joost baljeu T „de goede vorm is de vorm die je niet ziet" logisch en noodzakelijk PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 19 9Joost Baljeu. geboren in 1925 te Middelburg, is werkzaam als beeldend kunstenaar, vormge ver en schrijver. Het Haags Gemeentemuseum laat tot 14 februari een overzichtsten toonstelling van zijn werk en vormvoorstellen zien. Baljeu richtte in 1958 het internatio nale tijdschrift 'Structure'op.In 1963 publiceerde hij 'Attempt at a Theory of Synthesist Plas tic Expression', in 1958 'Mond- rian or Miro". in 1974 de grote monografie over Theo van Doesburg Studio Vista. Lon den) en in 1975 'Morgen kan het architectuur zijn'. Joost Baljeu kreeg in Nederland de Sikkensprijs. Hij exposeerde in bijna geheel Europa. Ame rika en Canada, gaf colleges in de VS en Canada en voerde een reeks projecten uit lo.m. ramen stadhuis Den Haag. huizen, kantoren, speelruim ten). Zijn werk is opgenomen in verschillende museumcollec ties en de grote construclivis- tenverzamelingen van o.a. An- nely Juda (Londen) en e Gmur- zynska Keulen i. «loost Baljeu, kunstenaar, vormge ver, exposeert en heeft het daarmee - omdat hij moeilijk anders dan zich zelf kan zijn - over de kwaliteit van het bestaan en eigenlijk nergens an ders over. Wie niet passief wil kijken op kunst en vorm, wie er bovendien vanuit wil gaan dat kunst vanuit zichzelf door moet gaan en groeien om de weg vrij te maken naar een grotere bewust wording die onherroepelijk tot gro tere vrijheid zal leiden, die zal daar ook bij voortduring de consequenties van moeten aanvaarden. Eèn ervan is. voor mij op dit moment, aandacht vragen voor Baljeu. Joost Baljeu, internationalist, is buiten Ne derland meer en beter bekend dan hier. Zijn publikaties, tentoonstellin gen en colleges hebben hem - vooral in en rond de constructivistische 'kring' - grote bekendheid bezorgd. Baljeu richt zich vooral op maat schappelijke projacten: hij stelt zijn ideeën over vormgeving van de men selijke leefruimte in het groter geheel ten dienste van de samenleving. Hij is ervan overtuigd dat die vorm geving vanuit de mensen die er mee te maken hebben geregeld zal moeten worden. Voorlopig gebeurt dat nog, ook in zijn geval, naar die mensen toe. Wordt dat niet als autoritair er varen? Baljeu:.Misschien, maar dan ten on rechte. Autoritair? Hoe wil je dat doen met kunst die zichzelf verstaat? Elitair, dat is al iets anders. Ik ben niet autoritair. Ik ben een autoriteit omdat ik op mijn gebied weet waar over ik het heb. Daarom weet ik ook dat iedereen recht heeft op expressie, dat is: vorm. Men kan die vorm, voor een groter samenlevingsverband, echter alleen bepalen mits men com petent is. In veel gevallen is die com petentie er gewoon niet. Dan zeg ik niet: afkappen die hap, laat de vaké lite het maar doen, nee, dan zeg ik: waar niets is moet het gemaakt wor den. En dan ben ik bij het onderwijs. Daar moet men beginnen met de zaak om te buigen, méér terug naar de mens, bedoel ik. Elke juist gebeelde omgeving, een kwestie van vorm én mentaliteit, kan alleen maar ten doel hebben om meer en dichter aan de mens te geraken. Dat zijn we voor een groot deel verleerd. Er zijn af standen gegroeid. Het historisch ma terialisme heeft uitgebreid geslacht offerd. Er zijn op allerlei terrein éli tes gegroeid: machtjes en talent. Ta lent wordt geëxploiteerd als een vorm van macht, zoals kennis vaak een elitair soort macht vertegen woordigt. In die situatie zit je dan met een onderwijs dat in feite niets anders doet dan het proletendom be nadrukken en het daardoor ook in de hand werkt. Dat noemt men manipu latie en als je daar, zoals ik, iets aan probeert te doen door de mensen zelf him kansen in handen te geven, geld je bij de manipulatoren als een afwij- keling. Ze hebben me 'onverdraag zaam' genoemd, maar ze bedoelden natuurlijk 'onverdraaglijk'. Nee, ik geloof dat ik aan de andere kant sta van autoritair en élitair. Mijn kunst staat wantrouwig tegenover manipu latie". Baljeu spreekt met iets van 'defen sieve ironie' over de veel. zo niet al lesbepalende gegroeide machtsinsti tuten en de lieden die ze bemannen. Ziet hij een taak voor de kunstenaar? Baljeu: „Eerst even dit: die defen sieve ironie wordt - natüürlijk zou ik haast zeggen - als offensief ervaren. Zo van: wat moet die vervelende man? Een menswaardiger vormge ving? Een meer creatieve architec tuur? Een waarachtig democratise ringsproces? Kom nou! Alsof ik agressief ben. ALsof ik zou bedenken dat agressie op de punten die mij be zighouden ooit tot verandering zou leiden. Dan zeg ik op mijn beurt: kom nou gauw. Ik weet wel beter! Functie voor de kunstenaar? Ja, zonder meer. De mensen zijn door al die schotjes- bouwerij en ongelijkheden uit elkaar gegroeid. Ik geloof dat de vormge ver-kunstenaar een brugfunctie kan vervullen in het proces dat men de 'weg terug naar elkaar' zou kunnen noemen. Hij kan er toe bijdragen dat men de mensen niet meer in afzon derlijke rothokken stopt maar dat er voor en ook samen met de mensen gebouwd wordt. Dat eist nogal wat. Niet van de vormgever alleen. De overheid zou heel wat stapjes terug moeten, bijvoorbeeld. Ze zou zich ge heel moeten kunnen indentificceren met de samenleving en dat is wat an ders dan bepalen hoe iets er uit moet zien". Hoe realiseert hij dat, hier en nu en in zijn geval? Joost Baljeu 1975, foto Eva Besnyö, Amsterdam Baljeu: „Ik maak projecten, soms al leen, dikwijls ook met anderen. En dan zeg ik: kom maar op, laten we er over praten, bekijken of het uitvoer baar is. Ik ben geen architect. Ieder mens zou in feite mede architect moeten zijn in de projecten die hem aangaan. Ik wil daarvoor ge legenheid scheppen, uitgaande van het idee dat je op kleine schaal moet beginnen als het om een verandering van mentaliteit gaat. Er zijn veel te weinig mensen die mijn taal spreken of ik spreek nog te weinig de taal van veel mensen. Dat verschil moet er uit en dat kan alleen van onderaf, van kleine naar grotere verbanden. Niet alleen meer de kring van het vak- Valt die praktijk tegen? Is zijn leef regel: „Je moet je dagelijkse erger nissen tot het bestaanbare minimum beperken" ingegeven door teleur stel lingen? „Ik geloof van wel. Weetje dat ik po litici soms benijd. Ze kunnen dat, die ergernissen beperken. Ze kunnen erom lachen. Ik lach ook vaak. Ik heb cok mijn zorgen. Zorgen bijvoorbeeld om wat ik zie. Wat er allemaal ver knoeid wordt. Goede, maatschappe lijke plannen blijven zonder follow up. Een grote hap denkwerk wordt niet verder geëxploiteerd. Er zijn communicatiestoornissen. Reken eens uit wat dat aan energieverlies kost. Dat kun jij niet uitrekenen en ik evenmin. Wel weet ik dat momenteel een hoop eerlijke en stuwende bewe ging doodgedouwd wordt en zo tot stilstand verwordt. Dat is niet grap pig. Over jaren en jaren zal dat nood zakelijkerwijs allemaal weer opge pakt moeten worden, terwijl het er nu kant en klaar ligt. Dat is toch zonde en dat gaat al tijden zo. En dat is best ontmoedigend voor ie mand als ik die tegenover al dat middelpuntvliedende dirigisme iets wil stellen dat duidelijk het middel punt - de samenleving als kern van het gebeuren - zoekt. Dat is minstens zo ontmoedigend als dat ik moet zien dat men niet gewoon kan doen en zich schor schreeuwt van opwinding over een ratjetoe van vormen die al leen maar opvallen omdat ze met gewone dingen niets van doen heb ben. De goede vorm is de vorm die je niet ziet. omdat ze er helemaal bi hoort. Zo zit dat". Politiebureau te Stoppeldijk, ontwerp interieur en exterieur Joost Baljeu in samenwerking met prof. Ir. N. LuningPrak. udie, 1955, olieverf op hout. D, Pe grote overzichtstentoonstelling van het werk van Joost Baljeu in hel Haags Gemeentemuseum laat in feite de enige juiste, want logische, ont wikkelingsgang zien van een principieel constructivistisch kunstenaar. Een groot deel van wat voor het gemak wordt aangeduid als 'constructi visme' heeft - zeker de laatste twee. dne decennia - Of totaal geen uit gangspunt meer óf steunt op uiterste verwaten neo-vormen. Sinds men al lerlei vormen en uitingen van constructivistische kunst al;, objecten op zich is gaan beschouwen is - in veel gevallen - de cers tellenende taak naar een ver achterplan geschoven en het object als louter verdiende 'versiering' op de voorgrond gekqmen. De 'versierders' hebben de niet altijd even kostelijke aardigheid om het denken dat aan doen vooraf dient te gaan. aan anderen over te laten. Daarbij mag dan tegemoetkomend worden gedaan met mededelingen van het soort dat 'versiering' wel degelijk ook een dienende functie kan hebben en dat is niet te weerspreken. Alleen komen er bij het constructivisme noodzakelijkerwijs andere zaken kijken die zowel met denken als met doen te maken hebben. Het construc tivisme zoekt en legt verbanden. Er is een constante beweging vanuit de denkende en uitvoerende kunstenaar zelf naar wat. hem omringt: de eenling zoekt en bepaalt zijn verhouding, zijn vorm tot het meef algemene. Elke juiste representatie van constructivische kunst zal op die manier dienst baar zijn aan een groter geheel, op weg naar een steeds groter evenwicht en een steeds hogere vorm van harmonie da, lat deze uitgangspunten, die een nogal'strikte en gevoelige keuze inhou den. nog steeds gelden, bewijst de Baljeu-te.ntoon;,telling ten volle. Daar. in dat Haagse museum, is men getuige van de ontwikkelingsgang van een ei genzinnig en principieel kunstenaar, die gaandeweg elke manier van extra-opvallen heeft welen uit te bannen om zo vanuit een nog sterk Indi vidualistisch vertrekpunt toe te komen aan veel directer en ook veel tref fender vormen van wat ik 'maatschappelijke' kunst zou willen noemen. Joost Baljeu is geen isolementsgeile zolderkamertjeskunstenaar, maar een in de samenleving vóór de samenleving. Zijn kunst is logischerwijs ontwik keld via zeer ruimtelijke, ook al maatschappelijk bepaalde, objecten tot het formuleren en in kaart brengen var. vormvoorsieilen voor de ruimte waarin samengeleefd wordt. Dat zijn geen voorstellen voor de ruimte waarin sa mengeleefd wordt. Dat zijn geen voorstellen die enkei en alleen papier hou den. En kan meer van worden verwacht. Als Baljeu bijvoorbeeld ajn laat ste publikatie. 'Morgen kan het architectuur zijn' noemt, houdt dat - onder meer in dat er over harde, concrete zaken gesproken wordt aan de hand van vormvoorstellen en projectschetsen die alleen nog rnaar een praktische uitwerking en uitvoering behoeven om - morgen - een hardere dan alleen maar papieren realiteit te vertegenwoordigen. D. "e tentoonstelling laat over die laatste 'ontwikkelingsdatum' gelukkig heel wat zien dat zo interessant is dat eigenlijk al wie zich bezighoudt met breken en bouwen (en er daarbij vanuit uil gaan dat de vormgeving van het milieu een zaak is die - bijvoorbeeld hier ten lande - ongeveer dertien miljoen méér mensen dan het geijkte kleine troepje raakt) aan iedereen en zichzelf verplicht is er kennis van te nemen. Baljeu laat beelden van een aantal uitgevoerde projecten zien en daarnaast is er een groot aantal schetsen die stuk voor stuk de omgevingsvormgeving dienen: van interieur, eenvoudige woningen tot parken, speelgelegenhe- den. schakelwoningen en industriële woning - en stedebouw. Ik geloof dat het zinvol is bij deze la als ie categorie te beginnen om vervol gens - aftellend - op zoek te gaan naar de oorsprong van dit alles. Het Haagse Gemeentemuseum en de inrichter, die ik - gelet op het resultaat - ook wel Baljeu zal moeten noemen, maken die boeiende terugtocht (men neme dat letterlijk) nogal gemakkelijk omdat elke ontwikkelingsstap de bijbehorende voile aandacht krijgt. Wie het advies volgt, ontmoet en on dergaat achtereenvolgens omgevingsvormgeving, synthetische ruimte lijke constructies, maar statische - gesloten - reliêfconstructies, relièfs en, ten leste, schilderijen. Het geheel staat voor een ontwikkelingsvorm en een groei-in-mentaliteit die twintig jaar omvatten. Daar zit veel Iven, beweging, bewogenheid in en vooral méér emotie dan men van deze warme vorm van 'kalte Kunst' zou (kunnen) verwachten. Het gebeurt bovendien hoogst zelden, ook internationaal, dat een vanuit principes theoretisch noodzakelijk en logisch geachte ontwikkeling ook in de praktijk zo treffend gestalte heeft gekregen en nog krijgt, van dag tot dag. Het gebeurt. Bij Baljeu. (Joost Baljeu. Haags Gemeen tem useum. toi vraaggesprek Joost BaJJeu-Kans Locher. uit architectuur ajn' wordt bijgeleverd Tekst. - André Oosthoek. rebruart Catalogus V, albeeldlngen. bibliografie en ave Gemeentecer.tmm. De Publikatie "Morgen kan bet orm en afbeeldingen Joost Baljeui. HERDRUK VAN 'HET RECHT VAN DE STERKSTE' vancyrielbuysse 'Het Recht van de Sterkste', dat in 1893 voor het eerst verscheen, is een van de vroege boeken van de Gentenaar Cyriel Buysse (1859-1932). Hij was toen hij de ro man publiceerde dus even in de dertig; een rijke industrieel die vrij lang in Ame rika had vertoefd, die 's winters in Den Haag resideerde en in de zomer nabij Gent woonde op het door hem zeer geliefde Vlaamse platteland. Hoe kon deze man zo indringend over de armsten der armen daar schrijven, zoals bij voorbeeld in 'Het recht van de Sterk ste' gebeurt? Het was een vrij normaal verschijnsel in de tweede helft van de vorige eeuw. De grote Russen konden het. waarnaar Buysse misschien gekeken heeft, en Zola, aan wie hij heel zeker een voorbeeld genomen heeft. Het was de tijd waarin maar heel zelden ie mand die zelf uit de armoedigste kringen voortkwam zich zo ver wist op te werken dat hij boeken schreef, of liever schrijven kon. Schrijvers waren veelal van huisuit welgestelde lieden. Het was ook nog niet de tijd van het 'engagement', maar het was de tijd van het 'naturalisme' dat in Noord-Nederland een hele reeks grauwe, meesterlijke burger-stadsromans heeft opgeleverd, en in Vlaanderen voornamelijk van dit soort plattelandsromans die naast de Noordneder landse boeken haast barok aandoen, vol taferelen als schilderijtjes van Teniers en Brouwer. Misschien maakt dit 'pure naturalisme zo'n roman juist zo aangrijpend. Buysse betoogt niet en oreert niet zoals zoveel latere socialistische schrijvers zou den doen; hij vertelt, hij vertelt goed en genadeloos. Hij laat de lezer met de brokken zitten. Er gaat geen luikje open naar hemel of blijdere toekomst, er is geen sprankje hoop. en het enige sprankje liefde dat er in dit boek heeft gegloeid: in het leven van de onge lukkige Maria Beerts, dat wordt aan het einde, met haar armzalige stoffelijke overschot door grof geweld en onbegrip bespot en bezoedeld. Dat einde is verschrikkelijk, zoals het begin ver schrikkelijk was, en eigenlijk het gehele boek. Maar het is tevens voortreffelijk, de werken van Buysse blijken voor de huidige generatie weer een verrassing waarnaast heel veel hedendaags werk volkomen ver bleekt. Cyriel Buysse tekent in deze roman een stuk leven uit de Zijstraat in Brakel, een beruchte buurt waar enkel gespuis woont. Boeven, dieven, stropers, vech tersbazen en sletten; er zijn ook nog drie uiterst slecht befaamde café's. Deze buurt klit samen: ver geefs heeft het gemeentebestuur van Brakel getracht de straat te saneren, de mensen te spreiden, het lukte niet. de zeer bepaalde gemeenschap blijft bij elkaar en blijft ook zoals ze is. Geteisem. Hier is Mana Beert opgegroeid, in zo'n gezin waarin verder nie mand deugt. Maar zij is een zacht, goedaardig meisje en haar enige verlangen is: eruit te geraken Ze heeft een heel bescheiden ideaal: hard werken, trouwen en ergens anders gaan wonen waar ze niet meer geslagen wordt en niet meer in die verpeste sfeer hoeft te leven. Ze werkt hele dagen bij de boer op het land, en haar enige vertier is dansen in de kroe gen. Ze droomt van een jongen, wel een uit dezelfde straat, maar toch een beetje anders dan de anderen, hij lijkt wat zachter, en heeft dan ook niet veel in te brengen. Maar dan komt een van de geweldenaars. 'Reus' Baduk uit de gevangenis terug, en deze heeft juist zijn zinnen op haar gezet, zeker als hij merkt dat ze naar de verlegen jongen omziet. Maria is een schuchter, weerloos meisje. Haar vriendin. Witte Manse daarentegen een sletje dat juist Reus in wil palmen. Dezelfde avond nog wordt Maria op de meest brute manier door Reus verkracht. En daar mee is haar ondergang eigenlijk bezegeld. Door alle ellende die ze meemaakt, komt haar men struatie niet op tijd. ze denkt dat ze zwanger is, alle vrouwen om haar heen (het hele dorp is natuurlijk op de hoogte) stoken links en rechts, en Mana wil zich verdrinken. Ze wordt gered door Reus (dat is een van de weinige zwakke plekken in de roman) en er ont staat nu een geregelde verhouding tussen hen. Zo doende wordt ze natuurlijk op den duur werkelijk zwanger. Hij mishandelt haar dan, zegt dat het kind niet van hem is, maar toont na verloop van tijd toch een spoor van berouw. Hij trouwt haar, het jonge stel gaat bij Reus' moeder, een weduwe, inwonen en aan vankelijk breekt er voor Maria een redelijke tijd aan. Reus heeft behoorlijk zijn brood als grondwerker in Gent, met z'n moeder kan ze wel opschieten. Reus gaat minder met slechte vrienden om, ze krijgen een dochtertje, kortom: Maria, met zo weinig tevreden, zo bescheiden in haar verlangens, vindt haar lot nog niet zo zwaar als ze het vergelijkt met dat van haar vriendinnen die haast allemaal door hun vrijers in de steek gelaten zijn zodra ze een kind verwachtten (Haast onthutsend is de scène waarin de landarbeid- sters, om de tijd tijdens het wieden te korten, elkaar vertellen hoe ze stuk voor stuk werden ontmaagd en bedrogen). Maria begint zelfs wel een beetje van haar man te houden. Maar dan gaat het mis. Reus raakt door een ruzie zijn werk kwijt, in minimum van tijd is hun geld op. hij gaat weer met z'n slechte vrienden op pad, begint te stropen en te stelen, hij behandelt zijn vrouw slecht, loopt openlijk weer naar Witte Manse die hem tegen Maria opstookt Maria wéét wat er allemaal gebeurt, maar veel meer dan lijdelijk verzet plegen kan ze niet. Ze gaat er aan te gronde, wordt mishan deld. Toch wordt ze weer zwanger, ze brengt nog een scharminkelig zoontje ter wereld maar heeft dan van ontbering al lang tuberculose opgelopen. Wanneer Reus voor geruime tijd de gevangenis in moet. heeft ze althans enige 'rust', al moet ze. ziek en uitgemergeld en beschaamd uit bedelen gaan. Helaas is ze nog niet uit haar lijden verlost als haar man weer uit de gevangenis komt. en de bruut ziet kans haar laatste weken tot een absolute hel te ma ken. Deze marteling is wel een van de gruwelijkste uitbeeldingen uit de naturalistische school. Reus geeft zich aan het voeteind van de stervende af met haar bloedjonge zusje, een .kind nog, hij slaat de zieke en foltert haar ook geestelijk. Zo kan Maria het getik van de wandklok niet meer verdragen Ze smeekt, die te verwijderen, vergeefs: hij zal hamerend tikken tot haar laatste snik. Ook deze obsessie is aangrijpend door Buysse opgetekend- Als Maria eindelijk sterft, op een vreselijke manier, is ze nog maar even in de twintig. Zomin als deze doodsstrijd, zal de lezer ooit de begrafenis vergeten: de kist is van zulk ellendig goedkoop hout gemaakt en de kluiten van de bevroren grond zijn zo hard, en de doodgraver is in zo'n balorige stemming, dat er iets ontstellends gebeurt: „Reeds tweemaal had het hout onheilspellend ge kraakt en iemand vroeg aan de grafmaker: „Zou ze niet breken?" toen deze, 'die daarvermaak in scheen te vinden, een nog grotere kluit liet neervallen. Een doj gebons, een kraken van barstend hout, een gruwel- kreet van de achteruitdeinzende aanwezigen, weer galmden tezelfdertijd. Een van de zijplanken was ge sprongen, en, spalkogend, ontwaarden de verschrikte lijkgenoten een gedeelte van het wasgeel aangezicht van de dode, met haarwit nachtmutsje, boven de fraaie, zwarte, over de slapen neergezonken lokken. - O', klonk de afschuwkreet. De handen krompen in een en een gebrom van in de keel verkropte vloeken en vermaledijdingen weerklonk, terwijl de grafma ker, bevend en verlamd, zijn euveldaad aanstaarde. Maar plots kwam hij tot het bewustzijn weer. Hij vatte zijn spade krachtiger in zijn hand, hij nam een schopvol fijne aarde van de hoop, en. als een her haling van de afschuwelijke aanslag, waaronder Ma ria jaren tevoren .bezweken was. werd nu, in de dood... dat lichaami ook door de aarde van hei graj 'bedoezeld en verkracht' (pag. 179.iets ingekort). Er zijn veel buitengewoon goede passages in deze roman. De bijna altijd in vechtpartijen eindigende grove feesten, de met een begin van brand eindi gende dodenwake, en bovenal de nachtelijke stroop partij om vis te halen uit de vijvers en grachten van het kasteel, die is werkelijk grandioos uitgebeeld. De taal is nauwelijks verouderd, en gelukkig niet al te 'vlaams'. De titel tenslotte, slaat niet zozeer op het recht van de sterke man op de zwakke vrouw, zoals wel eens beweerd is. als wel op het feit dat dit in gruwelijke armoe levende, verloederde en verliederlijkte volk in zijn geheel geen enkel ander recht erkende dan 'het recht van de sterkste'. Men leze b.v. de passage op pag. 73, de reacties van het. feestende gezelschap op het lied 'Napoleon', een onsamenhangende verbas terde volksballade: .„Allen zongen mede, het lied deed de innigste snaren van hun harten trillen. Het verwekte in hen eeen mengsel vanbewondering en gruwel, maar vooral een diep gevoel van erbied voor zoveel gepleegde euveldaden, voor die schier nog tastbare manifestatie van de enige macht, van 't enig recht dat zij erkenden: het recht van de sterkste... Cynel BuysseHel Recht ccr. de Sterkste. Se druk. Schellens en Cillay X V Den Haag. geb. SUM

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1976 | | pagina 19