Tweede kamer, Lam of Leeuw?
DE IDEALE
MINISTER
,Een goede minister verhoogt de
kwaliteit van zijn tegenspeler'
De ideale minister
DINSDAG 7 SEPTEMBER 1976
PZCXpinie en achtergrond
(Door dr Anne Vondeling)
Het komt in de politiek niet alleen op het programma en het
aantal zetels aan. Ook het vermogen van de enkeling telt heel erg
mee. Dat geldt waarschijnlijk nog meer voor de betrekkelijk wein
ige ministers (en staatssecretarissen) dan voor de kamerleden die
vier tot vijf maal zo talrijk zijn. Het heeft mijns inziens zin in deze
opstellen ook aan die kant van de politiek aandacht te geven. In
sportverslagen wordt vaak gezegd, dat het spelpeil niet hoog was,
omdat de slechte tegenstander niet toestond dat er behoorlijk
werd gespeeld; je speelt zo goed als je tegenstander dat mogelijk
maakt. Daar is erg veel van waar, ook in de politiek. Een goede
minister verhoogt ook de kwaliteit van zijn tegenspelers, de par
lementariërs; en omgekeerd, natuurlijk. Is een minister terughou
dend, saai, weinig ondernemend, kent hij zijn zaakjes slecht en
houdt hij zich angstvallig vast aan de teksten die zijn ambtenaren
voor hem maakten, dan kan de kamer op zijn kop gaan staan, maar
dan gebeurt er niet veel.
Natuurlijk zou aan zo'n ministerieel Ie
pen zo gauw mogelijk een eind gemaakt
moeten worden, maar hiervoor heb ik
al verteld waarom dat in coalitie-
Nederland zo moeilijk is. Het gevolg is
bij voorbeeld geweest, dat het departe
ment van binnenlandse zaken in het
verleden enkele keren beheerd is ge
weest door, politiek gesproken, nullitei
ten, waardoor onze bestuurlijke organi
satie nog steeds verre van doelmatig is.
Daartegenover ontmoette de kamer na
de oorlog bijna steeds ministers van
economische zaken die theoretisch
hooggeschoold waren en hun gedachten
uitstekend konden verwoorden; zoda
nig zelfs dat de soms betrekkelijk ge
ringe praktische prestaties van enkelen
vrijwel helemaal schuilgingen onder de
glanzende parlementaire opvoering.
Profiel
Het is eigenaardig, maar tot nu toe
heeft niemand geprobeerd een profiel
te schetsen van een Nederlandse minis
ter, zelfs niet sinds dat de laatste tijd zo
in de mode is gekomen voor commissa
rissen en burgemeesters. In de litera
tuur wordt vrijwel uitsluitend aan
dacht gegeven aan de staatsrechtelijke
kant van het ambt. Er zitten echter ook
heel wat andere belangrijke kanten
aan, die bij enigszins vergelijkbare
functies (nog?) ontbreken. Ik herinner
mij de verbaasde teleurstelling van een
minister, die daarvóór president
directeur was geweest van een grote
onderneming, toen hij rechtstreeks
kennis maakte met het parlementaire
bedrijf: „Je moet hier maar voor ieder
een klaar staan en tekst en uitleg ge
ven; Jan en alleman heeft een mening
en staat publiekelijk tegen je aan te
schoppen". Hij was dat niet gewend,
had er een hekel aan en verdween dan
ook weer snel van het open Binnenhof
naar het beschermde milieu van het
grootste bedrijf in het bronsgroen ei
kenhout.
In 'Nasmaak en voorproef heb ik een
paar kanten van het ministersbestaan
getekend met als voorbeeld de minister
van financiën. Ik haal daar het volgende
uit aan (blz. 148 e.v.): „...Hij vormt de
eenhoofdige directie van een grote NV.
Die onderneming heeft een aandeel
houdersvergadering van 225 personen,
die permanent in zitting zijn en die op
elk moment de directeur 'naar welgeval
len' tot ontslag kunnen dwingen. De di
recteur is ook nog commissaris in een
stuk of twaalf andere grote onderne
mingen. Zijn beloning is ruwweg één
vijfde van wat in particuliere bedrijven
van die grootte in ons land wel gebruike
lijk is. Ook de minister van financiën is
de baas van zo'n zaak met 24.000 man
personeel".
„...Hij is veruit de grootste verpachter
en boer (Domeinen). Daarnaast zijn aan
hem rechtstreeks enkele bedrijven toe
vertrouwd, zoals de Staatsmunt en het
Rijksinkoopbureau, een formidabel
groothandelsbedrijf. Behalve dat is hij.
zoals gezegd, 'commissaris' in een stuk
of 12 andere ondernemingen, de depar
tementen van zijn collega's. In het kabi
net een soort holding company, komen
tenslotte alle draden bijeen en dient het
geheel tot een zinvolle structuur te wor
den gebreid. Deze vergelijking legt het
accent dus op de leidinggevende kant
van het ambt, het baas-zijn. Dat is m.i.
ook de voornaamste. Natuurlijk, een
kabinet en een minister moeten vóór al
les weten wat zij willen en hoe ze het
willen, maar - aannemende dat zij een
politiek hebben - doorslaggevend voor
het succes is of zij die wil ook waar krui
nen maken, of zij de 'Wille zur macht' en
die macht zelf hebben. Politicus én ma
nager dus".
Afstand
Ik heb geprobeerd wat meer aan de
weet te komen over het ministersambt,
zoals dat gezien wordt door mensen die
er vrijwel dagelijks mee te maken heb
ben: secretarissen-generaal (de hoogste
ambtenaar op het departement), ka
merleden en parlementaire journalis
ten. Als de ministers en staatssecreta
rissen aan het einde van hun rit zijn
gekomen, zal ik ook hun oordeel vra
gen. Ik vrees dat ze nu te weinig afstand
hebben genomen van hun baan.
Het onderzoekje ben ik half mei '76 be
gonnen. Behalve tot de veertien
secretarissen-generaal, heb ik een zelfde
vragenlijst over de 'vereisten' voor het
ministerschap voorgelegd aan een even
groot aantal ervaren collega's en aan
parlementaire journalisten die gemid
deld al zo'n tien jaar op het Binnenhof
hebben verkeerd. In de begeleidende
briefschreef ik: „...Mijn verzoek aan u is
nu of u bijgaande lijst wilt invullen. Het
betreft eigenschappen of opvattingen
waar verschillend over gedacht wordt.
Daarnaast heb ik nog een lijstje ge
maakt van waarschijnlijk door iedereen
gewenste eigenschappen. Natuurlijk
weet ik wel, dat ook een minister een
schaap met vijf poten moet zijn; een
schaap dat bovendien als het een beetje
wil jaarlijks vier lammeren moet wer
pen, vijf kilo wol leveren en tweeduizend
liter melk geven. Wat ik echter van u
graag zou weten is de volgorde van het
belang dat u aan de eigenschappen
geert. De in uw ogen belangrijkste krijgt
een 1, de onbelangrijkste een 15. Als ik
naar uw mening een belangrijk punt
niet heb genoemd dan schrijft u dat er
wel bij?" (De vragen waren niet toege
licht)
Zevenendertig van de gevraagden
stuurden de lijsten ingevuld terug, dik
wijls met enig commentaar erbij. En
kelen zouden graag, heel begrijpelijk,
nog wat verfijningen hebben willen
aanbrengen in het gevraagde oordeel.
Ook werd opgemerkt dat sommige uit
spraken niet voor alle ministers in ge
lijke mate gelden. Begrijpelijk is even
eens. dat de vraag of een minister 'on
baatzuchtig' zou moeten zijn, eigenlijk
een toelichting vereist. Eén van de on
dervraagden zei dat als bedoeld is 'on
kreukbaarheid' die eigenschap uiter-
Een minister moet; A B
1. over 'politieke moed' beschikken en impopulariteit niet
schuwen, 31 6
2. doordrongen zijn van de noodzaak van eenheid van het al
gemeen regeringsbeleid tart 4 reglement van orde minister
raad). 28 6
3. Belang stellen in een intensieve persoonlijke samenwerking
met de departementale beleidsambtenaren; 19
$-6. de 'baas' zijn op liet departement; 16 IS
bestuurservaring hebben; 19 12
zijn opvattingen kort, bondig en vlot kunnen venvoorden; 17 17
7-8 er naar streven vertegenwoordigers van organisaties die op
'zijn' terrein werken geregeld te ontmoeten; u 22
goede contacten hebben en houden met zijn eigen fractie; io 23
9. 'herkenbaar'zijn en blijven voor zijn eigen partij; u 20
10. goede contacten met de pers hebben of, zo nodig, maken, s 23
11. parlementaire ervaring hebben; 11 16
12-13. voornemens in de eerste plaats met de departementale ad
viseurs bespreken; 6 14
organisatorische zaken van het departement aan de
secretans-generaal overlaten. 5 19
14. een vakman zijn op het terrein van het departement. 0 9
15. in het parlement niet van een geschreven tekst afwijken,
mede om een nauwgezette woordkeus te verzekeren. 0 3
A: erg mee eens.
B: mee eens;
C; twijfel;
D: niet mee eens.
dan bij de secretarissen-generaal en oe
kamerleden. Dat bij het oordeel van de
ambtenaren de eigen ervaring met een
beperkt aantal ministers zwaarder zal
hebben gewogen dan bij de beide andere
groepen, die hele rijen ministers voor
hun ogen voorbij zullen hebben laten
trekken, ligt ook voor de hand. Boven
dien hebben zij, de ambtenaren, veelal
alleen rechtstreekse ervaring op hun ei
gen departement.
Het ligt ook wel een beetje voor de hand,
dat slechts één secretaris-generaal twij
felde of de organisatorische zaken wel
aan hem overgelaten moesten worden,
en dat secretarissen-generaal gemid
deld positiever stonden tegenover de
noodzaak van samenwerking met be
leidsambtenaren en het hen vroegtijdig
betrekken in beleidsvoornemens.
Evenmin was het voor mij een verras
sing dat de kamerleden en journalisten
meer gewicht gaven aan parlementaire
ervaring dan de ambtenaren, en dat van
de laatstgenoemden drie vonden dat
'hun' minister niet van de geschreven
tekst moet afwijken. Daarentegen had
ik niet kunnen vermoeden dat van de
journalisten slechts twee het er 'erg mee
eens' waren dat een minister goede con
tacten met hen moet hebben. Maar over
het geheel genomen leidde de afweging
binnen elke groep tot vrijwel hetzelfde
resultaat.
Schaap
u de tweede reeks, de persoonlijke
eigenschappen die een minister nodig
heeft om zijn werk goed te kunnen
doen. Behalve de mogelijke dertien die
ik had genoemd, werden er nog dertig
aan het rijtje toegevoegd. Het excel
lente schaap werd daardoor tot een
echte duizendpoot omgebouwd. Dit
was het resultaat (in volgorde van be
langrijkheid):
1. snel de kern van een zaak zien: 150
punten;
2. snel en overwogen beslissingen
kunnen nemen: 178 punten;
3. leiderskwaliteiten bezitten met
mensen kunnen omgaan181 pun
ten;
4. kunnen inspireren en stimuleren:
231 punten;
5. kunnen luisteren: 239 punten;
6. overtuigingskracht hebben: 268
punten;
7. een ijzeren gestel hebben: 271 pun
ten;
8. kunnen delegeren: 273 punten;
9. zelfspot beoefenen (gevoel voor hu
mor hebben): 310 punten;
10. zelfbeheersing hebben: 323 punten;
11. zonder vooroordelen zijn: 350 pun
ten;
12. onbaatzuchtig zijn: 367 punten;
13. een tv-persoonlijkheid zijn: 453 pun
ten.
Het is opvallend dat ook nu typische'
bewindvoerderseigenschappen hoog
genoteerd staan. Wat we precies van de
laatst genoemde eigenschap, tv-
persoonlij kheid, moeten denken weet ik
eigenlijk niet. Ik denk dat de vraagstel
ling de gedachte zou kunnen oproepen
dat een minister niet directeen persoon
lijkheid hoeft te zijn, maar het deson
danks wel goed moet doen voor de tv:
een mooie jongen die geen vent hoeft te
zijn. Hoe het zij, niemand heeft het voor
'een tv-persoonlijkheid' opgenomen; de
hoogste plaats die één ondervraagde
toekende was een gedeelde negende.
Luisteren
Ook bij deze toets was er weinig ver
schil in opvatting tussen de drie groe
pen beoordelaars. De secretarissen-
generaal hadden het bezitten van lei
derskwaliteiten en het kunnen delege
ren sterker voorop staan en gaven het
hebben van overtuigingskracht een la
gere plaats; de kamerleden stelden erg
veel prijs op het kunnen luisteren en
schatten ook het hebben van overtui
gingskracht hoger dan de andere
beoordelaars. De journalisten bena
derden het gemiddelde het dichtst.
En nu de aanvullende opmerkingen.
Enkele ervan had ik zeker direct al in de
lijst moeten opnemen. In het bijzonder
denk ik daarbij aan de eigenschap die
vijf keer werd genoemd, namelijk 'eer
lijk en open' zijn. Ik had dat kunnen we-
aard hoog genoteerd moet worden. Zou
bedoeld zijn 'belangeloos', in de zin van
geen behoorlijke beloning en andere ar
beidsomstandigheden verlangend, dan
zou de klassering laag worden.
Zelfbeheersing
Zo waren er nog wel enkele aan- en op
merkingen. „Als zelfbeheersing geldt
ten opzichte van alcohol en secretares
se, dan zeg ik ja, maar ten opzichte van
het parlement ben ik (soms) geneigd
néé te zeggen". Iemand antwoordde op
'een minister moet organisatorische
zaken in het departement aan de
secretaris-generaal overlaten'; 'daar
ben ik het mee eens, tenzij deze zaken
politiek gevoelig liggen'. Opgemerkt
werd bovendien nog dat een negental
van de opgesomde persoonlijke eigen
schappen genoemd alle te maken heb
ben met leiderskwaliteiten. Ze horen
bij elkaar en geven de hoofdeigen
schappen weer van een goede 'all
round manager'. En aan die eis behoort
een minister allereerst te voldoen, al
dus deze ondervraagde.
Bij 'onbaatzuchtig zijn' stelde een jour
nalist de vraag: „Wanneer is bij minis
tersbenoemingen ooit op karakter ge
let?" Over de eigenschap 'zonder voor
oordeel zijn', merkte iemand op: „Voor
oordelen kunnen In beperkte mate heel
nuttig zijn. Wat is de politiek zonder
vooroordelen?" „Iedereen, dus ook een
minister, heeft recht op ten minste twee
tot drie onafneembare vooroordelen",
aldus eenjoumalist. Een ander meende
dat de verschillen tussen de persoon
lijke eigenschappen minimaal zijn. Een
minister zal voor vrijwel alle dertien ei
genschappen een voldoende moeten ha
len. Interessant was ook wat een kamer
lid antwoordde: ,,'t Lukt me maar niet
de lijsten zó ingevuld te krijgen dat ik
het ook nog eens kan worden Over
igens, wat is zo'n volgorde arbitrair als je
er echt even over nadenkt. Ben toch be
nieuwd!"
Meningen
De meningen van kamerleden,
secretarissen-generaal en journalisten.
Ik geef nu eerst de uitkomsten, waarbij
ik de antwoorden van de drie groepen
bij elkaar heb geteld. De algemene en
persoonlijke vereisten die het meest
noodzakelijk worden geacht heb ik
beide keren voorop gezet en die met de
laagste scores onderaan.
ten. Toen wij in 1961 en 1963 aan jonge
kiezers vroegen het beeld te schetsen
van 'de ideale politieke leider' werden
de volgende eigenschappen het hoogst
gewaardeerd (in volgorde van belang
rijkheid): sterke leider; werkelijk eerlijk
en oprecht; durft onprettige, maai
noodzakelijke beslissingen aan; wekt
vertrouwen; politiek ervaren: vecht
voor zijn mening; stelt landsbelang bo
ven partijbelang; durft zelfstandig be
slissingen te nemen; man van bescha
ving (Nasmaak en Voorproef, blz. 10).
Ook nu zou, zonder twijfel, deze eigen
schap hoog op de lijst zijn gekomen. Ie
mand voegde 'betrouwbaar zijn' toe; dal
is zowat hetzelfde als 'eerlijk en open
zijn'.
Er waren nog enkele eigenschappen die
meer dan één keer werden genoemd,
namelijk: 'een dikke huid hebben',
'creatief zijn', 'matig zijn' en 'een goed
spreker zijn'.
De volgende eigenschappen werden elk
één keer genoemd. Het is een erg bonK
rij: kunnen relativeren, fouten durvea
maken, fouten durven toegeven, fouten
durven goedmaken (verkeerde besllj
singen terugdraaien), toekomstvia
hebben, breed georiënteerd zijn, demj
craat zijn in hart en nieren, een overt
ging hebben (een principiële houdia
hebben), zich verantwoordelijk voele
voor de menselijke kanten van het be
leid, zich verantwoordelijk weten voet
de hem toevertrouwde stoffelijke belan
gen, Initiatieven nemen, goed gevoel
voor politieke verhoudingen en moge
lijkheden hebben, opvattingen kort
kunnen verwoorden, beloften waarma
ken, samenhangen zien met zaken bui
ten het eigen vakgebied, een persoon
lijkheid zijn, zich dienaar van de kroon
weten, een gezin hebben dat meeleeft,
de wet eerbiedigen, internationale erva
ring hebben, ruimte kunnen scheppen
voor persoonlijk leven, nauwgezet zijn
gevoel hebben voor ideologische ach
tergronden, zonder valse bescheiden
heid zijn, kenner van het parlementair
systeem zijn.
Wat mij in deze reeks opnieuw opvalt
is dat aan de dertien overwegend zake
lijke eigenschappen die ik in mijn rijtje
had gezet een flink aantal 'christelijke
en maatschappelijke deugden' toege
voegd worden. Een Nederlandse minis
ter moet een fatsoenlijke kerel zijn a
een bekwaam leider; en in die volgorde
alsjeblieft! Aldus, lijkt mij, de bewo
ners van en rond het Binnenhof.
Het meest opvallende in dit overzicht
lijkt mij het feit dat twee
'mentaliteits'-punten vooropstaan.
Daarbij maak ik de kanttekening dat,
in de weken van de beantwoording,
deze twee kwesties volop aan de orde
waren, zowel in de Bloemenhove-zaak
(abortus) als bij de leverantie van
kerncentrales aan Zuid-Afrika. Het is
niet uitgesloten dat dit enigszins op de
antwoorden van invloed is geweest.
Over de volgende vier punten werd vrij
wel gelijk geoordeeld. Ze betreffen alle
vier de bewindsvoerderskant van de
functie. Pas daarna komen de meer poli
tieke kanten van het werk.
Opvallend is dat het vakman-zijn niet
erg nodig wordt gevonden. Minder ver
rassend, althans voor mij, was het oor
deel over de papieren verhalen in de
kamer. Vooral als je weet - en de beoor
delaars weten dat allemaal - dat de
teksten bijna nooit zelf door de voorle
zers zijn gemaakt. Bovendien is het de
laatste tijd een merkwaardige ge
woonte van bewindslieden geworden
om dat ook duidelijk te laten blijken...
Grote verschillen in opvatting tussen de
drie groepen waren er niet. De spreiding
onder de journalisten was wat groter