MEN VERMOORDDE
ELKAAR VOOR
EEN HALVE LITER
WATERSOEP
HAAGSE EX-GAARKEUKEN-CONTROLEUR:
J
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
want alleen die halve liter per dag
was treurig weinig. We kookten wel
eens wat meer dan mocht en ook
op andere manieren hielden we wel
eens wat over. Na zes uur hielden
we dan zogenaamd „uitdeling aan de
keuken" Dan stonden er hele rijen
mensen met pannetjes. Bij voorh/at
wist je al dat er zo'n 200 mensen
stonden te wachten. Tegen zes uur
kwamen ook de lege gamellen van
de uitdeelposten terug en daar zat
nog wel eens wat in".
DOODZIEK
Ook deze „retouren" werden dan
uitgedeeld. „De mensen kregen dan
nog een schep eten, helemaal gratis.
Ze hadden soms uren gestaan. We
hebben wel meegemaakt dat er men
sen binnenkwamen die 2 of 3 dagen
niet gegeten hadden. Als ze dan hier
wat kregen, schrokten ze dat op,
waardoor ze binnen de kortste ke
ren doodziek waren. Ze konden het
gewoon in één keer niet verdragen.
Dat was heel erg, hoor".
Typerend voor die slechte tijd
was dat zo vertelt Hij mans ver
der men altijd ontzettend veel
mensen „op visite" kreeg. „Eten was
belangrijk. En iedereen die met de
verstrekking van dat eten te maken
had, werd automatisch verheven tot
belangrijke functionaris. We kregen
hier ingenieurs, voor de verbouwing
van een stopcontact. Dat werd dan
uitvoerig besproken. En dan werd er
gezegd, niet zoals nu: „Wilt u een
kop koffie?", maar „Wilt u een hap
je eten?". Nou ja, daar was het ook
om begonnen, natuurlijk. We hadden
bijvoorbeeld een smid, die heeft hier
de hele hongerwinter rondgelopen.
Die had steeds iets te doen. Die
kwam ook helemaal niet op zijn
zaak. Mensen van de verwarming:
van hetzelfde laken een pak. Die
mensen bléven repareren. Want: elke
dag dat ze in de keuken kwamen,
hadden ze te eten".
Leo Hijmans wijst op zijn zware
houten bureau waar. hij achter zit.
„Dat is gemaakt in de oorlog door
een hoofdopzichter van gemeente
werken. Normaliter zou hij dat
nooit gedaan hebben. Maar nu zat
hij dicht bij .het vuur: een extra hap
soep of stamppot".
„Op een gegeven ogenblik kregen
we schaarste aan aardappelen. Het
was levensgevaarlijk om dat stful
hierheen te krijgen, want als je het
twee minuten voor je deur had
staan, was je wagen leeg. Toen be
sloten we maar om politieverster-
king aan te vragen. Maar bar veel
oolitie was er niet meer. Maar: de
militaire kapel, ontdekte een slimme
vogel, was werkloos. Het gevolg was
dat hier maandenlang twee leden
van de militaire kapel bij de portier
hebben gestaan, in uniform. Die zijn
verschrikkelijk dankbaar geweest
dat ze die maanden zogenaamd toe
zicht hebben kunnen houden, want
het was helemaal geen functie voor
die mensen. Maar ja, ze hadden in
ieder geval te eten".
NACHTPLOEGEN
Ook Hijmans geeft gril toe dl
„wij in de keuken het wel wat
royaer hadden (gewoon eten plus
bon-eten) dan andere mensen". „Dat
nam niet weg dat er veel gestolen
werd. Omdat we tweemaal per et
maal kookten hadden we ook nacht
ploegen in dienst. Het eten voor die
mensen werd weggezet. Op een be
paalde dag zeiden die mensen tegen
mij: meneer, we hebben zo weinig
eten. Nou hadden we zo'n stuk of 15
vrouwen die hier werkten: de portie
eten die ze kregen, lieten ze door
hun man halen. Want die mannen
kregen dan bij de portier nog een
apart happie eten. Op een gegeven
dag houd ik die vrouwen aan en ik
zeg: maken jullie die tas eens open.
Het bleek dat ze allemaal eten uit
de gamellen van hun collega's had
den gehaald. Ach, je mocht 't ze niet
eens kwalijk nemen...".
Het was naar het oordeel van
Hijmans typisch voor de heersende
omstandigheden dat men in staat
was elkaar te vermoorden voor een
Van eten. „Je had van die bakkers
jongens met een mandje voor op de
fiets. Man, het was levensgevaarlijk
om daar iets in te vervoeren. Want
ze sloegen hem alle kanten op. Nie
mand was te vertrouwen. Denk er
om, daar bedoel ik niets slechts
mee, hoor. Maar het was nu een
maal zo. Iedereen probeerde, heel
begrijpelijk, een graantje mee te
pikken".
„Het personeel dat de grondstof
fen vervoerde deed ook mee. Naast
dichte pakken en kisten vervoerden
ze ook restanten. En nu was het de
kunst van die lui om die restanten
op de wagen te laten staan. En wég
waren ze, als je niet uitkeek. Ze
wachtten geen seconde. We hebben
dat altijd sportief opgevat, Voor ons
een sport om het spul binnen te
krijgen, voor him een sport om er
zoveel mogelijk aan over te hou
den".
„Een andere keer waren de kaant
jes uit het vet gestolen of kwamen
er veel te weinig aardappelen ban
nen. Hoe ze het versierden, je be
grijpt er niks van! Er waren zelfs
koks bij ons in dienst die gloeiend
hete pakjes vet achterhun voor
schoot plakten. Ook werden veel
gestolen spullen in het waterreser
voir van de wc gedaan. Je moest als
controleur voortdurend opletten. En
heus, rang of stand deed er niets
toe".
Leo Hijmans verzekert dat hij het
in zijn gemeentelijke keuken altijd
„fatsoenlijk" heeft kunnen houden-
„Er werd wel gestolen. En daar
moest je dan tegen optreden, want
óac ging nu eenmaal niet, omdat het
ten koste van anderen gebeurde.
Maar echt zeer ernstige delicten
hebben wij gelukkig niet meege
maakt".
ELLENDE
Hij heeft in die hongermaanden
heel wat ellende van nabij gezien.
„Honger is verschrikkelijk. En een
halve liter is niet veel. En als je dan
in aanmerking neemt dat de grond
stoffen die er in gingen niet veel
voorstelden, dan kun je nagaan dat
het meer water dan wat anders was.
Brood was er op den duur helemaal
niet meer. En alleen op die slabber-
dewaskie van die centrale keuken
kon je niet meer leven. Dus probeer
de je op alle mogelijke manieren
iets bij te versieren. Op het laatst
waren de porties vreselijk weinig.
We hebben altijd gezegd: als je naar
de voorraden in de magazijnen
kijkt, had het wel wat meer kunnen
zijn. Maar ja, de autoriteiten wisten
ook niet hoe lang die honger nog
zou aanhouden".
Hijmans: „In februari '45 was er
pas wat aanvoer van vriesstamppot-
ten. Die groente lag er al van vóór
1940. Je kunt je afvragen: waarom
kwam het Voedselbureau daar zo
laat mee. Gezien de voorraden in de
Op 5 oktober 1944 wordt door de overheid aanbevolen:
het. voedsel in een zo klein mogelijke pan halen. In een te grote
pan koelt het snel af;
kleine pannetjes in kranten wikkelen en in een boodschappentas,
eventueel opgevuld met een of meer kussentjes, meenemen. Het
krantenpapier kan enige dagen achtereen dienst doen als men het bij
thuiskomst met enige zorg van de pan a/wikkelt en het evenals de
kussentjes goectlaat. luchten;
kleine pannetjes in enige doeken wikkelen en in een samengeknoopte
doek meedragen;
grote pannen in een deken, een jas of zakken wikkelen en op een
bolderkar, trek- of kinderwagentje vervoeren. Om te voorkomen dat
er eten op de deken of jas geknoeid wordt, de pan met een krant of
ander papier bedekken;
de hooiist of hooimand op een karretje of in een kinderwagen
bevestigen en daarin de pan vervoeren.
Eten ls noodzakelijk. Als ,1c niet et, ga je dood. „Eet maar rjinlc, dan word
je een grote jongen". Het wordt ons met dc paplepel ingegoten. Maar sinds
kot cholesterol-gelialte in ons bloed (en daarmee do kans op hart- en
vaatziektenalmaar verder stijgt en onze baby's al behept zijn met
vetzucht, is men van de nuttigheid van veel eten teruggekomen. Niet véél,
maar verstandige voeding, daar gaat liet om.
In deze tijd van spanning en gebrek aan beweging is het vooral belangrijk
een uitgebalanceerd maal te consumeren. Maar we luisteren slecht: een
patatje-met smaakt nu eenmaal veel lekkerder dan een droge pieper. Het
Voorlichtingsbureau voor de Voeding werkt hard om ons eetgedrag om te
turnen. Maar zijn activiteiten vinden te weinig weerklank. Wc gaan gestadig
met juist dat te eten dat uitgesproken slecht is voor ons lichaam: „lekkere"
dingen als friet, slaatjes gebak, kroketten, chips en pinda's gaan er met
bakken tegelijk in.
We zullen er do wrange vruchten van plukken, waarschuwen de voedings
deskundigen. Zo nu en dan wat overdaad schaadt niet. Dat kerstdiner hóeft
echt niet in de vuilnisbak. Als we ons er verder maar rekenschap van geven,
dal jaarlijks overvloedig dóór-bunkeren fatale gevolgen kan hebben. Onder
het braden van de kalkoen moeten wij ons maar eens bedenken: „te weinig"
(Hongerwinter '44-'45, dertig jaar geleden..) is slecht, soms dodelijk. Maar
het „tc veel" van nu is minstens even slecht. En soms ook dodelijk.
auto's op houtskool (Van Gend en
Loos), auto's later ook die op gas
reden. De mensen konden hun por
tie, oorspronkelijk 0,75 liter, in de
nog slechtere tijd 0,50 liter, halen
tussen vier en zes uur".
„We maakten vooral soepen en
stamppot. In de hongerwinter was
er in een stad als Den Haag een
kookcapaciteit van circa 110.000 liter
per dag, afkomstig van drie rijks
keukens, vijf gemeentekeukens en
zes particuliere keukens. Dus zo'n
200.000 Hagenaars konden voor een
half-liter-portie hier terecht. De an
deren kregen eten uit IKB's (kerke
lijke instanties) of via Duitse keu
kens. Onze keukens werden per
week bevoorraad. Het werd aan ons
overgelaten hoeveel maal per week
je soep of stamppot wilde maken.
Dat was het Rijksbureau een zorg,
want je kreeg toch niet meer dan
zoveel kilogram van dit of van
dat".
„Als je bijvoorbeeld 330 kilogram
aardappelen kreeg, dan moest je
maar zien hoe je die verdeelde. Je
kon ze in één keer in de stamppot
doen, of je kon ze over zeven dagen
verdelen. Meestal was het zo dat je
soep met een gedeelte aardappelen
maakte, of stamppot. Als er papdag
was kon 'je wat aardappelen of
groente oversparen. Een voorbeeld:
voor een hele week had je de be
schikking over 24 kilogram peul
vruchten, en dan spreek ik nog van
de goeie tijd, zo rond november '44.
Later had je twee kilo peulvruchten
voor 100 liter soep".
VARKENSPOT
De gemeentelijke keukens stonden
er bij de uitdeelposten, in tegenstel
ling tot de particuliere keukens, vrij
goed op. Hijmans: „Wij hadden er
geen belang bij wat wij kookten als
gemeentelijke instelling. Wij maak
ten geen winst. De prijs voor een
liter voeding lag in '44 bij ons op 30
cent voor de normale burger, De
particuliere keukens hadden daar
wél belang bij, die wilden graag veel
verdienen. Bovendien was bij ons
het eten meestal beter toebereid. De
particuliere keukens hadden het wat
dat betreft veel moeilijker. De outil
lage was slechter. Er werd in var-
kenspotten gekookt, wel drie keer
op een dag- Het waren geïmprovi
seerde noodkeukens".
„Ons keukenbedrijf draaide voor
de oorlog al zo'n 3000 tot 4000 liter
per dag. Het was dus betrekkelijk
eenvoudig voor ons om over te
schakelen op 5000 of 10.000 liter per
dag, want dan draaiden we eenvou
dig twee keer. Kooktechnisch waren
de mensen in de overheidskeukens
beter dan bij de particulieren. Zij
vonden het al gauw goed, vaak
noodvedwongen. Maar wij namen
vaak geen genoegen met de bevoor
rading die ons werd toegestaan om
een bepaald menu samen te stellen.
Dan gingen we daarover praten en
zeiden we: beste mensen, van drie
kilo erwten kan je toch geen 100
liter soep maken!".
Leo Hijmans laat een recept uit
die tijd zien. Erwtensoep: per 100
liter ging er in: 10 kg erwtenbloem,
20 kg aardappelen, 30 kg soepgroen
ten en 1 kg vet. Hij zegt: „Denk er
om: dit was nog een recept uit de
goede tijd. Toch kreeg je per per
soon maar 10 gram vet binnen.
Hier nog zo'n recept voor 100
gehaktballen: 5 kg bonen, 1 kg
aardappelen, 2 ons taptemelk. 5 ons
aardappelmeel, 5 ons haché-poeder.
om de smaak te verhogen. Dat wa
ren zulke kleine balletjes. En toch
was dit allemaal nog in de vrij
redelijke tijd".
Hijmans vertelt dat theorie en
praktijk in oorlogstijd vaak botsten.
„Men schreef wel voor wat we
moesten maken. Maar men had er
doodeenvoudig de grondstoffen niet
voor En nou lag het vaalt aan de
fantasie van de chef-kok in zo'n
'•reuken of er nog iets redelijk sma
kelijks van bereid kon worden.
Maar er waren er óók die zeiden: ik
maak maar wat want het is er
niet".
„Waar. wij eten voor verstrekten",
vervolgt Leo Hijmans, „dat was zui
ver de bui-gerbevolking die niet
meer werfete of niet meer kón wer
ken (hongeroedeem, enz.). Dat wil
niet zeggen dat deze mensen er niet
eenc wat extra's bij konden versie
ren. Als je bijvoorbeeld in overheids
dienst werkte, kreeg je ook eten op
kantoor. Dat was maar goed ook.
Van onze correspondent
DEN HAAG ,,Je moest in zo'n keuken maar zien wat je
er van kon maken. Er was niet meer. Je moest roeien met
de riemen die je had. Vandaar dat we in januari, februari '45
zijn begonnen met onze beruchte bloembollen. Omdat er
geen aardappelen meer voldoende waren. Ik moet wel
nadrukkelijk stellen: in de gemeentelijke keukens is dat
tweemaal voorgekomen en toen hebben we gezegd: daar
maken we geen eten meer van. Nee, dat was niet te doen...
Wél de suikerbieten, die hebben nog een poos dienst gedaan
als groente. Maar het was geen eten om suikerbieten en
bloembollen door mekaar te doen. Dat stuitte je kooktechnisch
zó tegen de borst. Dat kon écht niet".
Dit vertelt Leo Hijmans (60),
nu hoofd van de gemeentelijke
keuken in de Haagse Gouwe
straat, toen 30 jaar geleden
tijdens de beruchte hongerwin
ter controleur van de, wat
in die dagen de 'gaarkeuken',
in diezelfde straat, werd ge
noemd. Vóór '44 werd hier
vooral fabrieks- en schoolkin
dervoeding gekookt. Er wer
den zo'n 7000 maaltijden aan
kinderen verstrekt. Na septem
ber '44 werd begonnen met het
verstrekken van maaltijden aan
de burgerbevolking. Het Rijks
bureau voor Voedselvoorzie
ning in oorlogstijd had daar
voor een hele organisatie opge
bouwd.
„In oktober '44 ben ik in de
keuken gekomen. Zeker in West-Ne
derland leidde die spoorwegstaking
in september van dat jaar tot een
ernstige stagnatie in de voedselvoor
ziening. Er werden vrijwilligers ge
vraagd die toezicht wilden houden
in de keukens. Ik zat bij de meel
centrale, had niets te doen, zat de
hele dag te bridgen. Ik wilde wel
naar die keuken. Ik had er een
hekel aan niks te doen. Bovendien
zat je dicht bij het vuur. Zo rede
neerde je die dagen ook wel. Want
eten was in die tijd het belangrijk
ste. Het hele leven draaide om
eten".
BONNEN
Hijmans' taak' was het er op toe
te zien dat de hoeveelheid eten, die
door de uitdeelposten in de stad
besteld was, ook werkelijk de deur
uitging De verstrekking ging via
bonnen. Aan de hand van die bonnen
werd berekend hoeveel porties ge
kookt moesten worden. Aan de hand
van Ie porties werden weer de hoe
veelheden grondstoffen vastge
steld.
Hijmans: „We kookten hier zeven
dagen in de week. Continu. In ga
mellen van 50 liter werd het eten
aan de posten er waren er zo'n
58 in totaal bezorgd. Het vervoer
vond plaats met paard-en-wagens.
Foto Emmy Andriesse. overgenomen uit fotoboek
"Amsterdam tijdens de hongerwinter"
Foto Trijn Taconis. overgenomen uit fotoboek
"Amsterdam tijdens de hongerwinter"
eten terugsfcuujjden naar de centrale
keukens. Laat ]Zij het maar doen,
werd er dan gezegd, want als we het
uier verdelen k rijgen we vechtpartij
en. Echt, het lokaal werd afgebro
ken voor een I6ap eten of een lepel
soep". ii
Hoewel Leo ^ïijmans weet dat het
onzinnig is mept hij toch even een
vergelijking met de situatie van nu
kwijt. „Als ik zo'n klein pitje in een
aardappel achterlaat, dan krijg ik
zulke brieven. Ik heb het hart niet
dat ik onze be, aarden want daar
koltei. wij nu 'Ivoor twee dagen
achter elkaar iunderrollade voorzet.
Dat wil ik ook niet. Mijn verant
woordelijkheid r_is dat ik 1200 men
sen voorschrij;" wat zij eten. Dan
moet dat ook poed gebeuren. Maar
dan krijg je to^h brieven met klach
ten binnen en dan ben ik wel eens
geneigd te zeggpn: ben je de honger
winter helemaal^ vergeten?".
UITLIKKEN
„Er werd toed niet meer gepit. We
kookten zelfs met schil en al. Er
mocht niets veffloren gaan. Groenten
werden heel ztunig schoongemaakt.
Voorschrift van' het rijksbureau
was: 'alle steeltjes en zachte blaad
jes goed wassen, fijn snijden en
alles er doorheen doen. Witte kool
bladen werden ivoor 99 procent ge
bruikt. Voor prei gold: enkel de
bruine topjes eb de worteltjes er af,
en voor de rest? alles gebruiken. Elk
kruimeltje weiri opgegeten. Trou
wens, u herinnert het zich nog wel:
volwassenen ew kinderen die de ga
mellen uittikte:!. Als het nog even
had geduurd, vvaren de magazijnen
opengebroken. '.Sn toen waren er al
duizenden en duizenden van honger
omgekomen". '1
Hijmans bestuit; „Het kerstmenu
dat we nu makten, ziet er zó uit: een
Italiaanse groentesoep, een gebraden
kuikenrollade, sen crême-saus met
madera, doperwtjes met aardappel
puree of rijst !en vruchtenpudding.
Dat is wat anders dan suikerbiet
met raapolie, klaar eigenlijk is nie-
magazijnen had men wel wat roya
ler kunnen zijn. Maar ja, aan de
andere kant wist men niet hoe lang
de oorlog nog zou duren. Bovendien
kon men niet meer overal bij. Het
werd gevaarlijk. De Duitsers zelf
kregen het ook steeds moeilijker en
moesten ook blijven eten".
Naarmate het eten, of wat daar
voor door ging, schaarser werd,
nam het wantrouwen enorm toe.
Hijmans: „Bij de uitdeelposten heer
ste altijd een ontzettend gespannen
sfeer. De mensen voelden zich ellen
dig, waren uitgeput, liepen letterlijk
r> hun laatste benen. Wantrouwen
was er vooral tussen de mensen die
het eten uitdeelden en de mensen
die het kwamen halen. De laatsten
gingen er altijd van uit: wie het
dichtst bij het vuur zit^ warmt zich
het best. En dat was voor een
belangrijk deel natuurlijk waar".
UITDELEN
„Bij die uitdeelposten was het een
kunst te zorgen dat iedereen aan
zijn trekken kwam. Zes totacht
man waren belast met de uitdeling
van het eten. Daar stond een chef
boven. Nu hing het van die chef af
hoe de uitdeling verliep. Ik ben er
van overtuigd dat als om vijf uur
het eten uitgedeeld moest worden,
de uitdelers hun hap al te pakken
hadden. Het ging allemaal om de
kunst van het portioneren: als je
van 500 porties overal een beetje
af.-eemt, dan hou je genoeg over.
Maar als de klant merkte dat er te
weinig in zijn pannetje zat, dan had
je direct een gespannen sfeer, zeg
maar gerust: slaande ruzie".
„Meestal was er wel politie aan
wezig om te zorgen dat alles zo
ordelijk mogelijk verliep. Want het
kwam voor dat de laatsten van zo'n
lange rij wachtenden, inderdaad de
laatsten waren en met een leeg
pannetje naar huis gingen, omdat er
gewoon niks meer was of omdat er
slecht geportioneerd was. Er waren
Leo Hijmans. de ex-gaarkeuken-controleur