DRIEMAAL THE ACADEMY
DE ENIGE TIJDING VOOR ARME
LANDEN IS DE JOBSTIJDING
BEWOON
DE
WERELD!
TIJD VAN BEZINNING
18
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1976
„Als hervormden en gereformeerden bereid zijn elkaar te zoeken - waar vinden ze dan
elkaar? In de Gereformeerde Kerk, waar alle hervormden binnentrekken? In een her
vormde gemeente, waarvan alle gereformeerden lid worden? Of in het midden tussen
beide kerken, nadat aan weerskanten alle scherpe kantjes eraf geslepen zijn?" Dit zijn
een paar zinnetjes uit het 'gespreks-werk-boek om samen verder te komen', dat is uitge
komen onder de titel: Te gek om los te lopen'.
In een oud sprookje wordt verteld
hoe een koning aan zyn voornaam
ste raadsheer vroeg: „Zeg mij, hoe
leven de mensen in mijn land?" De
raadsheer antwoordde: „Och, sire -
zij worden in pijn geboren, leven
dan een poosje onder ellendige
omstandigheden en vervolgens
gaan zij dood". Hoewel het
sprookje wil illustreren dat alle
mensen op aarde in de cyclus van
geboorte en dood gevangen zitten,
lijkt het er veel op dat het verhaal
speciaal is geschreven voor de
mensen in de ontwikkelingslanden.
Hun vooruitzichten zijn inderdaad
niet veel beter dan door de raads
heer in het sprookje werd ge
schetst. In de aflevering van de vo
rige week zagen wij dat daar
weinig aan te veranderen is. Zo
lang het rijke deel van de wereld
niet bij mate is om een werkelijk
grootscheepse ontwikkelingssa
menwerking met het arme deel van
de wereld tot stand te brengen, zal
de toekomstverwachting van een
kind in de derde wereld uit niet
veel anders bestaan dan: honger,
ellende, ziekte en tenslotte de
dood.
Ontwikkelingshulp en ontwikkelingssteun,
die te beperkt zijn om blijvende wijzigingen
aan te brengen in de economische structuur
van de ontwikkelingslanden, kan zelfs als
middel bijna even erg zijn als de kwaaL
Aangezien deze kwaal - het sterven van
honger op een aarde die alle mensen ruim
schoots zou moeten kunnen voeden - een
ten hemel schreiend schandaal is, kan men
het begrijpen dat sommigen zeggen dat elke
vorm van effectieve bijstand aan de arme
landen, verantwoord is. Of die bijstand nu
door politieke of door economische motie
ven van de rijk.- landen tof die van het oost-
blok) wordt ingegeven - alles is beter dan de
hongerdood. Het doel heiligt de middelen.
„Erst kommt das Fressen en denn kommt
die Moral", zo zegt men het Berthold Brecht
na. En Inderdaad: de vraag is gewettigd
waarmee de arme landen het beste af zijn:
met een ontoereikende humanitaire steun,
die door idealistische regeringen of organi
saties wordt gegeven, of met een wellicht
uit berekening gegeven hulp, die tenminste
omvangrijk genoeg is om blijvend de hon
ger in de arme landen uit te bannen. De
naastenliefde hangt af van de gunst van een
wisselend, emotioneel getij. Een wegens po
litieke of economische motieven verleende
steun is veelal zakelijker van opzet en heeft
als drijfveer in wezen het eigenbelang van
de gever, een solide basis, ook al staat het
zo niet in het Evangelie.
Zelfbehoud
Een uit economische overwegingen tot
stand gekomen ontwikkelingssamenwer
king ontvangt doorgaans geen sympathie
bij ons in het westen. Dat is te begrijpen,
omdat daaronder in het algemeen wordt
verstaan: het helpen van arme mensen, met
het doel ze enige tijd later des te effectiever
te kunnen uitbuiten. De zakenmoraal waar
van hier sprake is. bestaat hieruit, dat men
een schaapskudde moet zien te vormen,
met geen ander doel dan op een geschikt
moment die kudde te slachten en op te
eten. Dit is echter niet alleen een slechte,
doch ook een domme zakenmoraal. die in
de meeste handelsbetrekkingen in de wes
terse wereld al lang geleden is verlaten De
eigentijdse handelsmoraal zegt, dat het in
derdaad gewenst is om schaapskudden te
vormen, doch niet om ze te slachten, doch
om ze te scheren en vervolgens de wol te
verkopen. De belangen van de kudde èn
van de man die haar heeft georganiseerd,
lopen tot op zekere hoogte parallel. Op
grond van deze moraal zou men zich kun
nen voorstellen, dat het westerse
industriële- en handelsapparaat vroeger ol
later een meer zorgzame aandacht zal gaan
besteden aan een aantal landen in de derde
wereld. De 'markten' van deze, veelal volk
rijke landen, komen scherper in beeld
naarmate het westerse produktie-apparaal
langs machinale weg steeds meer goederen
voortbrengt die door de traditionele mark
ten niet meer kunnen worden opgenomen
Deze markten raken in snel tempo overver
zadigd en daarom moeten er nieuwe worden
ontsloten. Echter: een afzetmarkt in een
arm land is op dit moment nauwelijks inte
ressant, omdat er op die markt geen koop
kracht aanwezig is. Een concern uit het
westen, dat zulke markten wil ontsluiten,
zou dat dan ook alleen maar kunnen doen,
nadat er een soort sociale diepte
investeringen in die markt zijn gedaan
Door een vergroting van zijn koopkracht
wordt de arme een koper.
nen leveren. Een olieland is voor de handel
uiteraard interessanter dan een land waar
alleen landbouw en veeteelt worden beoe
fend. om nog maar te zwijgen van landen
waar permanente hongersnood heerst om
dat het klimaat en de bodemgesteldheid
tegen de mensen samenspannen. Het ge
volg van een ontwikkelingssamenwerking
uit economische motieven, als een wissel op
de toekomst, is dan ook dat er voor de echte
hongerlanden geen perspectieven in zitten
De enige tijding die te verwachten hebben
is een jobstijding Deze landen zullen aan
gewezen blijven op ontwikkelingssteun of
voedselhulp, maar men moet vrezen dat.
deze steun en hulp nimmer voldoende zul
len zijn om de honger in zo'n land uit te
bannen. Gebieden als de Sahel lijken door
hun klimatologische omstandigheden ge
doemd te zijn om op het wereldtoneel de rol
te spelen van 'de arme die u altijd bij u zult
hebbenDeze armen vertonen het gelaat
van Christus in zijn weerloosheid. Zelfs als
domein van politieke actie zijn de echte
hongerlanden niet geschikt, omdat de be
volking over het algemeen in doffe apathie
verkeert Zodoende blijven zij ook versto
ken van de politieke gunst en de daaruit
voortvloeiende materiele bijstand, van de
machtigste naties op aarde.
Triage
Keuze
Aangezien een steun als hier bedoeld
geen vorm van filantropie is, moet men
verwachten dat de westerse ondernemers
de landen waarin afzetmarkten langs de
weg van vóór-investeringen worden
geopend, zorgvuldig zullen kiezen. Aller-eers t
komen in aanmerking: die landen die
in ruil voor de geboden ontwikkelingssa
menwerking, onmisbare grondstoffen kun-
1—laten wij ons eens proberen voor te stel
len, dat de landen van het westen en het
oostblok tesamen zouden besluiten tot een
belangeloze, zeer omvangrijke ontwikke
lingssamenwerking met de arme landen.
Zouden de armsten dan aan de hongerdood
ontsnappen? Het antwoord moet ontken
nend luiden. De omvang van de nood in de
wereld dwingt zelfs de rijkste naties tesa
men tot een selectief ontwikkelingsbeleid
De grondslag voor een dergelijk beleid zijn
in de jaren '70 geformuleerd en zij worden
aangeduid met het woord 'triage'. De filoso
fie achter "triage' is deze: beperkte steun is
bijna even fataal als helemaal geen steun,
omdat deze beperkte steun een stimulans
voor een ongewenste bevolkingsgroei is.
Overvloedige steun kan men echter, omdat
ook het rijke deel van de wereld beperkte
mogelijkheden heeft, maar aan een bepaald
aantal landen geven. Men moet haar als het
ware doseren. Bij deze dosering wordt uit
gegaan van het criterium dat een land
waarmee men ccn ontwikkelingssamenwer
king begint, een zekere levenskans moet
hebben. Landen die in een hopeloze situatie
verkeren (wij denken weer aan de Sahelzó-
ne) moet men volgens 'triage' dan ook maar
gewoon afschrijven. Het geld dat zodoende
wordt bespaard, kan dan ten goede komen
aan de landen die althans énige vooruit
zichten op een blijvende verbetering van
hun economische standaard bieden. Naast
deze twee categorieën landen onderscheidt
de 'triage'-strategie nog een derde catego
rie, die van de kansarme landen. Deze lan
den zouden een hulp moeten ontvangen die
voldoende is om de ergste nood te lenigen.
'Triage' berust op uit computers verkregen
wetenschap, dat er tussen nu en het jaar
2000, een miljard mensen in de arme landen
zullen sterven als er in onze manier van
ontwikkelingshulp geven niets verandert.
Door een selectief uitgevoerde ontwikke
lingssamenwerking door de westerse- en de
Oostbloklanden tesamen, kan men de dood
van een half miljard mensen wellicht voor
komen. Maar dat is alleen mogelijk indien
men 'triage' toepast. Verdeelt men het hele
hulppotentieel over alle arme landen
tegelijk, dan is het gevolg: een voort
woekeren van de honger en de dood Het
aantal slachtoffers ligt dan beduidend ho
ger dan het half miljard.
Als Caesar
Ook bij 'triage', die ln feite het beginsel
van de 'survival of the fittest' (overleving
van de sterkste) in het beleid opneemt, zijn
de allerarmsten wederom het kind van de
rekening. Om die reden en ook wegens de
kille, wiskundige manier waarop het pro
bleem wordt benaderd, verafschuwen veel
mensen het triage-idee. Men zegt: „Op
nieuw hebben de rijken het lot van de ar
men in handen. De rijken zetten zichzelf te
kijk als Ceasar, die met één handbeweging
de één het leven gunt en de ander aan de
dood overlevert. De mens gaat voor God
spelen door te bepalen op welke plaatsen de
schepping wél en op welke plaatsen zij niet
tot. een zegen voor de mensheid zal zijn". De
voorstanders van 'triage' gebruiken als ar
gument, dat wij voor een noodtoestand
staan en dat. nietsdoen erger is dan selec
tieve steun geven Zij gebruiken daarbij het
voorbeeld van een chirurg die in eeen front-
hospitaal werkt, en die bij het beoordelen
van de aangevoerde gewonden óók triage
toepast. Hopeloze gevallen opereert hij niet.
want in de aan deze patiënten bestede tijd
zullen er meerdere anderen, die wél een le
venskans hadden als zij tijdig werden
geopereerd, sterven. De vergelijking gaat
natuurlijk maar gedeeltelijk op. In front
hospitalen worden de gewonden volgens
objectieve, medische criteria beoordeeld.
Hun toestand is acuut en de medische
macht schiet tekort (ook als men zich niet
aan het front zou bevinden) om hen te red
den Bij 'tnage' in de ontwikkelingssamen
werking schrijft men hele generaties af die
nog geboren moeten worden en verklaart
men als ongeneeslijk, wat in feite heel een
voudig te genezen is. namelijk de honger.
Een ander ernstig bezwaar tegen ontwikke
lingssamenwerking volgens 'triage' is. dat
er bij beantwoording van de vraag welke
landen zullen worden geholpen, ook poli
tieke en militaire overwegingen een rol zul
len gaan spelen. Niet alleen de voedseldes
kundigen zullen de regeringen inzake
'triage-hulp' adviseren, maar evenzeer de
C.I.A. en de daarmee vergelijkbare dien
sten. Het is echter de vraag of een effectieve
ontwikkelingssamenwerking zonder enige
vorm van 'triage' mogelijk i3. Men vestigt
nu zijn hoop op het Handvest van de Eco
nomische Rechten en Plichten van Staten,
dat op 12 december 1975 met overgrote
meerderheid door de UNO-assemblee is
aanvaard Dit handvest verplicht de staten
om terwille van de internationale veiligheid -
en de vrede, de economische samenwerking
tussen eerste en derde wereld uit de sfeer
van de goodwill te halen en haar in wetten
vast te leggen. Kortom: een nieuwe, inter
nationale economische orde tot stand te
brengen. Deze orde moet levenskrachtig
worden door het besef, dat de eerste en de
derde wereld samen in hetzelfde schuitje
zitten en dat dit schuitje zal zinken als de
eerste wereld niet leert om vrijheid en wel
vaart met de derde wereld te delen. Of dit
Handvest, dat wel 'het rode boekje voor de
ontwikkelingslanden' wordt genoemd, hoop
voor de allerarmste landen betekent moet
nog steeds worden betwijfeld, tenzij de vi
tale landen in de derde wereld bereid zijn
om als trekpaarden voor de allerarmste
landen te fungeren. Indien zij dit werkelijk
opbrengen, dan houden zij het rijke westen
wél de spiegel voor
A. F. M. C. Koopman
II
Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor
•The Academy of St. Martin-in-
the-Fields' was deze maand in
Nederland op tournee en heeft
een - klein spoor van nieuwe uit
gaven op de plaat achtergelaten.
Hoe goed de Academy van Ne
ville Marriner 'in de markt' ligt,
bleek de afgelopen weken niet al
leen uit de 'volle zalen', het bleek
ook uit de gouden schijf die Mar
riner aangeboden kreeg, omdat
van hun opname met Vivaldi's
Vier Jaargetijden vijf
entwintigduizend exemplaren
waren verkocht. Men kan de po
pulariteit van het ensemble ten
slotte ook aflezen aan de klassieke
bestsellerslijst van Phonogram,
waarin acht platen van The Aca
demy bij de top-tien staan.
Zo'n aanhoudende populariteit
kan op den duur licht tot een ze
kere nonchalanche leiden, tot een
drijven-op-de-naam. Het aardige
van de Academy lijkt ons langza
merhand. dat vrijwel elke nieuwe
plaat treft door een voortdurende
aanstekelijke musiceervreugde.
De drie hier te signaleren uitgaven
getuigen ervan: drie Bach-
concerten op Argo, de vierde Beetr
hovensymfonieC.) plus de 'Grosse
Fuge' op Philips, een gevarieerde
promotieschijf via EMI.
Bach eerst. De plaat krijgt op de
label een handzuam programma
mee: 'Bueh concerti in transcrip
tion', Een paraplu, waaronder drie
concerten worden gevangen.
Transcripties, die even dienen te
worden gelokaliseerd. Het gaat
om het concert voor drie violen,
dat bekend is als het concert voor
drie klavecimbels BWV 1064, maar
waai-van het origineel mogelijk
niet van Bach zelf is; van dit werk
bestaat ook een transcriptie voor
fluit, hobo en viool. Voorts het
concert voor viool en hobo plus
strijkers naar BWV 1060, welk
werk ook als concert voor twee
klavecimbels bekend is en waar
van het origineel vermoedelijk een
verloren gegaan vioolconcert was.
Tenslotte het concert voor Duit en
strijkers naar BWV 1056, ook be
kend als klavecimbelconcert en
mogelijk in de originele vorm een
vioolconcert.
De zéér voor hun taak berekende
solisten zijn Carmel Keine. Ro
nald Thomas en Richard Studt in
BWV 1060 en Willem Bennett
(fluit) in BWV 1056. Behalve door
de solistische bijdragen - met de
lastigste partijen voor de drie vio
len - wordt de uitgave geschraagd
door naadloos samenspel van The
Academy en een opname, die uit
munt door fraaie ruimtelijke wer
king en helderheid. Opvallend,
dat deze Bachvertolkingen - hoe
levendig en met hoeveel ritmische
verve ook gedaan - toch nergens
een 'haastige indruk' maken, wat
een enkele keer bij een Vivaldi-
concert nog weieens wilde gebeu
ren.
(Argo ZRG 820, stereo).
Vijf juweeltjes
maar dat vermoedde u al Goede
opname. Een schijf om er gauw bij
te nemen, deze EMI 5 C 063-02718,
stereo.
Intrigerende Beethoven
De meest intrigerende in het rijtje
nieuwe Academy-uitgaven is zon
der twijfel de nieuwe Philips-
uitgave met de vierde symfonie
opus 60 van Beethoven, plus de
orkestrale versie van de 'Grosse
Fuge', de oorspronkelijke, later
zelfstandig uitgegeven finale van
het strijkkwartet opus 130. Beet-
hovens vierde is een werk. dat de
grenzen van het kamerorkest be
duidend overschrijdt, maar The
Academy is al eerder versterkt te
horen geweest, als een ensemble
tussen kamerorkest en - heden
daags - symfonieorkest., men her-
mnere zich een plaat met
Rossini-ouverlures en in dit ver
band nog aansprekender een
schijf met de eerste en de tweede
symfonie van Beethoven
Bij die laatste gelegenheid kon
men het ensemble van Marriner
een predikaat opdrukken, waar
het bij Bach geen aanspraken op
kan maken: een streven naar au
thenticiteit namelijk, naar een be
nadering van de bezetting toen.
De puristen, die The Academy
daarom bij Bach terzijde zullen
schuiven ren gunste van Harnon-
court of Leonhardt, kunnen de
groep in Beethoven aan het hart
drukken. Want ook al is The Aca
demy versterkt. Beethovens eer
ste en tweede symfonie klonken en
deze vierde klinkt m een 'uitge
dunde' bezetting, als men de uit
voeringen vergelijkt met die van
welk befaamd symfonieorkest
ook En de vertolkingen van de
eerste en tweede symfonie zo
waardevol maakte, treft hier op
nieuw: Beethoven komt muzikaal
gezuiverd tot klinken, de romanti
sche aankleve van de grote bezet
ting is verdwenen. Het is of men
de samenklanken weer hoort als
de eerste keer. Beethoven de ver
nieuwer komt weer tevoorschijn.
En de schaal, waarin wordt gemu
siceerd, blijkt met te klein. Dat de
.uitvoering daarnaast gekenmerkt
wordt door vitaliteit en spontani
teit laat zich raden: het werk staat
fraai in proporties, men zou alleen
een vraagteken kunnen zetten bij
de (te) sterke tempo-wisseling tus
sen menuet en trio. De 'Grosse
Fuge' dient ais toegift. Een van de
kranten sprak na een concert tij
dens de recente Nederlandse
tournee van 'een eensgezindheid
van uitvoering, die eigenlijk alleen
van doorgewinterde kwartetspe
lers verwacht zou mogen worden'.
Men krijgt hier een voorbeeld van
perfect samenspel aangeboden -
en in een voortreffelijk, zeer gedif
ferentieerd klinkend opnameka
der
(Philips 9500 033, stereo).
Geen nieuwe vertolkingen op de
EMI-uitgave, maar een hergroepe
ring van een aantal eerder door
The Academy vastgelegde wer
ken. Vijf juweeltjes van uitvoerin
gen, die werden samengebracht
op een billijk geprijsde promotie
plaat. Het programma: de 'Simple
Symphony' van Benjamin Britten
- een verrukkelijk, welluidend
werkje - de twaalf contradansen
WoO 14 van Beethoven, en drie
concerterende muziekjes, name
lijk het concert voor sopraanfluit
en strijkers van Handel met David
Munrow als solist, het adagio voor
viool een orkest kv 261, waarin Jo
sef Suk solieert en het concert
voor trompet en strijkers in D van
Telemann met solist John Wilbra-
ham.
Een erg plezierig programma -
met als hoogtepunten voor ons
Britten, Beethoven en Handel -
dat in handen van The Academy
sprankelend wordt uitgevoerd -
The Academy of St. Marlin-in-the-Fields
Hoeveel deze twee kerken ook gezamenlijk
mogen hebben (en dal wordt in de laatste
twintig jaar steeds meer) er blijft toch nog
een onderscheid tussen deze twee. Dat on
derscheid kunnen we vinden op het plaatse
lijke vlak. We kunnen het ook constateren
wanneer we zo zitten te luisteren naar wat
er op de synoden van deze beide kerken
wordt gezegd. Zelfs is dat het geval wanneer
het gaat over dezelfde onderwerpen. Toen
we dit zo eens constateerden, was prof.
Plomp het met ons eens. Maar toen hij
vroeg: zeg nu eens waarin dit bestaat, zaten
we beide met de moeilijkheid om aan te
duiden waarin dat nu precies lag. De
scherpe kantjes die vroeger onherroepelijk
naar voren kwamen, zijn er, wanneer we het
geheel van deze zusterkerken bezien, reeds
afgesleten. Op het plaatselijke vlak is dat
nog niet altijd het geval. Sinds 1834 toen de
Afscheiding uitbrak en sinds 1886 toen de
Doleantie haar beslag kreeg en sinds 1892
toen de Chr. Geref. Kerken en de Dolerende
Kerken samensmolten, zij het dan ook dat
er onderscheid bleef tussen de kerken A en
B en er in eén plaats twee gereformeerde
kerken konden zijn, hebben zowel de N-H
Kerk als de Geref. Kerken ieder hun eigen
geschiedenis gehad. Daaruit is veel te ver
klaren, maar niet alles, want aan beide kan
ten is men het er over eens dat deze twee
kerken veel en veel meer gemeenschappe
lijk hebben dan punten van verschil. En in
de tegenwoordige tijd worstelen beide ker
ken met precies dezelfde problemen en
wanneer we nu vragen naar het kerkzijn,
komen we in beide kerken dezelfde moeilijk
heden tegen als het er om gaat de kerkelijke
positie te bepalen. In beide kerken open
baart zich op het grondvlak van de gemeen
ten verschil van mening. We noemen al
leen maar het anti-racismefonds van de
Wereldraad van Kerken, maar zo zijn er
meer kwesties. De scheidingslijn loopt niet
meer tussen deze twee kerken. Ze gaat er
dwars doorheen.
Op het plaatselijke vlak spreekt men van de
Geref. Kerk te A. en van de hervormde ge
meente te A. In de Geref. Kerken ziet men
iedere plaatselijke kerk als een zelfstandig
geheel. In de N.H. Kerk spreekt men daar
van een gemeente, die een onderdeel is van
het grote geheel dat kerk wordt genoemd.
Dit lijkt een weg te cijferen gegeven en voor
velen is het dat ook wel. Toch zit er meer
achter dan dat het een bijkomstigheid is.
Abraham Kuyper verwierp de idee van de
volkskerk. De kerk moest alleen bestaan
uit ware belijders, die het synodale juk
moesten kunnen afwerpen om de belijdenis
in ere te kunnen herstellen. De noot uit de
wrange bolster wilde hij lospellen om zo een
vrije belijdende kerk te kunnen verkrijgen.
Hij meende dat dit plaatselijk zou kunnen
geschieden. Iedere gemeente werd kerk. De
staat diende neutraal te zijn. De idee van de
volkskerk leeft nog altijd in de hervormde
kerk. zoals de idee van de vrije kerk nog al
tijd voortleeft in de Geref. Kerken,. Aan
beide zijden is dit wel afgezwakt, maar de
historie van de voorgaande eeuwen is zo
maar niet weggevaagd.
Het gespreks-werk-boek opent met een ar
tikel van de geref. ds. D. N. Wouters: 'Sa
men op weg: een werkopdracht'. Op 17 en
18 sept. a.s. zullen de synoden van herv. en
de geref. kerken voor de tweede keer tesa
men vergaderen. (De eerste keer was in
1973). Eén synode? Zo vraagt ds. Wouters.
En hij antwoordt: „was het maar waar
Voorlopig zal het nog niet zover zijn dat de
kranten dit als voorpaginanieuws zullen
melden. We hebben gedroomd van een een
wording van beide kerken binnen tien jaar,
maar toen de droom voorbij was en we
wakker werden, zaten we weer middenin
het struikgewas van kerkelijke traagheid,
toenemende onverschilligheid, spraakver
warring, verontrusting, vergadermoeheid."
Na die eerste gezamenlijke synodale bijeen
komst is er ingesteld een 'interim-raad van
deputaten'. Er zijn een drietal werkgroepen
gekomen, die zich hebben bezonnen op het
belijden der kerk, op de samenwerking op
het plaatselijke vlak en op kerk-ordelijke
zaken die bij een samen-verdergaan aan de
orde zullen komen. Waarheen zijn deze twee
kerken nu samen op weg? Ds. Wouters con
stateert dat de oude tegenstellingen ver
schoven zijn. Ze zijn er nog wel. maar er zijn
andere tegenstellingen opgekomen die,
zoals reeds gezegd, dwars door beide kerken
heenlopen.
Het belangrijkste hoofdstuk van het
gespreks-werk-boek lijkt my het tweede
hoofdstuk: „Een roep om belijden'. Het is
van de hand van de hervormde dr. H. W.
Knijff. Belijden in 1976 is ook voor de kerk
een actuele zaak. Dr. Knijff grijpt telkens
weer terug op de Heidelbergse catechismus
en terecht. Van alle blijdenisgeschriften die
de herv. en geref. kerken gezamenlijk heb
ben, is deze catechismus (afgezien dan van
de apostolische geloofsbelijdenis) het stuk
neergeschreven belijden dat het meest wor
tel geschoten heeft in onze protestantse
kerken. Er zijn zondagen in deze catechis
mus die wij nu niet meer zouden schrijven,
De 16e eeuw was een andere, met andere
vragen en problemen dan die. waarmee de
kerken nu te worstelen hebben, maar toch,
hoe actueel kan er nu nog uit die vier eeu
wenoude catechismusworden gepreekt.En al
geeft hij niet veel meef_ dan een vin
gerwijzing, hoe actueel kan dr, Knijff dit
leerboek nu nog te zien. Wanneer de twee sy
noden gezamenlijk in de belijdenisgeschrif
ten die ze hebben, zoeken naar een uit>
gangspunt voor hun belijden in 1976, kun
nen ze daarvoor het best uitgaan van de
Heidelberger en van het eerste antwoord,
dat ik niet van mijzelf ben, maar toebehoor
aan mijn getrouwe Heiland Jezus Christus.
„Ik, die in deze keiharde wereld niet meer in
God geloven kan: ik, die mijn eigen wel
vaart consumeer tegen wil en dank - ik, die
niet meer weet wat ik mijn kinderen voor
het leven kan meegeven - die 'Ik' is niet van
zichzelf." „Neen, ik ben niet van mijzelf, niet
het slachtoffer van mijn situatie, niet het
produkt van mijn omstandigheden, niet het
willoos werktuig van de welvaart, niet de
verslaafde van welke verdoving ook - van
die allen ben ik niet! Zij zyn leugen en hun
slavernij is bedrog. Maar ik ben van de Heer
die mij heeft vrijgemaakt."
Van hier uit ziet dr. Knjjff het belijden van
de kerk als een getuigenis van Gods einde
loze ontferming Van hier uit ziet hij ook de
opdracht van de kerk in de wereld om aan
dit geloof gestalte te geven in een nieuwe
gemeenschap. „De gemeenschap, het
samen-zijn in Christus, is een absolute
voorwaarde om te kunnen belijden, om
nieuwe woorden en daden te vinden." Het
komt aan op het doorbreken van het indi
vidualisme. (wat altijd egoïsme is) Zelfzucht
is de wortel van alle kwaad. En zo valt op
het kerk-zijn. ook op het gezamenlijk kerk
zijn een extra nadruk. Woord en daad zullen
daar tesamen moeten gaan. Dit tweede
hoofdstuk lijkt ons daarom zo belangrijk,
omdat wij daarin zien de aanzet voor een
belijden van een kerk die weet te staan te
midden van vragen en problemen die onze
tijd oproept en waarop wij zo maar geen
antwoord hebben.
In het derde hoofdstuk krijgen we een over
zicht van hetgeen er door beide kerken ge
zamenlijk reeds nu wordt gedaan op het ge
bied van zending en werelddiakonaat. „De
zending kent geen Kampen en Utrecht." Er
is één zendingsblad, zij het dan ook dat ie
dere kerk daarin een eigen rubriek heeft,
omdat men nu eenmaal zit op verschillende
zendingsterreinen. Maar dit samengaan is
een getuigenis dat het één opdracht is. Het
volgende hoofdstuk sluit daarbij aan.
Daarin gaat het om het diakonale werk. Dif
samengaan zal de gemeenten (kerken) nog
dieper moeten raken dan nu reeds het geval
is. De plaatselijke Raad van Kerken zal zich
moeten werpen ook op het gezamenlijke
toerustings- en vormingswerk (hoofdstuk 4).
In deze tijd vol onzekerheden zullen wij dit
nodig hebben. Dit nog des te meer nu grote
delen van de bevolking van ons land (en
van andere landen) op een wijze worden
dooreengemengd, als we dit nog met hebben
meegemaakt.
Dat dit alles inspanning meebrengt, is van
zelfsprekend. Maar, op deze terreinen wordt
de vraag naar het samen op weg zijn drin
gender, want in beide kerken zit men met
precies dezelfde vragen. Tot die vragen be
hoort ook de afstand die er telkens weei
blijkt te zijn tussen de top van de kerk (de
synode) en de basis van de kerk. (de ge
meenten, kerken) Het woord 'synode' heeft
bij de goegemeente niet meer dezelfde
klank en inhoud als dat vroeger het geval
was. Het is altijd - en dat geldt voor iedere
kerk - een vraag hoeveel er van die top
werkelijk doordringt tot de basis, zodat het
wordt aanvaard Mogelijk is dat de 'achter
ban' of een deel daarvan onwillig blijft en
wat een synode besluit, langs zijn koude
kleren laat heengaan. In dit opzicht luistert
het. naar myn gedachten in de geref. kerken
nauwer dan in de hervormde en daarin zui
len wy ze alleen maar prijzen.
Bijna aan het slot van het boekje vinden we
een tekening van twee mannen in toga met
bef (predikanten dus) die elkaar bestrijden
met een zwaard in de vorm van een kruis,
terwijl ze als schild een groot boek (kennelijk
de bijbel) gebruiken. Is die tijd voorbij? De
gemeenten (kerken) zullen het antwoord
moeten geven. Het is niet meer voldoende
dattweesynodenvergaderen.Vooralopplaat-
selijk niveau zullen de kerken moeten zien
elkaar te ontmoeten.
Brengt vruchten voort die
passen bij bekering" was
het thema van de prediking
van Sint Jan de Doper.
Geldt dit altijd, dan zeker in
de grote Vastentijd, die zeer
aanstaande is.
Over niemand die zich in
dertijd aanbood om gedoopt
te worden verbaasde zich
Sint Jan tenzij over Jezus.
Hij veronderstelde dat ie
dereen het doopsel van be
kering nodig had. En wie
van ons zou durven heive
ren dat hij brandschoon is?
De apostel Jacobus zegt:
„We zondigen allemaal vele
malen per dag". En als men
dan zegt. dat hij zich wat
sterk uitdrukt, dan blijft er
toch altijd wel wat om te
verbeteren.
God neemt de zondigheid en
dus ook de bekering heel se
rieus. Zondigheid tast het
geluk van de mens aan. En
omdat God ons intens be
mint, ons alleen maar ge
lukkig ivil zien, roept Hij
ons door Zijn profeten op
tot bekering. Die oproep be
horen wij ernstig te nemen.
Zijn vreugdevolle bood
schap is voor alle mensen.
Wie van ons zou durven
zeggen, dat hij geen Redder
nodig had, dat Christus
voor hem. niet geboren had
hoeven te worden, dat Hij
alleen voor anderen aan het
kruis is gestorven. Iedereen
weet toch dat er bij hem iets
te bekeren is. Niemand van
ons hoeft bij de schuldbelij
denis zijn mond te houden
en te kijken en te luisteren
naar zijn buurman, die zegt;
„Door mijn schuld, door
mijn grote schuld". Het is
natuurlijk niet goed voor
een mens dat hij misplaat
ste schuldgevoelens heeft,
dat hij zondigheid ziet, waar
die niet is. Het is evenmin
goed dat hij niet ziet waar
hij fouten maakt. Overdrij
ven is nooit goed. Ook in de
mengeling van zondigheid
en heiligheid die we in ons
dragen behoren we een
evenwichtig oordeel te heb
ben. Daarom is een regel
matig overzicht van onszelf
op zijn plaats.
De aanstaande voorberei
ding op het Hoogfeest van
Pasen is altijd een geschikte
tijd om ons te bezinnen, te
herstellen en te verheffen op
een hoogte die God van ons
verioacht.
God van Zijn kant kan in
Zijn liefde tot ons niet an
ders dan ons reddend tege
moet treden. In dit verband
vergeten we niet wat de
apostel Johannes zegt
„God heeft Zijn Zoon naar
de wereld gezonden, niet om
de wereld te veroordelen,
maar opdat de wereld gered
zou worden"
W. Clement
pastoor Lewedorp