DAMME ZAL STRAKS GEEN STAD MEER ZIJN. JE KUNT NIET ALTIJD HUILEN" 19 „ALLES HEEFT ZIJNEN BESTEMDEN TIJD" ANNEMIE MACGILLAVRY ZATERDAG 1 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Achter de huisjes om 'Oostkerke-brug'. toen de Damse Vaart lag tot 4 1570 het zelfstandige Zwinstadje Monikerede. SLUIS, APRIL Hopelijk is het ditmaal waar: het stadhuis van Dam me (ongeveer 1465) zal gerestaureerd worden. Het kon. besluit is er, dat de machtiging daartoe bevat en dat de toelagen regelt. De staats kas zal 60%, de provincie West-Vlaanderen 20 en de stad Damme ook 20% betalen. Van welk totaal bedrag? Nog niet bekend. Voorzien was 22 miljoen Bfr. Maar de cijfers van die aanbesteding zijn 'n paar jaar oud. Ik schat dat een miljoen of vijf er bovenop een meevaller zou zijn. Zo zijn ook in België de prijzen van materialen en lonen gestegen. Twintig procent te betalen door 'de stad Damme' maar als men nu niet hard opschiet zal in feite die stad Damme er niet meer zijn. Na de ge- gemeenteraadsverkiezingen van 1976 zal de samenvoeging van gemeenten (het ontwerp is door het ministerieel comité, terzake goedgekeurd.), ten gevolge heb ben dat er van de huidige 181 West- vlaamse gemeenten maar 62 meer over blijven. Als er nu mets meer aan het plan veranderd wordt (het is al het derde in verband met Damme) zal de ge meente Damme, na bijna 800 jaar stad te zijn geweest, straks samengevoegd worden met de landelijke dorpen Oost' kerke en Moerkerke. Onder de naam: Gemeente Moerkerke. De 'kerngemeen te In feite zal Damme dan nog slechts een voorbij historisch begrip zijn. ZWINSTADJES Damme zal voor mij Damme blijven hoor. De stad waar Jacob van Maerlant werkte en overleed (1300-1301). de stad waar in 1468 de laatste Boergondiër, hertog Karei de Stoute trouwde, voor de derde maal, met de lieftallige zuster van koning Edward IV van Engeland; prinses Margaretha van York. De stad waarvoor de voor mij grootste Belgi sche auteur; Charles de Coster, een monument heeft 'opgericht' dat niet alleen in heel Europa en in de Ver. Staten bekend en beroemd is; zijn mar gistraal epos: JDe legende en de heldhaf tige, vrolijke en roemrijke daden van Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders'. Verschenen in 1867. Men hoeft dat epos zelfs niet te hebben gelezen, geloof ik. om de eerste woorden ervan te kennen; In meimaand, als de hagedoorn in bloei stond, werd te Damme, in Vlaanderen land, Uilenspiegel, de zoon van Klaas, Kerkje van Hoeke, naar een prentkaart van 1900. Tijl Uilenspiegel mag dan geen persoon zijn, slechts het symbool van het Vlaamse verzet tegen tyrannie, de Cos ters 'symbool' is dan toch niet denk baar zonder 'de vrije stede Damme'. De in de middeleeuwen in heel Europa, en daarbuiten, bekende voorhaven van centrum van de "wereldhandel' en, kreeg dn 1180 stadsrechten van graaf Filips van de Elzas van Vlaanderen. Ik herlees niet slechts De Legende van Uilenspiegel, ik herlees het boek van de Prediker, in de bijbel, waar staat; alles heeft zijnen bestemden tijd... Zwinstadje Sint-Anna ter Muiden kreeg stadsrechten in 1242 van graaf Thomas van Savoye en gravin Johanna. St. Anne werd in 1880 bij Sluis ingelijfd (dat in 1290 stad was geworden). De Hanzekooplieden vroegen in 1252 aan gravin Margaretha v. Vlaanderen van de nederzetting aan het Zwin, Hoeke, een eigen stad te mogen maken. Zij kregen die toestemming, wilden er een volledige Hanze-handelsstad van maken. In 1594 schafte koning Filips II van Spanje de stad Hoeke af, samen met de stad Damme. en met de stad Meuni- kereede (of: Monikerede) die rond 1250 stadsrechten moet hebben gekregen. Van voor 1266 zijn immers 3 'schepen akten' der kleine steede bewaard! 'SOLDATENMOKKEN' Doch in 1594 was er van Monikerede niets meer over aan wat bouwvallen, sporen van straten en 'veraonckerde' hofsteden (als bouwland of weide bij verder afgelegen boerderijen opgeno men). Waar Sluis in 1566 zo vervallen was. dat koning Filips de vestiging, die zijn 'eigendom' was. aan Brugge ver- DOOR E.MILE BUYSSE kocht voor enkele duizenden guldens, is het van zijn standpunt uit begrijpelijk dat de praktisch niet meer bestaande 'stadjes' Hoeke en Monikerede, samen met een straatarm Damme, waar geen 300 mensen meer woonden, en dat door de regering der Spaanse (Zuidelijke) Nederlanden met geld en broodkoren moest worden geholpen, 1590, tot een 'administratief geheel' werd gemaakt, onder een 'magistraat'. Het rijmpje uit die dagen is waar en niet waar: Damme, Hoeke en Munken- rêe, al te zamen eene stée. Er was geen sprake meer van 'stad' of oomplex van stadjes. Behalve dat zelfs in 1594 nog altijd niet alle staatvoorschotten plus intresten door Damme waren terugbe taald. daterende 'rit de tijd dat het nieuwe stadhuis werd gebouwd'., was Damme reeds in 1587 en nadien (door de Spaanse belegering en inname van Sluis) zodanig door de Staatse solde- nieren geplunderd en 'uutgebrandt', terwijl daarna een sterk Spaans garni zoen de bouwvallen "herbevolkte', dat de eigenlijke Dammenaars nog slechts bestonden uit een handvol kleine am bachtslieden zonder werk, uitgeschudde boertjes in 't rondte, verdreven door grote overstromingen met zout water, en 'aerme weeuwen' de hongerdood vaak nabij waren. De ,wüven' probeer den de Spaanse soldenieren en hun vreemde huurlingen 'de toecomste te lezene uutterhant, om wat duiten, en de jongevrouwen en meisjes verkochten hun lichaam voor brood-ende-zuepe drank; bier) aan de soldaten. De 'pape' (pastoor) van Damme klaagde over 'de wilde soldattemokken (sic) die Tiantieren' gelyck de wilde keuns in de dunen (wilde konijnen in de duinen). KLEINOOD In Hoeke woonden in 1796 nog slechts 68 meest arme mensen. Kort voor 1905 schreef de Bruggeling Karei de Flou in zijn boekje (pas in 1935 uitgegeven): "Promenades autour de Bruges', dat, wat eenmaal de zetel der kooplieden van de Duitse Hanze was. nog wél een kleinood was, maar dan: „een kleinood, in het groen der weiden verloren'. (Met. dat prachtige oude kerkje, waarvan een mijner vrienden pleegt te zeggen: - „Het is zó klein, als het regent kan Je 't in huis zetten, in "t droge"). "Toen dominee H. Q. Janssen van Sint- Anna ter Muiden in het Jaarboekje 'Cadsandria' voor 1854 schreef over Mo nikerede, wist niemand in Hoeke of verderop hem zelfs de plaats te wijzen waar het bedrijvige stadje eenmaal ge legen had. Bij opgravingen in het wei land achter de huisjes aan 'Oostkerke- brug'. de brug over de Damse Vaart, heeft men rond 1890-1900 wel onder gras en kruid een soort stratenplan gevonden en fundamenten van huis jes. Damme? Stijn Streuvels bezocht het in 1899 en ook nog in 1905 (toen hij met de Kortrijkse schilder Viërin op weg was naar de 'kunstenaarskolonie' van Sint-Anna ter Muiden). Hij noteerde in zijn "Herinneringen uit het Verleden', dat er geen enkele bakker was in Damme en dat de mensen hun vlees moesten kopen bij de slagers van Brug ge. Het stadhuis was toen net gerestau reerd (1895). Voordien was de helft van ,T Scepenhuus' herberg. „Daar stak uut (zegswijze voor 'uitganghord'): het stadhuis verkoopt men drank, estaminet'. In Damme steekt tegenwoordig op tien tallen plaatsen uut: dat men er éten kan, en dansen, er is zelfs een 'Spaanse bar-en-dancing'. Edel tarwebrood, in 'n Het stadhuis van Damme: 1465. met hout gestookte oven g er genoeg. "Bakkerij Hondsdamme'! Er staat een hond in het rood-wit-rode wapen van de stad Damme. Die hond is legende en onzin. .Hontsdamme' bere kende in 1180 slechts: de dam of dijk aan dat stukje van het Zwin waar 't in de (Brugse) Reye overging, en "honte' was niets anders dan "kleine water loop". De bazinne uit de herberg De Stad Damme', aan de Potterierei in Brugge, zei mij: Als het échte Damme straks geen stad meer zal zijn, zal ik de 'propriétaire' (eigenaarster) zijn van de enig-overgebleven 'Stad Damme', totdat ik doodga. Later kunnen ze voor mijn part dan de naam veranderen in "Het Dorp Moerkerke', maar dat wil Ik niet meer beleven. DE EERSTE OPWELLING, als je het boek zo ziet liggen met zijn damesroman-achtige titel 'Je leunt niet altijd huilen' en de toevoe ging: 'Een Nederlands gezin in de laatste periode van Nederlands- Oostindië' is helaas wat negatief. Genoeg van gehad, echt. Dan keer je het boek om, en van de achterkant kijkt Annemie Mac Gillavry Je aan. Een door het leven getekend, prachtig gezicht, nee, dat is niet de schrijfster van een 'damesroman'. Wat zou deze vrouw te zeggen hebben? Dan ga je lezen, en betreurt het niet alleen nog maar dat niemand mevrouw Mac Gillavry een andere titel aan de hand beeft gedaan, want dit boek 'Je kunt niet altijd huilen' behoort tot de beste, ontroerendste boeken die me sinds lang onder ogen kwamen. Het Mn van die zeldzame geschriften die je haast iedereen in handen zou willen stoppen met een lees dit nu eens'. Het is een boek van ondraaglijk leed en verdriet, en toch is het helemaal niet deprimerend. De schrijfster heeft precies de juiste toon getroffen, de goede afstand bewaard, ze heeft haar smart dan ook ruim dertig jaar in zich omgedragen voor ze er deze beheerste uiting aangaf. I Wie is Annemie Mac Gillavry? Zij is karig met het mededelen I Zf", g^ev®ns over zichzelf. Uit de tekst valt hier en daar iets op te i masen. Zij moet nu een eind in de zestig zijn (in 1930 was ze 22, valt te reconstrueren) en ze stamde blijkbaar uit een .welgesteld katholiek milieu in de omgeving van Den Bosch. Ze had het gymnasium bezocht en ging als 22-jarige jonge vrouw naar Indië om daar te trouwen met een suikerplanter, Donald Mac Gillavry, die stamde van een oorspronkelijk Schotse familie die al vijf generaties lang in Indië woonde. Zij kreeg er land en volk onmiddellijk lief; zij en haar man hadden er voorgoed willen blijven, ze bouwden er al een huis voor 'later', uitgerekend in Lingadjati, in het Cheribonse. Hoewel Annemie lichamelijk bepaald geen stoere vrouw was, wist ze zich uitstekend aan te passen aan leven en klimaat op Java. Het echtpaar kreeg twee kinderen, een zoon en een dochter, Donald (voluit zo genoemd, de vader is Don) en Alientje. Ze leven er in welstand en in een prettige verstandhou ding met him omgeving. Zoals in haast alle Indische gezinnen is hier een eenvoudige Javaanse vrouw. Moor genaamd, die alles leidt en bereddert; de toeverlaat van iedereen, ontroerend getekend in haar absolute trouw en toewijding aan het gezin even goed getekend ook is de enorme achting die het gezin voor Moor had. Moor was veel meer dan een bediende, een manusje van alles: „Elke nieuwe bediende die in ons huis aantrad werd bij Moor gebracht; „Moor is hier van alles op de hoogte, zij is voor ons als sen moeder en spreekt dus uit onze naam." (p.35). Net als in het werk van Maria Dermoüt treft hier die wederzijdse eerbied en hoffelijkheid waarmee de mensen uit de verschillende samenlevingsgebieden elkaar bejegenden. Dat- dit niet altijd en overal zo was is helaas ook een feit, maar het kwam veel meer voor dan nu wel wordt aangenomen: er waren veel mensen van goede wil. er was veel liefde en respect onderling en wederkerig. Wat dit boek tragisch en aangrijpend maakt, is dat dit werkelijk harmonische goede gezins- en samenleven volkomen verstoord wordt door de gevolgen van de oorlog. Het is tienduizenden gezinnen over de hele wereld overkomen, tot op de dag van vandaag gaat het door. Maar door het bijzondere talent van mevrouw Mac Gillavry wordt dit éne geval haast exemplarisch voor de onvoorstelbare ellende en willekeur die oorlogen en bezettingen de burgers aandoen. Ik kan me voorstellen dat u, deze bespreking lezend, denkt: ja, ik weet het allemaal wel, het is en het was afschuwelijk, maar ik lees liever over iets anders. Juist dan zou ik (want het verging mijzelf eigenlijk net zo, aanvankelijk) willen raden: lees juist dit boek. Hier spreekt, een vrouw die door de grootste diepten en vernede ringen is heengegaan, een lichamelijk niet sterke vrouw bovendien, helemaal niet zo'n handige haai, maar een van die eerder overbeschaafde mensen die altijd uit. beleefdheid achteraan staan, die nooit dringen, die niet liegen en bedriegen, kortom: een mens, voorbestemd om volkomen ten onder te gaan in deze misère. En toch is zij niet gebroken, al helen haar wonden nooit meer, al zal zij tot haar dood toe een opgejaagde, een ontheemde, een beschadigde blijven. Dat zij het redde kwam ook niet door b.v. een uitzonderlijk groot geloof in God (ze is wel godsdienstig, maar totaal niet dweperig) of doordat ze door andere idealen gedreven werd. Ze kreeg de kracht vanuit haar mens-zijn en moeder-zijn, zelfs in de extreemste omstandigheden. Wat had zij niet allemaal meegemaakt. Ze leed aan de ziekte van Basedow, maar doordat die niet tijdig herkend werd, is de operatie uitgesteld tot liet bijna te laat was, en, door de Japanse bezetting, ook haast niet meer mogelijk. Zij overleefde op het nippertje. Ze kwam erg zwak terug in een wereld waar de grootste willekeur heerste. Nauwelijks wat hersteld, wordt ze met het hele gezin in de gevangenis geworpen zonder enige vorm van proces. Gillavry mocht haar kinderen bij zich houden: Donald was toen een jaar of dertien, Alientje veel jonger, een jaar of acht. Haar man Don werd afzonderlijk ondergebracht en zo vreselijk slecht behandeld dat hij weldra stierf. Zc zou hem enkel terugzien als vrijwel onherkenbare dode, zo uitgeteerd dat ze aarzelde: „Naar het lijkenhuis. Daar blijft de Japanner buiten wachten, ik ga er binnen met de oentenbak (bijnaam van een cipier) en zijn revolver. Er staan twee brancards met gedaanten die door Indische streepdekens zijn toegedekt. Hij slaat een deken op, daar ligt een naakte man van wel tachtig jaar, met een vlossig grijsblonde baard. Dit is hij niet, ik wend mij om naar de tweede brancard. „Hij is het wel." zegt de centenbak. Ongelovig keer ik terug. De oude man is zo mager dat zijn ribben als een koepel huiven boven de holte van zijn maag en middel. Diep in die holte ligt een uitgeteerde hand begraven. Ik neem die hand. En ik herken die hand. Dan kijk ik naar zijn gezicht. Langzaam herken ik ook dit gezicht. .Mijn God, wat hebben ze met je gedaan." Ik zeg dit hardop in het eenzaamste huisje ter wereld" (p.102). Annemie Mac Gillavry is er nóóit achter gekomen wat ze met haar man hebben gedaan ze heeft het nasporen op den duur maar opgegeven, het had toch geen zin meer. Zelf is ze niet mishandeld, en haar kinderen ook niet, maar wel zo door honger en ziekte en ongedierte en angst uitgemergeld dat het een wonder is dat ze niet bezweken zijn. Heel deze onvoorstelbare ellende wordt echter zodanig verteld, uitgebeeld eerder, dat de lezer er niet naar of ongelukkig van wordt; wel wordt hij keer op keer diep bewogen: wat doen mensen mensen aan, en wat is het bewonderenswaardig dat iemand die dit allemaal meemaakte er zó over te berichten weet dat er geen bitterheid meer is, geen klacht zelfs, enkel de meest klemmende boodschap: dit toch nooit, nooit meer, zie, hier zijn de slachtoffers, waar is hun schuld? Mevrouw Mac Gillavry is weliswaar in leven gebleven, maar ze is geen 'gewoon' mens meer geworden. Haar kinderen hebben het over leefd (wat wordt kinderen in deze tere jaren aan lichaam en geest aangedaan) maar ook die kinderen zullen getekend blijven voor het leven. Het blijkt uit cursieve citaten, uitspraken van hen, later tegen moeder gedaan, vreselijke obsessies, herinneringen. Nuchtere dingen ook zelfs: het patroon van groei en ontwikkeling en vrijmaking van de jonge mens verloopt zelfs onder zulke abnorma le omstandigheden nog vrij 'gewoon'. Annemie Mac Gillavry kreeg tijdens haar lijdensweg ook te maken met zaken die haar anders (gezien haar zeer beschermde milieu) mogelijk weinig geraakt zouden hebben, zoals haat en nijd uit bar tekort, prostitutie voor een hap eten ze heeft geleerd er mild over te oordelen, en zeer zeker niet. te véroordelen. Het is werkelijk niet mogelijk, alle aspecten van dit verhaal aan te stippen. Ik zou nog wel graag een paar voorbeelden willen geven van haar uitzonderlijke opmerkingsgave, die, gepaard aan een uitgesproken verfijnd literair talent, dit boek af en toe tot een grote hoogte tilt. In het grappige: .Koper en verkoper dragen de kip aan haar lange poten ze hangt naar beneden maar de nek kromt zich zodat de kop je weer recht aankijkt. net. een lupine met kromgegroeide top. Boven de vrouwen onder hun afdak de kooi met- tortelduif aan een altijd scheve bamboe. En de duif koert liefelijk in duidelijk verstaanbaar Hollands: "Poep beroerd' (p.98). In de cel: „Het is merkwaardig dat wij. die elkaar vroeger niet gekend hebben, onder deze barre omstandigheden strikt volhouden elkaar niet te tutoyeren, het blijft mevrouw zus en mevrouw zo. Dat is erg goed. het helpt mee. je met ie laten gaan, ontluistering zo lang mogelijk tegen te houden" (p.119) Het einde van de oorlog: „De sleutels rammelen, Tadashi (een Japanner) komt binnen. Hij is in ornaat maar ongewapend en wordt plechtig gevolgd door driemaal twee soldaten Tadashi zegt zeer beheerst en met een zeker ceremonieel: .De oorlog is voorbij. Binnenkort zijn allen vrij." Zo gaat hij. rechtop en onbewogen, met zijn zes soldaten in formatie weer heen. En zozeer is ons allen de weerloosheid in het bloed geslopen, dat niemand durfde vragen: hoe, waar en waarom is de oorlog afgelopen. Het is niet alleen weerloosheid, zeggen de kinderen. Ook beleefdheid. Zo beeft hij de boodschap ook gebracht." (p.134). Wanneer zij de overlevende mannen zie:, vlak daarna: „Het enige wat ik denken kan is: Goddank dat Don hier niet meer bij staat. Scharminkels in de rustpauze van een dodendans. Het aankijken van deze wrakken is een onbeschaamdheid." Ik hoop dat deze citaten voor zichzelf spreken. Hier is een groot schrijfster aan het woord! Bevrijd ze bezaten niets meer Werden weldra weer opgejaagd, in andere kampen gestopt. Het repatriëren (heel aangrijpend het eresaluut van de Ambonezen, (p. 168, lees zoiets eens even als tegenberichtje naast hedendaagse narigheid!) werd een ellende. Annemie Mac Gillavry wilde eigenlijk helemaal niet naar Hoiiand terug, ze deed het omdat ze op een bepaald moment onverwacht beslissen moest en ter wille van haar vrijwel blind geworden schoonmoeder die ze teruggevonden had. Ze kregen voorrang wegens haar toestand en die van haar kinderen, maar belandden in het beruchte kamp op Ceylon, waar ze beide kinderen bijna aan ae dood verloor, zo ziek werden ze er. Een grote ellende was ook dat ze geen zekerheid had of ze wel welkom zou zijn in Nederland. Niemand had het verlossende woord Kom' geschreven, ach. het was wel geschreven, maar die brieven kwamen niet aan, of in óe verkeerde volgorde, of maanden te laat. Het verdriet bleef vreten: „Eén ding neem ik mij vandaag voor: als ooit een van mijn kinderen in een onbegrijpelijke positie geraakt, moet ik blindelings reageren. Wachten op de redelijke verklaring kan te laat zijn. Maar dit voornemen is mij ook maar ingeblazen door het spel van vergissingen. En wie deze ervaringen niet heeft, kan immers zo niet denken" (p.194). Ze zijn thuisgekomen, in een prachtig, onbeschadigd huis, vol antiek, ze werden er ontvangen met champagne en taart in 1946! Als Annemie wilde vertellen, zei haar moeder "begrijpend": „Ja kind, zo is het leven", en ze heeft misschien nog wel gul wat meer champagne ingeschonken. Mogelijk beeft Annemie déardoor dertig jaar gezwegen tot ze haar boodschap kon brengen zoals ze het nu deed: zo, dat iedereen begrijpt, diep begrijpt en door mededogen bevangen wordt, niet alleen wegens wat hüar overkwam, maar wegens alle onrecht, dat nog dagelijks gebeurt. Prof. Röiing schreef een inleiding tot dit prachtige boek. Ik heb, als criticus, totaal geen kritiek, enkel bewondering. Maar wel een wens: ik hoop dat mevrouw Mac Gillavry het niet bij dit éne boek laat!

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1975 | | pagina 19