Wat komt er nu eigenlijk boven tafel over de
waterkwaliteit in een half open Oosterschelde
EGYPTE WIL EEN DUURZAAM
AKKOORD MET ISRAEL
POLITIEAGENT
Prof. Michael Brecher
VRIJDAG 23 JANUARI 1976
(Van
Op
juridische medewerker
Holtermani
n oktoberavond in 1974 wilde een Utrechtse politieagent met zijn surveil
lancewagen tussen de al gesloten halve overwegbomen door „slalommen" om een
oude man, die even verderop door acht jongelui werd afgetuigd, te ontzetten. De
politiewagen bleef echter steken in een kuil midden op de overweg. Een collega
van de politieagent probeerde nog met een lamp een naderende trein tegen te
houden, maar een botsing was niet te vermijden. De politieauto werd geheel ver
nield. Persoonlijke ongelukken deden zich niet voor.. Het geval liep uit op een
strafvervolging van de besturende politieagent Bij de kantonrechter kwam het
tot een veroordeling. De agent ging hiertegen in hoger beroep en nu zal de rechte
bank een uitspraak moeten doen.
Dit college zal het niet gemakkelijk hebben. Immers, enerzijds is het duidelijk
dat de politieagent de wet overtrad (formele normschending), maar anderzijds
werd die wet overtreden om een zeker kwaad te keren. Het Wetboek van Straf
recht zegt, dat diegene niet strafbaar is, die een feit begaat ter uitvoering van een
wettelijk voorschrift. De juridische strijd zal nu gaan om de uitleg van de woor
den „wettelijk voorschrift", waarbij het gaat om een nauwkeurige taakomschrij
ving. Zo kan de vraag worden gesteld of een in algemene termen gestelde instruc
tie zo'n „wettelijk voorschrift" is.
In het grijze verleden heeft, het Amsterdamse Hor wel eens in die zin geoordeeld.
Het ging toen om een geval dat tijdens een rel in de Jordaan in 1914 een politie
agent met zijn sabel iemand op het hoofd had geslagen, Het Hof ontsloeg de agent
toen van rechtsvervolging, omdat naar zijn mening de agent had gehandeld in de
lijn van de hem gegeven instructie. Deze instructie werd door het Hof voor een
„wettelijk voorschrift" gehouden. Tegen deze uitleg is in de rechtswereld opposi
tie gekomen. Toch heeft vele jaren later ook de Hoge Raad een artikel uit de
huidige Politiewet als zo'n „wettelijk voorschrift" aangemerkt. Het door mij be
doelde artikel geeft een zeer ruime omschrijving van de taak van de politie (art
28).
Tijdens een decembernacht in 1960 werd een luidruchtige nachtbraker tegen zijn
wil door een politieagent naar huis gebracht. Toen het tot een vervolging van
bedoelde politieagent kwam, beriep deze zich op het feit dat hij zijn taak had
verricht in de lijn van art. 28 van de Politiewet. De Hoge Raad ging met dit be
roep van de politieagent mee om de volgende reden.
De Politiewet draagt de politie de handhaving van de rechtsorde op (art. 28). Uit
een ander artikel in de Politiewet kan begrepen worden dat onder „rechtsorde"
mede is te verstaan „openbare orde" (art. 35). De vraag of een politieagent
rechtmatig handelt binnen de termen van deze „instructie", hangt mede af van
de omstandigheden waaronder dit handelen plaatsvindt. Dit handelen moet naar
redelijk inzicht vereist zijn, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad vond die om
standigheden in het geval van de nachtbraker aanwezig.
Hiermee ligt de beoordeling van het geval op de Utrechtse bewaakte overweg
weer geheel open Immers nu is de vraag te stellen of het doel (de oude man
ontzetten) alle middelen (ontsporing riskeren; levens van treinreizigers in gevaar
brengen) heiligde. Met andere woorden, de vraag naar de evenredigheid in de
afweging van belangen kan gesteld worden. Maar er zijn natuurlijk meer vragen
te bedenken. Zo formuleert prof. mr. G.
E. Langemeijer in het zojuist versche
nen en zeer lezenswaardige boekje
„Strafrecht of -onrecht?", twee mini
mumvereisten. Hieraan moet door de
dader voldaan zijn, wil het gerecht
vaardigd zijn om straf op te leggen.
Langemeijer stelt, dat de dader moet weten of vermoeden dat hij zich door zijn
handelwijze aan straf blootstelt. Vervolgens brengt Langemeijer de eis naar vo
ren dat het nalaten van deze handelwijze niet bovenmatig moeilijk moet zijn.
Deze twee vereisten stel ik nu naast de evenredigheidseis. Op dat ogenblik is de
opmerking van de officier van justitie gemakkelijker te begrijpen als deze zegt,
dat het onderhavige geval een aardige juridische zaak is, en dat hij slechts stu
deerkamerwijsheid te berde kan brengen.
Het is namelijk heel goed voorstelbaar, dat de betreffende politieagent nauwe
lijks gedacht heeft aan het feit, dat hij zich aan straf blootstelde (dat. is iets an
ders dan „de wet overtreden".: dal zal de agent best beseft hebben). Bovendien
zal hij gehandeld hebben uit het besef dat voor de oude man elke minuut een
kostbare was. Wachten tot de trein voorbij was, kan zo als een bovenmatige eis
gelden, waaraan in de gegeven situatie redelijkerwijs niet aan was te voldoen.
Studeerkamerwijsheid leidt aldus tot de opvatting, dat de evenredigheidseis
werd overschreden (een treinongeval riskeren was een te zwaar middel voor het
doel, een oude man ontzetten). Wordt de verdachte echter bekeken vanuit de
minimumvereisten waaraan een dader moet voldoen, dan kan de politieagent
geen strafwaardige dader zijn. Wanneer wordt aangenomen dat zowel formeel als
materieel een norm is geschonden, ook dan hoeft de politieagent, door het ont-
breken van „schuld", nog niet als een strafwaardige dader te worden aange
merkt.
De rechterlijke beslissing zal in dat geval moeten resulteren in een ontslag van
rechtsvervolging. Als daarentegen toch wordt besloten dat deze verdachte een
strafwaardige dader is, dan kan in laatste instantie de minimumstraf worden op
gelegd: een geldboete van 50 cent.
opinie en achtergrond
Prof. Michael Brecher, Canadees van geboorte, woont al enige jaren in
Israël. Hij is een van Israels grootste deskundigen op het gebied van de
buitenlandse politiek. Hij heeft aan de Hebreeuwse universiteit in Jeruza
lem gedoceerd, en is nog steeds verbonden aan de Mc Gill-universlteit in
Montreal (Canada).
Afgelopen zomer maakte hij met een aantal Canadese professoren een
rondreis door Egypte, Jordanië en Syrië. In Cairo voerde hij lange gesprek
ken met de voornaamste adviseurs van president Sadat op het gebied van
de buitenlandse politiek
Wat prof. Brecher in het bijzonder is opgevallen tijdens zijn intensieve ge-
dachtenwisselingen met de Egyptenaren. was de fundamentele verandering
die leek te hebben plaatsgehad in de houding van de Egyptische bovenlaag
ten opzichte van het conflict met Israël. Brecher spreekt van „voorzichtige
matiging", d.w.z. belangstelling voor een schikking die meer inhoudt dan
de ondertekening van een stuk papier. Hij vond het moeilijk in concrete
mate aan te geven waarin die verandering plaats had en de omvang te pei
len van de groei naar volwassenheid in het slepende conflict.
Jeruzalem - De verklaring die ik kreeg van een aantal van de dertig intellectuelen en politici
met wie ik over het conflict van gedachten wisselde, kwam mij geloofwaardig voor: ten eerste is
er het groeiende besef, dat er geen militaire oplossing is voor de botsing tussen belangen,
ideeën en waarden; ten tweede is er de grote psychologische werking van de oktoberoorlog van
1973 - herstel van het gevoel van trots in het weerstandsvermogen van Arabische legers en zelfs
het vermogen in het begin een kleine overwinning te boeken.
De gesprekken, die altijd openhartig
en af en toe onverbloemd waren, con
centreerden zich op vier punten die
voor de Arabieren van bijzonder be
lang zijn. Het eerste punt betrof scep
ticisme omtrent Israels vermogen „de
realiteit onder ogen te zien", met an
dere woorden de rechten van de Pa-
lestijnen.
Of. zoals een academicus in Cairo zei:
„Als de Arabieren zover zijn dat zij
het bestaan van Israël erkennen -
daargelaten of ze het graag doen of
niet - verwacht ik dat op basis van
wederkerigheid, het recht van de Pa-
lestijnen erkend zal worden. Daar is
niet aan te ontkomen". Het tweede
punt ging over de gebieden die in de
Zesdaagse oorlog van 1967 zijn bezet.
(Geen enkele Egyptenaar gewaagde
van de verdeling van 1947, maar twee
woordvoerders van de PLO noemden
haar de uiterste grens waartoe zij in
hun concessies aan Israël zouden
gaan».
Het derde punt raakte de kern van de
Wet van de Terugkeer. „Wat blijft in
het gebied voor Israël bestaan? Als
Israël als deel van het Midden-
Oosten wordt geaccepteerd, blijft hel
dan de vreemde eend in de bijt die
het nu is? Een joodse staat die joods
is zoals Frankrijk Frans en Groot-
Brittannië Brits is? Zal het de voor
uitgeschoven post van de westerling
zijn?".
Ten slotte werd, met verwijzing naar
„Le Monde Diplomatique" van april
1975, ernstig getwijfeld ten aanzien
van de vraag, of de huidige leiders
van Israël - en hier werd met een
vleugje heimwee teruggedacht aan de
dagen van David Ben-Goerion - tot
het nemen van „historische beslis
singen" in staat zijn.
Synd room
.Aan de hand van wat hierboven ge
zegd is. kom ik tot de bevinding dat
de „realiteit" door beide parlijen ge
weld is aangedaan. Daardoor zitten
we nu met een uitzonderlijk syn
droom in de internationale betrekkin
gen: het geval van de twee partijen
die elkaar niet erkennen. De Palestij-
nen hebben het rechtmatige bestaan
van Israël nog niet erkend. De Israë
li's hebben tot dusver nog geen Pa
lestijnse nationaliteit erkend die ver
schilt van de grotere Arabische natie.
Hier ligt derhalve op de weg naar een
regeling de grote taak wederzijdse
niet-erkenning te veranderen in we
derzijdse erkenning. Onze opdracht is
die taak te onderkennen en aan te
Israël van vitaal strategisch belang
zijn, en, in één geval (Jeruzalem) van
nationale, historische en geestelijke
betekenis; en ten derde: nog meer te
zeggen dan al gezegd is, onderhande
lingen torpederen nog voordat ze be
gonnen zijn. Tussen twee haakjes,
geen conflict kan worden opgelost
wanneer de twee partijen niet vroeger
of later tot rechtstreeks intern hande
len komen: een opgelegde oplossing
of een die met bemiddeling van een
derde partij tot stand komt, zou
rampzalig zijn en de klem van een
nieuwe confrontatie meedragen.
Onzekerheid
Wa,
Het is waar dat de term „algehele te
rugtrekking" nooit door Israël is ge
bruikt: hij is in feite voor de Israëli
sche regering en de overgrote meer
derheid van het Israëlische volk on
aanvaardbaar. Maar er zijn signalen
die verwijzen naar „zeer aanzienlijk",
„vrijwel alles", „bijna alles", en daar
uit is zeer veel op te maken. Juist
verstaan, betekent het signaal „alge
hele terugtrekking minus zeer wei
nig"
De term „algehele terugtrekking"
wordt in Israël om drie redenen nooit
gebruikt, ten eerste omdat Israels
uitleg van Resolutie 242 van de VN
uitgaat van de tekst in de Engelse
vertaling; ten tweede omdat er be
paalde kleine gebieden zijn die voor
IKVERKLRHR UIERMEI Dt VERGADERING
OVER DE SL£.Ot/~^)iKWRUTEIT
T t V
at de kwestie van de gebieden
betreft, er zijn drie sleutelproble
men: Sjarm-el-Sjeik, de Golanhoog-
ten en de Westelijke Jordaanoever
en Jeruzalem. Bij Sjarm-el-Sjeik
gaat het niet om soevereiniteit, maar
meer om het psychologische effect
van onzekerheid. Er moet een of an
dere regeling komen die Israël verze
kert dat wat in 1967 gebeurde - slui
ting van de Straat van Tiran - en
waarmee Arabische leiders vele ja
ren lang hadden gedreigd, niet nog
eens kan gebeuren.
Krachtens het internationale recht
moet Egypte het recht van vrije
doorvaart eerbiedigen. En dat slaat
evenzeer op Bab-el-Mandeb. Kortom,
op het hele concept van Israels recht
als wettige staat in het Midden-
Oosten vanuit Eilat normale Handel
te drijven met Oost-AMka en Azië.
Maar dit vereist echter niet Israels:
soevereiniteit op de meest zuidelijke
punt van het schiereiland Sinai. Zo is
ook ten aanzien van Golan niet de
vraag, of Syrië er weer soeverein
moet worden of Israël de baas moet
blijven, maar dat Syrië belet moet
worden militairen te legeren in een
strook land van waaruit het in het
verleden aanslagen heeft gepleegd op
dichtbevolkt Israëlisch gebied.
De kwestie van de westelijke oever is
ingewikkelder; maar voor de meer
derheid van de Israëli's is veiligheid
de grootste zorg. Zij vreest dat als de
westelijke oever een onafhankelijke
Palestijnse staat wordt, hier of daar
verkregen raketten dicht bij het bin
nenland van Israël zullen worden op
gesteld, erop gericht zullen worden
en het zo in een paar ogenblikken
kunnen verwoesten. Men kan dit niet
Com plexe form ule
^De kwestie Jeruzalem, algemeen
beschouwd als het moeilijkste vraag
stuk, is oplosbaar. Maar niet op de
simplistische voorwaarden van ko
ning Hoessein en andere Arabische
leiders. „Geef het terug aan de Ara
bieren". Er zal een complexe formule
moeten worden gevonden die a. de
feitelijke eenheid van Oost- en West-
Jeruzalem laat voortbestaan - zoals
vóór mei 1948 en na juni 1967; b de
status van Jeruzalem als Israels
hoofdstad handhaaft en c, een fun
damenteel doel van de Arabieren, en
misschien ook wel mohammedanen,
verwezenlijkt, namelijk Arabische
territoriale aanwezigheid in de Oude
Stad van Jeruzalem Of dat een Mos-
limwijk of iets dergelijks zou moeten
zijn, is een onderwerp voor onder
handelingen. Er zijn manieren om het
probleem Jeruzalem op te lossen,
maar het kan geen oplossing zijn die
herstel van de situatie van vóór juni
1967 betekent,
En thans de „pijnlijke" kwestie: wat
voor soort Israël' Het is moreel on
juist en leidt voor iedereen buiten Is
raël ook nergens toe, te proberen in
vloed uit te oefenen op het maken
van wetten of op de maatschappe
lijke of etnische samenstelling van de
staat Israël binnen de erkende gren
zen die uit een vredesverdrag te voor
schijn komen. De Wet van de Terug
keer is voor Israël van wezenlijk be
lang. Dat betekent niet dat de 16 mil
joen joden in de wereld naar Israël
zullen emigreren. Dat hebben ze niet
gedaan en het is niet waarschijnlijk
dat ze het op enig tijdstip in de toe
komst zullen doen
Maar de Wet van Terugkeer is het
zinnebeeld van iets dat ligt aan de
wortel van de restauratie van de
staat. Aan die wet te raken is raken
aan de waardigheid, het zelfrespect
en de bestaansreden van Israël. Dit
zou voor vrijwel alle Israëli's onver
draaglijk zijn. (Deze waarheid werd
door enkele van Brechers gespreks
partners in Cairo erkend.) In dit
verband viel Brecher een term in die
hij in Luxor herhaaldelijk hoorde ge-
bruiken: het „Heilige van het Heili
ge". dat wat onaantastbaar is. Voor
Israël als staat en als samenleving en
de conceptie van het jood-zijn die
ermee verbonden is, is het dat Israël
als enige joodse staat alle joden die
de wens koesteren of de drang voelen
naar Israël te emigreren, de theoreti
sche kans daartoe moet bieden.
Grote sprong
De Arabische twijfel aan Israëls
vermogen om „historische beslui
ten" te nemen onder Rabin als pre
mier op de plaats van Ben-Goerion,
wordt door de ervaring in Egypte
weerlegd. President Nasser was
achttien jaar aan de macht en hij
had meer bevoegdheden dan enige
andere Arabische leider uit de mo
derne geschiedenis. Toch was hij
niet in staat tot het maken van de
„grote sprong voorwaarts". Presi
dent Sadat is er, in een kortere tijd,
met minder macht en zonder het
charisma van zijn voorganger, mee
Tijdens mijn dialoog van tien dagen
in Cairo ben ik gesterkt in een paar
van mijn grondbespiegelingen over
het Arabisch-Israëlische conflict.
In de eerste plaats zien de mensen in
het Midden-Oosten hun conflict als
een uniek conflict. Maar ze zien daar
bij over het hoofd, dat meer langge
rekte conflicten na twee, drie. vier of
meer oorlogen, zij het ten koste van
veel, zijn opgelost; verder, dat na be
paalde oorlogen kwalitatieve veran
deringen optreden, veranderingen die
tot een nieuwe kijk, een herbezinning
op kosten en voordelen, de wijsheid
om het conflict militair te vervolgen,
leiden. Brecher vindt dat de nood
zaak moet worden ingezien van het
langs wegen van geleidelijkheid ko
men van vijandigheid in het verleden
tot gedogen in de toekomst.
Eerste stap is volgens hem het over
gaan van openlijke oorlog tot vijan
dig naast-elkaar-bestaan en daarna
geleidelijk tot vreedzame coëxisten
tie. en ten slotte: samenwerking. De
tijdsspanne tussen deze stadia kan
niet precies worden vastgesteld: dat
hangt af van het gedrag van de par
tijen nadat een officieel vredesdocu-
ment is ondertekend. Als echter
vrede wordt gedefinieerd als slechts
een formele overeenkomst, te volgen
door een generatielange periode zon
der betrekkingen, dan is dat een rege
ling die weinig goeds voorspelt voor
de toekomst.
Te,
en tweede zou het dwaasheid zijn
aan te nemen dat een natie die 27
jaar lang voor haar voortbestaan
heeft gevochten, haar houding van
volmaakt wantrouwen plotseling
zou veranderen in volledig vertrou
wen. Er is scepticisme ten aanzien
van de Arabische bedoelingen, maar
het is aan het corroderen en begint
plaats te maken voor bereidheid on>
zorgvuldig berekende risico's te ne
men.
Ten derde: de hardnekkige verwijzing
door de Arabieren naar de twee
voorwaarden waaraan moet worden
voldaan voordat over een vredesver
drag kan worden gesproken - „terug
trekking uit de bezette gebieden" en
„herstel van de Palestijnen in hun
rechten", zonder specificatie wat die
eisen nu precies inhouden - is het
grootste obstakel naar de psycholo
gische verandering in Israël die de
Arabieren willen. De laatstgenoemde
voorwaarde wordt in Israël vrijwel
algemeen uitgelegd als synoniem met
de vernietiging van de staat - wat
nog pas in 1974 met zoveel woorden
in het officiële Palestijnse vaandel is
geschreven.
Met nog krap vier maanden
Oosterschelde-studie voor de boeg wordt
het steeds duidelijker dat er binnen het le
gertje van de honderden onderzoekers
diepgaande verschillen van mening begin
nen te groeien over de vraag: dat milieu
achter die half open dam, - wordt dat eigen
lijk wat wij ervan hebben verwacht? En in
die sfeer van groeiende twijfels ontstaan, zo
de neiging om een wezenlijke discussie over
deze kwestie en dus ook het antwoord
daarop stelselmatig uit de weg te gaan. De
stelligheid waarmee nu al weer bijna twee
jaar terug in het rapport van de Commissie
Klaasesz uitspraken werden gedaan over de
kwaliteit van het water in een Ooster
schelde met een zogenaamd 'gedempt getij'
is er al lang niet meer. Harde gegevens
waarop biologen en deskundigen op het
brede terrein van de waterhuishouding sa
men hun conclusies zouden moeten base
ren, ontbrekén. En toch zal een helder in
zicht in zaken als (1) zoutgehalte, (2) ver
ontreiniging. (3) uitwisseling van zout en
zoet water in een Oosterscheldebekken, be
veiligd met- een stormstuwcaissondam, pas
uitsluitsel kunnen geven oi' de doelstelling
kan worden bereikt die liet kabinet-Den Uyl
toch ook via de nu lopende studie boven
water wil zien te krijgen. In zijn brief aan de
tweede kamer van 9 november 1974 schreef
minister Westerterp (verkeer en waterstaat)
namelijk het kabinet 'uit overwegingen van
milieuzorg een sterke voorkeur heeft voor
het behoud van een zekere getijdewerking
in het Oosterscheldebekken, opdat aldus de
mogelijkheid bestaat een ecosysteem te
handhaven dat het huidige zoveel mogelijk
benadert' Het is langzamerhand een pu
bliek geheim: een grote groep,
Oosterschelde-onderzoekers is zo gebiolo
geerd door de uitdagende technische pro
blemen die zich voordoen bij de technische
uitvoerbaarheid van de dam-met>gaten in
de mondig van de Oosterschelde. wordt
vervolgens zo in beslag genomen door het
gigantische reken- en cijferwerk om binnen
de raming (uiterlijk 2,1 miljard meerkos
ten) van het kabinet te blijven, dat de
vraagstukken van waterkwaliteit voor be
houd van milieu en schelpdierencultures in
de verdrukking dreigen te geraken
Vcoral de provincie Noord-Brabant is van
het begin af bijzonder kien op die hele
kwestie van de waterhuishouding (kwali
teit, peilbeheersing en watergebruik) ge
weest. Juist omdat men er zag aankomen
dat westelijk Brabant bij onzekerheden in
de grootste moeilijkheden verzeild zou
kunnen raken waar het lozing van afvalwa
ter en zoetwatervoorziening betreft. Dat is
ook de reden geweest dat Brabant zich
heeft onthouden van een keus in de com
partimentering (vakverdeling) van de Oos
terschelde. De Brabanders stelden zich op
het standpunt dat er heel wat meer op ta
fel moet komen voordat over die comparti
mentering een gewogen beslissing kan wor
den genomen Provinciale staten hebben
vanuit Den Bosch vorige week aan minister-
Westerterp nog eens per brief laten weten
hoe voorbarig ze de kabinetsuitspraken
over die compartimentering vinden.
Niet alleen 'de buitenwacht' schildert grote
vraagtekens bij het toekomstige milieu in
een Oosterschelde met een gedempt getij.
Ook de directeur-generaal van de rijkswa
terstaat, ir J. W, Tops zelf komt in zijn
meuwjaarsrede met een uitspraak die nau
welijks dubbelzinnig kan worden genoemd.
Hij stelt vast dat op het terrein van de natte
waterstaat de Oosterschelde zo langzamer
hand het paradepaard lijkt te worden.
„Onze dienst moet bij dit project wel alle
registers opentrekken, en dat spreekt tot de
verbeelding. Toch schuilen in dit soort op
drachten wel gevaren. In eerste plaats op
/het gebied van de zorg voor het personeel.
En in de tweede plaats leiden dit soort
spectaculaire projecten gemakkelijk de
aandacht af van andere zaken, die wellicht
in hun soort even belangrijk kunnen zijn
voor het welzijn van ons land, maar wat
minder tot de verbeelding spreken. Ik doel
hierbij dan vooral op onze zorg voor de wa
terhuishouding en de waterkwaliteit", enz.
Is een Oosterschelde met een 'gedempt ge
tij' los te koppelen van het totale vraagstuk
van waterkwaliteit en waterhuishouding in
Nederland? Een goede waterhuishouding is
niet mogelijk zonder een goede waterkwali
teit. De commissie-Klaasesz heeft destijds
met grote nadruk vastgesteld dat in de
Oosterscheldeproblematiek 'de alles over
heersende vraag is die naar de kwaliteit van
het Rijnwater' Klaasesz en zijn 'wijze
mannen' adviseerden de regering om dat
Rijnwater in de Oosterschelde zo veel mo-
nader bekeken
gelijk buiten de deur te houden door achter
een dam toch een getijdenbeweging te laten
bestaan. Dat men daarmee niet van het
Rijnwater en zijn kwaliteitsproblemen af
was en de Oosterschelde niet geheel kon
lossnijden uit de Nederlandse waterhuis
houding en een toekomstig waterbeleid, be
sefte de commissie-Klaasesz deksels goed.
Daarom hield ze in haar advies op dit punt
de nodige slagen om de arm. De tijd was te
kort geweest om de wisselwerking tussen
het Rijnwater en een getijdenmilieu achter
een half open dam in de Oosterschelde
grondig te bestuderen. Er werd dan ook aan
het kabinet aanbevolen om deze hele zaak
nog maar eens grondig uit te spitten.
De centrale vraag waai het dus ook bij een
zout getijdenbekken m de Oosterschelde
om gaat is: hoe springen we in Nederland
met het Rijnwater om? Dat Rijnwater heeft
namelijk hoe dan ook invloed op de water
kwaliteit in een Oosterschelde met een 'ge
dempt getij'. Aan de achterkant via het zo
genaamde Oostmeer - waarvan eigenlijk
niemand weet wat er van zal worden - en
aan de voorkant via het kustwater dat zo'n
vijftig kilometer naar het noorden nog altijd
de volle mep uit de mondingen van de Rijn
opvangt. Zoutgehalte, verontreinigingen in
het water en de uitwisseling van zout en
zoet water bij de sluizen in 't compartimen-
teringsdammen, - ze hebben regelrecht te
maken met de functies die men voor de
toekomst aan een Oosterschelde met een
beperkte getijbeweging heeft toegedacht:
een bekken dat 'n gunstige voedsellever-
ancier moet zijn voor de oester en mossel
cultuur en dat bovendien voor de doorspoe
ling van een binnenmeer als het Grevelin-
genbekken (achterom) moet zorgen.
Dat eigenlijk niemand zich in deze kwes
ties heeft willen begeven zonder een mistige
sfeer rond zijn uitspraken op te trekken
staat tot op dit moment wel vast Dat het
hoog tijd wordt om daar langzamerhand
maar eens openlijk voor uit te komen even
eens. In het Oosterscheldedebat in de
tweede kamer op 19 en 20 november 1974 is
zonder veel omwegen vastgesteld dat er
op het stuk van de waterkwaliteit nog heel
wat moest worden opgehelderd. Met name
de PvdA-woordvoerder P. A. Roels kwam
toen met vragen die er geen twijfel over lie
ten bestaan dat er nog heel wat twijfels wa
ren. Hij vroeg naar een eventuele ophoping
van giftige stoffen, afkomstig uit vervuild
kustwater; naar slibafzetting en alles wat
daarmee verband houdt op mosselbanken
en oesterpercelen; naar het toekomstig
zoutgehalte van het water: naar de invloed
van de zogenaamde zoetwaterbellen bij de
scheepvaartsluizen in de compartimente-
ringsdammen. „Er zijn ongunstige factoren
die niet onderschat mogen worden. Gebruik
de tijd van anderhalf jaar voor een gedegen
onderzoek", zo hield Roels Minister Wester
terp voor die op dat moment, de hele Oos-
terscheldekwéstie voor het kabinet verde
digde
Bij de start van de anderhalf jaar Ooster-
scheldestudie is breed aangekondigd dat
deze in alle opzichten zou verlopen, dat
heel Nederland bü wijze van spreken over
de schouders van de onderzoekers zou mo
gen meekijken naar de behaalde resultaten.
Het tegenddel van die voornemens begint
werkelijkheid te worden. De tussentijdse
rapportages van het ministerie van verkeer
en waterstaat munten uit door vaagheden
en zijn een demonstratie van een büjvend
stuk onzekerheid op een groot aantal pun
ten. Ze roepen eigenlijk meer vragen op dan
ze antwoorden. Vooral de 'waterhuishoud-
kundige notitie bij de kwestie van de com-
partementering Oosterschelde' die de
rijkswaterstaat in december vorig jaar naar
buiten bracht was één brok terughoudend
heid, waarin men zich niet aan voorspellin
gen over de kwaliteit van het gedempte ge
tij wilde wagen omdat die (in ieder geval ten
opzichte van de visserij) toch maar 'specu
latief zouden zijn. En wat die beloofde
openheid betreft: die wordt beslist niet be
vorderd door toelichtingen van minister
Westerterp in besloten zittingen van de
vaste tweede kamercommissie voor verkeer
en waterstaat.
13e hele gang van het onderzoek naar de
kwaliteit van het water in een gedempt
getij achter een dam met schuiven maakt
naar buiten de indruk dat deskundigen zich
verschuilen achter het ontbreken van gege
vens die door weer andere deskundigen op
andere terreinen boven water moeten wor
den gebracht. Tussen het ministerie van
landbouw en visserij en dat van verkeer en
waterstaat is over de taxatie van de kansen
voor het voortbestaan van de schelpdieren
cultuur in een half open Oosterschelde - on
danks de nadrukkelijke uitspraken van visse-
rijbioloog prof. P. Korringa - van het begin af
een vruchteloze pendeldienst van vage gege
vens onderhouden, waaruit tot nu toe nie
mand .conclusies heeft durven trekken.
Voor de studie naar de technische uit
voerbaarheid van de bouw van een storm-
schuif in de Oosterscheldedam is het afge
lopen jaar een leger van zo'n 500 tot 600
man gemobiliseerd. Uit het eigen waterbouw
kundige apparaat van de rijkswaterstaat,
uit de aannemerswereld, van verschillende
gespecialiseerde instituten, laboratoria en
universiteiten uit binnen- en buitenland.
Het zwaartepunt van de deskundige man
kracht splitst zich daarbij toe op het inge
wikkelde project van de dam zelf, - een gea
vanceerd experiment waarmee zoals minis
ter Westerterp het zo beeldend heeft gezegd
'op de rand van het technisch kunnen
wordt gebalanceerd'. De vraag dringt zich
op of de vraagstuiken van waterkwaliteit en
waterhuishouding van het bekken achter
dat kunstwerk waarop nu zo hard wordt ge
studeerd, op het ogenblik voor een even
grondige deskundige doorlichting in aan
merking komen. Of de beschikbare parate
kennis en ervaring voldoende wordt inge
schakeld, of die niet te ver van het pro
bleem verwijderd is. Of de meningsverschil
len en spanningen die er in kringen van
deskundigen op deze gebieden naar boven
komen wel voldoende kans krijgen om uit
tê kristalliseren. Öf er niet te veel problemen
worden ontweken. Het gaat tenslotte om
een doorzicht op de vraag of de doelstelling
van het kabinet bij de bouw van een
stormstuwcaissondam in de monding van
de Oosterschelde met daarachter een getij
dewerking kan worden bereikt: "de moge
lijkheid om een ecosysteem te handhaven
dat het huidige zo veel mogelijk benadert".
Het zou toch wat weinig overtuigend zijn
als dat het uitsluitsel zou opleveren: we zul
len wel zien.
•KEES VAN DER MAAS