Anton Heyboer en het verlies van zijn primitiviteit kakelen en kraaien, zittend op de plee de 'zeeuwse herinneringen' van helma wolf-catz Jacht op Bismarck boeiend verteld 14 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 3 JANUARI 1976 ^^□ton Heyboer, de bekende grafi cus in Den Hp, die een groot deel van zijn leven in Haarlem doorbracht, werkt vanuit een systeem. Het zou de ..filosofie van het uiterst minimale" kunnen worden genoemd. Het is de verwoording in geschrifte en ver beelding in etsen van een leven op de grens van zin en waanzin. Binnen dat systeem hanteert hij zijn abnormali teit, zijn afwijkingen, bewust, want hij heeft zichzelf in die kwaliteit geaccepteerd. Het normale wijst hij willens en we tens af. Hij lijdt aan het leven, maar doetniets om dat lijden in zelfgekozen isolement en ziekte te verzachten. In tegendeel het geeft zijn leven (evenals het „abnormallseren" van zijn vrou wen) de enige zin. Het leven Is voor hem een voorstadium van de dood of hetnletrzijn, zoals ook een steen of een fossiel aanwezig is zonder te „zijn". Over dat systeem is al meermalen geschreven en door hemzelf ook ge sproken. Hij heeft daarbij nooit enige duidelijkheid nagestreefd. Het ls ech ter wel op een zinnige wijze uiteenge zet door J. L. Locher in een essay in diens boek „Vormgeving en struc tuur", enige jaren geleden uitgekomen bij Meulenhoff in Amsterdam. Het is raadzaam dat boek te leggen naast „Het systeem van Anton Hey boer", een Centaurboek van Omega in Amsterdam. Het is uitgekomen ter ge legenheid van Keyboers tentoonstel ling van schilderijen in het Amster dams Stedelijk Museum, tot en met 11 januari. Bekentenis Anton Heyboer is aan zijn boek, tekst en schetsjes die zijn systeem verduidelijken, begonnen in 1954. Dat was kort na zijn verblijf in het Pro vinciaal Ziekenhuis in Santpoort. Hij had zich daar laten opnemen, omdat hij niet meer in een normale maat schappij kon en wilde leven. Aan dat boek heeft hij jarenlang gewerkt, ge schreven op bruLu pakpapier. Als een soort facsimile-uitgave is het nu ge drukt Zo'n type uitgave heeft uiteraard de charme van het benaderen van een origineel geschrift en dus ook het ken nismaken met Heyboers persoonlijk heid. Zijn taalgebruik,' de wijze van schrijven, de doorhalingen en verbete ringen maken echter de uitlegging van het systeem grotendeels ook weer on toegankelijk. Bovendien liggen de re laties tussen alle gebruikte begrippen bij Heyboer anders geschakeerd dan ze gewoonlijk worden toegepast. Het is niet het geschrift van een waanzinnige, wel van iemand met een abnormale persoonlijkheidsstructuur. Van de talrijke zeegevechten tij dens de tweede wereldoorlog blijft het opsporen en vernietigen van het Duitse slagschip Bismarck een van de meest tot de verbeelding spre kende gebeurtenissen. De Engelse marine, die in 1941 op de oceanen de steun van de machtige Amerikaanse bondgenoot nog moest ontberen, gaf niet alleen zichzelf maar geheel En geland een stuk zelfvertrouwen - hard nodig in de kommervolle eerste oorlogsjaren - door de trots van de Kriegsmarine in de grond te boren. Deze overwinning ter zee op Hitiers machtigste oorlogsschip was als 'weerwraak' temeer nodig omdat de- jzelfde Bismarck kort tevoren Enge- lands trots, de Hood, met een paar goed genchte salvo's in de lucht had laten vliegen. Het relaas is nu opnieuw verteld door de Engelse auteur Ludovic Kennedy en in een vertaling onder de titel 'De lange Jacht - achtervolging en onder gang van de Bismarck' op ae Neder landse markt gebracht. Het boek ver scheen bij uitgeverij In den Toren in Baam en kost 21,50. De lange jacht vormt van begin tot eind een pakkend verhaal. De auteur heeft zich niet alleen goed op de hoogte gesteld van de feitelijke ge beurtenissen en achtergronden van deze niet minder dan acht dagen du rende strijd, maar zich ook de moeite getroost om zich in te leven in het wel en wee van de duizenden zeelieden op deze varende forten. Daardoor ook beseft de lezer dat het in een zeeslag om meer gaat dan al leen een maritiem-strategische gebe urtenis- het terffen ter zee is ook een menselijk drama. Het is te hopen dat de activiteiten van de Nederlandse marine tijdens de tweede wereldoor log, op de eerste plaats natuurlijk de slag in de Javazee nog eens op deze wijze te boek zullen worden gesteld. Jammer is wel dat de Nederlandse vertaler van De lange jacht alvorens zijn manuscript naar de drukker te brengen, niet eerst te rade is gegaan bij een deskundige in marinezaken. Zo spreekt hij over een gezagvoerder en een onder-commandant. Beide aanduidingen zijn by de marine on bekend. Die functie-omschrijvingen luiden commandant en eerste officier. Voorts wordt een enkele maal rear- admiral (schout by nacht) abusieve- Ujk vertaald door luitenant-admiraal en laat de vertaler een titel als 'Weijers Handbook of foreign navies' voor wat het is. Een wat meer üige- wyde had hem kunnen zeggen dat het hier om een Duitse uitgave, onder de titel: 'Weijers Flottentaschenbuch' gaat. Tenslotte hebben we onder de illu straties een afbeelding van de Duitse eskadercommandant Lütjens gemist en zou het volgen van de vaartocht van Engelse en Duitse schepen ook aanmerkelijk zijn vergemakkelijkt ais er een kaart met de 'generale' koers aan de beschrijving was toege voegd. Rose Bij de uitgeverij Hollandia in Baarn verscheen de verhalenbundel: 'Het leven op zee'. In dit boek heeft, zo blijkt uit een beschrijving, sir Alec Rose zijn meest favoriete verhalen uit de wereldliteratuur bijeenge bracht. Rose, die elk verhaal van een korte inleiding voorziet, vormt overigens zelf - in leven - al een legende: hy zeilde alléén in 354 dagen de wereld rond. Dergelijke individuele presta ties, riskante ondernemingen waar aan enige 'zucht naar romantiek' wel licht niet vreemd is. krijgen van vooral het Engelse publiek nog hun volle waardering. Dat de auteur nu zyn naam zet achter een keuze uit de maritieme lectuur, die voor hem dik- wijls een aansporing tot zijn daden betekende, zal daarom voor veel le zers een garantie voor de kwaliteit van het gebodene vormen. Onder de auteurs moet, na Joseph Conrad, vooral Joshua Slocum ge noemd worden. Ofschoon de verhalen van Slocum moeilijk als- 'literatuur' kunnen worden beschouwd, zijn ze toch bijzonder belangwekkend: Slo cum was de eerste, die alleen in een zeilscheepje de wereld rondvoer. In de lezerswaardige bundel zijn nog verhalen te vinden van een reeks an dere auteurs die zoals Conrad en Slo cum en ook Rose zelf, het avontuur dikwyls niet uit de weg zyn gegaan: namen als captain Scott en sir Ernest Shackleton spreken in dit verband voor zichzelf. 'Het leven op zee' kost 18,90. (SCHETS) HEIN STEEHOUWER In alle eenvoud lag er in die bladen toch een uiterst raffinement, zy het dat het er wellicht slechts half bewust werd ingebracht. Het was een werk- wyze, die enige verwantschap ver toont met het „automatisch" tekenen door mensen in half-trance, met dit verschil dat er by Heyboer vaak bo vendien een intense spanning aan te beleven viel. Maar nu, in de schilderijen? In een geheel andere techniek met olieverf tegen grote witte vlakken, tracht Hey boer hetzelfde uit te drukken binnen een systeem van voorheen, terwijl hy zelf schrijft het laatste jaar geheel ver anderd te zijn. De schilderijen lijken qua beeldvorming op de etsen, maar dan in opgeblazen staat. Ze missen door het kleurgebruik de uiterste so berheid van vroeger en er is een deco ratief element in gekomen, dat som mige doeken op heel late Cobra- werken doet Ujken. Ik ken een paar van de eerste doeken uit oktober 1974, op de tentoonstelling niet aanwezig. Die zyn nog heel sober. Hy heeft er inmiddels ruim 200 ge maakt, alle in grote formaten, zyn kracht lag altyd in de lynvoering. Nu zyn in sommige werken grote vlakken versmeerde kleuren op te merken, overschilderingen en andere beelde lementen die aan de „minimum verbeelding" voor myn gevoel veel schade doen. Het valt my moeffij k nog in dit werk te geloven. Ik denk dat het veranderde leven ln de laatste Jaren met drie i vrouwen en hun complicaties, plus de publiciteitsgolf en zijn omgang met een bepaald type mensen uit de .jet set" Heyboers primitiviteit al te zeer hebben doorbroken. Wat er overbiyft. kunnen wel eens schilderyen worden met weinig meer dan een decoratieve functie en met de naglans van de echt heid van vroeger. Hy heeft zich bovendien zo met zyn „imago", zijn masker, vereenzelvigd dat je het gevoel hebt niet meer te kunnen doordringen tot de mens daarachter. Wat is echt by deze man, die zo opdringerig publiciteit zoekt in een maatschappij die hy zegt te ha ten? Is het de behoefte om toch te wor den geaccepteerd, ondanks zyn zelf gekozen isolement of slechts pure re- clamezucht en commercie? Die vragen zyn by hem van veel we- zenhjker belang dan by veel andere kunstenaars. Hy pretendeert immers zyn laatste resten menseUjk bestaan zo direct en hevig mogefijk in zyn wer ken tot expressie te brengen. Het zijn niet zomaar „plaatjes" alsof hij ook iets anders zou kunnen maken Hij il lustreert ook zyn leven niet als een soort begeleiding, maar hij stelt zelf dat zyn creëren zijn enige levensmoge- lijkheid is als hij het doet volgens zyn systeem. Hij is zijn systeem geworden, heeft hy herhaaldelijk gezegd. Het is als het ware zijn laatste geestelyke schuilhut. In een begeleidende tekst bij de schilderijententoonstelling stelt hy echter onder meer: „Deze drie meisjes hebben het klaargespeeld een groot talent te vernietigen en opnieuw gebo ren in myn handen terug te leggen en daarmee, met deze geboorte mijn ge voelsleven voor het eerst functioneel te maken, dat zich uit in mijn dage lijkse ervaringen". Hy schrijft ook- „Ik deed het wel. maar had er geen deel aan, het enige dat ik beleefde, was het vervallen van myn eigen persoonlijk heid". Moet men dan, na dit type zelf- ontkennllngen, nog geloven in „de man achter het werk"? Scheiding Er is duidelijk een scheiding geko men in toen en nu, ook al lijken de schilderijen uiteriyk op de etsen en de collages. Het systeem vroeger lijkt in zijn boek op een soort georganiseerde wartaal. Het is deels opgezet met woordformules in rekenkundige op stellingen, verduidelijkt door figuren in kruisende lijnen met cyfers in de hoeken. Die bevatten een soort ge- talsmagie, bezweringen van verhou dingen tussen God en mens. Er zijn ook tekstgedeelten die herinneren aan het taalgebruik van een figuur als Lou de Palingboer. In zijn etsen is dat vroeger allemaal op een soms zeer indringende wyze in beeld gebracht, soms echter ook niet, want dan ging de herhaling vervelen. Hy heeft echter prachtige bladen ge maakt, waarin de lijnen op een zeer directe wyze aanspraken. Ook de ui terst gereduceerde menselyke figuren, soms een dier, konden soms de kracht hebben van een primitieve tekening in een rotshol. Dit effect werd bovendien versterkt door de mogelykheden (en ook toevalligheden) die etsinkten, niet geheel verwijderd, met zich kunnen brengen. JJe Zeeuwse Herinneringen die Helma Wolf-Catz destijds voor het 'Zeeuws Tijdschrift' te boek heeft gesteld (Jrg. 24, nrs. 1, 2 en 3, 1974), zijn thans, in uitgebreide en herziene versie, in boekvorm ver schenen bij 'De Beuk' te Amsterdam.'Het dokters huis aan de Postweg' is de ondertitel: die Postweg liep door Nieuw- en Sint Joosland; het doktershuis, waarin Helma nu driekwarteeuw geleden, in 1900, geboren zou worden, staat er nog, zij het verbouwd en gerestaureerd na de verwoestingen van Wereld oorlog II. Haar vader was dus- arts, en 'import', niet van Zeeuwsen bloede. Hy trouwde, na zyn vestiging in Nieuwland met een Middelburgse apothekersassi stente. Beiden stamden uit Joodse families, maar ze waren niet Joods-gelovig. De vader was vrijmetse laar: „en dus geloofde hy wel in een hogere macht" zoals zyn dochter nu schrijft; de moeder was volko men ongelovig. Enkel terwille van een grootmoeder, die in het huis woonde, werd er nog een beetje aan de riten gedaan „Het personeel, de twee dienstboden in Nieuwlandse dracht, de iverkster, de vrouw van de knecht, in Wal- cherse dracht, zij allen hielden zich aan de sabbat om mijn grootmoeder, en aan de ritus van het voed sel. Maar mijn moeder hield er niet van en deed er niet aan. En ik at op de stoep varkensstaartjes en in de apotheek varkensworst, en de knecht slachtte de haan ritueel; dat kon hij ook wel" (p. 12) Merkwaardig is ook wat de schrijfster vertelt over de reacties by de benoeming van haar vader als ge meentearts: „De burgemeester, een rijke en waardige boer, was zeer in zijn nopjes met mijn vader. V/onder lijk genoeg niet om zijn medische kennis in de eerste plaats. Het belangrijkste voor de burgemeester was, dat mijn vader een ander geloof had dan de dorpe lingen, die verschilden in opvatting over het hunne. In minder elegante bewoording zou men dat met ge schillen betitelen. Vanzelf, zei de burgmeester, zou mijn vader boven de partijen staan, omdat hij niet kon en ook niet hoefde te kiezen. Dientengevolge ben ik in 1900 te Nieuw- en St. Joosland geboren (in de wandeling Nieuwland genoemd). In feite doet het er met veel toe van wie men de dochter is" <p. 9) Ik heb grote bewondering en respect voor de stoi- cynse wijze waarop Helma Wolf-Catz haar hele leven trouw gebleven is aan deze opvatting. In 1900 was men in Nieuwland blij met een dokter die „van een ander geloof was" En het deed er niet toe, wiens dochter je was: Helma en haar jongere zusje hadden een heerlyke jeugd in dat doktershuis. Maar er zou den andere tijden komen, Helma Catz zou, gehuwd met Mr. Wolf, ook van Joodsen bloede, later haar man door moord verliezen, alleen en haast altyd ziek, haar dochter, thans haar rechterhand, opvoeden, en toch komt er geen klacht over haar lippen, „het doet er niet veel toe" van wie men de dochter, de echtge note is, je draagt je lot, ook al is het absurd en haast te zwaar. Sterker, je speelt voor clown, en laat je fo tograferen als 74-jarige vrouw achter je levensgrote portret van twaalfjarige: zelfde haar, zelfde losse, makkelijke kleren, maar in de plaats van de ernstige blik van de twaalfjarige nu een vermoeden van pret- ogen en een verborgen lach: er is niets veranderd, er is alles veranderd. Maakt dat weten mogelijk deze herinnering extra navrant? haar twaalfde was Helma al uit Zeeland weg. en voorgoed. Het is echt haar kindertijd die zy er heeft beleefd, en die, zoals voor iedere kunstenaar. buitengewoon belangrijk voor haar is geweest. In vele van haar latere romans en ander werk komen 'Zeeuwse herinneringen' naar boven, ook al zyn ze dan soms getransponeerd naar andere streken en steden, andere landen zelfs. De familie Catz behoorde uiteraard tot de notabelen van het dorp. Zowel de vader als de moeder werkten erg hard. en ondanks de staf personeel waren ze vaak - het is tussen de regels door te lezen - te moe of te druk bezig om zich veel met de kinderen te bemoei en, of ze deden mogelyk liever ook wel eens wat an ders. Waardoor de 'opvoeding' natuurlijk neerkwam op de toegeefiykheid van grootmoeder, een tante, of de meiden en knechten. Wat, gevoegd bij de zwakke gezondheid die Helma meegekregen had (allergisch letii.'ikundige kroniek door hans voor alles en"nog wat) en het feit dat „dokterskinde- ren altyd extra stout zyn" nog al eens tot originele toestanden leidde. Daarbij waren de ouders verlichte mensen, Geen ge zeur bfl voorbeeld over kinderen die door de ooievaar gebracht werden, maar de feiten. Toen de naaister eens met die bakerpraatjes aankwam nam kleine Helma haar grootmoeder terzyde: of het niet tijd werd, de naaister eens uit te leggen hoe de vork in de steel zat Ook mama kon kordaat optreden: „Mijn moeder was door haar vak de vraagbaak van de boeren, zelfs als hun vee niet gezond was. Het geluk was met haar. Haar naam was in één keer gemaakt toen een boer om hulp smeekte voor zijn, naar zijn mening, ster vende koe. Op zijn beschrijving dat de eetlust de koe ontbrak en dat zij geen flinke hoop meer in de wei de poneerde en dat de veearts uit Middelburg zeker te laat zou komen, gaf mijn moeder hem groene poeder (een laxeermiddel) mee. De koe genas prompt en haar naam als doktersvrouw en als vraagbaak was gemaakt. Ze was nu bijna dokter" (p. 13) Leuk trekje van de vader, die blijkbaar een parodië rend schrijftalent bezat: „Eens verwerkte hij het scheppingsverhaal, gezien vanuit de medische gezichtshoek, tot een cabaret- voordracht. Een vondst vind ik nog altijd de betite ling van het vijgeblad van Eva als de eerste toepas sing van folia uitwendig" (p.21) Al kwam zy dan uit een zeer beschermd milieu, toch leefde Helma Catz intens het dorpsleven mee. Met de dieren (ze hadden zelf paarden, voor de koets, en grote honden, pluimvee etc.), maar ook met de dorpskinderen. Byzonder humoristisch en tekenend vind ik dit oud-Nieuwlandse dorpstafereeltje: „De meisjes droegen namelijk vanaf hun kindertijd open onderbroeken. Dat bleef zo als ze naar school gingen en de gewoonte ivas dat ze voor het oog van de meester hurkten ze droegen toch lange rokken) en hun plas deden. Wanneer de schoolbel luidde, klapte het hoofd van de school in zijn handen en de meisjes hurkten voor de haag van de dominee, die aan de overkant van de school woonde. De jongens plasten schuin ertegenover tegen de muur om de hoek van de school bij de snoepwinkel van Jante Verschiere. Ik vond dat ik met de langerokte boe renmeisjes best mee kon doen en liet mijn broekje zakken, zodat ik in mijn blote billen zat, tot mijn va der een keer net op dat moment op z'n doktersbezoe ken langskwam en mij apart nam. De boeren die langs reden op hun paard of met paard en wagen, letten er niet op. Het was nu eenmaal 'stands w\)s, 'lands eer" (p. 22) Met eenzelfde onbevangenheid vertelt de schrijfster: „Als ik alleen was, amuseerde ik mij vaak met het oefenen in kakelen en kraaien, zittend op de plee. Deze was aan de achterzijde van het huis en keek uit op de kippenren. Kraaien schijn ik inderdaad ge leerd te hebben, want nog op school en ook jaren la ter kon ik in een landelijke omgeving alle hanen aan het kraaien krijgen" (p. 32) De praktyk werd te zwaar voor de ouders, Helma leed aan asthma en zo werd besloten naar de hei of hoge zandgrond te verhuizen. „Ik verhuisde met pijn aan mijn hart, die gelenigd werd door de belofte dat ik terug mocht komen. Op mijn twaalfde jaar logeerde ik inderdaad op de boerderij van de hereboer Polderdijk, de latere bur gemeester. Daar zat ik op de paarden en ging ik mee naar de schuren. Ik bad aan tafel mee. Polderdijk bad achter zijn hoed, de knechten met hun pet voor de ogen. „Here, zegen deze spijze, Amen". We prikten allemaal uit dezelfde'kom onze aardappelen en doopten die in de vette jus. En er werd bier bij ge dronken, dat ik ook lekker vond. 's-Avonds kregen we het fijnste Zeeuwse tarwebrood. Ik schreef naar huis dat ik bier aan tafel kreeg en dat ik met de baas en zijn vrouw en kinderen om vier uur in de middag boerenjongens dronk (een klein glaasje maar) Kort daarna ben ik in ijltempo per brief naar huis geroepen", (p. 38) Het Boekje is verlucht met enkele foto's, waarvan vooral die op het omslag, met de grote Sint- Bemardhond, en die van Helma, 2 jaar oud, met va ders 'city-bag' erg aardig zyn. Helma Wolf-Catz: Zeeuwse herinneringen. Het Doktershuis aan de Postweg, De Beuk, Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1976 | | pagina 14