuwse Visserij. Dat was een overheidsstichting, die moest gaan werken aan de we deropbouw van de zwaar gehavende vissersvloot. Ik werd voorzitter. Toen na drie jaar de zaken geregeld waren, werd de stichting opgeheven. De vissers heb ben mij daarna benaderd met de vraag of ik met het werk voor de hele visserij wilde doorgaan. In 1948 werd ik voorzitter van de Stichting Zeeuwse Visserij Belan gen (Zevibel). „Hier is je nieuwe voorzitter: mossel noch vis", heb ik gezegd. Ik ben mossel en vis gewor den. In 1978 ben ik dertig jaar voorzitter van Zevibel; het is nu al 28 jaar". Lockefeer is nu 77 jaar en allerminst van zins zijn activiteiten voor Zevibel te beëindigen, evenmin als zijn bezigheden op het terrein van de zwakzinnigen zorg. „Het moment om het erbij neer te leggen is nog niet gekomen. Mijn vrouw zegt ook altijd „ruppa. blijf rtnt maar doen". Als ik voel dat het niet meer gaat, zal ik stoppen. Mijn leeftijd brengt met zich dat ik meer con templatief word, maar de actie overschaduwt dat nog altijd. Ik ben trouwens van nature bezonken". Die visserij. In Den Oever klaagde de Zevibelvoorzitter onlangs dat de leiders de greep op de vissers dreigen te verliezen. „Dat maakt het moeilijker de laatste tijd", zegt hij. „Het is begrijpelijk. Voor velen dreigt de af grond en men wil dan overgaan tot acties, waartegen we toch moeten waarschuwen. De toekomst van de zeevisserij? Ik heb er een zwaar hoofd in. Het is zo pijnlijk. Er moet sterk gesaneerd worden. Als door de quotering de helft kan worden gevangen van wat vroe ger werd gevist, dan moet de helft warm saneren. De overheid moet daar geld voor op tafel brengen. Maar waar wringt de schoen? De mensen willen zichzelf blij ven. ze willen blijven varen. Ze willen vaak de middelen om te saneren niet accepteren. Toch zal men eieren voor zijn geld moeten kiezen. Als je de vissers dat voor houdt, en dat is toch de realiteit, dan dreig je de greep teverliezen'als leider. Jemoetdaar begrip voor kunnen opbrengen en voor de visserij blijven vechten". Triomf Liocketeer vecht graag. En als hij wint, wil hij dat ook wel weten. In Zierikzee kwamen de Zeeuwse vissers kort geleden bij elkaar om te vieren dat de Ooster- schelde een getijdebeweging behoudt. De voorzitter van Zevibel sprak. Triomfantelijk stond hij voor de zaal en langdurig citeerde hij uit artikelen van men sen die in de loop der jaren schreven dat de Ooster- schelde dicht moest. „Het was maar een korte bloemlezing, die ik daar hield. Ik heb hier een materiaal in mijn kasten .Weet u. ik ben zo blij dat we nooit de kop hebben laten hangen Nooit heb ik de neiging gehad te stoppen en niets heb ik me van alle kritiek aangetrokken", zegt. hij. „Het was een ideaal dat ik niet kon en wilde loslaten". Lockefeer mist in onze dagen elders idealistische ge voelens. Als hij het over 'de moderne tijd' heeft vervalt hij in boosheid. Hij buigt zich naar voren en zegt: „Ik ben soms bang in deze tijd. Er is zoveel materialisme, zoveel oppervlakkigheid. Een tijd van brood en spelen is het: van blik en plastic. Als je potverdorie in de Tweede Kamer de discussies hoort, dat gaat allemaal over stoffelijke dingen. Politieke figuren en mensen uit de vakbonden moeten voortrekkers zijn en als die al leen nog maar over stof en materie gaan praten, dan is dat decadentie". Ik houd hem voor dat hij voor de visserij ook opkomt voor materiële belangen. Hij beaamt dat, maar zegt: „Ik probeer er daarbij altijd op te zinspelen dat er ook nog een geest is. Als je gelovig bent spotje niet met de geest. Je zinspeelt toch door bepaalde uitdrukkingen of gedragingen op het christendom".Eerder in ons ge sprek heeft hij over zichzelf meegedeeld: „Ik ben een diepgelovig katholiek". Waama hij corrigeerde: „Nee. ik ben een christen". En ter verklaring: „Er moet geen apart christelijk voetstuk voor de katholieken zijn. Je moetje niet op de borst slaan. Ik voel me volkomen verbonden met mensen uit andere kerken. Ik geloof wel da t de katholiek van nature wat anders is. Het blije Roomse leven. Ik heb de kracht van paus. bisschoppen en priesters altijd wel ervaren, maar het heeft me nooit gedrukt". Opstellen Wat Lockefeer evenmin drukt zijn de veranderingen die onder meer in de liturgie van de katholieke kerk zijn doorgevoerd. „Het roert mij niet", zegt hij. „Ik kijk heen over de bedienaar en zie recht door naar de figuur van Chirstus. Wal verworden is, raakt mij niet. In mijn geloofsbeleving maakt het geen verschil". En toch heeft Lockefeer een sterke hang naar zijn kerk. zoals die vroeger was. Sinds vorig jaar schrijft hij op stellen over zijn jeugd. Na enige aarzeling, geeft hij ze aan me mee. Een citaat uit het opstel 'Mijn Plechtige. Eerste Heilige Communie'. "Alles was rein en helder, de klanken van het orgel en de zang van 't hoogzaal van de communicanten stegen op ten Hemel, ivaar Jezus nu met groot luelgevallen op je neerzag'! Een stukje uit een ander verhaal, dat over de feestda gen in december gaat: 'In 't lof smolten we van tederheid bij 't aanschouwen van 't arme Jezus-kindje in de stal met den os en den ezel en kwamen diep onder de indruk in de schemering weer in ons warme huis, voelend, dat we het heel wal beter hadden dan Jezus in de kribbe'. zeilschepen lagen. Lockefeers vader was handelaar in koloniale waren. Bert zou onderwijzer worden. Hij be zocht denormaalschool in Axel, waar hij het met goede resultaten tot de laatste klas bracht. „Door omstan digheden werd ik genoodzaakt in het bedrijf van mijn vader - we waren inmiddels naar Sint Janst'een ver huisd - te komen werken. Met tegenzin heb ik dat ge daan, een jaar voor het eindexamen. Je was zo braaf. Later heb ik wat verder gestudeerd: boekhouden en handelscorrespondentie Frans, Engels en Duits. Daarna volgde de periode dat ik procuratiehouder bij de textielfabriek Milock werd. Intussen was ik actief geworden in de politiek en in de drankbestrijding". „Die opstellen, ja die verraden mijn heimwee naar mijn jeugd in Nieuw-Namen", zegt hij bedachtzaam. „De dingen zijn zo veranderd. Waarden zijn verdwenen". En zeer fel: „Die sexwinkels, waarvan er hier één schuin tegenover mijn huis staat en die op weg naar de kerk een krans vormen, dat is bederf, dat is decadent. Het is zeer sterk in de wereld aanwezig. Ik ben wel eens bang dat er weer een nieuwe oorlog moet komen om de wereld tot de orde te roepen". Terug tot Nieuw-Nanien. Bert Lockefeer werd er op 11 mei 1899 geboren. Op vijf kilometer afstand van het dorp lag de Emmahaven, waar toen meer dan honderd Drank Ik kijk verbaasd, want tussen de middag heb ik met hem geluncht. Hij bleek niets tegen een borrel te heb ben. „Ik was een paladijn van de drankbestrijding tot ik na de oorlog lid werd van het college van gedepu teerde s taten'verklaart hij..Voordien dronk ik nooit. Ik leidde familiefeesten met een glaasje prik. Na de oorlog werd een borrel iets heel begerenswaardigs. Ik heb gedacht: laat ik ook eens van deze gave Gods genieten en ik drink met plezier mijn glas wijn. Die drankbestrijding, dat kwam voort uit het feit dat ik zoveel ellende om me heen gezien had. Het maakte indruk op me. Maar waarom ik mijn principes op dit pun t eigenlijk heb laten varen; ik heb er geen an twoord op. Misschien ben ik teveel een Bourgondiër". Na de oorlog kwam hij dus in het college van gedepu teerde staten. Samen met de gedeputeerde C. Hame link reisde hij dagelijks naar Middelburg. „We hadden over alles ruzie, over kerk. politiek, geloof, alles. Maar als we in Middelburg aankwamen, waren we Zeeuws-Vlaming, vormden we een blok. Piet Ad- riaanse zei eens: „Als die twee Zeeuws-Vlamingen hier aankomen, verandert het aanzicht van Middelburg". Het was mooi werk, dat lidmaatschap van gedepu teerde staten. Je kon zoveel doen". Er kwam een eind aan in 1954. „In het begin van de vijfiger jaren ben ik een tijd overspannen geweest. Ik was een maand of drie. vier uit de running. Onverwacht kwam het burgemeestersambt in Hulst vacant. Na overleg met mijn huisgenoten, heb ik naar dat ambt gedongen. Ik kreeg die posten meteen lach heb ik het aanvaard als een promotie. Hulst heb ik tot 1964 graag, zeer gaarne gediend". In de PZC van 1 juni 1964 wordt melding gemaakt van het afscheid van de burgemeester van Hulst. 'Op bizonder hartelijke wijze' greep dat plaats, zo wordt bericht. En: 'Over één ding waren alle sprekers het volledig eens. Deze man kan niet gaan rusten'. Dat hadden alle sprekers dan goed gezien. „Ik breng dage lijks, als ik niet onderweg ben, nog zeven uren aan dit bureau door. Daar ben ik zeer dankbaar voor. Ik dank God op mijn blote knieën dat ik het nog mag doen", Tot zijn activiteiten behoort de vervulling van het voorzitterschap van de Zeeuwse Stichting voor sociaal pedagogische welzijnszorg. Hij houdt zich bezig met stichtingen voor dagverblijven en voor gezinsvervan gende tehuizen. Zijn motivatie is sterk persoonlijk. Als ik hem ernaar vraag, loopt hij naar een ander vertrek en hij komt terug met een gezinsfoto; Lockefeer met zijn vrouw en de vijf kinderen. „Kijk", wijst hij, „dat is onze Olga. Ze is Mongools. Ze is nu in een gezinsver vangend tehuis. Olga is gelukkig". Zijn vrouw komt erbij en zegt: „Dat gezinsvervangend tehuis is belang rijk hoor. Wat te doen als ge er niet meer zijt. Daar moet men zich op kunnen voorbereiden" Lockefeer: „Het is een kruiske, wat ge graag draagt en ik heb wel eens gedacht dat het andere kruisen tegen houdt. We kennen groot geluk in ons gezin. Misschien moetje dat kruiske dan maar hebben. Maar wat praat ik. We kennen in ons gezin groot geluk en Olga is gelijk aan haar andere broers en zusters". We lopen door Hulst, van het restaurant 'Internatio nal' waar we het middagmaal hebben gebruikt en waar Lockefeer uiterst behendig paling bleek te kunnen file ren. Hij gaat met kleine pasjes naast me, groet links en rechts bekenden. „Men komt bij mij nog vaak aan de deur om raad te krijgen van de oud-burgemeester", zegt hij. „Ik bemoei me nergens meer mee. Dat moet ik niet doen". Hij wijst met zijn wandelstok naar het ge bouw van de hervormde kerk. „Ik was hier burgemees ter voor iedereen. Toen men voor die kerk een bazaar wilde houden voor een uurwerk of iets dergelijks, werd mij om toestemming gevraagd. Ik heb gezegd: „Domi nee. ik zal als eerste arriveren". Die dominee schrijft me nog wel eens een briefje". De speer Als wë in zijn kamer aan de koffie zitten, opper ik voorzichtig de mogelijkheid dat Lockefeer misschien een tikkeltje ijdel zou kunnen zijn. Dat heb ik name lijk wel eens horen zeggen. Lockefeer, die me eerder heeft uitgelegd dat zijn naam van oorsprong komt van 'Le hochefer*, te vertalen als 'Die de speer draagt', ziet mij teleurgesteld aan. „IJdel ben ik helemaal niet. Ik spreek graag en makkelijk; dat heb ik van boven. Mijn dynamiek en mijn automatische groei in open bare posities hebben wellicht die indruk gevestigd. Die indruk is verkeerd. In mijn hart ben ik heel klein". In zijn hart is hij ook zeer een Vlaming. Als ik nog eens informeer naar zijn standpunt over de vaste oeverver binding over en onder de Westerschelde, zegt hij met nadruk, dat die bij Doel moet komen. „We moeten toch niet doen alsof we hier in Zeeuwsch-Vlaanderen afge sloten zitten. Geen deel van Nederland is meer ontslo ten dan dit gebied. Wij zijn Europeanen. Hoe we ten opzichte van Middelburg zitten, is zeer bijkomstig. Men moet bedenken dat Zeeuwsch-Vlaanderen nog maar driehonderd jaar bij Nederland behoort. Onze economische, culturele en volkenkundige verbonden heid met Belgisch Vlaanderen is zo groot". Ik vraag om nadere uitleg, verwijzend naar zijn op jeugdige leeftijd gevoerde actie tegen annexatie door Beigië. „Ik voel me pur sang Nederlander en tokkel en passant op de Vlaamse snaren. Dat laatste domineert als het om Zeeland gaat. Ik voel het zo, zeeland schrijf je meteen kleine letter, Vlaanderen met een hoofdlet ter en NEDERLAND met hoofdletters", verklaart hij. „Ik ben Nederlander zoals de Vlaming dat is". A. L. S. Lockefeer, 77 jaar is hij nu en hij verkeert tussen mijmering en bezigheid. Voor de bejaarden in Nieuw-Namen hield hij onlangs een voordracht „Ik heb mijn opstellen voorgelezen aan de mensen in de sociëteit van de bejaardenvereniging. De eenvoudige tijd van vroeger teken ik al schrijvend op. Dat ik daarmee bezig ben, heeft met mijn leeftijd te maken. Er komt enige nostalgie". Op deze manier brengt hij dat onder woorden als hij notities maakt over jong zijn in Nieuw-Namen: ,,'t Is alles te mooi om het niet eens uit te drukken en te beschrijven. Ik doe het uit liefde tot mijn geboorte dorp, uit diepe herinnering aan mijn goede ouders". En zó schrijft hij over zijn ervaringen met meisjes in zijn jeugd: „Ik vond meisjes altijd wel aparte, tere wezentjes, een jongen speelde niet met een meisje, maar tochik vond ze apart, misschien omdat ik geen ervaring had met een zus of zussen. In ieder geval waren het voor mij wel lieve dingen, die alles zo anders deden en anders speelden dan wij jongens". Ik verlaat zijn huis in de Grote Bagijnestraat. In de etalage van het. sexzaakje schuin tegenover zijn wo ning zijn de lichten aangedaan.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1976 | | pagina 17