i10
de internationale
avant-garde en
arthur muller lehning
'De vergaderzaal', een nieuwe korte roman van A. Alberts
HET LIEFDESLIED
VAN
DE VOGELAAR
ZATERDAG 21 DECEMBER 1974
ROVINCIAIE ZEEUWSE COURANT
21
Als in 1927 het eerste nummer van
de Internationale Revue i 10
verschijnt is Dë Stijl al ruim tien
jaar op mars en men kan. mede als
gevolg daarvan, een gunstig klimaat,
en een enigszins begaanbaar ge
maakt pad voor het nieuwe perio
diek veronderstellen. Immers, direc
te; uitgangspunten voorzover van
toepassing op nieuwe beelding, de
functionele hoedanigheden van alle
kunst en de onderlinge samenhaijg
van de verschillende uitingen van
kunst ontlopen elkaar niet of
nauwelijks. Het laatste blijkt over
duidelijk uit de schare medewerkers,
van wie er vele uit het nest van De
Stijl komen.
De eerste veronderstelling blijft ech
ter van elke bevestiging verstoken:
het pad wordt door een wat grotere
dan de strikt 'eigen' kring nog zeer
schoorvoetend of helemaal niet be
treden en wat het klimaat betreft,
men is wat meer aan de 'nieuwe'
opvattingen en de resultaten er
van gaan wennen, heeft er althans
van gehoord, en daar is de zaak dan
mee bekeken.
De pioniers komen, goede en brede
bedoelingen ten spijt, anders uit dan
ze in hun streven naar directheid
zeer nadrukkelijk wensten. Zeker,
succes blijft in die eerste jaren niet
uit, maar het is een basissucces dat
geboekt wordt in de directe cercle
van mensen, die het goedé al beter
wisten, en collega's. Men denke hier
bij aan de in vrij korte tijd wereld
wijd geworden invloed en toepassing
van het neo-plasticisme (het 'Mon-
drian-effect') en de belangrijke rol
die de Nëderlandse nieuwe architec
tuur in het buitenland speelt.
Een wat bredere interessesfeer
wordt vooralsnog niet bereikt, niet
zo verwonderlijk als men bedenkt
dat de werkelijk belangrijke figuren
in Stijl en later ook 1 10, buiten
landse bladen en groepen tot de
echte 'voorhoede' behoren en als ge
volg daarvan de toegankelijkheid van
knutselende mode-makers moetèn
missen.
Dé' ïoEëmatiöriaie Revue i 10, door
Arthur Müller Lehning in 3927
gesticht, wil meer dan de toch nogal
strengkunstbepaalde Stijl. Hoofdre
dacteur Lehning in zijn inleiding bij
het eerste nummer.
„De Internationale Revue 10 wil
een orgaan zijn van alle uitingen
van den modernen geest, een doku-
mentatie van de nieuwe stroomingen
in kunst en wetenschap, philosophic
en sociologie. Het wil de gelegen
heid geven de vernieuwing op één
gebied met die van andere te verge
lijken en het streeft naar een zo
groot mogelijken samenhang van al
deze onderscheiden gebieden
reeds door het samenbrengen ervan
in één orgaan.
Waar dit blad geen enkele
bepaalde richting dogmatisch
voorstaat, geen orgaan is van een
partij of groep, zal de inhoud niet
steeds een volkomen homogeen ka
rakter kunnen dragen en veelal
m.eer informatief dan programma
tisch zijn.
Een algemeen overzicht te
geven van de zich voltrekkende cul-
tureele vernieuwing is zijn doel en
het stelt zich, internationaal, open
voor alles, waarin deze tot uitdruk
king komt".
En waar het meer bepaald over
beeldende kunst gaat, stelt redacteur
J. J. P. Oud in zijn 'Richtlijn'.
te wijzen op alle serieuze po
gingen van beeldende aard, welke de
menschelijke vitaliteit, ongehinderd
door verkeerd begrepen traditie, tot
uiting brengen, erkennende daarme
de onvoorwaardelijk en onder elke
vorm (machinalisme, film, reclame
enz. om eenige der heden meest
gewraakte voorbeelden te noemen)
het eerst-geboorterecht van de na
tuurlijke levensdrift, die fundament
van het menschelijk zelfbehoud, dus
grondslag voor cultuur is".
Met wat volgt halen Lehning, Oud,
hun mede-redacteur Laszlo Moholy
Nagy (film en foto) en de medewer
kers op de toppen van het ilO-
bestaan 300 abonnees, erg weinig, te
weinig althans voor een zo veelom
vattend en goed periodiek.
Ik geloof dat de veronderstelling
dat deze tijd de tijden van toen
beter verstaat niet al te gewaagd is
als ik daarvoor mede mag afgaan
op de gretige afname v
beschrijvingen en omschrijvingen, de
herdrukken van de (complete) Stijl
en de nu al tweede druk van een
'bloemlezing' uit ilO. Deze in vele
opzichten boeiende herdruk bevat
een derde van het verzamelalbum
van het oorspronkelijke i 10 met
illustraties en en een speciaal ge
schreven inleiding van Arthur
Müller Lehning. de oprichter en
oud-hoofdredacteur.
Lehning, wiens leven en werken op
zich ook wel zo'n 220 goed verzorg
de bladzijden waard zijn, is nu 75
jaar. Hij was een zeer toegewijd
secretaris van de Internationale Ar
beiders-Associatie in Berlijn, Madrid
en Barcelona, en dat in niet de
gemakkelijkste jaren. Hij werd we
tenschappelijk medewerker aan het
Internationaal Instituut voor Sociale
Geschiedenis in Amsterdam en Ox
ford en hoogleraar in Djakarta. Bui
ten zijn publikaties in i 10 staan als
belangrijk geboekt 'De vriend van
mijn jeugd. Herinneringen aan Mars
man'. de 'Brieven van Slauerhoff' en
'Marsman en het expressionisme'.
Lehning houdt zich thans bezig met
de uitgave van het volledige werk
van de Russische anarchist Michael
Bakoenin.
In zijn inleiding geeft deze man, die
zelf behorend tot het wezen er
van de internationale avant garde
haast onnavolgbaar heeft weten te
inspireren, de korte geschiedenis van
het blad dat zozeer het stempel van
zijn opzet is blijven houden.
Lehning is zijn opstelling en opzet
niet vergeten als hij zijn geleide-
woord afsluit:
„Zonder een totale revolutionaire
omwenteling zal de vrije orde, die
de moderne kuntenaars in deze
eeuw door hun kunstwerken hebben
geschapen, niet Lot een menselijke
en maatschappelijke realiteit wor
den, maar dat wil ook zeggen, dat
er geen ontwikkelingsmogelijkheden
zullen zijn in een tijdperk van onze
huidige technische beschaving voor
een cultuur en een samenleving
waarin vrije mensen kunnen leven".
Binnen het idee van het tijdschrift
opereren op deze 220 pagina's herdruk
Moholy-Nagy, Oud, Willem Pijper,
Joris Ivens, Peter Alma, Menno Ter
Braak, Bart de Ligt, El Lissitzky,
Mondriaan, Rietveld, Kurt Schwit-
ters, Ilja Ehrenburg, Mart Stam,
George Vangtongerloo, Bart van der
Leek, Wassily Kandinsky, Vilmos
Huszar, César Domela. Brancusi,
Naum Gabo, Stazewsky. Malewitsch,
Arp, Willy Baumeister, Friedrich Vor-
demberge-Gildewart, Leo Tolstoi
Jan Roemin, Slauerhoff en Walter
Benjamin.
Men hoeft ilO "niet noodzakelijker
wijs te missen: het ligt in de boek
handel.
ANDRéOOSTHOEK
i 10. de internationale avant-garde tussen de
twee wereldoorlogen, tweede druk. verzorgd
door Arthur Muiier Lehning en Jurriaan
Schrofer, uitgegeven door Ben Bakker, Den
Haag.
Ik wist, als jongen, een moeras
Je kon er langzaam in wegzinken
en zou niemand meer tot last zijn
De zompen, mijn biltere troost
Lussen orchis en wollegras, zijn drooggelegd.
Ik weetals man, niet meer waar ik heen moet.
Een eenvoudig, kort gedicht uit een van de twee
nieuwe bundels van Hans Warren, die enkele weken
geleden vrijwel gelijktijdig verschenen. Warren, als
jongen, als man. tussen vroeger en straks, een dichter
met de kruispunten van zingen en zwijgen achter zich,
verwerkt, opgenomen in wat hem de dichter van nu
maakt.
Er is met betrekking tot de geheel 'eigen' poëzie van
Hans Warren vaak gewezen op de kracht van een al
even „eigen" (immers, het een niet zonder net anderi.
onvervreemdbare ontwikkeling. Bij elke nieuwe bundel,
het zijn er de laatste jaren nieuwe lente, joho!
nogal enkele, wordt het belang van dat eigen geluid
duidelijker. Hier geen modieuze meeloperij met de
beklemde rijmers die zonder enig authentiek uit
drukkingsvermogen hun heil zoeken in de schone
schijn van een techniek die het ook buiten de sinter
klaastijd goed doet. vandaag de dag. Op dezelfde wijze
ontbreekt een al even doorzichtig zwakheden verhullen
de .woordkakkerij in de geest van lang niet de
sterksten onder de 'vijftigers'. Warren zingt zijn eigen
lied en hij stoort zich er kennelijk niet aan of dat in
"net algemeen gehoor van het moment ligt. Over dat
gehoor behoeven ook al in het algemeen weinig
misverstanden te bestaan. Duidelijk is dat hij dat
jaren en jaren achtereen maar nauwelijks heeft be
reikt. De laatste tijd is er echter menig oortje
doorgeprikt: er is een levendige belangstelling voor
deze poëzie die niet langer in de schaduw staat van
wat de mannen en vrouwen die met meer stemverhef
fing spraken en spreken aan hun notitieblokjes konden
kwijten.
Men houdt het op een verandering der tijden, vooral
'jongeren' zouden zich tot de wat uitheemse themata
V8n Warren aangetrokken voelen.
Daarbij wordt te vaak vergeten de vraag te stellen of
er misschien ook iets met die poëzie zelve aan de
hand is. Bekijkt men de ontwikkeling, dan is het niet
zo moeilijk daar een antwoord op te geven, want de
poëzie van Warren is 'dichterbij' gekomen, zonder dat
zc ook meteen de straatkant zoekt. Het uitheemse,
vroeger zo uitgesproken en nadrukkelijk aanwezig, is
er nog steeds, maar minder vastomlijnd, 'straight' heet
dat geloof ik in eigentijds Nederlands.
Warren houdt de Olympos in ere, zijn goden donderen
er zelfs in verzen af, maar diezelfde goden staan bij
hem ook te vissen langs een Deltadam (het kan ook
een eerlijke Schelaedijk zijn), ze krommen hun ruggen
over race-fietsen en kroelen niet onaanstekelijk op een
zacht en stil tapijt.
'Vandaag' is met behoud van alle herinnering
manifester geworden dan een min of meer afgeleerd
'gisteren'. Ik geloof dat die grotere rechtstreeksheid
leidt tot een veel bredere toegankelijkheid. Daar zou
het gevaar in kunnen zitten van een ongewenste
annexatie met het alledaagse, als deze poëzie op zich
niet zo voornaam zou zijn als ze is, wars van elke
benadering van banaliteit.
HANS WARREN
Het grotere bereik wordt intussen ook duidelijk aan
de blijkbaar niet te stuiten stroom bundels, óie
een tweede deel van de Verzamelde Werken deel I,
Bert Bakker, Den Haagt snel nader brengen. Nu liggen
op tafel 'Een Liefdeslied' en 'Betreffende vogels' resp.
Eliance Pers en Erven Thomas Rapt, binnenkort,
volgen 'Het zelve anders' (Arbeiderspers), een nieuwe
bundel bij Bert Bakker en de vertaling van bet
Nagelaten Dichtwerk van Alain-Fourmer in een Frans-
Nederlandse uitgave van Den Boer-Middelburg.
'Een Liefdeslied' is verschenen bij de Eliance Pers. en
dat zegt de ware boekenliefhebber genoeg. De uitgever,
Peter Muller, heeft zich geheel toegelegd op de biblio
fiele uitgave en dat heeft een reek-, opgeleverd die
naar gelijke niet kent.. 'Een liefdeslied' past uitstekend
in die serie. Het boekje is werkelijk prachtig verzorgd
en het versmateriaal houdt het peil van binnen- en
buitenwerk nel zo keurig in evenwicht. Gedichten om
te hebben en een boekje om te hebben, ouderwets
mooi, in de traditie van hel zeer goede drukkers-
werk.
i het
'Betreffende vogels' is al de mooiste bundel i
jaar genoemd: 25 vogelgedichten met evenzoveel mini
aturen van H. J. «Henki Slijper, zeer verzorgd uitgege
ven door Thomas Rap. een boekje waarmee niet alleen
de uitgever hoeft, ie vrijer.. De gedichten zijn knap.
naar techniek en beeld. Ze getuigen van een grote
kennis over de gevederde vrienden en hun gedragingen,
maar dat Warren zeer veel met. vogels opheeft, wisten
we aan de hand van andere publikaties al.
Hier heeft hij die kennis kunnen inbrengen in de rest
van zijn 'wezen' mei een even eenvoudig als verbluf
fend direct resultaat. Juwelen van verzen staan op die
manier 'tegenover' juwelen van miniaturen, of liever
'gaan samen met', want de auteurs weten beiden wat
de ander beweegt en wat hij bedoelt.
Slijper beeft met, deze schikierijtjes af en t-oe absolute
toppen gehaald? tortférr die met illustreren op zich
niets te maken hebben, ze gaan dat niveau verre te
boven. De toon en sfeer zijn haast overal feilloos
getroffen en men kan. zelfs als er in de serie eens zo'n
schilderstukje even onderuit gaat, nog slechts In be
wondering meegluren.
'Betreffende Vogels' is een topboekje voor wie van
goede gedichten houdt, van mooie schilderijtjes, van
vogels en vogelaars, van zomaar een goed boek en
daarom spreek ik van 'een gebeurtenis' en dat niet
alleen voor de heren Warren, Slijper en Rap met zdjn
Erven.
Ik schrijf tot slot een vers over.
De Noordse Stormvogel was al dood
toen ik hem vond, na een storm
ais een vreemde, dikke, sneeuwige meeuw
neergestort in het staketsel van ons hoogste dak.
Hij rook naar avonturen, een geur van de zee:
bitter, opwindend, ik wist toen nog niets
van de geuren van de liefde van de oceanen
een wrange, mannelijke lucht, verlokkend, alles laat je
als in verdwazing achter in dat wilde spoor
ANDRé OOSTHOEK
'Een Liefdeslied'. Eliance Pers, Jae. P. Tki}ss«?wes 16,
bibliofiele uitgave in 100 exemplaren, 50.-.
'Betreffende Vogels'. Erven Thomas Rap, Amsterdam, f
In de dertiger jaren is het in literaire krin
gen een tijdje een sport geweest extra op
'openingsregels' te letten. Een beginregel, en
een slotregel, daar wilde Du Perron even
tueel wel een 'filosofie' aan knopen, al zette
hij 't woord tussen aanhalingstekens. Hij gaf
als voorbeelden de frappante eerste zin van
Melville's 'Moby Dick': 'Call me Ishmael' en
die van Goethes 'Wilhelm Meister': „Das
Schauspiel dauerte sehr lange'. Hij zelf had
'Het Land van Plerkomst' nog 'onopzettelik'
begonnen en geëindigd, maar sindsdien ge
loof ik dat er niet veel schrijvers meer zijn
die zich er niet van bewust zijn dat ope
nings- en slotregel erg pakkend moeten zijn.
Dat dit alles weer eens bij mij opwelt bij Alberts
nieuwe korte roman 'De vergaderzaal' vloeit natuur
lijk voort uit het feit dat ei in dit boekje Iets derge
lijks aan de hand is, en inderdaad, ik vind de slotre
gel er van geweldig, onvergetelijk wellicht, 't beste
van 't hele hoek.
De beginregel is niet slecht:
'De secretaris stond bij liet hoekraam van de
vergaderzaal en keek naar buiten'. Een klassieke
openingsregel haast, hij bepaalt en geeft een open
richting aan. Iemand laten ontwaken, de ogen op
laten slaan, in een bepaalde richting laten kijken,
dat voert dë lezer dh'cct mee. De romans zijn
tegenwoordig kort, er is geen plaats meer om in
een openingsregel van een halve bladzij uitvoerig te
schilderen hoe een postkoets op een druilerige
lentedag of tegen een brosse herfstavond zich op de
hobbelige weg lussen een paar landstadjes, enzo
voorts enzovoorts, en daarin bevonden zich, weer
enzovoorts. Niemand doet het meer, tenzij hij een
pastiche wil maken. 'Call me Ishmael', hoe oud ook
weer al, is haast niet te overtreffen. Maar tegen
woordig houdt men het toch veelal kort. Heel
Alberts roman is kort, superkort zeli's, 78 pagina's
menige novelle is langer. Het is misschien ook wel
een novelle, weet ik veel: waar de genres in elkaar
overlopen is me nooit duidelijk geworden en dat
zal het me ook wel niet meer worden, alle theoriëen
en gelezen essays ten spijt.
Alberts schijnt verschrikkelijk lang aan dit verhaal
gewerkt te hebben en hij droeg het op 'Aan Geert
van Oorschot, de geduldigste en lankmoedigste,
kortom de Griseldus onder de uitgevers'. Het ver
haal draagt wel merktekenen van deze wat moeiza
me rijping en afwerking. Het gegeven is in wezen
erg eenvoudig, het is de uitwerking die het verhaal
interessant maakt- De moraal: dwing niemand in
een beroep dat hem niet ligt., want dat kan zulke
spanningen veroorzaken dat hij ten onder gaat. Wat
in dit verhaal min of meer gebeurt, want het slot is
niet erg hoopvol. Een erg diepe of originele vondst
is het niet bepaald te noemen. De uitwerking is
echter tamelijk oorspronkelijk.
De titel 'De Vergaderzaal' zegt al waar het over
gaat, het boek had eventueel ook gewoon 'vergade
ren' kunnen heten. Vergaderen is, zoals iedereen
weet, een heerlijke en belangrijke bezigheid. Alleen
al het woord klinkt zwaar en gewichtig. „Ik moet
naar een vergadering" is een kreet waarbij ieder
verlamt van ontzag, en vlug voorrang geeft. Hoe
hoger men op de maatschappelijke ladder gestegen
is, hoe heiliger deze taak wordt; een goed en harts
tochtelijk vergaderaar kan men zijn waardigheid
haast aanzien. Denk terug aan al die levensdagen
die u in de frisse, gezonde atmosfeer van vergader
zalen hebt doorgebracht: geen minuut had u er van
kunnen of zelfs villen missen, het was allemaal
even efficiënt, vanaf de hors d'oeuvre (wat er de
avond tevoren op tv was plus licht oudbakken
mopjes) tot de pousse-café (het laatste vermeende
slippertje van een van de afwezigen of diens
vrouw). Kortom: leve het vergaderen, en dat moet
ook A. Alberts geda'cht. hebben, anders was hij er
nooit in geslaagd de sfeer van een vergaderzaal zo
indringend te tekenen.
Het betreft hier een vergadering van directeuren
van grote ondernemingen; belangrijke, gewichtige
mensen, die eikaar goed kennen, en het gaat er zo
toe. De conciërge vraagt aan de secretaris;
„Denkt u. dat er meer dan zeven heren zxdlen
komen? Hoe kan ik dat weten, zei de secretaris.
Dat weten we toch nooit. Meneer Bartel heeft laten
telefoneren, dat hij niet komt, zei de conciërge.
Nou, zei de secretaris, wat vraag je dan nog? De
secretaresse van meneer Bartel heeft opgebeld om
te zeggen, dat meneer Bartel verhinderd was. zei de
conciërge. Mooi zo, zei ds secretaris. Hij moest
naar een andere vergadering, zei de conciërge. Dek
dan voor zeven en zanik niet vei der. zei de
secretaris. En u er bij is acht, zei de conciërge. En
de president er bij is negen. Tenminste, als alle
andere heren komen. De secretaris hoorde iemand
binnenkomen. Hij keek op. Hij zei: goeie morgen.
Morgen, zei de president. Morgen morgen. Nog
niemand aanwezig? Ik zie Beusekom juist uit zijn
auto stappen, zei de secretaris. Een nieuwe. Tjonge,
zei de president. Hij blijft anders bij zijn oude
merk. Bartel komt niet, zei de secretaris. Bericht
gestuurd? vroeg de president. Telefoon, zei de
secretaris. Meneer Bartel zijn secretaresse heeft
laten weten, dat meneer verhinderd is. zei de
conciërge. Zo. zei de president. En waarom?
Meneer moest naar een andere vergadering, zei de
conciërge".
Etc. Etc. Als u van deze manier van schrijven houdt
(vooral in een boek dat maar 78 pagina's dik is, ik
houd er niet van moet ik eerlijk zeggen) dan valt er
veel te genieten. Het is wel beklemmend, haast of je
zelf lijfelijk op een vergadering aanwezig bent, en
dat is natuurlijk heerlijk, zelfs niet-vergaderend proef
je zo het sfeertje, met alle opmerkingen, de anekdo
tes, de sigarenrook begint al in je ogen te steken.
Maar dan komt er een figuur op. meneer Dalem,
die eigenlijk helemaal niet zo in dit decor past
Meneer Dalem heeft zich tot nu toe op alle
vergaderingen hoogstens van de andere deelnemers
onderscheiden door zijn hoffelijkheid, zijn vriende
lijke, nietszeggende opmerkingen. Hij luisterde wer
kelijk naar wat er werd gezegd, kortom; hij was
een geziene figuur. Doch bij deze vergadering gaat
er, wat hem betreft, iets grondig mis. Al een paar
dagen had hij een wonderlijk, helder gevoel in zijn
hoofd en thans gaan, als hij aan de tafel zit, zijn
zintuigen hem echt begoochelen. Hij ziet soms alles
opeens heel klein en veraf, en dan weer normaal; hij
probeert zich daartegen te verzetten, zich in de
hand te houden, maar hij raakt hoe langer hoe
meer in ae verwarring. Met alle krachtsinspanning
is hij nog in staat iets zinnigs te berde te brengen,
maar dan gaat het snel helemaal mis. zozeer dat er
gevraagd wordt: „Is er iets, Dalem?" Hij verlaat de
vergadering onder een voorwendsel en wordt heel
snel de prooi van een algehele verbijstering. De
conciërge uit het gebouw gaat op zijn verzoek
water en aspirine halen. Dalem drijft de man haast
tot angst door zijn vreemde gedrag en opmerkin
gen. en vlucht dan zelf de straat op, naar zijn eigen
kantoor. Daar blijkt hij plots volkomen door de
vergaderziekte bevangen: lnj vertelt zijn bezorgde
secretaresse dat hij die middag naar een spoedver
gadering moet. Alles loopt hem uit de hand, hij
gedraagt zich allerzonderlingst als zijn boekhouder
en procuratiehouder hem verzoeken nog een paar
stukken te tekenen en raakt dan volkomen op drift.
Dat voert hem eerst naar een buurtcafé waar....
vergaderd wordt over afbraak- en onteigeningsplan
ner., een aardig intermezzo dat evenwel niet meer
verder in het verhaal geïncorporeerd wordt en
waar hij als volslagen vreemdeling zijn mond roert.
Daama gaat hij helemaal de verstandsverbijstering
in, in de polders en aan de haven, waar hij
tenslotte het water in loopt. Heel deze ontsporing,
die nog goed afloopt doordat hij wordt opgevist en
'geneest.' wordt verklaard uit het feit dat hij
gedwongen een carrière had gevolgd die hem niet
lag. Hij had. hoewel hij al een andere loopbaan
gekozen had. de plaats in moeten nemen van een
verongelukte broer 'n tikje "belast' was de
familie overigens wel. met verdrinkingen en zo.
De epiloog speelt dan weer in dezelfde vergaderzaal
van het begin. Dalem is niet verdronken en ook
niet echt gek geworden, maar wel lange tijd goed
ziek geweest, en de geruchten zijn natuurlijk tot
iedereen doorgedrongen. Nu is hij weer zo ver
hersteld, dat hij kan gaan vergaderen, met de
andere directeuren, als in het eerste hoofdstuk. Zij
staan wat over hem te kletsen, een vreemd geval,
ieder weet ook nog iets van de familiegeschiedenis
te vertellen. En omdat ik de slotzin van dit boek
een van de treffendste vind die ik ooit las, schrijf
ik de alinea over:
Waar blijft de man nou? vroeg een van de
anderen. Ze keken door de ramen van de grote
erker op de straat neer. In de verte kwam een
tram aanrijden. De tram stopte bij de halte schuin
tegenover het kantoor. Ze zagen een paar mensen
uitstappen. Ze zagen meneer Dalem op de vlucht
heuvel staan. Hij keek naar boven. Toen ze zagen
dat hij naar boven keek, deden ze allemaal een stap
terug."
A. Alberts: De VergaderzaalG. A. lan Oorschot. Amsterdam.
Ilja Ehrenburg