joost
baljeu
T
„de goede vorm
is de vorm
die je niet ziet"
logisch en
noodzakelijk
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
19
9Joost Baljeu. geboren in 1925
te Middelburg, is werkzaam als
beeldend kunstenaar, vormge
ver en schrijver. Het Haags
Gemeentemuseum laat tot 14
februari een overzichtsten
toonstelling van zijn werk en
vormvoorstellen zien. Baljeu
richtte in 1958 het internatio
nale tijdschrift 'Structure'op.In
1963 publiceerde hij 'Attempt
at a Theory of Synthesist Plas
tic Expression', in 1958 'Mond-
rian or Miro". in 1974 de grote
monografie over Theo van
Doesburg Studio Vista. Lon
den) en in 1975 'Morgen kan
het architectuur zijn'. Joost
Baljeu kreeg in Nederland de
Sikkensprijs. Hij exposeerde
in bijna geheel Europa. Ame
rika en Canada, gaf colleges in
de VS en Canada en voerde
een reeks projecten uit lo.m.
ramen stadhuis Den Haag.
huizen, kantoren, speelruim
ten). Zijn werk is opgenomen in
verschillende museumcollec
ties en de grote construclivis-
tenverzamelingen van o.a. An-
nely Juda (Londen) en e Gmur-
zynska Keulen i.
«loost Baljeu, kunstenaar, vormge
ver, exposeert en heeft het daarmee -
omdat hij moeilijk anders dan zich
zelf kan zijn - over de kwaliteit van
het bestaan en eigenlijk nergens an
ders over.
Wie niet passief wil kijken op kunst
en vorm, wie er bovendien vanuit wil
gaan dat kunst vanuit zichzelf door
moet gaan en groeien om de weg vrij
te maken naar een grotere bewust
wording die onherroepelijk tot gro
tere vrijheid zal leiden, die zal daar
ook bij voortduring de consequenties
van moeten aanvaarden.
Eèn ervan is. voor mij op dit moment,
aandacht vragen voor Baljeu. Joost
Baljeu, internationalist, is buiten Ne
derland meer en beter bekend dan
hier. Zijn publikaties, tentoonstellin
gen en colleges hebben hem - vooral
in en rond de constructivistische
'kring' - grote bekendheid bezorgd.
Baljeu richt zich vooral op maat
schappelijke projacten: hij stelt zijn
ideeën over vormgeving van de men
selijke leefruimte in het groter geheel
ten dienste van de samenleving.
Hij is ervan overtuigd dat die vorm
geving vanuit de mensen die er mee
te maken hebben geregeld zal moeten
worden. Voorlopig gebeurt dat nog,
ook in zijn geval, naar die mensen
toe. Wordt dat niet als autoritair er
varen?
Baljeu:.Misschien, maar dan ten on
rechte. Autoritair? Hoe wil je dat
doen met kunst die zichzelf verstaat?
Elitair, dat is al iets anders. Ik ben
niet autoritair. Ik ben een autoriteit
omdat ik op mijn gebied weet waar
over ik het heb. Daarom weet ik ook
dat iedereen recht heeft op expressie,
dat is: vorm. Men kan die vorm, voor
een groter samenlevingsverband,
echter alleen bepalen mits men com
petent is. In veel gevallen is die com
petentie er gewoon niet. Dan zeg ik
niet: afkappen die hap, laat de vaké
lite het maar doen, nee, dan zeg ik:
waar niets is moet het gemaakt wor
den. En dan ben ik bij het onderwijs.
Daar moet men beginnen met de zaak
om te buigen, méér terug naar de
mens, bedoel ik. Elke juist gebeelde
omgeving, een kwestie van vorm én
mentaliteit, kan alleen maar ten doel
hebben om meer en dichter aan de
mens te geraken. Dat zijn we voor
een groot deel verleerd. Er zijn af
standen gegroeid. Het historisch ma
terialisme heeft uitgebreid geslacht
offerd. Er zijn op allerlei terrein éli
tes gegroeid: machtjes en talent. Ta
lent wordt geëxploiteerd als een
vorm van macht, zoals kennis vaak
een elitair soort macht vertegen
woordigt. In die situatie zit je dan
met een onderwijs dat in feite niets
anders doet dan het proletendom be
nadrukken en het daardoor ook in de
hand werkt. Dat noemt men manipu
latie en als je daar, zoals ik, iets aan
probeert te doen door de mensen zelf
him kansen in handen te geven, geld
je bij de manipulatoren als een afwij-
keling. Ze hebben me 'onverdraag
zaam' genoemd, maar ze bedoelden
natuurlijk 'onverdraaglijk'. Nee, ik
geloof dat ik aan de andere kant sta
van autoritair en élitair. Mijn kunst
staat wantrouwig tegenover manipu
latie".
Baljeu spreekt met iets van 'defen
sieve ironie' over de veel. zo niet al
lesbepalende gegroeide machtsinsti
tuten en de lieden die ze bemannen.
Ziet hij een taak voor de kunstenaar?
Baljeu: „Eerst even dit: die defen
sieve ironie wordt - natüürlijk zou ik
haast zeggen - als offensief ervaren.
Zo van: wat moet die vervelende
man? Een menswaardiger vormge
ving? Een meer creatieve architec
tuur? Een waarachtig democratise
ringsproces? Kom nou! Alsof ik
agressief ben. ALsof ik zou bedenken
dat agressie op de punten die mij be
zighouden ooit tot verandering zou
leiden. Dan zeg ik op mijn beurt: kom
nou gauw. Ik weet wel beter! Functie
voor de kunstenaar? Ja, zonder meer.
De mensen zijn door al die schotjes-
bouwerij en ongelijkheden uit elkaar
gegroeid. Ik geloof dat de vormge
ver-kunstenaar een brugfunctie kan
vervullen in het proces dat men de
'weg terug naar elkaar' zou kunnen
noemen. Hij kan er toe bijdragen dat
men de mensen niet meer in afzon
derlijke rothokken stopt maar dat er
voor en ook samen met de mensen
gebouwd wordt. Dat eist nogal wat.
Niet van de vormgever alleen. De
overheid zou heel wat stapjes terug
moeten, bijvoorbeeld. Ze zou zich ge
heel moeten kunnen indentificceren
met de samenleving en dat is wat an
ders dan bepalen hoe iets er uit moet
zien".
Hoe realiseert hij dat, hier en nu en
in zijn geval?
Joost Baljeu 1975, foto Eva Besnyö, Amsterdam
Baljeu: „Ik maak projecten, soms al
leen, dikwijls ook met anderen. En
dan zeg ik: kom maar op, laten we er
over praten, bekijken of het uitvoer
baar is. Ik ben geen architect.
Ieder mens zou in feite mede
architect moeten zijn in de projecten
die hem aangaan. Ik wil daarvoor ge
legenheid scheppen, uitgaande van
het idee dat je op kleine schaal moet
beginnen als het om een verandering
van mentaliteit gaat. Er zijn veel te
weinig mensen die mijn taal spreken
of ik spreek nog te weinig de taal van
veel mensen. Dat verschil moet er uit
en dat kan alleen van onderaf, van
kleine naar grotere verbanden. Niet
alleen meer de kring van het vak-
Valt die praktijk tegen? Is zijn leef
regel: „Je moet je dagelijkse erger
nissen tot het bestaanbare minimum
beperken" ingegeven door teleur stel
lingen?
„Ik geloof van wel. Weetje dat ik po
litici soms benijd. Ze kunnen dat, die
ergernissen beperken. Ze kunnen
erom lachen. Ik lach ook vaak. Ik heb
cok mijn zorgen. Zorgen bijvoorbeeld
om wat ik zie. Wat er allemaal ver
knoeid wordt. Goede, maatschappe
lijke plannen blijven zonder follow
up. Een grote hap denkwerk wordt
niet verder geëxploiteerd. Er zijn
communicatiestoornissen. Reken
eens uit wat dat aan energieverlies
kost. Dat kun jij niet uitrekenen en ik
evenmin. Wel weet ik dat momenteel
een hoop eerlijke en stuwende bewe
ging doodgedouwd wordt en zo tot
stilstand verwordt. Dat is niet grap
pig. Over jaren en jaren zal dat nood
zakelijkerwijs allemaal weer opge
pakt moeten worden, terwijl het er
nu kant en klaar ligt. Dat is toch
zonde en dat gaat al tijden zo. En
dat is best ontmoedigend voor ie
mand als ik die tegenover al dat
middelpuntvliedende dirigisme iets
wil stellen dat duidelijk het middel
punt - de samenleving als kern van
het gebeuren - zoekt. Dat is minstens
zo ontmoedigend als dat ik moet zien
dat men niet gewoon kan doen en
zich schor schreeuwt van opwinding
over een ratjetoe van vormen die al
leen maar opvallen omdat ze met
gewone dingen niets van doen heb
ben. De goede vorm is de vorm die je
niet ziet. omdat ze er helemaal bi
hoort. Zo zit dat".
Politiebureau te Stoppeldijk, ontwerp interieur en exterieur Joost Baljeu in
samenwerking met prof. Ir. N. LuningPrak.
udie, 1955, olieverf op hout.
D,
Pe grote overzichtstentoonstelling van het werk van Joost Baljeu in hel
Haags Gemeentemuseum laat in feite de enige juiste, want logische, ont
wikkelingsgang zien van een principieel constructivistisch kunstenaar.
Een groot deel van wat voor het gemak wordt aangeduid als 'constructi
visme' heeft - zeker de laatste twee. dne decennia - Of totaal geen uit
gangspunt meer óf steunt op uiterste verwaten neo-vormen. Sinds men al
lerlei vormen en uitingen van constructivistische kunst al;, objecten op zich
is gaan beschouwen is - in veel gevallen - de cers tellenende taak naar een
ver achterplan geschoven en het object als louter verdiende 'versiering' op
de voorgrond gekqmen.
De 'versierders' hebben de niet altijd even kostelijke aardigheid om het
denken dat aan doen vooraf dient te gaan. aan anderen over te laten.
Daarbij mag dan tegemoetkomend worden gedaan met mededelingen van
het soort dat 'versiering' wel degelijk ook een dienende functie kan hebben
en dat is niet te weerspreken.
Alleen komen er bij het constructivisme noodzakelijkerwijs andere zaken
kijken die zowel met denken als met doen te maken hebben. Het construc
tivisme zoekt en legt verbanden. Er is een constante beweging vanuit de
denkende en uitvoerende kunstenaar zelf naar wat. hem omringt: de eenling
zoekt en bepaalt zijn verhouding, zijn vorm tot het meef algemene. Elke
juiste representatie van constructivische kunst zal op die manier dienst
baar zijn aan een groter geheel, op weg naar een steeds groter evenwicht en
een steeds hogere vorm van harmonie
da,
lat deze uitgangspunten, die een nogal'strikte en gevoelige keuze inhou
den. nog steeds gelden, bewijst de Baljeu-te.ntoon;,telling ten volle. Daar. in
dat Haagse museum, is men getuige van de ontwikkelingsgang van een ei
genzinnig en principieel kunstenaar, die gaandeweg elke manier van
extra-opvallen heeft welen uit te bannen om zo vanuit een nog sterk Indi
vidualistisch vertrekpunt toe te komen aan veel directer en ook veel tref
fender vormen van wat ik 'maatschappelijke' kunst zou willen noemen.
Joost Baljeu is geen isolementsgeile zolderkamertjeskunstenaar, maar een
in de samenleving vóór de samenleving. Zijn kunst is logischerwijs ontwik
keld via zeer ruimtelijke, ook al maatschappelijk bepaalde, objecten tot het
formuleren en in kaart brengen var. vormvoorsieilen voor de ruimte waarin
samengeleefd wordt. Dat zijn geen voorstellen voor de ruimte waarin sa
mengeleefd wordt. Dat zijn geen voorstellen die enkei en alleen papier hou
den. En kan meer van worden verwacht. Als Baljeu bijvoorbeeld ajn laat
ste publikatie. 'Morgen kan het architectuur zijn' noemt, houdt dat - onder
meer in dat er over harde, concrete zaken gesproken wordt aan de hand
van vormvoorstellen en projectschetsen die alleen nog rnaar een praktische
uitwerking en uitvoering behoeven om - morgen - een hardere dan alleen
maar papieren realiteit te vertegenwoordigen.
D.
"e tentoonstelling laat over die laatste 'ontwikkelingsdatum' gelukkig
heel wat zien dat zo interessant is dat eigenlijk al wie zich bezighoudt
met breken en bouwen (en er daarbij vanuit uil gaan dat de vormgeving
van het milieu een zaak is die - bijvoorbeeld hier ten lande - ongeveer
dertien miljoen méér mensen dan het geijkte kleine troepje raakt) aan
iedereen en zichzelf verplicht is er kennis van te nemen.
Baljeu laat beelden van een aantal uitgevoerde projecten zien en daarnaast
is er een groot aantal schetsen die stuk voor stuk de omgevingsvormgeving
dienen: van interieur, eenvoudige woningen tot parken, speelgelegenhe-
den. schakelwoningen en industriële woning - en stedebouw.
Ik geloof dat het zinvol is bij deze la als ie categorie te beginnen om vervol
gens - aftellend - op zoek te gaan naar de oorsprong van dit alles. Het
Haagse Gemeentemuseum en de inrichter, die ik - gelet op het resultaat -
ook wel Baljeu zal moeten noemen, maken die boeiende terugtocht (men
neme dat letterlijk) nogal gemakkelijk omdat elke ontwikkelingsstap de
bijbehorende voile aandacht krijgt. Wie het advies volgt, ontmoet en on
dergaat achtereenvolgens omgevingsvormgeving, synthetische ruimte
lijke constructies, maar statische - gesloten - reliêfconstructies, relièfs en,
ten leste, schilderijen. Het geheel staat voor een ontwikkelingsvorm en
een groei-in-mentaliteit die twintig jaar omvatten.
Daar zit veel Iven, beweging, bewogenheid in en vooral méér emotie dan
men van deze warme vorm van 'kalte Kunst' zou (kunnen) verwachten.
Het gebeurt bovendien hoogst zelden, ook internationaal, dat een vanuit
principes theoretisch noodzakelijk en logisch geachte ontwikkeling ook
in de praktijk zo treffend gestalte heeft gekregen en nog krijgt, van dag
tot dag.
Het gebeurt. Bij Baljeu.
(Joost Baljeu. Haags Gemeen tem useum. toi
vraaggesprek Joost BaJJeu-Kans Locher. uit
architectuur ajn' wordt bijgeleverd Tekst. -
André Oosthoek.
rebruart Catalogus V, albeeldlngen. bibliografie en
ave Gemeentecer.tmm. De Publikatie "Morgen kan bet
orm en afbeeldingen Joost Baljeui.
HERDRUK VAN 'HET RECHT VAN DE STERKSTE' vancyrielbuysse
'Het Recht van de Sterkste', dat in 1893
voor het eerst verscheen, is een van de
vroege boeken van de Gentenaar Cyriel
Buysse (1859-1932). Hij was toen hij de ro
man publiceerde dus even in de dertig;
een rijke industrieel die vrij lang in Ame
rika had vertoefd, die 's winters in Den
Haag resideerde en in de zomer nabij Gent
woonde op het door hem zeer geliefde
Vlaamse platteland.
Hoe kon deze man zo indringend over de
armsten der armen daar schrijven, zoals
bij voorbeeld in 'Het recht van de Sterk
ste' gebeurt?
Het was een vrij normaal verschijnsel in de tweede
helft van de vorige eeuw. De grote Russen konden
het. waarnaar Buysse misschien gekeken heeft, en
Zola, aan wie hij heel zeker een voorbeeld genomen
heeft. Het was de tijd waarin maar heel zelden ie
mand die zelf uit de armoedigste kringen voortkwam
zich zo ver wist op te werken dat hij boeken schreef,
of liever schrijven kon. Schrijvers waren veelal van
huisuit welgestelde lieden. Het was ook nog niet de
tijd van het 'engagement', maar het was de tijd van
het 'naturalisme' dat in Noord-Nederland een hele
reeks grauwe, meesterlijke burger-stadsromans heeft
opgeleverd, en in Vlaanderen voornamelijk van dit
soort plattelandsromans die naast de Noordneder
landse boeken haast barok aandoen, vol taferelen als
schilderijtjes van Teniers en Brouwer.
Misschien maakt dit 'pure naturalisme zo'n roman
juist zo aangrijpend. Buysse betoogt niet en oreert
niet zoals zoveel latere socialistische schrijvers zou
den doen; hij vertelt, hij vertelt goed en genadeloos.
Hij laat de lezer met de brokken zitten. Er gaat geen
luikje open naar hemel of blijdere toekomst, er is
geen sprankje hoop. en het enige sprankje liefde dat
er in dit boek heeft gegloeid: in het leven van de onge
lukkige Maria Beerts, dat wordt aan het einde, met
haar armzalige stoffelijke overschot door grof geweld
en onbegrip bespot en bezoedeld.
Dat einde is verschrikkelijk, zoals het begin ver
schrikkelijk was, en eigenlijk het gehele boek. Maar
het is tevens voortreffelijk, de werken van Buysse
blijken voor de huidige generatie weer een verrassing
waarnaast heel veel hedendaags werk volkomen ver
bleekt.
Cyriel Buysse tekent in deze roman een stuk leven
uit de Zijstraat in Brakel, een beruchte buurt waar
enkel gespuis woont. Boeven, dieven, stropers, vech
tersbazen en sletten; er zijn ook nog drie uiterst
slecht befaamde café's. Deze buurt klit samen: ver
geefs heeft het gemeentebestuur van Brakel getracht
de straat te saneren, de mensen te spreiden, het lukte
niet. de zeer bepaalde gemeenschap blijft bij elkaar
en blijft ook zoals ze is. Geteisem. Hier is Mana
Beert opgegroeid, in zo'n gezin waarin verder nie
mand deugt. Maar zij is een zacht, goedaardig
meisje en haar enige verlangen is: eruit te geraken
Ze heeft een heel bescheiden ideaal: hard werken,
trouwen en ergens anders gaan wonen waar ze niet
meer geslagen wordt en niet meer in die verpeste
sfeer hoeft te leven. Ze werkt hele dagen bij de boer
op het land, en haar enige vertier is dansen in de kroe
gen. Ze droomt van een jongen, wel een uit dezelfde
straat, maar toch een beetje anders dan de anderen,
hij lijkt wat zachter, en heeft dan ook niet veel in te
brengen. Maar dan komt een van de geweldenaars.
'Reus' Baduk uit de gevangenis terug, en deze heeft
juist zijn zinnen op haar gezet, zeker als hij merkt dat
ze naar de verlegen jongen omziet. Maria is een
schuchter, weerloos meisje. Haar vriendin. Witte
Manse daarentegen een sletje dat juist Reus in wil
palmen. Dezelfde avond nog wordt Maria op de
meest brute manier door Reus verkracht. En daar
mee is haar ondergang eigenlijk bezegeld.
Door alle ellende die ze meemaakt, komt haar men
struatie niet op tijd. ze denkt dat ze zwanger is, alle
vrouwen om haar heen (het hele dorp is natuurlijk op
de hoogte) stoken links en rechts, en Mana wil zich
verdrinken. Ze wordt gered door Reus (dat is een van
de weinige zwakke plekken in de roman) en er ont
staat nu een geregelde verhouding tussen hen. Zo
doende wordt ze natuurlijk op den duur werkelijk
zwanger. Hij mishandelt haar dan, zegt dat het kind
niet van hem is, maar toont na verloop van tijd toch
een spoor van berouw. Hij trouwt haar, het jonge stel
gaat bij Reus' moeder, een weduwe, inwonen en aan
vankelijk breekt er voor Maria een redelijke tijd aan.
Reus heeft behoorlijk zijn brood als grondwerker in
Gent, met z'n moeder kan ze wel opschieten. Reus
gaat minder met slechte vrienden om, ze krijgen een
dochtertje, kortom: Maria, met zo weinig tevreden, zo
bescheiden in haar verlangens, vindt haar lot nog
niet zo zwaar als ze het vergelijkt met dat van haar
vriendinnen die haast allemaal door hun vrijers in de
steek gelaten zijn zodra ze een kind verwachtten
(Haast onthutsend is de scène waarin de landarbeid-
sters, om de tijd tijdens het wieden te korten, elkaar
vertellen hoe ze stuk voor stuk werden ontmaagd en
bedrogen).
Maria begint zelfs wel een beetje van haar man te
houden.
Maar dan gaat het mis. Reus raakt door een ruzie
zijn werk kwijt, in minimum van tijd is hun geld op.
hij gaat weer met z'n slechte vrienden op pad, begint
te stropen en te stelen, hij behandelt zijn vrouw
slecht, loopt openlijk weer naar Witte Manse die hem
tegen Maria opstookt Maria wéét wat er allemaal
gebeurt, maar veel meer dan lijdelijk verzet plegen
kan ze niet. Ze gaat er aan te gronde, wordt mishan
deld. Toch wordt ze weer zwanger, ze brengt nog een
scharminkelig zoontje ter wereld maar heeft dan van
ontbering al lang tuberculose opgelopen.
Wanneer Reus voor geruime tijd de gevangenis in
moet. heeft ze althans enige 'rust', al moet ze. ziek en
uitgemergeld en beschaamd uit bedelen gaan.
Helaas is ze nog niet uit haar lijden verlost als haar
man weer uit de gevangenis komt. en de bruut ziet
kans haar laatste weken tot een absolute hel te ma
ken. Deze marteling is wel een van de gruwelijkste
uitbeeldingen uit de naturalistische school. Reus
geeft zich aan het voeteind van de stervende af met
haar bloedjonge zusje, een .kind nog, hij slaat de
zieke en foltert haar ook geestelijk. Zo kan Maria het
getik van de wandklok niet meer verdragen Ze
smeekt, die te verwijderen, vergeefs: hij zal hamerend
tikken tot haar laatste snik. Ook deze obsessie is
aangrijpend door Buysse opgetekend-
Als Maria eindelijk sterft, op een vreselijke manier, is
ze nog maar even in de twintig. Zomin als deze
doodsstrijd, zal de lezer ooit de begrafenis vergeten:
de kist is van zulk ellendig goedkoop hout gemaakt
en de kluiten van de bevroren grond zijn zo hard, en
de doodgraver is in zo'n balorige stemming, dat er
iets ontstellends gebeurt:
„Reeds tweemaal had het hout onheilspellend ge
kraakt en iemand vroeg aan de grafmaker: „Zou ze
niet breken?" toen deze, 'die daarvermaak in scheen te
vinden, een nog grotere kluit liet neervallen. Een doj
gebons, een kraken van barstend hout, een gruwel-
kreet van de achteruitdeinzende aanwezigen, weer
galmden tezelfdertijd. Een van de zijplanken was ge
sprongen, en, spalkogend, ontwaarden de verschrikte
lijkgenoten een gedeelte van het wasgeel aangezicht
van de dode, met haarwit nachtmutsje, boven de
fraaie, zwarte, over de slapen neergezonken lokken.
- O', klonk de afschuwkreet. De handen krompen in
een en een gebrom van in de keel verkropte vloeken
en vermaledijdingen weerklonk, terwijl de grafma
ker, bevend en verlamd, zijn euveldaad aanstaarde.
Maar plots kwam hij tot het bewustzijn weer. Hij
vatte zijn spade krachtiger in zijn hand, hij nam een
schopvol fijne aarde van de hoop, en. als een her
haling van de afschuwelijke aanslag, waaronder Ma
ria jaren tevoren .bezweken was. werd nu, in de
dood... dat lichaami ook door de aarde van hei graj
'bedoezeld en verkracht' (pag. 179.iets ingekort).
Er zijn veel buitengewoon goede passages in deze
roman. De bijna altijd in vechtpartijen eindigende
grove feesten, de met een begin van brand eindi
gende dodenwake, en bovenal de nachtelijke stroop
partij om vis te halen uit de vijvers en grachten van
het kasteel, die is werkelijk grandioos uitgebeeld. De
taal is nauwelijks verouderd, en gelukkig niet al te
'vlaams'.
De titel tenslotte, slaat niet zozeer op het recht van
de sterke man op de zwakke vrouw, zoals wel eens
beweerd is. als wel op het feit dat dit in gruwelijke
armoe levende, verloederde en verliederlijkte volk in
zijn geheel geen enkel ander recht erkende dan 'het
recht van de sterkste'. Men leze b.v. de passage op
pag. 73, de reacties van het. feestende gezelschap op
het lied 'Napoleon', een onsamenhangende verbas
terde volksballade: .„Allen zongen mede, het lied
deed de innigste snaren van hun harten trillen. Het
verwekte in hen eeen mengsel vanbewondering en
gruwel, maar vooral een diep gevoel van erbied voor
zoveel gepleegde euveldaden, voor die schier nog
tastbare manifestatie van de enige macht, van 't enig
recht dat zij erkenden: het recht van de sterkste...
Cynel BuysseHel Recht ccr. de Sterkste. Se druk.
Schellens en Cillay X V Den Haag. geb. SUM