i10 de internationale avant-garde en arthur muller lehning 'De vergaderzaal', een nieuwe korte roman van A. Alberts HET LIEFDESLIED VAN DE VOGELAAR ZATERDAG 21 DECEMBER 1974 ROVINCIAIE ZEEUWSE COURANT 21 Als in 1927 het eerste nummer van de Internationale Revue i 10 verschijnt is Dë Stijl al ruim tien jaar op mars en men kan. mede als gevolg daarvan, een gunstig klimaat, en een enigszins begaanbaar ge maakt pad voor het nieuwe perio diek veronderstellen. Immers, direc te; uitgangspunten voorzover van toepassing op nieuwe beelding, de functionele hoedanigheden van alle kunst en de onderlinge samenhaijg van de verschillende uitingen van kunst ontlopen elkaar niet of nauwelijks. Het laatste blijkt over duidelijk uit de schare medewerkers, van wie er vele uit het nest van De Stijl komen. De eerste veronderstelling blijft ech ter van elke bevestiging verstoken: het pad wordt door een wat grotere dan de strikt 'eigen' kring nog zeer schoorvoetend of helemaal niet be treden en wat het klimaat betreft, men is wat meer aan de 'nieuwe' opvattingen en de resultaten er van gaan wennen, heeft er althans van gehoord, en daar is de zaak dan mee bekeken. De pioniers komen, goede en brede bedoelingen ten spijt, anders uit dan ze in hun streven naar directheid zeer nadrukkelijk wensten. Zeker, succes blijft in die eerste jaren niet uit, maar het is een basissucces dat geboekt wordt in de directe cercle van mensen, die het goedé al beter wisten, en collega's. Men denke hier bij aan de in vrij korte tijd wereld wijd geworden invloed en toepassing van het neo-plasticisme (het 'Mon- drian-effect') en de belangrijke rol die de Nëderlandse nieuwe architec tuur in het buitenland speelt. Een wat bredere interessesfeer wordt vooralsnog niet bereikt, niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat de werkelijk belangrijke figuren in Stijl en later ook 1 10, buiten landse bladen en groepen tot de echte 'voorhoede' behoren en als ge volg daarvan de toegankelijkheid van knutselende mode-makers moetèn missen. Dé' ïoEëmatiöriaie Revue i 10, door Arthur Müller Lehning in 3927 gesticht, wil meer dan de toch nogal strengkunstbepaalde Stijl. Hoofdre dacteur Lehning in zijn inleiding bij het eerste nummer. „De Internationale Revue 10 wil een orgaan zijn van alle uitingen van den modernen geest, een doku- mentatie van de nieuwe stroomingen in kunst en wetenschap, philosophic en sociologie. Het wil de gelegen heid geven de vernieuwing op één gebied met die van andere te verge lijken en het streeft naar een zo groot mogelijken samenhang van al deze onderscheiden gebieden reeds door het samenbrengen ervan in één orgaan. Waar dit blad geen enkele bepaalde richting dogmatisch voorstaat, geen orgaan is van een partij of groep, zal de inhoud niet steeds een volkomen homogeen ka rakter kunnen dragen en veelal m.eer informatief dan programma tisch zijn. Een algemeen overzicht te geven van de zich voltrekkende cul- tureele vernieuwing is zijn doel en het stelt zich, internationaal, open voor alles, waarin deze tot uitdruk king komt". En waar het meer bepaald over beeldende kunst gaat, stelt redacteur J. J. P. Oud in zijn 'Richtlijn'. te wijzen op alle serieuze po gingen van beeldende aard, welke de menschelijke vitaliteit, ongehinderd door verkeerd begrepen traditie, tot uiting brengen, erkennende daarme de onvoorwaardelijk en onder elke vorm (machinalisme, film, reclame enz. om eenige der heden meest gewraakte voorbeelden te noemen) het eerst-geboorterecht van de na tuurlijke levensdrift, die fundament van het menschelijk zelfbehoud, dus grondslag voor cultuur is". Met wat volgt halen Lehning, Oud, hun mede-redacteur Laszlo Moholy Nagy (film en foto) en de medewer kers op de toppen van het ilO- bestaan 300 abonnees, erg weinig, te weinig althans voor een zo veelom vattend en goed periodiek. Ik geloof dat de veronderstelling dat deze tijd de tijden van toen beter verstaat niet al te gewaagd is als ik daarvoor mede mag afgaan op de gretige afname v beschrijvingen en omschrijvingen, de herdrukken van de (complete) Stijl en de nu al tweede druk van een 'bloemlezing' uit ilO. Deze in vele opzichten boeiende herdruk bevat een derde van het verzamelalbum van het oorspronkelijke i 10 met illustraties en en een speciaal ge schreven inleiding van Arthur Müller Lehning. de oprichter en oud-hoofdredacteur. Lehning, wiens leven en werken op zich ook wel zo'n 220 goed verzorg de bladzijden waard zijn, is nu 75 jaar. Hij was een zeer toegewijd secretaris van de Internationale Ar beiders-Associatie in Berlijn, Madrid en Barcelona, en dat in niet de gemakkelijkste jaren. Hij werd we tenschappelijk medewerker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam en Ox ford en hoogleraar in Djakarta. Bui ten zijn publikaties in i 10 staan als belangrijk geboekt 'De vriend van mijn jeugd. Herinneringen aan Mars man'. de 'Brieven van Slauerhoff' en 'Marsman en het expressionisme'. Lehning houdt zich thans bezig met de uitgave van het volledige werk van de Russische anarchist Michael Bakoenin. In zijn inleiding geeft deze man, die zelf behorend tot het wezen er van de internationale avant garde haast onnavolgbaar heeft weten te inspireren, de korte geschiedenis van het blad dat zozeer het stempel van zijn opzet is blijven houden. Lehning is zijn opstelling en opzet niet vergeten als hij zijn geleide- woord afsluit: „Zonder een totale revolutionaire omwenteling zal de vrije orde, die de moderne kuntenaars in deze eeuw door hun kunstwerken hebben geschapen, niet Lot een menselijke en maatschappelijke realiteit wor den, maar dat wil ook zeggen, dat er geen ontwikkelingsmogelijkheden zullen zijn in een tijdperk van onze huidige technische beschaving voor een cultuur en een samenleving waarin vrije mensen kunnen leven". Binnen het idee van het tijdschrift opereren op deze 220 pagina's herdruk Moholy-Nagy, Oud, Willem Pijper, Joris Ivens, Peter Alma, Menno Ter Braak, Bart de Ligt, El Lissitzky, Mondriaan, Rietveld, Kurt Schwit- ters, Ilja Ehrenburg, Mart Stam, George Vangtongerloo, Bart van der Leek, Wassily Kandinsky, Vilmos Huszar, César Domela. Brancusi, Naum Gabo, Stazewsky. Malewitsch, Arp, Willy Baumeister, Friedrich Vor- demberge-Gildewart, Leo Tolstoi Jan Roemin, Slauerhoff en Walter Benjamin. Men hoeft ilO "niet noodzakelijker wijs te missen: het ligt in de boek handel. ANDRéOOSTHOEK i 10. de internationale avant-garde tussen de twee wereldoorlogen, tweede druk. verzorgd door Arthur Muiier Lehning en Jurriaan Schrofer, uitgegeven door Ben Bakker, Den Haag. Ik wist, als jongen, een moeras Je kon er langzaam in wegzinken en zou niemand meer tot last zijn De zompen, mijn biltere troost Lussen orchis en wollegras, zijn drooggelegd. Ik weetals man, niet meer waar ik heen moet. Een eenvoudig, kort gedicht uit een van de twee nieuwe bundels van Hans Warren, die enkele weken geleden vrijwel gelijktijdig verschenen. Warren, als jongen, als man. tussen vroeger en straks, een dichter met de kruispunten van zingen en zwijgen achter zich, verwerkt, opgenomen in wat hem de dichter van nu maakt. Er is met betrekking tot de geheel 'eigen' poëzie van Hans Warren vaak gewezen op de kracht van een al even „eigen" (immers, het een niet zonder net anderi. onvervreemdbare ontwikkeling. Bij elke nieuwe bundel, het zijn er de laatste jaren nieuwe lente, joho! nogal enkele, wordt het belang van dat eigen geluid duidelijker. Hier geen modieuze meeloperij met de beklemde rijmers die zonder enig authentiek uit drukkingsvermogen hun heil zoeken in de schone schijn van een techniek die het ook buiten de sinter klaastijd goed doet. vandaag de dag. Op dezelfde wijze ontbreekt een al even doorzichtig zwakheden verhullen de .woordkakkerij in de geest van lang niet de sterksten onder de 'vijftigers'. Warren zingt zijn eigen lied en hij stoort zich er kennelijk niet aan of dat in "net algemeen gehoor van het moment ligt. Over dat gehoor behoeven ook al in het algemeen weinig misverstanden te bestaan. Duidelijk is dat hij dat jaren en jaren achtereen maar nauwelijks heeft be reikt. De laatste tijd is er echter menig oortje doorgeprikt: er is een levendige belangstelling voor deze poëzie die niet langer in de schaduw staat van wat de mannen en vrouwen die met meer stemverhef fing spraken en spreken aan hun notitieblokjes konden kwijten. Men houdt het op een verandering der tijden, vooral 'jongeren' zouden zich tot de wat uitheemse themata V8n Warren aangetrokken voelen. Daarbij wordt te vaak vergeten de vraag te stellen of er misschien ook iets met die poëzie zelve aan de hand is. Bekijkt men de ontwikkeling, dan is het niet zo moeilijk daar een antwoord op te geven, want de poëzie van Warren is 'dichterbij' gekomen, zonder dat zc ook meteen de straatkant zoekt. Het uitheemse, vroeger zo uitgesproken en nadrukkelijk aanwezig, is er nog steeds, maar minder vastomlijnd, 'straight' heet dat geloof ik in eigentijds Nederlands. Warren houdt de Olympos in ere, zijn goden donderen er zelfs in verzen af, maar diezelfde goden staan bij hem ook te vissen langs een Deltadam (het kan ook een eerlijke Schelaedijk zijn), ze krommen hun ruggen over race-fietsen en kroelen niet onaanstekelijk op een zacht en stil tapijt. 'Vandaag' is met behoud van alle herinnering manifester geworden dan een min of meer afgeleerd 'gisteren'. Ik geloof dat die grotere rechtstreeksheid leidt tot een veel bredere toegankelijkheid. Daar zou het gevaar in kunnen zitten van een ongewenste annexatie met het alledaagse, als deze poëzie op zich niet zo voornaam zou zijn als ze is, wars van elke benadering van banaliteit. HANS WARREN Het grotere bereik wordt intussen ook duidelijk aan de blijkbaar niet te stuiten stroom bundels, óie een tweede deel van de Verzamelde Werken deel I, Bert Bakker, Den Haagt snel nader brengen. Nu liggen op tafel 'Een Liefdeslied' en 'Betreffende vogels' resp. Eliance Pers en Erven Thomas Rapt, binnenkort, volgen 'Het zelve anders' (Arbeiderspers), een nieuwe bundel bij Bert Bakker en de vertaling van bet Nagelaten Dichtwerk van Alain-Fourmer in een Frans- Nederlandse uitgave van Den Boer-Middelburg. 'Een Liefdeslied' is verschenen bij de Eliance Pers. en dat zegt de ware boekenliefhebber genoeg. De uitgever, Peter Muller, heeft zich geheel toegelegd op de biblio fiele uitgave en dat heeft een reek-, opgeleverd die naar gelijke niet kent.. 'Een liefdeslied' past uitstekend in die serie. Het boekje is werkelijk prachtig verzorgd en het versmateriaal houdt het peil van binnen- en buitenwerk nel zo keurig in evenwicht. Gedichten om te hebben en een boekje om te hebben, ouderwets mooi, in de traditie van hel zeer goede drukkers- werk. i het 'Betreffende vogels' is al de mooiste bundel i jaar genoemd: 25 vogelgedichten met evenzoveel mini aturen van H. J. «Henki Slijper, zeer verzorgd uitgege ven door Thomas Rap. een boekje waarmee niet alleen de uitgever hoeft, ie vrijer.. De gedichten zijn knap. naar techniek en beeld. Ze getuigen van een grote kennis over de gevederde vrienden en hun gedragingen, maar dat Warren zeer veel met. vogels opheeft, wisten we aan de hand van andere publikaties al. Hier heeft hij die kennis kunnen inbrengen in de rest van zijn 'wezen' mei een even eenvoudig als verbluf fend direct resultaat. Juwelen van verzen staan op die manier 'tegenover' juwelen van miniaturen, of liever 'gaan samen met', want de auteurs weten beiden wat de ander beweegt en wat hij bedoelt. Slijper beeft met, deze schikierijtjes af en t-oe absolute toppen gehaald? tortférr die met illustreren op zich niets te maken hebben, ze gaan dat niveau verre te boven. De toon en sfeer zijn haast overal feilloos getroffen en men kan. zelfs als er in de serie eens zo'n schilderstukje even onderuit gaat, nog slechts In be wondering meegluren. 'Betreffende Vogels' is een topboekje voor wie van goede gedichten houdt, van mooie schilderijtjes, van vogels en vogelaars, van zomaar een goed boek en daarom spreek ik van 'een gebeurtenis' en dat niet alleen voor de heren Warren, Slijper en Rap met zdjn Erven. Ik schrijf tot slot een vers over. De Noordse Stormvogel was al dood toen ik hem vond, na een storm ais een vreemde, dikke, sneeuwige meeuw neergestort in het staketsel van ons hoogste dak. Hij rook naar avonturen, een geur van de zee: bitter, opwindend, ik wist toen nog niets van de geuren van de liefde van de oceanen een wrange, mannelijke lucht, verlokkend, alles laat je als in verdwazing achter in dat wilde spoor ANDRé OOSTHOEK 'Een Liefdeslied'. Eliance Pers, Jae. P. Tki}ss«?wes 16, bibliofiele uitgave in 100 exemplaren, 50.-. 'Betreffende Vogels'. Erven Thomas Rap, Amsterdam, f In de dertiger jaren is het in literaire krin gen een tijdje een sport geweest extra op 'openingsregels' te letten. Een beginregel, en een slotregel, daar wilde Du Perron even tueel wel een 'filosofie' aan knopen, al zette hij 't woord tussen aanhalingstekens. Hij gaf als voorbeelden de frappante eerste zin van Melville's 'Moby Dick': 'Call me Ishmael' en die van Goethes 'Wilhelm Meister': „Das Schauspiel dauerte sehr lange'. Hij zelf had 'Het Land van Plerkomst' nog 'onopzettelik' begonnen en geëindigd, maar sindsdien ge loof ik dat er niet veel schrijvers meer zijn die zich er niet van bewust zijn dat ope nings- en slotregel erg pakkend moeten zijn. Dat dit alles weer eens bij mij opwelt bij Alberts nieuwe korte roman 'De vergaderzaal' vloeit natuur lijk voort uit het feit dat ei in dit boekje Iets derge lijks aan de hand is, en inderdaad, ik vind de slotre gel er van geweldig, onvergetelijk wellicht, 't beste van 't hele hoek. De beginregel is niet slecht: 'De secretaris stond bij liet hoekraam van de vergaderzaal en keek naar buiten'. Een klassieke openingsregel haast, hij bepaalt en geeft een open richting aan. Iemand laten ontwaken, de ogen op laten slaan, in een bepaalde richting laten kijken, dat voert dë lezer dh'cct mee. De romans zijn tegenwoordig kort, er is geen plaats meer om in een openingsregel van een halve bladzij uitvoerig te schilderen hoe een postkoets op een druilerige lentedag of tegen een brosse herfstavond zich op de hobbelige weg lussen een paar landstadjes, enzo voorts enzovoorts, en daarin bevonden zich, weer enzovoorts. Niemand doet het meer, tenzij hij een pastiche wil maken. 'Call me Ishmael', hoe oud ook weer al, is haast niet te overtreffen. Maar tegen woordig houdt men het toch veelal kort. Heel Alberts roman is kort, superkort zeli's, 78 pagina's menige novelle is langer. Het is misschien ook wel een novelle, weet ik veel: waar de genres in elkaar overlopen is me nooit duidelijk geworden en dat zal het me ook wel niet meer worden, alle theoriëen en gelezen essays ten spijt. Alberts schijnt verschrikkelijk lang aan dit verhaal gewerkt te hebben en hij droeg het op 'Aan Geert van Oorschot, de geduldigste en lankmoedigste, kortom de Griseldus onder de uitgevers'. Het ver haal draagt wel merktekenen van deze wat moeiza me rijping en afwerking. Het gegeven is in wezen erg eenvoudig, het is de uitwerking die het verhaal interessant maakt- De moraal: dwing niemand in een beroep dat hem niet ligt., want dat kan zulke spanningen veroorzaken dat hij ten onder gaat. Wat in dit verhaal min of meer gebeurt, want het slot is niet erg hoopvol. Een erg diepe of originele vondst is het niet bepaald te noemen. De uitwerking is echter tamelijk oorspronkelijk. De titel 'De Vergaderzaal' zegt al waar het over gaat, het boek had eventueel ook gewoon 'vergade ren' kunnen heten. Vergaderen is, zoals iedereen weet, een heerlijke en belangrijke bezigheid. Alleen al het woord klinkt zwaar en gewichtig. „Ik moet naar een vergadering" is een kreet waarbij ieder verlamt van ontzag, en vlug voorrang geeft. Hoe hoger men op de maatschappelijke ladder gestegen is, hoe heiliger deze taak wordt; een goed en harts tochtelijk vergaderaar kan men zijn waardigheid haast aanzien. Denk terug aan al die levensdagen die u in de frisse, gezonde atmosfeer van vergader zalen hebt doorgebracht: geen minuut had u er van kunnen of zelfs villen missen, het was allemaal even efficiënt, vanaf de hors d'oeuvre (wat er de avond tevoren op tv was plus licht oudbakken mopjes) tot de pousse-café (het laatste vermeende slippertje van een van de afwezigen of diens vrouw). Kortom: leve het vergaderen, en dat moet ook A. Alberts geda'cht. hebben, anders was hij er nooit in geslaagd de sfeer van een vergaderzaal zo indringend te tekenen. Het betreft hier een vergadering van directeuren van grote ondernemingen; belangrijke, gewichtige mensen, die eikaar goed kennen, en het gaat er zo toe. De conciërge vraagt aan de secretaris; „Denkt u. dat er meer dan zeven heren zxdlen komen? Hoe kan ik dat weten, zei de secretaris. Dat weten we toch nooit. Meneer Bartel heeft laten telefoneren, dat hij niet komt, zei de conciërge. Nou, zei de secretaris, wat vraag je dan nog? De secretaresse van meneer Bartel heeft opgebeld om te zeggen, dat meneer Bartel verhinderd was. zei de conciërge. Mooi zo, zei ds secretaris. Hij moest naar een andere vergadering, zei de conciërge. Dek dan voor zeven en zanik niet vei der. zei de secretaris. En u er bij is acht, zei de conciërge. En de president er bij is negen. Tenminste, als alle andere heren komen. De secretaris hoorde iemand binnenkomen. Hij keek op. Hij zei: goeie morgen. Morgen, zei de president. Morgen morgen. Nog niemand aanwezig? Ik zie Beusekom juist uit zijn auto stappen, zei de secretaris. Een nieuwe. Tjonge, zei de president. Hij blijft anders bij zijn oude merk. Bartel komt niet, zei de secretaris. Bericht gestuurd? vroeg de president. Telefoon, zei de secretaris. Meneer Bartel zijn secretaresse heeft laten weten, dat meneer verhinderd is. zei de conciërge. Zo. zei de president. En waarom? Meneer moest naar een andere vergadering, zei de conciërge". Etc. Etc. Als u van deze manier van schrijven houdt (vooral in een boek dat maar 78 pagina's dik is, ik houd er niet van moet ik eerlijk zeggen) dan valt er veel te genieten. Het is wel beklemmend, haast of je zelf lijfelijk op een vergadering aanwezig bent, en dat is natuurlijk heerlijk, zelfs niet-vergaderend proef je zo het sfeertje, met alle opmerkingen, de anekdo tes, de sigarenrook begint al in je ogen te steken. Maar dan komt er een figuur op. meneer Dalem, die eigenlijk helemaal niet zo in dit decor past Meneer Dalem heeft zich tot nu toe op alle vergaderingen hoogstens van de andere deelnemers onderscheiden door zijn hoffelijkheid, zijn vriende lijke, nietszeggende opmerkingen. Hij luisterde wer kelijk naar wat er werd gezegd, kortom; hij was een geziene figuur. Doch bij deze vergadering gaat er, wat hem betreft, iets grondig mis. Al een paar dagen had hij een wonderlijk, helder gevoel in zijn hoofd en thans gaan, als hij aan de tafel zit, zijn zintuigen hem echt begoochelen. Hij ziet soms alles opeens heel klein en veraf, en dan weer normaal; hij probeert zich daartegen te verzetten, zich in de hand te houden, maar hij raakt hoe langer hoe meer in ae verwarring. Met alle krachtsinspanning is hij nog in staat iets zinnigs te berde te brengen, maar dan gaat het snel helemaal mis. zozeer dat er gevraagd wordt: „Is er iets, Dalem?" Hij verlaat de vergadering onder een voorwendsel en wordt heel snel de prooi van een algehele verbijstering. De conciërge uit het gebouw gaat op zijn verzoek water en aspirine halen. Dalem drijft de man haast tot angst door zijn vreemde gedrag en opmerkin gen. en vlucht dan zelf de straat op, naar zijn eigen kantoor. Daar blijkt hij plots volkomen door de vergaderziekte bevangen: lnj vertelt zijn bezorgde secretaresse dat hij die middag naar een spoedver gadering moet. Alles loopt hem uit de hand, hij gedraagt zich allerzonderlingst als zijn boekhouder en procuratiehouder hem verzoeken nog een paar stukken te tekenen en raakt dan volkomen op drift. Dat voert hem eerst naar een buurtcafé waar.... vergaderd wordt over afbraak- en onteigeningsplan ner., een aardig intermezzo dat evenwel niet meer verder in het verhaal geïncorporeerd wordt en waar hij als volslagen vreemdeling zijn mond roert. Daama gaat hij helemaal de verstandsverbijstering in, in de polders en aan de haven, waar hij tenslotte het water in loopt. Heel deze ontsporing, die nog goed afloopt doordat hij wordt opgevist en 'geneest.' wordt verklaard uit het feit dat hij gedwongen een carrière had gevolgd die hem niet lag. Hij had. hoewel hij al een andere loopbaan gekozen had. de plaats in moeten nemen van een verongelukte broer 'n tikje "belast' was de familie overigens wel. met verdrinkingen en zo. De epiloog speelt dan weer in dezelfde vergaderzaal van het begin. Dalem is niet verdronken en ook niet echt gek geworden, maar wel lange tijd goed ziek geweest, en de geruchten zijn natuurlijk tot iedereen doorgedrongen. Nu is hij weer zo ver hersteld, dat hij kan gaan vergaderen, met de andere directeuren, als in het eerste hoofdstuk. Zij staan wat over hem te kletsen, een vreemd geval, ieder weet ook nog iets van de familiegeschiedenis te vertellen. En omdat ik de slotzin van dit boek een van de treffendste vind die ik ooit las, schrijf ik de alinea over: Waar blijft de man nou? vroeg een van de anderen. Ze keken door de ramen van de grote erker op de straat neer. In de verte kwam een tram aanrijden. De tram stopte bij de halte schuin tegenover het kantoor. Ze zagen een paar mensen uitstappen. Ze zagen meneer Dalem op de vlucht heuvel staan. Hij keek naar boven. Toen ze zagen dat hij naar boven keek, deden ze allemaal een stap terug." A. Alberts: De VergaderzaalG. A. lan Oorschot. Amsterdam. Ilja Ehrenburg

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1974 | | pagina 21