IR. POSTHUMA
VERLAAT
ROTTERDAMSE HAVE!
1EESTERS DER ARGENTIJNSE VERTELKUNST
ZATERDAG 23 JUNI 1973
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
25
(Van onze correspondent)
TERZOOL De Lytse Poarte, staat boven de voordeur. „De
kleine poort, ja", zegt ir. Frans Posthuma, „die naam is bedoeld
als tegenstelling tot Europoort".
We nemen afscheid. De zon schijnt uitbundig over het rijk be
groeide erf van de boerderij in Terzooi, waar de directeur van het
Rotterdamse Havenbedrijf, i.e. de architect van havenuitbreidin-
als Botlek, Europoort en Maasvlakte, sinds jaren de rust
roekt en vindt.
Het is zijn geboortestreek. Een paar kilometer verderop, in het
benoorden het Snekermeer gelegen Goenga, is hij nu bijna zestig
jaar geleden geboren. Zijn vader was er leerbewerker, hij ging
via de hbs te Sneek, de mts te Leeuwarden naar de TH Delft. In
de serene rust van de boerderij (flinke lap grond rondom, een
kreekje, sloten met bruggetjes erover) is de professioneel
aangelegde antieke gereedschappenverzameling eigenlijk het eni
ge dat herinnert aan de perfectionist, die als havenbouwer niet
alleen op Rijnmond zijn stempel drukte. Hij leidt er zijn bezoe
kers gaarne rond.
Eerder die middag, onder het ge-
at van een Beerenburger, heeft hij
vertelt, dat het een hardnekkig mis-
«rstand is, dat hij alleen vertrekt
omdat er in Rotterdam geen kli-
asat meer is voor een expansief
Ssvenbeleid. Eigenlijk heeft dat er
lelemaal niets mee te maken.
P.: „Al vanaf mijn derde jaar heb
i een vriend. En nu een jaar of
gven geleden, toen we met een
ped diner onze vijftigjarige vriend-
xhap hadden gevierd en we aan de
ODpiac zaten, toen hebben we bei-
èn besloten om na ons zestigste
üs anders te gaan doen. Dat is
pbeurd. Hij heeft zijn bedrijf ver
recht en wijdt zijn leven nu aan het
En u, wat gaat u doen
P.: „Nou, niet zeilen zolang ik kan.
Ik ga me veel meer inzetten voor
het adviseurswerk, dat ik er feitelijk
al zo'n twintig jaar bij doe. Het
stimuleren van havenontwikkelingen
in ontwikkelingslanden dus Ik
word zo'n beetje freelance consul
tant. Net ben ik in Perzié geweest
;n in augustus ga ik weer naar
Mexico. In ieder geval wil ik niet
meer achter een bureau zitten. Ik
wil iets doen om de achterstand in
die Derde Wereld-landen te helpen
opruimen. Het is een bloody shame,
dat er niet -meer gebeurt, de hulp
die nu wordt gegeven is volslagen
onvoldoende."
Posthuma is sinds 1959 directeur
van het Rotterdamse Havenbedrijf-
Daarvoor was hij sinds 1941 bij de
wederopbouw (eerste begin) en als
jong ingenieur bij het Havenbedrijf
..Rotterdam-minded" geworden. In
die jaren heeft hij, dat erkent zowel
'•riend als vijand, met visionaire ge
drevenheid het economisch herstel
van Nederland na de oorlog helpen
opbouwen.
Hij zegt: „Waar waren we in
1945? Onze grootste klanten, Duits
land en Indonesië, waren weg. Er
kwamen toen achter elkaar allerlei
industrialisatienota's van de regering
los. De mensen, die nu zo afgeven
op de industrialisatie in Nederland,
zouden zich eens moeten bedenken,
dat we hier als een van de laatsten
in Europa tot industrialisatie over
gingen. Bijna overal was dat al in
de tweede helft van de vorige eeuw
gebeurd."
Het eerste grote nieuwbouwpro
ject. waarbij hij betrokken was,
heette de Botlek. Daarover „De Bot
lek was bedoeld voor 30.000-tonners.
Maar er waren oliemaatschappijen,
die toen al aan 45.000-tonners dach
ten. Maar men geloofde daar niet zo
erg in en vond het maar griezelig
om de plannen daarbij aan te pas
sen. Tegen de wens van de toenmali
ge directeur in heb ik toen weten
door te krijgen, dat de Botlek voor
65.000-tonners geschikt werd ge
maakt. Dat heb ik» toen maar ge
woon gegokt."
PLAN 2000 PLUS
En Europoort?
P- „Europoort is ontworpen op
de diepte van de Noordzee. Daarom
was het nodig om de oliegeul te
baggeren. Oorspronkelijk was die ge
maakt op 65 voet diepgang. Nu is
men voorzichtig bezig om 'm wat
dieper te maken. Op het moment is-
ie op 68 voet, dacht ik. Mijn idee is.
dat het 75 voet moet worden, dat.
zou voor Rotterdam economisch het
meest rendabel zijn. Dieper lijkt niet
verantwoord. Je kan moeilijk een
kanaal gaan baggeren tot en met
het Nauw van Calais-
Als directeur van net Rotterdams
Havenbedrijf, maar eigenlijk ook al
voor 1959, was Posthuma constant
bezig om te dokteren aan een eind
resultaat, waarin een optimaal ge
bruik van de verruïneerde kustgebie
den (De Been verdere beschadigin
gen overbodig zou maken. In die
visie paste een verdere uitbreiding
van het industriegebied, het oprui
men van recreatiegebieden als de
Brielse Maas (direct tegen Euro-
poort aan» en woongebieden als Ro
zenburg („De vallei des Doods", al
dus eens het tweede kamerlid dr. J.
H. Lamberts) en Pemis.
Het duidelijkst kwam die gedach
te tot uiting in het in 1968 gepubli
ceerde Plan 2000 plus. De publieke
opinie viel zich daarover evenwel
een geweldige buil. Voornamelijk
omdat in het plan ook de mogelijk
heid tot verdere afgraving van heel
Voorne en Putten werd aangegeven.
In hoofdzaak kwam het erop neer.
dat zich verdere havenuitbreidingen
moesten voordien in de Hoeksche
Waard, voor de Voornse kust (uitge
breide Maasvlakten) en dat een
nieuw woongebied moest worden ge
schapen op Goeree-Overflakkee, Gre-
velingenstaa geheten. Maar de stu
die. bedoeld als discussiestuk, werd
aan flarden gerukt door de geïrri
teerd geraakte bevolking
P.: „Het is jammer, want het haa
beter verdiend. Feitelijk was het een
vervolg op een stuk, dat ik al in
1958 had gemaakt De bedoeling was
om Europoort, dat toen in voorbe
reiding was. in een ruimer kader op
te vatten. Maar op de eerste bijeen
komst met Den Haag, waar het gepre
senteerd werd, veegde men het bin
nen vijf minuten van tafel. Het com
mentaar was: het is de bedoeling
dat er één Europoort kor..t en u
komt er hier met drie aanzet
ten".
Wat was de filosofie achter 2000
plus?
P„Ik vond. dat er verfijningen
en verbreding van 't pakket moesten
komen omdat over een jaar of tien
de groei van het raffinagetijdperk
voorbij is. Waar mijn gedachten
naar uitgingen was het soort indus
triepark, dat je in Montreal en To
ronto aantreft. Schone industriepar
ken. Een belangrijk punt is ook. dat
ik Voorne-Putten eigenlijk nooit in
die plannen heb willen betrek
ken".
Hoe kwam het er dan in?
P.. „Laat ik zeggen, dat het een
stukje onverantwoord enthousiasme
was van een van mijn medewerkers,
die er beslist op stond. En boven
dien was er een nog steeds vooraan
staand lid van de PvdA hier in
Rotterdam, die tegen mij zei: zet er
tenminste drie alternatieven in. dan
krijg je het erdoor. Eén daarvan
moest en zou Voorne-Putten zijn-
Tegen mijn zin in héb ik die erbij
verzonnen. Ik geloof achteraf wel.
dat het een fout van me is geweest,
dat ik me heb laten overreden
toen".
Een van de verbredingen, waar u
voorstander van was. betekende een
staalbedrijf op de Maasvlakte. Toch
was u geen voorstander van de Hoog
ovenplannen in 1968?
P.: „In de 21ste eeuw is de rol
van "de grote oliehavens uitgespeeld.
Eenvoudig omdat olie dan te
schaars is om gebruikt te worden
zoals dat nu gebeurt. Daarop moet
je nu al vooruit denken. Ik voel dus
wel voor een staalfabriek, maar dan
een schone. Dat betekent, geen
hoogovens en cokesovens volgens de
principes die Hoogovens twee jaar
geleden op tafel legde. In Rusland
schijnen ze nu cokesovens te hebben.
die de atmosfeer helemaal niet be
lasten. Maar aan de andere kant kun,
je ook denken aan het vestigen van
ruwstaalfabrieken in andere landen
Als je over de kustlijn van noord-
oost Brazilië vliegt, dan is daar nog
ruimte genoeg voor dat soort bedrij
nen- En de schone walserijen kun je
dan hier vestigen".
Hoe staat u tegenover de REM. die
nu op de industriële groei wordt ge
zet?
P.: „Ik kan wel begrijpen, dat de
ontwikkeling getemporiseerd moet
worden. Andere ontwikkelingen zijn
namelijk niet meegegaan. Wat Rot
terdam betreft, kan j'e het zien aan
de oude wijken. Wij hadden een NV
Havenherstel, dat is er voor de
stad niet geweest".
U bedoelt: er had ook een Posthuma
op Stadsontwikkeling moeten zitten.
P.- „Dat kan ik nooit zeggen, maar
aan de andere kant... kijk. ik kom
'.vel 's in die oude wijken, dan loop
ik voor het een of ander een buurt-
winkeltje binnen en dan houden de
mensen je wel eens aan. Wat zeggen
ze dan? Nou, mijnheer, als we die
haven nie: hadden dan waren we
nergens, hoor. hier in Rotterdam.
Goed. het is een volstrekt onvolledi
ge steekproef, maar ik heb ook
nooit het tegendeel horen beweren.
En voor mij is het dus niet: óf de
haven óf de stad. maar én de haven
én de stad".
Wat vindt u derhalve van de actie
groepen. ook iets waar u vroeger
geen spetter me te maken had.
P.: „Ik ben die actiegroepen wel
dankbaar. Ze voldoen aan een aantal
hoofdeigenschappen, dat vroeger het
stadsbestuur kenmerkte Kritiek
recht voor z'i. raap- Ik heb bijvoor
beeld die luchtverontreiniging al lang
zien aankomen. In 1947 ai heb ik
mijn voorganger geprobeerd te over
tuigen. dat hij er rekening mee
moest houden ci.il oen dorp als Por
nis over twintig Jaar zou moeten
worden afgebroken. Ik heb een reus
achtig gevecht met de planologen
pleiten voor he*, dorpje Rozenburg
Het heeft allebei niet mogen baten
Tien jaar geleden heb ik geprobeerd
een deskundige op milieugebied aan
gesteld te krijgen bij het Havenbe
drijf. maar wat ik te horen kreeg
was: Posthuma. je bemoeit je wc-r
met dingen waar je niets mee te
maken hebt. Later, toen er iemand
;utn acrylnitrll was doodgegaan, kon
Ik een adviesbureau :n de arm gaan
nemen en nu. dit jaar. :*- er iemand
van de afdeling Hinderwet, die niet
is meegegaan naar de» Centrale M
'.ieubeneersdienst van Rijnmond, bi
net Havenbedrijf gekomen. Dat
dus eigenlijk verdomd laat en traag
afgekomen, in de tijd gerekend"
U hebt heel wal kritiek over u heen
moeten laten komen Uw opvolger
zal het wel wal gemakkelijker heb
ben.
P ..Ik weet het me: Het is we:
een beetje zo. dat nu ook een domi
nee directeur van het Havenbedrijf
zou kunnen worden. Het gaat er
toch niet meer om hoeveel palen er
onder een kademuur moeten komen.
Door die veranderingen is bet ook
wel goed dat ik wegga- Maar ik
hoop. dat mijn opvolger een map is
met wie ik nog wat kan sameflv. er
ken. B en w. hebben daarvoor een
soort adviseurschap in net achter
hoofd. Wat die kritiek betreft ach.
ik heb 's tegen een minister gezegd:
denk erom, ik word er ook voor
betaald om gedesavoueerd te wor
den. Nee. ik heb mijn werk altijd
als een soort spel beschouwd en
misschien is het daarom dat ik er
nooit één slapeloze nacht van heb
gehad. Echt hoor".
guim een jaar geleden maakte ir. Frans Posthuma, de direc
teur van het Rotterdams Havenbedrijf, bekend dat hij in
oktober 1973, na het bereiken van de 60-jarige leeftijd, met
tervroegd pensioen wilde gaan. Een besluit, dat onmiddel
lijk in verband werd gebracht met de wisseling van de
vracht op de stoel van de havenwethouder in Rotterdam in
1970: de vervanging van industrialisatieprofeet Thomassen
door de laconieke drs. Hajo Viersen, als Posthuma een
pries, maar in alles het tegendeel van Thomassen.
Het was duidelijk, dat daarmee de kentering in het Rotter
damse havenbeleid definitief was geworden. Het volksver
zet (via actiegroepen en tenslotte via de gemeenteraad
contra Hoogovens), dat het primaat van de haven meer dan
de keel uithing, had de slag gewonnen. Voor havengravers
was in Rotterdam geen plaats meer. Geen wonder dat ir
Posthuma („Ik ken de heer Viersen eigenlijk niet") al snel
zijn vertrek voorbereidde en uitgebreid ging delegeren aan
zijn medewerkers. Bert Bakker had over het naderend ver
trek van de Rotterdamse havendirecteur een gesprek met
hem op zijn boerderij in Terzooi (Fr.).
j^ORT VOOR ZIJN overlijden, in 1971, vol
tooide prof. dr. J. A. van Praag het ma
nuscript van 'Meesters der Argentijnse ver
telkunst', een bloemlezing van vijftien door
hem vertaalde verhalen van veertien Argen
tijnse auteurs uit de 19de en 20ste eeuw.
Het werk is, als alle boeken uit deze 'Mees-
ters'-reeks goed en interessant uitgevallen,
al kan men, zoals bij bloemlezingen meestal
het geval is, zich verbazen over de keuze.
Waarom bij voorbeeld twee verhalen van
Horacio Quiroga opgenomen moesten wor
den als één daarvan evident niet alleen veel
minder van kwaliteit is dan het andere maar
zelfs lichtelijk belachelijk, blijft verwonder
lijk, en ik vermoed dat Van Praag de nogal
zwijmelende schrijfsters Gloria Alcorta en
Silvina Ocampo alleen maar uit een soort
hoffelijkheid jegens het vrouwelijke ge
slacht opgenomen heeft, zelfs met de ver
melding: „deze schrijfsters (hij noemt er
ook nog Mignon Dominguez bij) doen in
hun verhalen niet onder voor hun beroem
dere kunstbroeders als Borges, Cortazar en
Bioy Casares". Zoiets is pure onzin. Het op
genomen verhaal van Mignon Dominguez is
knap, maar de verhalen van de dames Alcor
ta en Ocampo zijn niet om door te komen,
het is van dat hoogdravende fantastisch-
zwijmelende, redeloze en oeverloze geschrijf
in de ruimte. En dan prompt die drie schrijf
sters op één plan met de drie Argentijnse
figuren van wereldfaam! (Al is dan in dit
geval het verhaal van Cortazar, het befaam
de 'Geheime wapens' ook braaf vervelend).
Dat verhaal van Cortazar. met als pointe na talloze
bladzijden oninteressant gehannes een al everr onin
teressant door een meisje opgelopen jeugdtrauma
zou door onverschillig welke landsman geschreven
kunnen zijn; het heeft totaal niets Argentijns. Niet
dat dat enig bezwaar is. maar het maakt wel even
dat je je realiseert wat je au fond toch eigenlijk
van zo'n .'Meesters'-bloemlezing verwacht: niet al-
lëen maar verhalen van een zeer hoog, 'internatio
naal' peil. maar ook een boeiende excursie in een
vreemd land Wanneer een Japanner en een Argen
tijn precies eender schrijven als een Fransman, en
die Fransman weer eender als een Fin, is er iets
van de charme weg, ook al hebben ze eventueel het
beste verhaal van de hele bundel afgeleverd.
Het eerste verhaal uit Van Praags bloemlezing is
'Het Abattoir' var. Esteban Echeverria
(1805-1851), een werk dat pas in 1870 bekend
werd. toen de Verzamelde Werken van deze schrij
ver uitgegeven werden. Het is een sober, voortreffe
lijk verhaal waarin op knappe wijze een slachtpar
tij in het abattoir van Buenos Ayres verhaaltech
nisch verweven wordt met de marteling van een
'unitario' tijdens de Argentijnse burgeroorlog. Dit
verhaal heeft niets aan kracht ingeboet, het is
kritisch (ook de spot met de kerk. de vasten en
dergelijke is niet mals) en gespierd van taal;
Echeverria is een van die schrijvers waar je meer
van wil gaan lezen wanneer je dit verhaal kent. Dat
is nu niet direct het geval met >Iet de leest van de
schoen' van Roberto J. Payró (1867-1928). een sterk
Frans-realistisch georiënteerde vertelling over intri
ges die tot het ontslag van een geneesheer hebben
geleid, wat deze door tegenintriges weer ongedaan
weet te maken. Knap en geestig, maar er blijft je
niet veel van bij. Fray Mocho's 'Calandria' (fray
mocho betekent lekebroeder, het pseudoniem van
José Sixto Alvarez (1858-1903) is een van die typische
korte verhalen, in dit geval riik aan couleur locale,
zoals ze over de hele wereld zijn geschreven: een
opschepper in een primitieve gemeenschap die in de
val loopt en smadelijk het hazepad moet kiezen
hier tot groot vermaak van een groep opgeschoten
schooljongens-
Bijzonder mooi vind ik net verhaal "De Kwakzalver
van Manuel Ugarte '1878-1951). Het speelt onder de
Indianen in het binnenland en weet binnen zeven
bladzijden een hele wereld op te roepen. Benito is
de 'kwakzalver' een Indiaan van een zekere verfij
ning die nog de kracht van de kruiden kent, en zo
vele kwalen weet te genezen- Wanneer de vrouw-
van Juan, een andere Indiaan, ziek is. komt hij
Benito opzoeken om hulp te vragen. Benito heeft,
vele jaren geleden "vergeefs om het meisje gewor
ven dat later Juans vrouw werd. 2e had hem
afgewezéh, Benito was gelukkig met een andere
vrouw getrouwd en dacht niet meer aan haar. Doen
voor Juan, een heel primitief en ruw mens, is de
gang naar de oude 'vlam' van zijn vrouw niet
gemakkelijk. Benito gaat direct mee. en ziet dat de
vrouw niet meer te redden is, ze heeft vergevorder
de kanker. Hij geeft haar kruiden om de pijn wat
te verlichten, maar kan niet voorkomen dat zij snel
achteuitgaat. Juan echter denkt dat Benito niet
wil helpen en nu wraak neemt op het feit dat hij
vroeger afgewezen is. Zo ontwikkelt zich een drama
met afschuwelijke ontknoping: de vrouw sterft en
de tengere Benito kan met tegen de brute Juan op.
Het is een verhaal van een vreselijke noodlottig
heid. uitstekend en heel geserreerd verteld.
Daarop volgt het verhaal 'Güelé' (Links) van de
vooral door Slauerhoff ten onzent niet onbekend
gebleven Ricardo Güiraldes (1886-1927). 'Güelé' is
een erg extatisch verhaal van niks; ik vind het als
ik eerlijk moet wezen heel slecht, tout court,
opgeblazen prullig exotisme. Van Horacio Quiroga
11878-1937) zijn er twee verhalen. Deze schrijver is
geboortig uit Uruguay, maar hij woonde van 1901
in Argentinië waar ook zijn werk verscheen, en hij
wordt daarom meestal tot de Argentijnse literatuur
gerekend. Het eerste verhaal, "De geslachte kip' is
prachtig Ook weer zeer noodlottig, maar werkeiijk
beklemmend en flink uitgediept in de achtergron
den. Een echtpaar heeft vier volkomen imbeciele
zonen en krijgt later nog een normaal dochtertje.
Hun leven is een hel geworden: ze hebben ieder
respect voor elkaar verloren, verwijten elkaar de
vier stumpers, maar verafgoden althans beiden nog
het dochtertje. Totdat zij op een onbewaakt ogenblik,
afgeslacht wordt door de imbecielen die de meid
imiteren die met een kip voor de keuken bezig is
geweest Het andere verhaal, 'Het veren kussen
daarentegen is gewoon onmogelijk, het haalt geen
enkel peil. Het slot is een lacher.
Van de zeer bekende Argentijnse auteurs Borges.
Bioy Casares en Cortazar nam Van Praag maar
één verhaal op, 'en het zijn beslist niet de knapste
verhalen uit 'deze bundel. Ze zijn nogal literatuur-
derig, weinig verhalend, al staan ze wel op een zeer
hoog peil. Van de drie vertegenwoordigde Argentijn
se schrijfsters is Mignon Dominguez het leesbaarst.
Haar verhaal "De glorie' wemelt van de damesblad-
tournures. zo begint het bij voorbeeld:
Toen Fidel Ballesteros bijkwam en even zijn
oogleden opsloeg wist hij zich niet direct te herin
neren. wat er eigenlijk gebeurd was. Een ver
schroeiende zon viel rauw op hem. verblindde hem
en deed zijn ogen branden. Bovendien voelde hij al
zijn leden als verstijfd, en wanneer hij trachtte zich
te bewegen, leek het of er geen spier aan zijn
lichaam was. die hem geen pijn deed
U ziet het. zoiets komt regelrecht van de cursus,
hoe verdien ik wat met het schrijven van korte
verhalen Maar de pointe van Mignons verhaal is
heel. aardig gevonden: een man die een scheeps
ramp overleeft, na lange tijd terugkomt in zijn
dorp, daar, doodgewaand en niet herkend, de held
van de dag blijkt te zijn. de gedenkplaat kust
waarop zijn naam staat en maar stilletjes en
ongemerkt voorgoed verdwijnt, omgeven door glo
rie. een onsterfelijke voortaan. Dit verhaal hoe
beperkt opk is bepaald een meesterwerk naast de
stukjes van Gloria Alcorta en Silvina Ocampo, waar
de pretentie van afdruipt.
Een heel uitstekend verhaal daarentegen is "De
vreemde' van Velmiro Ayala Gauna (geb. 1919): een
neei indringend beeld van een jonge volksvrouw, al
jaren weduwe, die op' een warme zomerdag opeens
behoefte heeft aan sex. De mogelijkheid daartoe
daagt op met de komst van 'de vreemde," maar op
het kritieke moment valt haar oog op het portret
van haar goede overleden man. en ze jaagt de
vreemdeling de deur uit. Als hij weg is, draait ze
het portret van haar man om. en gaat weer naar
de deur maar dan is het te iaat: de man is zijns
weegs gegaan. Berustend zet ze het portret weer
maar in de oorspronkelijk stand. "Daarna deed ze
de straatdeur op slot. Er is echt niet veel voor
nodig om een sterke sfeer op te roepen en onverge
telijk een lot te tekenen: dat is hier door Ayala
Gauna gebeurd. Ook Een kachel voor Matias Gol-
doni' van Alberto Castillo 'geb. 1935) geeft zo'n
intens doorleefd beeld, in dit geval van een kneusje
dat kachelhersteller wil worden en dat nu zijn
eerste reparatie af zal leveren. Natuurlijk doet ae
kachel het niet, z'n vtouw spot. de eigenaar is
goedmoeaig-onverschillig, Matias raakt in de zenu
wen. Het is een gegeven van niks. maar zó
charmant verteld dat je het helemaal meebe
leeft.
Dit is het prettige van zulke bloemlezingen: je
ontdekt 'nieuwe' schrijvers die je liggen. Het
werk van Borges. Bioy Casares en Cortózar is
genoegzaam in ons land bekend, het grootste dee!
van hun oeuvre is vertaald of zal binnenkort in
vertaling verschijnen. Maar naast deze internatio
naal bekende figuren zijn blijkbaar veel Argentijnse
schrijvers zeer de moeite waard; een kans om ér
een paar te ontdekken biedt prof. Van Praag hier.
Ik vind eerlijk gezegd de verhalen van Echeverria.
Ugarte. Quiroga en Gauna beter dan die van de drie
coryfeeën in dit boek waarmee ik niet zeggen
wil dat ik ze groter schrijvers acht (daarvoor ken
ik te weinig van hun werk), maar we! dat de
Argentijnse verhaalkunst op een zeer hoog peil
staat.
Meesters der Argentijnse ver-eikum:ketue en verte Lr..- prof. dr.
J. A. van Praag; Meuienhoff. Amsterdam.