WEB, MUSEUM GOES
Nieuwe poëziebundels: Dood Tij
GENT EERT ROGER RAVEEL
ZA
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 15 JUNI 1974
Vanaf vandaag tot 15 september wordt in het
Centrum voor Kunst en Cultuur te Gent de
voormalige Sint Pietersabdij de grote over
zichtstentoonstelling gehouden van werk van de
schilder Roger Raveel. Na Amsterdam, Stedelijk
Museum, brengt Gent op deze manier een kleine
hulde aan Raveel.
Als schilder past liij in de rij van zijn voorgangers, de
Vlaamse expressionisten, die de Leiestreek als pleister
plaats uitkozen. Deze artistieke gouw, in het bijzonder Ma-
chelen aan de Leie, is zijn bakermat, waar hij vernieuwend
en baanbrekend werk levert.
Los van alle internationale stromingen heeft hij zijn pet»
rale visie tot een 'Raveeliaanse stijl' herleid. Ontegenzeif»
lijk is hij voor de jongeren een stimulerende figuur, la
wiens Sporen zij debuteren.
Naast een 150-tal schilderijen en tekeningen zal ook het
grafisch werk worden getoond.
Voor deze gelegenheid is een film over de kunstenaar p
maakt door de Gentse cineast Gustaaf Prils. De titel 'Ge
nesis' sluit aan op het boek van Hugo Claus, met 33 litho's,
door de schilder geïllustreerd.
Deze tentoonstelling (met film) is voor het publiek gratis
toegankelijk iedere weekdag van 14 tot 18 uur; op zon- en
feestdagen van 10.30 tot 12.30 uur en van 14 tot 18 uur,
W*- de jonge activiteitengroep
die wat meer leven in het
Zeeuwse kunstwereldje wilde,
wil, zou willen brengen, heeft er
inmiddels enkele seizoenen op zit
ten en daar is niet helemaal uit
gekomen wat er wel van verwacht
mocht worden.
De hoofdactiviteit heeft zich beperkt
tot de organisatie van enkele tentoon
stellingen die nu niet in opvallende
mate afweken van het bekende beeld.
Op zo'n manier ontstaan nauwelijks
zaken als verruiming en vernieuwing,
er wordt eigenlijk alleen maar een lijn
voortgezet waar men zelve van af wil
de.
/~Vok WEB ontkomt er niet hele-
"maal aan. Het is allemaal wat klein
tjes, werk zonder veel adem en volheid.
Praktisch nergens voel je de confrontar
tie met Iets dat er behalve dat er
wel zijn mag ook werkelijk is. WEB
heeft zich gelukkig beperkt tot onge
veer dertig tentoonstellingsnummers,
inzendingen van een zestal deelnemers
en ik geloof dat de zaal ook echt niet
meer kan hebben.
Het werk dat er hangt en staat is
jammer genoeg niet allemaal van dat
hele nieuwe, er is voor mij nogal wat
déjk vu bij.
Ditmaal opnieuw enkele plastieken van
Corrie Blaas, sterk van vorm en mate
riaalbeheersing (steen en beton). Ik
herinner me die kwaliteiten ook van
Liesbeth Huser laat een serie tekenln-
hars-plastieken, prachtig in de ruimte.
Corrie Blaas is verder vertegenwoor
digd met enkele kleine etsen, voor mij
niet helemaal het einde: ik zie bij haar
meer in meer dimensies en dat is me
wel zo aangenaam.
Liesbeth Huser laat een serie tekenin
gen van het Zeeuwse land zien, met dat
gelukkige stuk breedte dat het land
eigen is. De kaleidoscopische applica
ties in groen en rood, die eveneens tot
haar inzending horen, ontgaan mij ge
heel: ik probeer er iets mee te doen
dat verder gaat dan 'aardig vinden' en
dat lukt me niet.
Grafiek van Robert Maaskant, fijn en
goed. van klein en fijn overgaand naar
een wat steviger blad.
Marlies Mulders levert ruimtelijk
het voor mij meest sprekende deel van
de tentoonstelling: twee textielobjecten,
mooi en groot groeiend, een beweging
waar je iets mee aankunt.
Na alle Chinese kabinetjes die in reek
sen verschillende uitvoeringen aan de
wereld zijn gepresenteerd, laat ook Jan
Van Westen nu een kistje met inte-
rieurtje zien, van binnen en van buiten
erg grappig en wat mij betreft niet
meer dan dat. Voorts de slotbouten 1, 2
en 3, koper, nikkel, perspex, overleefd.
Cor Ruissen tenslotte toont een drietal
etsen en een schilderij met kwaliteit.
Die kwaliteit geldt trouwens ook de
etsen.
O amenvattend: weinig nieuws van oen
tentoonstelling die de enkele wer
kelijk aardige nummers in hun waarde
gelaten voor een groep met een
instelling als WEB eigenlijk toch maar
beter niet gehouden zou kunnen zijn, al
kan men ook (en met evenveel recht)
van de redenering uitgaan dat elke ac
tiviteit meegenomen is.
Kijk en vergelijk: Goes, Museum Sin
gelstraat 13. dinsdag tot en met zater
dag van 10-12 en 13.30-17.00 uur. Wie
geen donateur is betaalt 0,75.
O.
De oorzaken zijn niet zo ver te zoeken:
een tekort aan inzendingen die iets
wezenlijks te zeggen hebben en een
teveel van het tegendeel, een wat ver
sleten presentatiekader en het volledige
remwerk van het domme gebrek aan
behoorlijke expositieruimte buiten Mid
delburg. Men kan er de groep nauwe
lijks op aanzien: het een brengt het
ander mee, zolang praktisch alle facili
teiten ontbreken is het kwaad vechten.
In dat licht is het zelfs nog wel aardig
dat men het ongerief voor lief neemt
en toch telkens weer van zich laat zien.
Deze dagen is dat het geval in het
museum voor
de Bevelanden te Goes, nu ook niet
direct een gelegenheid die tot grote
ruimtelijke daden noodt. Er kan in die'
ruimte in elk geval allle begrip bestaan
voor de wensen en aanbevelingen die
de Goese bestuurderen ten aanzien van
tentoonstellingsaccomodatie in him be
leidsvisie van deze week hebben vastge
legd. Het is er diepdroef en zwaar
knudde, een ruimtetje dat zo'n beetje
(veel) om priegelwerk smeekt en dat
in de meeste gevallen dan ook krijgt.
C. J. Aarts, die uitgeeft aan de Leidsegracht
92 te Amsterdam, heeft een viertal poëzie-
cahiers in de handel gebracht in heel goed
kope uitvoering, met een getypte letter.
Daarbij zijn twee debuten, namelijk van
Wolfgang Jansen en van Igor Streepjes. De
andere bundels zijn van Hendrik van Tey-
lingen, die al enkele publikaties op zijn
naam heeft, en van Hans Dorrestijn, een
liedjeszanger, die eerder bij dezelfde uit
gever een bundel liedjes publiceerde.
De bundel van Van Teylingen, die vorig jaar
verraste met de goede bundel 'Van aldoor groter
hoogte plat op het zeil' en die liet jaar daarvoor
veel belangstelling trok met zijn interessante noti
ties over Suriname, 'Bedek je schande' viel mc wel
wat tegen. Hij heet 'Voortdurend gepiep' en is wat
magertjes uitgevallen: een twintigtal haikoe-achtige,
drieregelige gedichtjes die op zijn ongunstigst zo
goed als niets en op zijn gunstigst heel weinig
overbrengen, althans op mij. Bijvoorbeeld, en dat is
dan wat ik het beste vind:
Eenzaamheid? Ho.
Eer even dit Spinnetje
Naar buiten.
Je kunt dit natuurlijk ongelooflijk diepzinnig vin
den, en er over gaan mediteren, maar ach.
De liedjes van Hans Dorrestijn uit 'Bofkont' zijn
om te zingen en moeten dus liever niet als 'poëzie'
beschouwd worden. Zonder muziek en voordracht
gaat er te veel van de eventuele charme verloren.
Wolfgang Jansen houdt van grillige, vaak wat
absurde invallen. Hij bundelde in 'Mijnheer Van
Dale wacht op antwoord' een achttiental verzen
over onderwerpen zo uiteenlopend als een boeren-
vrijpartij in het aloude opkamertje en een kritiek
op Gerrit Komrij's hebbelijkheid en enjambementen
te spelen. Er komt erg veel natuur en landelijks in
deze verzen voor. Een proeve van Jansens schriftuur:
tuur:
WIE ZICHZELF NIET KITTELT, LACHT NOOIT
Een Homilie
De roem van de schepper,
wiens hand is te lezen
in het gebergte waar druk
wordt vergaderd door katten;
in de zee waar het plankton
in massa protestmarsen houdt;
in het landschap waar herten
het gewei aan de wilgen gehangen
het Onhandigenbal zijn begonnen;
en in het veld waar de roem van de
schepper wellustig zich voortplant;
de roem van de schepper
zo zei ik is de roem
van de schepper.
U ziet het: veel valt er niet mee te beginnen (en dit
is dan nog een van de aardigste verzen).
Igor Streepjes noemde zijn bundel 'Weer een gezicht
dat met de billen Vloekt' naar het openingsvers op
een meisje, wier goed in jeans verpakte achterste
heel wat verleidelijker blijkt dan haar gezicht, dat
bij nadere beschouwing 'met de billen vloekt'. Ook
weer een grapje dus, en verder véél grapjes, verzen
met spot op Roland Holst, Achterberg en Nijhoff,
woordgrapjes, flauwekul (Modern levensgevoel
b v.), notities die eerder opgetekend lijken om er
eens een novelle van te maken (Paradise regained
en opmerkingen als:
DE SACRE
Als ik niet voldoende was ingelicht
Om te weten
Dat Igor Stravinsky's bekende ballet
'De Wijding van het Voorjaar' heette.
Zou ik het licht
Hebben versleten
Voor een symfonisch gedicht
Over het spoorwegnet.
En nogmaals, ik heb er zo'n beetje het leesbaarste
uitgezocht. Deze cahiertjes zijn niet duur, ze kosten
namelijk 3,- per stuk, maar niemand zou ze
missen als ze nooit verschenen waren.
Dat geldt nog sterker voor de dikke (120 blz)
bundel 'Gekleurde Gedichten' van Arie Gelderblom,
door de Bezige Bij uitgebracht.. Het is Gelderbloms
tweede bundel; 'Gekkenwerk', zijn eerste, bevatte
verzen met de neerslag van een verblijf in een paar
psychiatrische inrichtingen. Ik wil niet zeggen dat
er in deze 'Gekleurde Gedichten' totaal geen poëzie
te vinden is, maar het is wel zoeken naar een naald
in een hooiberg. Letterlijk iedere inval, elk flauwe-
kulletje staat hier breeduit gedrukt, de banaliteit is
onvoorstelbaar. Bijvoorbeeld: „Zou een vlinder zich
herinneren dat hij rups is geweest." „Deze tandarts
weet 33 gebitten te maken/van 1 droptoffee."
„Spiegeltje, spiegeltje aan de wand/wat is de beste
nachtspiegel in het land" enzovoorts, enzovoorts, het
houdt niet op en je houdt het niet voor mogelijk.
Er zijn er nog erger, er zijn er weinig beter.
Onvoorstelbaar banaal is bijvoorbeeld ook de hele
reeks T)e sneeuwpop en de negerin'. Ik heb het
allemaal gelezen, eerlijk waar, op zoek, op zoek, het
was een straf, het werk van een recensent gaat
soms echt niet over rozen: Toverballen/de vrouw
en de man/ die voor de coïtus/ ieder een toverbal/-
hadden gegeten, brachten/ een zevenkleurig kindje
ter wereld', (bi. 26). Er wordt je letterlijk niets
bespaard in dit leven, de Bezige Bij zorgt voor
poëzie.
Het is trouwens overal zo'n beetje eb, lijkt het wel,
want de bundel die Van Oorschot op de markt:
bracht, 'Rupturen' van Rudolf van Lier, bevat
ïvenmin weinig verzen om blij mee te zijn, of
liever: geen enkel.
Van Lier is zestig jaar en professor in de sociologie
der niet-westerse volken. Hij debuteerde in 1932 in
Forum, en in 1939 verscheen zijn bundel 'Praehisto-
rie', die later, in 1944, nog eens werd herdrukt in
een clandestiene uitgave van Het Zwarte Schaap.
Na dertig jaar een nieuwe bundel, het wijst op een
geringe produktie of op enorme zelfkritiek, en toch
is het zoals altijd moeilijk in deze vrij omvangrijke
(80 blz) bundel een gedicht te vinden dat trefl.
Ofwel de verzen zijn erg verjaard-romantisch, echt
z wak-der tiger- jaren (bv Het donkergroene water
waarin eenden drijven,/een kind in het blauw, de
glans van het gazon,/dat zijn de beelden nu die het
meest beklijven/voor wie dacht hij niet vergeten
kon'.
Zoiets is niet 'slecht' maar het is absoluut niets. Ol'
wel de verzen zijn gewild leuk, en dan ongeniet
baar, als 'Het Tantoom', of 'Toen Linda bij een
neger lag/dacht zij als moeder dat eens zag,/zij
haatte zo de progressieven, etc. (p. 36). Er is ook
nog een gedicht dat begint:
Filomeel, mijn lieve keel.
tranen zijn nu uit den boze
klater over dauw en rozen
en stap, twee stap, tralala
honingkoek uit Appelscha.
en dat later volgt:
Dus zal ik niet langer dorsten
naar de honing van de borsten
van mejuffrouw H. de Bakker,
ik betast haar op Gods akker.
Waar een professor in de sociologie der niet-
westerse volkeren al niet toe in staat, is!
Willem Jan Ottcn's tweede bundel, 'Het Keurslijf' is
volgens de flaptekst 'in zekere zin' een vervolg op
zijn bekroonde debuut 'Een zwaluw vol zaagsel'./
maar dan toch beslist niet een sterker of opvallen
der vervolg; de 'oppervlakkigheid die bij nadere
lezing bedriegelijk blijkt' is wel eens heel gevaarlijk
gehanteerd. Het meest trof me nog:
HET MATERIAAL
Ik bewoon een huis
vol ingepakt bezit
dc kisten onderop bedolven,
wat later kwam wanordelijk.
Van uitpakken geen sprake
hier of daar bevestig ik
een label.
I-Iarry Mulisch is zo'n typische prozaïst dat je er
van opkijkt als er een bundel poëzie van hem
verschijnt. Hermans heeft een paar bundels op zijn
naam staan. Reve schrijft tegenwoordig vrij gere
geld gedichten, maar van Mulisch had ik nog nooit
poëzie onder ogen gehad. Zijn bundel 'De Vogels',
bijzonder fraai uitgegeven door Athenaeum-Polak
van Gennep, bevat drie balladen, van de jager, de
boer en de visser.
Daarvan is de eerste, die van de jager, die de
hardheid en gestreeptheid van een strakke oude
gravure of een drogenaaldets heeft, m.i. het beste ge
slaagd. Hij begint zo:
Droge naald etst hen aan de rand van het bos:
Jager hond. Nevel arcerend in koper.
Oktober. Een dinsdag in het jachtseizoen.
Zon, nog begraven onder het mos, woelt al
Tussen de wortels. Metaal krult van de plaat.
Metaal als geweerloop. Metalen kogel.
Mist ligt in vitrages over het meer, nee -
Meer een plas. trage schaal vloeihnre lucht.
Jager hond roerloos tussen hout en water'
Er volgen nog dertien korte notities vol van een
haast wetenschappelijke fantasie. De ballade van de
Visser is heel merkwaardig door zijn typografische
spiegel- en wiegeleffecten, meer een grapje dan
poëzie, maar toch is deze bundel van Mulisch een
ware verademing na het bovenstaande. Het is
serieus werk, exact, berekend, Mulisch heeft weinig
dichterlijks over zich, maar hij toont zich in dit
boekje een echte vakman met het. woord, oorspron
kelijk, hermetisch. Het bundeltje is helaas nog al
prijzig (geb. 16,50) maar het is het enige dat ik
van alle genoemde aan kan bevelen.
BeL
■t
HARRY MULISCH
Hendrik van Teyllngen: Voortdurend gepiep: Hans
Dorrestijn: Bofkont; Wolfgang Jansen: Mijnheer
van Dale wacht op antwoord; Igor Streepjes: Weer
een gezicht dat met de billen vloekt: C. J. Aarts,
Amsterdam: Arle Gelderblom: Gekleurde gedichten,
De Bezige Bij, Amsterdam; Rudoll' van Lier: Ruptu
ren, Van Oorschot, Amsterdam; Willem Jan Otton
Het Keurslijf, Qnerido, Amsterdam; Ilarry Mul-
lisch: De vogels, Athenaeum-Polak Van Gennep.