„DE ONBUIGZAAMHEID VAN HET KERKORGEL TREKT MIJ ZO AAN'' Prof. Coleman speelde 10 weken voor handarbeider ZILVEREN ANJER VOOR DR H. L. OUSSOREN H Bakker Vogelzang vecht met Oost-Duitsland om zijn Juta IATWOAG 15 JUNI 1974 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 19 In het paleis op de Dam reikt de Prins der Nederlanden op 25 juni voor de 25e maal de Zilveren Anjer uit. Voor deze onderscheiding komt dit jaar ook dr. H. L. Oussoren uit Wassenaar in aanmerking voor zijn werkzaamheden op het gebied van de restauratie van oude kerkorgels. In 1947 werd dr. Oussoren benoemd tot lid van de Orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk en tien jaar later werd hij aangesteld tot rijksadviseur voor de orgelrestaura- dr. Oussoren is de minister van CRM te adviseren in die tie. gevallen van restauraties van orgels, waarbij rijkssubsidie wordt toegekend. Een van zijn grote verdiensten is dat hij Hij heeft zich in deze functie met bekwaamheid gewijd een wetenschappelijke benadering weet te combineren met aan de belangen van het unieke historische orgelbezit in een doelmatige planning. Dat heeft wellicht te maken met Nederland en bovendien onmisbare steun verleend bij het het feit dat dr. Oussoren niet alleen orgel-gek, maar ook registreren van historische orgels. Een van de taken van wis- en natuurkundige ls. (Van onze correspondent) DEN HAAG Op de middag van het ftsprek treft dr. H. L. Oussoren met sjn Noorse vrouw voorbereidingen om m bezoek te brengen aan zijn zoon Dlav-Sverre in Denemarken. De zojuist 3* Deen genaturaliseerde Olav-Sverre is getrouwd met de jongste dochter tan de beroemde Deense orgelbouwer Sybrand Zach'arias (in 1960 overle den). Olav zelf is trouwens ook orgel bouwer. Hij heeft dat niet van een rreemde: dr. Oussoren, rector van het Rijnlands Lyceum in Wassenaar, krijgt op 25 juni uit handen van prins Bern- hard de zilveren anjer uitgereikt voor riin studies van het historisch orgel bezit en voor zijn inzet voor de restau ratie van deze oude instrumenten. De bi Dordrecht geboren 62-jarige dr. Ous- wren, adviseur van de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk voor orgel restauraties, waarbij overheidssubsidies wor den gegeven, kreeg op zijn beurt zijn belang stelling voor alles dat orgel is weer ingegoten door zijn vader, die een talentvol amateuror- prtist was. „De orgelwereld", zegt dr. Oussoren, in lezelschap van zijn met een uitstekende zang- Sem toegeruste echtgenote, „is zeer apart. 'ongsaf aan ben ik erdoor aangetrokken, heb altijd veel thuis gestudeerd. Toen ik het organisten-examen deed, heb ik een opstel orer orgelbouw gemaakt, waar men uren over heeft gecorrigeerd, zo lang was mijn whaal. Later werd mijn interesse nog meer aangewakkerd in Duitsland, waar ik op be roemde orgels heb gespeeld, onder meer op een Schnitger-orgel in Hamburg. Ik heb in Duitsland ook veel les gehad. Weer later heb ft overal in het land, ook veel hier in Wassenaar, concerten gegeven". „Nee, ik ben nooit professioneel musicus ïweest. Ik heb het altijd als liefhebberij raast mijn dagelijkse werkzaamheden als rec- ror van het Rijnlands Lyceum gedaan. Ik heb tot steeds als een mooie combinatie gezien. Bij mensen die het orgelspelen voor hun brood moeten doen, gaat het plezier er soms wel eens af. Overigens heb ik in 1970 het spelen eraan gegeven om wat meer tijd over te hebben voor mijn functie als rijksadviseur bij restauraties-van ons OBJECTIEF Om verschillende redenen is dr. Oussoren geboeid door de klank van het orgel. Hij zegt: „Ik vind het instrument objectief klin ken. Er valt weinig buigzaamheid in te ont dekken. Aan het .sensibele en het karaktervol le van bijvoorbeeld een viool, is in de kerk geen behoefte. Mijn voorkeur voor dit instru ment heeft misschien ook wel te maken met mijn liefde voor de wis- en natuurkunde (dr. Oussoren promoveerde in 1937 tot doctor in deze wetenschappen, red.), dat is ook een weinig buigzame materie. En als ik heel eerlijk ben. komt er nog iets bij: als jongen vond ik het geweldig veel lawaai te produce ren. En dat kan op een orgel". Mevr. Oussoren tekent tegen deze laatste opmerking van haar man vriendelijk protest aan. Zij meent dat orgelmuziek niets met lawaai te maken heeft, maar alles met een fijnzinnig palet van meer of minder lieflijke klanken. Zeker als haar man de toetsen beroert. In het Wassenaars® huis van de familie Oussoren bevindt zich overigens geen orgel. Dr. Oussoren: „Een orgel klinkt zonder meer het beste in een overtollige ruimte, in de kerk. Maar soms is die akoestiek ook wel eens te veel van het goede. Heel vroeger had je de zgn. Gregoriaanse akoestiek. De ver staanbaarheid deed toen weinig terzake. Later moesten die ruimten bespreekbaar en bemusi- ceerbaar worden gemaakt. Er kwam meubi lair in en de wanden werden met kalk bepleisterd. Maar bij de huidige restauratie werkzaamheden wil men meestal de originele staat terugbrengen. De kalk wordt weer van de muren gehaald, gordijnen weggehangen, meubilair verdwijnt. Dan ontstaat een te grote galm, waardoor orgelmuziek niet meer goed uitkomt". TEMPERATUUR Orgelmuziek hoort thuis in kerken. Orgels van historische waarde moeten dan ook vol gens dr. Oussoren in him oude vertrouwde omgeving gehandhaafd blijven. Nederland telt 500 historische waardevolle orgels (van vóór 1850), die krachtens de Monumentenwet be schermd zijn. Bij zijn adviezen over restaura ties van oude orgels staat dr. Oussoren steeds weer voor problemen. „De moeilijkheid is", zegt hij, „dat je voort durend in een conflictsituatie wordt geplaatst. Wat moet je laten prevaleren op een gegeven moment: de instrumentale, de muzikale waar de of de historische waarde van zo'n orgel. Een orgel is nu eenmaal een „moeilijk" instrument, dat zeer gevoelig is voor tempe ratuurwisselingen. Allerlei houtdelen moeten luchtdicht op elkaar kunnen aansluiten". „Ik ben er voorstander van dat het orgel een gebruiksinstrument blijft. Het mag geen museumstuk worden. Er moet altijd goed op kunnen worden gespeeld. Maar doordat ker ken tegenwoordig worden verwarmd of aan andere moderne eisen moeten voldoen, dienen vaak speciale constructies te worden aange bracht. die in strijd zijn met het historisch gegeven. In de orgelrestauratiekring, die jaar lijks bijeenkomt en waarvan ik voorzitter ben (in die kring zitten orgelbouwers en andere adviseurs), wordt dan besproken wat een goede oplossing is. Er moet dan een compro mis worden bereikt. Ik geloof dat wij in het begin wat te makkelijk zijn uitgegaan van de goede speelbaarheid van het orgel. Want we moeten natuurlijk wel in het oog houden dat er over 60 jaar nog originele orgelconstructies in ons land aanwezig zijn". Neerlands historisch orgelbezit is verdeeld over alle provincies. Maar Groningen spant toch wel de kroon, doordat de beroemde Schnitger en diens meesterknecht Hinsz- rond 1700 als gevolg van de veranderde tijdgeest in Duitsland uit Hamburg naar Noord-Nederland togen, en daar driftig aan de arbeid sloegen. Drente is weer een provincie waar zich nauwelijks orgels van enig formaat bevinden. Daarentegen is in Brabant en Limburg de laatste 20 jaar weer belangrijk, vooral rJc.- orgelbezit ontdekt. Op dit moment is Monumentenzorg bezig met een inventarisatie van het orgelbezit tussen 1850 en 1900. Dr. Oussoren meent dat men overigens niet alle instrumenten uit die periode tot monument moet verklaren. Het moet wel zo zijn dat de orgelbouwgeschiede nis zonder hiaten te volgen is, maar dat wil niet zeggen dat om een voorbeeld te noemen van het werk van Witte 60 exemplaren bewaard dienen te blijven, als er met 10 voldoende zijn. Bovendien houdt een al te grote restauratiedrang de orgel-nieuw- ONTKERKELIJKING Een belangrijk probleem ten patrien van de functie van orgel is naar het oordeel van Oussoren de toenemende ontkerkelijking. „Omdat het orgel primair in een kerk thuis hoort, is het verminderde kerkbezoek natuur lijk een enorme moeilijkheid. Zo'n orgel staat er om bespeeld en aangehoord te worden. Als er geen mensen zijn, heeft dat spelen niet zo veel zin. En concerten kun je óók niet aan de lopende band geven. Daar komt nog bij dat de kerkbesturen gaan zeggen: waarom zouden we zo'n orgel nog langer onderhouden of restaureren als er toch geen belangstelling voor is". „Bovendien is met weinig lidmaten de 10 procent (het deel dat naast de 50 procent van het rijk, de 30 procent van de gemeente en de 10 procent van de provincie door de kerk zelf moet worden opgebracht) bijna niet meer te betalen. Ja, ik vind het uiterst betreurenswaardig wanneer iets dat histo risch waardevol is zijn functie op deze ma nier verliest. Overigens gaat die teruggang van het kerkbezoek niet overal op. Ik sprak laatst een koster van een hervormde kerk in Nijkerk die vertelde dat hij 's morgens 900, 's middags 700 en 's avonds 500 mensen binnen had gehad. Hij was er niettemin ontevreden over". Even betreurenswaardig vindt dr. Oussoren het afbreken van kerken waarin historisch indrukwekkende orgels staan. De orgels wor den opgeslagen en in het- gunstigste geval ergens anders neergezet. Maar een orgel is nu eenmaal gebouwd op een bepaalde ruimte. In een andere omgeving komt hij meestal niet tot zijn recht. Bovendien haalt men er vaak delen vanaf, zodat er van de originele staat weinig overblijft. Na deze droevige conclusies is er bij dr. Oussoren toch ook wel enige blijdschap over een soort „orgel-revival" te constateren. .Als je toch nagaat", zegt hij, „dat er naar zo'n St. Bavo in Haarlem hele orgeltochten worden ondernomen, die soms wel 500 mensen trek ken. En daar zijn veel jongeren bij! Ook de orgelmuziek op grammofoonplaten wordt heel goed verkocht. En in concertzalen staan tegenwoordig vrij veel orgels. Nee, ik geloof te mogen zeggen dat er sprake is van een stijgende belangstelling voor dit instrument, ook in internationaal verband. En daar ben ik dan toch wel erg blij om". Het orgel van de Lutherse kerk te Den Haag, dat in 1948 werd gerestaureerd. jr. H. L. Oussoren. De 58-jarige Eniichrde»* bakker A. J. Vogelzang 1* al twee jaar te» er geef» bezig zijn 10-Jarige Ooatdultae vriendin Jula Wolff en haar twee kinderen naar Nederland te balen. Hel 1* een moeizame, vooral <>«k verbitterde ntrijd Ineen dr Ooatdullv autoriteiten, die ondank» UlrlJ- kr toezeggingen Juta niet laten gaan. Niet minder dan 31 keer reisde de heer Vogelzang, die weduwnaar l*. naar Oost-Berlijn om «ie vrouw, niet wie hij Kraag wil trouwen, te bezoeken. Aan alle mogelijke Inatanttrs beeft hij verzocht de vrouw te laten overkomen, maar tot nu toe heeft het allemaal niet mogen halen. Van Nederlandse zijde heeft men geen enkel bezwaar. Het kost de heer Vogelzang handenvol geld. maar hij laat het er niet bij zitten. HIJ verht door. HIJ wil de strijd om zijn le vensgeluk winnen. Aan de andere kant van de muur doet Juta hetzelfde. De vrouw, die liele dagen in «en ziekenhui» werkt om haar kinderen belden middelbare scholleren te onderhouden, blijft hopen. B«- loofd was van Oostduitae zijde, dat op het laatste verzoek binnen ze* weken zou worden geantwoord. Inmiddel» is dat al acht weken geleden. In rijn woning aan de Rembrandtlaan wacht de hakker, die twee vol- wassen kinderen heeft, gespannen af. Aan dat wachten en die spanning Is hij gewend geraakt- Hieronder volgt zijn relaas. (Van onze correspondent). ENSCHEDE „Ik leerde Juta in Gronau kennen, waar ze met toestemming van de Oostduitse autoriteiten haar zieke moeder mocht bezoeken. Haar kinderen mochten niet mee. We mochten elkaar erg graag. Een paar weken later met de kerstdagen heb ik haar bezocht. Beiden voelden we er toen voor te gaan trou wen en ons in Enschede te gaan vestigen", zegt de heer Vogel zang. Met de Nederlandse autoritei ten had hij de zaak snel rond. In het Oostberlijnse stadhuis werd zijn vriendin verteld, dat men tegen het huwelijk geen bezwaar had, maar dat men eerst wat schriftelijke gegevens van haar aanstaande wilde hebben. Drie keer moest de Enschedese bakker naar Den Haag reizen om de papieren, waar men om vroeg, getekend en verzegeld in zijn zak te kun nen steken. Dat waren een ge boorte-akte, een trouwboekje, een bevestiging dat hij in Enschede woonde, een bevesti ging van zijn Nederlander schap en een bewijs dat hij niet hertrouwd was. Bepakt met deze papieren reisde hij naar de Oostzone. „Het komt allemaal in orde", zei de Oost duitse ambtenaar. Maanden heeft het tweetal op antwoord moeten wachten. Dat luidde zonder opgaaf van reden 'afge wezen'. AFGEWEZEN Onmiddellijk toen dat bekend was vroeg de heer Vogelzang een onder houd aan met de Oostberlijnse ma gistraat. ..Ik maakte hem duidelijk, dat al die reisjes me nogal wat kosten. Hij zou de zaak opnieuw bekijken en ik moest een half jaar wachten. Het zou best lukken. Weer werd het verzoek afgewezen", aldus de heer Vogelzang. Met tussenpozen van een paar maanden werden steeds opnieuw gedane verzoeken af gewezen. Waarom? De beer Vogel zang weet het niet. „Ze willen het je niet zeggen. Het is om moedeloos van te worden. De autoriteiten daar zijn bovendien onbeleefd. Ze doen nors. snauwen je af en tonen geen enkel menselijk medeleven. Het is voor Juta nog veel erger. Zij krijgt bijna dagelijks met dergelijke figu ren te maken". TROUWEN Tijdens zijn bezoek afgelopen maart stapte de Enschedeër weer eens met zijn vriendin naar het stadhuis met de vraag: Wanneer mo gen we toch eindelijk eens trouwen? „U zou hier moeten trouwen alvo rens u naar Nederland reist", werd hen toen te verstaan gegeven. De heer Vogelzang gaf later de magi straat te kennen, dat ook aan die eis kan worden voldaan. De bakker en zijn vriendin moesten geduld heb ben- Hij zou de zaak weer in behan deling nemen. .Dat is al weer twee maanden geleden, maar nog steeds h'.eft hij niets van zich laten horen. Waarvoor is dat nu nodig. Men hoeft er daar ginds geen begrip van welk leed men aanricht", gaat de boer Vogel zang verder. Hij en Juta hebben sedert enige Ujd in de Nederlanee consul in Oost-Berlijn. de heer Hof land. een mede-strijder gevonden. „Hij werkt er hard voor oan het voor ons voor elkaar te krijgen. De man heeft de zaak aangesneden bij de hoogste Oostduitse Instanties, maar ook dat heeft nog geen resul taten opgeleverd", zegt de hoer Vo gelzang. die eraan toevoegt dat zijn aanstaande ook nog oen Oostduit» advocaat heeft ingeschakeld. ONMENSELIJK Het is onmenselijk wat er ge beurt. Men moet toch een keer de belofte nakomen, zegt de bakker, die net weer terug is uit Oost-Berlijn. Hij werkt nog halve dagen en be zorgt zijn brood met de auto. Ztjn klanten, die van de kwestie op de hoogte zijn, leven met hem mee. „Blijf maar gerust een dagje langer weg bakker, dan kopen we het brood wel voor een keertje bij een ander. Ik hoop alleen maar dat je haar hier krijgt", zeggen de klanten -.•aak tegen me. Dat sterkt Je gewel dig", vertelt de heer Vogelzang. De zaterdagen, dat hij naar de Oostzone gaat, begint hij 's morgens wat vroeger te werken. „Om drie uur 's middags begint de reis. Tot Düsseldorf of Hannover rijd ik met de auto. Om zes uur vertrekt het vliegtuig naar West-Berlijn. Als ik daar ben. moet ik met de taxi of U-bahn naar de doorlaatpost in de muur aan de Friederichstras». Aan de andere kant van de muur wacht Juta, 's avonds zijn we dan btj elkaar. Je mag 24 uur aan een stuk in de Oostzone blijven. Ik moet dan ook per etmaal een keer heen en weer de grens overlopen. Daarvoor moet ik overigens steeds tien mark betalen. Eens was ik een kwartier te laat en toen werd ik onmiddellijk op het matje geroepen. Ik maakte er een grapje over, maar grapjes lom je daar beter niet maken, want daar kunnen ze niet om lachen. Daarom houd ik me sinds die tijd maar stil". EENZAAM Peinzend zegt hij: „Het ls ver schrikkelijk als je het vliegtuig in stapt en zij blijft achter Je vliegt de vrije wereld in en laat een hulpe loze vrouw staan. Dan is de verbitte ring het grootste. Ik heb haar ook al gezegd, dat het beter is, dat ze me in het vervolg niet meer weg brengt", zegt de heer Vogelzang en verder- .Je voelt je eenzaam als je na zo'n weekeinde weer thuis komt. Dan is het dubbel zwaar. Dan besef je ook. dat je de strijd niet kan en mag opgeven. Nooit en te nim mer". ZSEE3 (Vaneen medewerker). NEW YORK Dr. John Coleman, rector aan een universiteit, schrijver van zeven boeken over arbeid en economie, heeft tien weken voor 'handarbeider' gespeeld. Hij was slotengravcr, buffet bediende in een restaurant en vuilnisman. Resultaat: een boek over zijn ervaringen. Terug als hoofd van de Haverford Universiteit in Haverford, Pennsylvania, voelt hij zich verrijkt door dc ervaringen die hij in de wereld van de handarbeiders opdeed. Waarom hij het deed? „Ik zoek nog steeds naar 'n antwoord op die vraag", mijmert de slanke leraar. „Ik denk dat ik wilde bewijzen dat ik in een ande re wereld kon Jeven, werken en gelukkig zijn"'. Na een week .harden" op de boerderij van een vriend in zijn geboortestaat Ontario, kreeg Coleman een baan in Atlanta, Georgia. Hij moest voor zes gulden per uur sloten graven voor rioolwater- Hij leefde van zijn verdiensten. „Ik wist welk eind van de schop ik moest gebruiken, maar ik kon er niet mee omgaan. Ik zou het nooit geleerd hebben ook al was ik er twee jaar gebleven. Ingewikkelde machines verbijsteren me. maar ik ben jaloers op de mensen die ze kunnen bedienen", zegt Coleman. Na een paar weken moest hij die baan opgeven om in Philadelphia de maandelijkse vergadering van de bestuurscommis sie van de Federal Reserve Bank voor te zitten. De volgende halte was Boston waar hij moeilijk aan de slag kon komen. Hij was blij dat hij een baantje als bordenwasser kon krijgen. Maar: een uur later gaf de baas hem vijf gulden en zei: „Sorry, je voldoet niet". „Ik was helemaal van de kook toen ik die baan kwijt raakte", herinnert hij zich. .Mijn salaris van Haverford ging iedere maand naar de bank, maar ik heb me nooit waardelozer gevoeld dan toen. Omdat ik leef in een wereld van woorden, me altijd afvragend waarom, was het erg verwarrend voor me, omdat de baas er het nut niet van in zag me te vertellen waarom hij me ontsloeg". Na een paar dagen wanhopig solliciteren werd hij als buffetbediende bij een zee-restaurant in Boston aangenomen waar zijn diverse graden van de universiteit van Chicago weinig waarde voor hem hadden om aan de gestadige stroom bestellingen het hoofd te bieden. In Coleman's laatste baan bij een vuilophalingsmaatschappij stootte hij zijn hoofd, toen hij op zijn route probeerde met de mensen te praten. „Het is erg belangrijk voor de mensen om iemand te hebben waar ze op neer kunnen kijken", zegt hij. „Op een zondag maakte ik geschoren en met een net pak aan een ritje in een mooie wagen. De mensen zwaaiden naar me en zeiden me gedag. De volgende dag moest ik het vuil tut hun tuinen ophalen. Ze waren toen minachtend: toch was ik dezelfde man". De 52-jarige universiteitspresident ontdekte als slotengraver dat hij het fysiek vermogen had om te overleven. „Dat stelde me tevreden. Door schuttingtaai te gebruiken kwam ik over mijn dieptepunten heen wat toen beter hielp dan een serieus gesprek. In het restaurant had je nog het idee dat je nuttig werk deed en ik leerde te werken met lawaai, wat moeilijk voor me was omdat ik altijd gewend was in stilte te werken". „Als vuilnisophaler leerde ik van de mensen wat minachting is voor degenen die het vuile werk van de maatschappij opknappen. We zullen spoedig zoveel moeten betalen om mensen voor die banen te krijgen,,dat ze het respect wel moeten krijgen". Coleman is door deze ervaring gesterkt in zijn overtuiging dat studenten gedurende him studie een tijd in de maatschappij moeten werken. „Geen enkele student zou de universiteit mogen verlaten zonder een tijd te hebben gewerkt", zegt Coleman. Vier van zijn vijf kinderen hebben dat al in praktijk gebracht. „Onze ervaring is dat de studenten frisser terugkomen en dat ze dan beter weten waarom ze hier zijn. Ze kunnen dan beter leren en dat kan bijdragen tot een betere verstandhouding tussen de verschillen de maatschappelijke klassen". Hij wil ook dat de leraren er tussen uit gaan. .Ik geloof dat we beter les zouden geven als we eens een ervaring hadden die ons uit de dagelijkse sleur haalt. Als ik mijn ideaal zou kunnen waarma ken zou ik acht maanden directeur van Haverford zijn en de rest van het jaar verschillende baantjes aannemen". Coleman onderhoudt nog steeds een goede vriendschap met vroegere collega's uit het restaurant in Boston waar hij nu een geregelde klant is en de chauffeur van de vuilniswagen. „De chauffeur vermoedde vrij gauw dat er iets vreemds aan me was", zegt Coleman lachend. „Hij dacht dat ik een politie-spion was. maar hij zei: ,Je was een harde werker en een fijne vent om mee te praten en dat was het enige waar ik om geef". Coleman maakt nu op feesten en party's die hij in zijn woning op de campus geeft, gebruik van zijn restaurant-ervaring.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1974 | | pagina 19