DRIEMAAL THE ACADEMY DE ENIGE TIJDING VOOR ARME LANDEN IS DE JOBSTIJDING BEWOON DE WERELD! TIJD VAN BEZINNING 18 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 21 FEBRUARI 1976 „Als hervormden en gereformeerden bereid zijn elkaar te zoeken - waar vinden ze dan elkaar? In de Gereformeerde Kerk, waar alle hervormden binnentrekken? In een her vormde gemeente, waarvan alle gereformeerden lid worden? Of in het midden tussen beide kerken, nadat aan weerskanten alle scherpe kantjes eraf geslepen zijn?" Dit zijn een paar zinnetjes uit het 'gespreks-werk-boek om samen verder te komen', dat is uitge komen onder de titel: Te gek om los te lopen'. In een oud sprookje wordt verteld hoe een koning aan zyn voornaam ste raadsheer vroeg: „Zeg mij, hoe leven de mensen in mijn land?" De raadsheer antwoordde: „Och, sire - zij worden in pijn geboren, leven dan een poosje onder ellendige omstandigheden en vervolgens gaan zij dood". Hoewel het sprookje wil illustreren dat alle mensen op aarde in de cyclus van geboorte en dood gevangen zitten, lijkt het er veel op dat het verhaal speciaal is geschreven voor de mensen in de ontwikkelingslanden. Hun vooruitzichten zijn inderdaad niet veel beter dan door de raads heer in het sprookje werd ge schetst. In de aflevering van de vo rige week zagen wij dat daar weinig aan te veranderen is. Zo lang het rijke deel van de wereld niet bij mate is om een werkelijk grootscheepse ontwikkelingssa menwerking met het arme deel van de wereld tot stand te brengen, zal de toekomstverwachting van een kind in de derde wereld uit niet veel anders bestaan dan: honger, ellende, ziekte en tenslotte de dood. Ontwikkelingshulp en ontwikkelingssteun, die te beperkt zijn om blijvende wijzigingen aan te brengen in de economische structuur van de ontwikkelingslanden, kan zelfs als middel bijna even erg zijn als de kwaaL Aangezien deze kwaal - het sterven van honger op een aarde die alle mensen ruim schoots zou moeten kunnen voeden - een ten hemel schreiend schandaal is, kan men het begrijpen dat sommigen zeggen dat elke vorm van effectieve bijstand aan de arme landen, verantwoord is. Of die bijstand nu door politieke of door economische motie ven van de rijk.- landen tof die van het oost- blok) wordt ingegeven - alles is beter dan de hongerdood. Het doel heiligt de middelen. „Erst kommt das Fressen en denn kommt die Moral", zo zegt men het Berthold Brecht na. En Inderdaad: de vraag is gewettigd waarmee de arme landen het beste af zijn: met een ontoereikende humanitaire steun, die door idealistische regeringen of organi saties wordt gegeven, of met een wellicht uit berekening gegeven hulp, die tenminste omvangrijk genoeg is om blijvend de hon ger in de arme landen uit te bannen. De naastenliefde hangt af van de gunst van een wisselend, emotioneel getij. Een wegens po litieke of economische motieven verleende steun is veelal zakelijker van opzet en heeft als drijfveer in wezen het eigenbelang van de gever, een solide basis, ook al staat het zo niet in het Evangelie. Zelfbehoud Een uit economische overwegingen tot stand gekomen ontwikkelingssamenwer king ontvangt doorgaans geen sympathie bij ons in het westen. Dat is te begrijpen, omdat daaronder in het algemeen wordt verstaan: het helpen van arme mensen, met het doel ze enige tijd later des te effectiever te kunnen uitbuiten. De zakenmoraal waar van hier sprake is. bestaat hieruit, dat men een schaapskudde moet zien te vormen, met geen ander doel dan op een geschikt moment die kudde te slachten en op te eten. Dit is echter niet alleen een slechte, doch ook een domme zakenmoraal. die in de meeste handelsbetrekkingen in de wes terse wereld al lang geleden is verlaten De eigentijdse handelsmoraal zegt, dat het in derdaad gewenst is om schaapskudden te vormen, doch niet om ze te slachten, doch om ze te scheren en vervolgens de wol te verkopen. De belangen van de kudde èn van de man die haar heeft georganiseerd, lopen tot op zekere hoogte parallel. Op grond van deze moraal zou men zich kun nen voorstellen, dat het westerse industriële- en handelsapparaat vroeger ol later een meer zorgzame aandacht zal gaan besteden aan een aantal landen in de derde wereld. De 'markten' van deze, veelal volk rijke landen, komen scherper in beeld naarmate het westerse produktie-apparaal langs machinale weg steeds meer goederen voortbrengt die door de traditionele mark ten niet meer kunnen worden opgenomen Deze markten raken in snel tempo overver zadigd en daarom moeten er nieuwe worden ontsloten. Echter: een afzetmarkt in een arm land is op dit moment nauwelijks inte ressant, omdat er op die markt geen koop kracht aanwezig is. Een concern uit het westen, dat zulke markten wil ontsluiten, zou dat dan ook alleen maar kunnen doen, nadat er een soort sociale diepte investeringen in die markt zijn gedaan Door een vergroting van zijn koopkracht wordt de arme een koper. nen leveren. Een olieland is voor de handel uiteraard interessanter dan een land waar alleen landbouw en veeteelt worden beoe fend. om nog maar te zwijgen van landen waar permanente hongersnood heerst om dat het klimaat en de bodemgesteldheid tegen de mensen samenspannen. Het ge volg van een ontwikkelingssamenwerking uit economische motieven, als een wissel op de toekomst, is dan ook dat er voor de echte hongerlanden geen perspectieven in zitten De enige tijding die te verwachten hebben is een jobstijding Deze landen zullen aan gewezen blijven op ontwikkelingssteun of voedselhulp, maar men moet vrezen dat. deze steun en hulp nimmer voldoende zul len zijn om de honger in zo'n land uit te bannen. Gebieden als de Sahel lijken door hun klimatologische omstandigheden ge doemd te zijn om op het wereldtoneel de rol te spelen van 'de arme die u altijd bij u zult hebbenDeze armen vertonen het gelaat van Christus in zijn weerloosheid. Zelfs als domein van politieke actie zijn de echte hongerlanden niet geschikt, omdat de be volking over het algemeen in doffe apathie verkeert Zodoende blijven zij ook versto ken van de politieke gunst en de daaruit voortvloeiende materiele bijstand, van de machtigste naties op aarde. Triage Keuze Aangezien een steun als hier bedoeld geen vorm van filantropie is, moet men verwachten dat de westerse ondernemers de landen waarin afzetmarkten langs de weg van vóór-investeringen worden geopend, zorgvuldig zullen kiezen. Aller-eers t komen in aanmerking: die landen die in ruil voor de geboden ontwikkelingssa menwerking, onmisbare grondstoffen kun- 1—laten wij ons eens proberen voor te stel len, dat de landen van het westen en het oostblok tesamen zouden besluiten tot een belangeloze, zeer omvangrijke ontwikke lingssamenwerking met de arme landen. Zouden de armsten dan aan de hongerdood ontsnappen? Het antwoord moet ontken nend luiden. De omvang van de nood in de wereld dwingt zelfs de rijkste naties tesa men tot een selectief ontwikkelingsbeleid De grondslag voor een dergelijk beleid zijn in de jaren '70 geformuleerd en zij worden aangeduid met het woord 'triage'. De filoso fie achter "triage' is deze: beperkte steun is bijna even fataal als helemaal geen steun, omdat deze beperkte steun een stimulans voor een ongewenste bevolkingsgroei is. Overvloedige steun kan men echter, omdat ook het rijke deel van de wereld beperkte mogelijkheden heeft, maar aan een bepaald aantal landen geven. Men moet haar als het ware doseren. Bij deze dosering wordt uit gegaan van het criterium dat een land waarmee men ccn ontwikkelingssamenwer king begint, een zekere levenskans moet hebben. Landen die in een hopeloze situatie verkeren (wij denken weer aan de Sahelzó- ne) moet men volgens 'triage' dan ook maar gewoon afschrijven. Het geld dat zodoende wordt bespaard, kan dan ten goede komen aan de landen die althans énige vooruit zichten op een blijvende verbetering van hun economische standaard bieden. Naast deze twee categorieën landen onderscheidt de 'triage'-strategie nog een derde catego rie, die van de kansarme landen. Deze lan den zouden een hulp moeten ontvangen die voldoende is om de ergste nood te lenigen. 'Triage' berust op uit computers verkregen wetenschap, dat er tussen nu en het jaar 2000, een miljard mensen in de arme landen zullen sterven als er in onze manier van ontwikkelingshulp geven niets verandert. Door een selectief uitgevoerde ontwikke lingssamenwerking door de westerse- en de Oostbloklanden tesamen, kan men de dood van een half miljard mensen wellicht voor komen. Maar dat is alleen mogelijk indien men 'triage' toepast. Verdeelt men het hele hulppotentieel over alle arme landen tegelijk, dan is het gevolg: een voort woekeren van de honger en de dood Het aantal slachtoffers ligt dan beduidend ho ger dan het half miljard. Als Caesar Ook bij 'triage', die ln feite het beginsel van de 'survival of the fittest' (overleving van de sterkste) in het beleid opneemt, zijn de allerarmsten wederom het kind van de rekening. Om die reden en ook wegens de kille, wiskundige manier waarop het pro bleem wordt benaderd, verafschuwen veel mensen het triage-idee. Men zegt: „Op nieuw hebben de rijken het lot van de ar men in handen. De rijken zetten zichzelf te kijk als Ceasar, die met één handbeweging de één het leven gunt en de ander aan de dood overlevert. De mens gaat voor God spelen door te bepalen op welke plaatsen de schepping wél en op welke plaatsen zij niet tot. een zegen voor de mensheid zal zijn". De voorstanders van 'triage' gebruiken als ar gument, dat wij voor een noodtoestand staan en dat. nietsdoen erger is dan selec tieve steun geven Zij gebruiken daarbij het voorbeeld van een chirurg die in eeen front- hospitaal werkt, en die bij het beoordelen van de aangevoerde gewonden óók triage toepast. Hopeloze gevallen opereert hij niet. want in de aan deze patiënten bestede tijd zullen er meerdere anderen, die wél een le venskans hadden als zij tijdig werden geopereerd, sterven. De vergelijking gaat natuurlijk maar gedeeltelijk op. In front hospitalen worden de gewonden volgens objectieve, medische criteria beoordeeld. Hun toestand is acuut en de medische macht schiet tekort (ook als men zich niet aan het front zou bevinden) om hen te red den Bij 'tnage' in de ontwikkelingssamen werking schrijft men hele generaties af die nog geboren moeten worden en verklaart men als ongeneeslijk, wat in feite heel een voudig te genezen is. namelijk de honger. Een ander ernstig bezwaar tegen ontwikke lingssamenwerking volgens 'triage' is. dat er bij beantwoording van de vraag welke landen zullen worden geholpen, ook poli tieke en militaire overwegingen een rol zul len gaan spelen. Niet alleen de voedseldes kundigen zullen de regeringen inzake 'triage-hulp' adviseren, maar evenzeer de C.I.A. en de daarmee vergelijkbare dien sten. Het is echter de vraag of een effectieve ontwikkelingssamenwerking zonder enige vorm van 'triage' mogelijk i3. Men vestigt nu zijn hoop op het Handvest van de Eco nomische Rechten en Plichten van Staten, dat op 12 december 1975 met overgrote meerderheid door de UNO-assemblee is aanvaard Dit handvest verplicht de staten om terwille van de internationale veiligheid - en de vrede, de economische samenwerking tussen eerste en derde wereld uit de sfeer van de goodwill te halen en haar in wetten vast te leggen. Kortom: een nieuwe, inter nationale economische orde tot stand te brengen. Deze orde moet levenskrachtig worden door het besef, dat de eerste en de derde wereld samen in hetzelfde schuitje zitten en dat dit schuitje zal zinken als de eerste wereld niet leert om vrijheid en wel vaart met de derde wereld te delen. Of dit Handvest, dat wel 'het rode boekje voor de ontwikkelingslanden' wordt genoemd, hoop voor de allerarmste landen betekent moet nog steeds worden betwijfeld, tenzij de vi tale landen in de derde wereld bereid zijn om als trekpaarden voor de allerarmste landen te fungeren. Indien zij dit werkelijk opbrengen, dan houden zij het rijke westen wél de spiegel voor A. F. M. C. Koopman II Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor de draaitafel Van en voor •The Academy of St. Martin-in- the-Fields' was deze maand in Nederland op tournee en heeft een - klein spoor van nieuwe uit gaven op de plaat achtergelaten. Hoe goed de Academy van Ne ville Marriner 'in de markt' ligt, bleek de afgelopen weken niet al leen uit de 'volle zalen', het bleek ook uit de gouden schijf die Mar riner aangeboden kreeg, omdat van hun opname met Vivaldi's Vier Jaargetijden vijf entwintigduizend exemplaren waren verkocht. Men kan de po pulariteit van het ensemble ten slotte ook aflezen aan de klassieke bestsellerslijst van Phonogram, waarin acht platen van The Aca demy bij de top-tien staan. Zo'n aanhoudende populariteit kan op den duur licht tot een ze kere nonchalanche leiden, tot een drijven-op-de-naam. Het aardige van de Academy lijkt ons langza merhand. dat vrijwel elke nieuwe plaat treft door een voortdurende aanstekelijke musiceervreugde. De drie hier te signaleren uitgaven getuigen ervan: drie Bach- concerten op Argo, de vierde Beetr hovensymfonieC.) plus de 'Grosse Fuge' op Philips, een gevarieerde promotieschijf via EMI. Bach eerst. De plaat krijgt op de label een handzuam programma mee: 'Bueh concerti in transcrip tion', Een paraplu, waaronder drie concerten worden gevangen. Transcripties, die even dienen te worden gelokaliseerd. Het gaat om het concert voor drie violen, dat bekend is als het concert voor drie klavecimbels BWV 1064, maar waai-van het origineel mogelijk niet van Bach zelf is; van dit werk bestaat ook een transcriptie voor fluit, hobo en viool. Voorts het concert voor viool en hobo plus strijkers naar BWV 1060, welk werk ook als concert voor twee klavecimbels bekend is en waar van het origineel vermoedelijk een verloren gegaan vioolconcert was. Tenslotte het concert voor Duit en strijkers naar BWV 1056, ook be kend als klavecimbelconcert en mogelijk in de originele vorm een vioolconcert. De zéér voor hun taak berekende solisten zijn Carmel Keine. Ro nald Thomas en Richard Studt in BWV 1060 en Willem Bennett (fluit) in BWV 1056. Behalve door de solistische bijdragen - met de lastigste partijen voor de drie vio len - wordt de uitgave geschraagd door naadloos samenspel van The Academy en een opname, die uit munt door fraaie ruimtelijke wer king en helderheid. Opvallend, dat deze Bachvertolkingen - hoe levendig en met hoeveel ritmische verve ook gedaan - toch nergens een 'haastige indruk' maken, wat een enkele keer bij een Vivaldi- concert nog weieens wilde gebeu ren. (Argo ZRG 820, stereo). Vijf juweeltjes maar dat vermoedde u al Goede opname. Een schijf om er gauw bij te nemen, deze EMI 5 C 063-02718, stereo. Intrigerende Beethoven De meest intrigerende in het rijtje nieuwe Academy-uitgaven is zon der twijfel de nieuwe Philips- uitgave met de vierde symfonie opus 60 van Beethoven, plus de orkestrale versie van de 'Grosse Fuge', de oorspronkelijke, later zelfstandig uitgegeven finale van het strijkkwartet opus 130. Beet- hovens vierde is een werk. dat de grenzen van het kamerorkest be duidend overschrijdt, maar The Academy is al eerder versterkt te horen geweest, als een ensemble tussen kamerorkest en - heden daags - symfonieorkest., men her- mnere zich een plaat met Rossini-ouverlures en in dit ver band nog aansprekender een schijf met de eerste en de tweede symfonie van Beethoven Bij die laatste gelegenheid kon men het ensemble van Marriner een predikaat opdrukken, waar het bij Bach geen aanspraken op kan maken: een streven naar au thenticiteit namelijk, naar een be nadering van de bezetting toen. De puristen, die The Academy daarom bij Bach terzijde zullen schuiven ren gunste van Harnon- court of Leonhardt, kunnen de groep in Beethoven aan het hart drukken. Want ook al is The Aca demy versterkt. Beethovens eer ste en tweede symfonie klonken en deze vierde klinkt m een 'uitge dunde' bezetting, als men de uit voeringen vergelijkt met die van welk befaamd symfonieorkest ook En de vertolkingen van de eerste en tweede symfonie zo waardevol maakte, treft hier op nieuw: Beethoven komt muzikaal gezuiverd tot klinken, de romanti sche aankleve van de grote bezet ting is verdwenen. Het is of men de samenklanken weer hoort als de eerste keer. Beethoven de ver nieuwer komt weer tevoorschijn. En de schaal, waarin wordt gemu siceerd, blijkt met te klein. Dat de .uitvoering daarnaast gekenmerkt wordt door vitaliteit en spontani teit laat zich raden: het werk staat fraai in proporties, men zou alleen een vraagteken kunnen zetten bij de (te) sterke tempo-wisseling tus sen menuet en trio. De 'Grosse Fuge' dient ais toegift. Een van de kranten sprak na een concert tij dens de recente Nederlandse tournee van 'een eensgezindheid van uitvoering, die eigenlijk alleen van doorgewinterde kwartetspe lers verwacht zou mogen worden'. Men krijgt hier een voorbeeld van perfect samenspel aangeboden - en in een voortreffelijk, zeer gedif ferentieerd klinkend opnameka der (Philips 9500 033, stereo). Geen nieuwe vertolkingen op de EMI-uitgave, maar een hergroepe ring van een aantal eerder door The Academy vastgelegde wer ken. Vijf juweeltjes van uitvoerin gen, die werden samengebracht op een billijk geprijsde promotie plaat. Het programma: de 'Simple Symphony' van Benjamin Britten - een verrukkelijk, welluidend werkje - de twaalf contradansen WoO 14 van Beethoven, en drie concerterende muziekjes, name lijk het concert voor sopraanfluit en strijkers van Handel met David Munrow als solist, het adagio voor viool een orkest kv 261, waarin Jo sef Suk solieert en het concert voor trompet en strijkers in D van Telemann met solist John Wilbra- ham. Een erg plezierig programma - met als hoogtepunten voor ons Britten, Beethoven en Handel - dat in handen van The Academy sprankelend wordt uitgevoerd - The Academy of St. Marlin-in-the-Fields Hoeveel deze twee kerken ook gezamenlijk mogen hebben (en dal wordt in de laatste twintig jaar steeds meer) er blijft toch nog een onderscheid tussen deze twee. Dat on derscheid kunnen we vinden op het plaatse lijke vlak. We kunnen het ook constateren wanneer we zo zitten te luisteren naar wat er op de synoden van deze beide kerken wordt gezegd. Zelfs is dat het geval wanneer het gaat over dezelfde onderwerpen. Toen we dit zo eens constateerden, was prof. Plomp het met ons eens. Maar toen hij vroeg: zeg nu eens waarin dit bestaat, zaten we beide met de moeilijkheid om aan te duiden waarin dat nu precies lag. De scherpe kantjes die vroeger onherroepelijk naar voren kwamen, zijn er, wanneer we het geheel van deze zusterkerken bezien, reeds afgesleten. Op het plaatselijke vlak is dat nog niet altijd het geval. Sinds 1834 toen de Afscheiding uitbrak en sinds 1886 toen de Doleantie haar beslag kreeg en sinds 1892 toen de Chr. Geref. Kerken en de Dolerende Kerken samensmolten, zij het dan ook dat er onderscheid bleef tussen de kerken A en B en er in eén plaats twee gereformeerde kerken konden zijn, hebben zowel de N-H Kerk als de Geref. Kerken ieder hun eigen geschiedenis gehad. Daaruit is veel te ver klaren, maar niet alles, want aan beide kan ten is men het er over eens dat deze twee kerken veel en veel meer gemeenschappe lijk hebben dan punten van verschil. En in de tegenwoordige tijd worstelen beide ker ken met precies dezelfde problemen en wanneer we nu vragen naar het kerkzijn, komen we in beide kerken dezelfde moeilijk heden tegen als het er om gaat de kerkelijke positie te bepalen. In beide kerken open baart zich op het grondvlak van de gemeen ten verschil van mening. We noemen al leen maar het anti-racismefonds van de Wereldraad van Kerken, maar zo zijn er meer kwesties. De scheidingslijn loopt niet meer tussen deze twee kerken. Ze gaat er dwars doorheen. Op het plaatselijke vlak spreekt men van de Geref. Kerk te A. en van de hervormde ge meente te A. In de Geref. Kerken ziet men iedere plaatselijke kerk als een zelfstandig geheel. In de N.H. Kerk spreekt men daar van een gemeente, die een onderdeel is van het grote geheel dat kerk wordt genoemd. Dit lijkt een weg te cijferen gegeven en voor velen is het dat ook wel. Toch zit er meer achter dan dat het een bijkomstigheid is. Abraham Kuyper verwierp de idee van de volkskerk. De kerk moest alleen bestaan uit ware belijders, die het synodale juk moesten kunnen afwerpen om de belijdenis in ere te kunnen herstellen. De noot uit de wrange bolster wilde hij lospellen om zo een vrije belijdende kerk te kunnen verkrijgen. Hij meende dat dit plaatselijk zou kunnen geschieden. Iedere gemeente werd kerk. De staat diende neutraal te zijn. De idee van de volkskerk leeft nog altijd in de hervormde kerk. zoals de idee van de vrije kerk nog al tijd voortleeft in de Geref. Kerken,. Aan beide zijden is dit wel afgezwakt, maar de historie van de voorgaande eeuwen is zo maar niet weggevaagd. Het gespreks-werk-boek opent met een ar tikel van de geref. ds. D. N. Wouters: 'Sa men op weg: een werkopdracht'. Op 17 en 18 sept. a.s. zullen de synoden van herv. en de geref. kerken voor de tweede keer tesa men vergaderen. (De eerste keer was in 1973). Eén synode? Zo vraagt ds. Wouters. En hij antwoordt: „was het maar waar Voorlopig zal het nog niet zover zijn dat de kranten dit als voorpaginanieuws zullen melden. We hebben gedroomd van een een wording van beide kerken binnen tien jaar, maar toen de droom voorbij was en we wakker werden, zaten we weer middenin het struikgewas van kerkelijke traagheid, toenemende onverschilligheid, spraakver warring, verontrusting, vergadermoeheid." Na die eerste gezamenlijke synodale bijeen komst is er ingesteld een 'interim-raad van deputaten'. Er zijn een drietal werkgroepen gekomen, die zich hebben bezonnen op het belijden der kerk, op de samenwerking op het plaatselijke vlak en op kerk-ordelijke zaken die bij een samen-verdergaan aan de orde zullen komen. Waarheen zijn deze twee kerken nu samen op weg? Ds. Wouters con stateert dat de oude tegenstellingen ver schoven zijn. Ze zijn er nog wel. maar er zijn andere tegenstellingen opgekomen die, zoals reeds gezegd, dwars door beide kerken heenlopen. Het belangrijkste hoofdstuk van het gespreks-werk-boek lijkt my het tweede hoofdstuk: „Een roep om belijden'. Het is van de hand van de hervormde dr. H. W. Knijff. Belijden in 1976 is ook voor de kerk een actuele zaak. Dr. Knijff grijpt telkens weer terug op de Heidelbergse catechismus en terecht. Van alle blijdenisgeschriften die de herv. en geref. kerken gezamenlijk heb ben, is deze catechismus (afgezien dan van de apostolische geloofsbelijdenis) het stuk neergeschreven belijden dat het meest wor tel geschoten heeft in onze protestantse kerken. Er zijn zondagen in deze catechis mus die wij nu niet meer zouden schrijven, De 16e eeuw was een andere, met andere vragen en problemen dan die. waarmee de kerken nu te worstelen hebben, maar toch, hoe actueel kan er nu nog uit die vier eeu wenoude catechismusworden gepreekt.En al geeft hij niet veel meef_ dan een vin gerwijzing, hoe actueel kan dr, Knijff dit leerboek nu nog te zien. Wanneer de twee sy noden gezamenlijk in de belijdenisgeschrif ten die ze hebben, zoeken naar een uit> gangspunt voor hun belijden in 1976, kun nen ze daarvoor het best uitgaan van de Heidelberger en van het eerste antwoord, dat ik niet van mijzelf ben, maar toebehoor aan mijn getrouwe Heiland Jezus Christus. „Ik, die in deze keiharde wereld niet meer in God geloven kan: ik, die mijn eigen wel vaart consumeer tegen wil en dank - ik, die niet meer weet wat ik mijn kinderen voor het leven kan meegeven - die 'Ik' is niet van zichzelf." „Neen, ik ben niet van mijzelf, niet het slachtoffer van mijn situatie, niet het produkt van mijn omstandigheden, niet het willoos werktuig van de welvaart, niet de verslaafde van welke verdoving ook - van die allen ben ik niet! Zij zyn leugen en hun slavernij is bedrog. Maar ik ben van de Heer die mij heeft vrijgemaakt." Van hier uit ziet dr. Knjjff het belijden van de kerk als een getuigenis van Gods einde loze ontferming Van hier uit ziet hij ook de opdracht van de kerk in de wereld om aan dit geloof gestalte te geven in een nieuwe gemeenschap. „De gemeenschap, het samen-zijn in Christus, is een absolute voorwaarde om te kunnen belijden, om nieuwe woorden en daden te vinden." Het komt aan op het doorbreken van het indi vidualisme. (wat altijd egoïsme is) Zelfzucht is de wortel van alle kwaad. En zo valt op het kerk-zijn. ook op het gezamenlijk kerk zijn een extra nadruk. Woord en daad zullen daar tesamen moeten gaan. Dit tweede hoofdstuk lijkt ons daarom zo belangrijk, omdat wij daarin zien de aanzet voor een belijden van een kerk die weet te staan te midden van vragen en problemen die onze tijd oproept en waarop wij zo maar geen antwoord hebben. In het derde hoofdstuk krijgen we een over zicht van hetgeen er door beide kerken ge zamenlijk reeds nu wordt gedaan op het ge bied van zending en werelddiakonaat. „De zending kent geen Kampen en Utrecht." Er is één zendingsblad, zij het dan ook dat ie dere kerk daarin een eigen rubriek heeft, omdat men nu eenmaal zit op verschillende zendingsterreinen. Maar dit samengaan is een getuigenis dat het één opdracht is. Het volgende hoofdstuk sluit daarbij aan. Daarin gaat het om het diakonale werk. Dif samengaan zal de gemeenten (kerken) nog dieper moeten raken dan nu reeds het geval is. De plaatselijke Raad van Kerken zal zich moeten werpen ook op het gezamenlijke toerustings- en vormingswerk (hoofdstuk 4). In deze tijd vol onzekerheden zullen wij dit nodig hebben. Dit nog des te meer nu grote delen van de bevolking van ons land (en van andere landen) op een wijze worden dooreengemengd, als we dit nog met hebben meegemaakt. Dat dit alles inspanning meebrengt, is van zelfsprekend. Maar, op deze terreinen wordt de vraag naar het samen op weg zijn drin gender, want in beide kerken zit men met precies dezelfde vragen. Tot die vragen be hoort ook de afstand die er telkens weei blijkt te zijn tussen de top van de kerk (de synode) en de basis van de kerk. (de ge meenten, kerken) Het woord 'synode' heeft bij de goegemeente niet meer dezelfde klank en inhoud als dat vroeger het geval was. Het is altijd - en dat geldt voor iedere kerk - een vraag hoeveel er van die top werkelijk doordringt tot de basis, zodat het wordt aanvaard Mogelijk is dat de 'achter ban' of een deel daarvan onwillig blijft en wat een synode besluit, langs zijn koude kleren laat heengaan. In dit opzicht luistert het. naar myn gedachten in de geref. kerken nauwer dan in de hervormde en daarin zui len wy ze alleen maar prijzen. Bijna aan het slot van het boekje vinden we een tekening van twee mannen in toga met bef (predikanten dus) die elkaar bestrijden met een zwaard in de vorm van een kruis, terwijl ze als schild een groot boek (kennelijk de bijbel) gebruiken. Is die tijd voorbij? De gemeenten (kerken) zullen het antwoord moeten geven. Het is niet meer voldoende dattweesynodenvergaderen.Vooralopplaat- selijk niveau zullen de kerken moeten zien elkaar te ontmoeten. Brengt vruchten voort die passen bij bekering" was het thema van de prediking van Sint Jan de Doper. Geldt dit altijd, dan zeker in de grote Vastentijd, die zeer aanstaande is. Over niemand die zich in dertijd aanbood om gedoopt te worden verbaasde zich Sint Jan tenzij over Jezus. Hij veronderstelde dat ie dereen het doopsel van be kering nodig had. En wie van ons zou durven heive ren dat hij brandschoon is? De apostel Jacobus zegt: „We zondigen allemaal vele malen per dag". En als men dan zegt. dat hij zich wat sterk uitdrukt, dan blijft er toch altijd wel wat om te verbeteren. God neemt de zondigheid en dus ook de bekering heel se rieus. Zondigheid tast het geluk van de mens aan. En omdat God ons intens be mint, ons alleen maar ge lukkig ivil zien, roept Hij ons door Zijn profeten op tot bekering. Die oproep be horen wij ernstig te nemen. Zijn vreugdevolle bood schap is voor alle mensen. Wie van ons zou durven zeggen, dat hij geen Redder nodig had, dat Christus voor hem. niet geboren had hoeven te worden, dat Hij alleen voor anderen aan het kruis is gestorven. Iedereen weet toch dat er bij hem iets te bekeren is. Niemand van ons hoeft bij de schuldbelij denis zijn mond te houden en te kijken en te luisteren naar zijn buurman, die zegt; „Door mijn schuld, door mijn grote schuld". Het is natuurlijk niet goed voor een mens dat hij misplaat ste schuldgevoelens heeft, dat hij zondigheid ziet, waar die niet is. Het is evenmin goed dat hij niet ziet waar hij fouten maakt. Overdrij ven is nooit goed. Ook in de mengeling van zondigheid en heiligheid die we in ons dragen behoren we een evenwichtig oordeel te heb ben. Daarom is een regel matig overzicht van onszelf op zijn plaats. De aanstaande voorberei ding op het Hoogfeest van Pasen is altijd een geschikte tijd om ons te bezinnen, te herstellen en te verheffen op een hoogte die God van ons verioacht. God van Zijn kant kan in Zijn liefde tot ons niet an ders dan ons reddend tege moet treden. In dit verband vergeten we niet wat de apostel Johannes zegt „God heeft Zijn Zoon naar de wereld gezonden, niet om de wereld te veroordelen, maar opdat de wereld gered zou worden" W. Clement pastoor Lewedorp

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1976 | | pagina 18