IR. POSTHUMA VERLAAT ROTTERDAMSE HAVE! 1EESTERS DER ARGENTIJNSE VERTELKUNST ZATERDAG 23 JUNI 1973 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 25 (Van onze correspondent) TERZOOL De Lytse Poarte, staat boven de voordeur. „De kleine poort, ja", zegt ir. Frans Posthuma, „die naam is bedoeld als tegenstelling tot Europoort". We nemen afscheid. De zon schijnt uitbundig over het rijk be groeide erf van de boerderij in Terzooi, waar de directeur van het Rotterdamse Havenbedrijf, i.e. de architect van havenuitbreidin- als Botlek, Europoort en Maasvlakte, sinds jaren de rust roekt en vindt. Het is zijn geboortestreek. Een paar kilometer verderop, in het benoorden het Snekermeer gelegen Goenga, is hij nu bijna zestig jaar geleden geboren. Zijn vader was er leerbewerker, hij ging via de hbs te Sneek, de mts te Leeuwarden naar de TH Delft. In de serene rust van de boerderij (flinke lap grond rondom, een kreekje, sloten met bruggetjes erover) is de professioneel aangelegde antieke gereedschappenverzameling eigenlijk het eni ge dat herinnert aan de perfectionist, die als havenbouwer niet alleen op Rijnmond zijn stempel drukte. Hij leidt er zijn bezoe kers gaarne rond. Eerder die middag, onder het ge- at van een Beerenburger, heeft hij vertelt, dat het een hardnekkig mis- «rstand is, dat hij alleen vertrekt omdat er in Rotterdam geen kli- asat meer is voor een expansief Ssvenbeleid. Eigenlijk heeft dat er lelemaal niets mee te maken. P.: „Al vanaf mijn derde jaar heb i een vriend. En nu een jaar of gven geleden, toen we met een ped diner onze vijftigjarige vriend- xhap hadden gevierd en we aan de ODpiac zaten, toen hebben we bei- èn besloten om na ons zestigste üs anders te gaan doen. Dat is pbeurd. Hij heeft zijn bedrijf ver recht en wijdt zijn leven nu aan het En u, wat gaat u doen P.: „Nou, niet zeilen zolang ik kan. Ik ga me veel meer inzetten voor het adviseurswerk, dat ik er feitelijk al zo'n twintig jaar bij doe. Het stimuleren van havenontwikkelingen in ontwikkelingslanden dus Ik word zo'n beetje freelance consul tant. Net ben ik in Perzié geweest ;n in augustus ga ik weer naar Mexico. In ieder geval wil ik niet meer achter een bureau zitten. Ik wil iets doen om de achterstand in die Derde Wereld-landen te helpen opruimen. Het is een bloody shame, dat er niet -meer gebeurt, de hulp die nu wordt gegeven is volslagen onvoldoende." Posthuma is sinds 1959 directeur van het Rotterdamse Havenbedrijf- Daarvoor was hij sinds 1941 bij de wederopbouw (eerste begin) en als jong ingenieur bij het Havenbedrijf ..Rotterdam-minded" geworden. In die jaren heeft hij, dat erkent zowel '•riend als vijand, met visionaire ge drevenheid het economisch herstel van Nederland na de oorlog helpen opbouwen. Hij zegt: „Waar waren we in 1945? Onze grootste klanten, Duits land en Indonesië, waren weg. Er kwamen toen achter elkaar allerlei industrialisatienota's van de regering los. De mensen, die nu zo afgeven op de industrialisatie in Nederland, zouden zich eens moeten bedenken, dat we hier als een van de laatsten in Europa tot industrialisatie over gingen. Bijna overal was dat al in de tweede helft van de vorige eeuw gebeurd." Het eerste grote nieuwbouwpro ject. waarbij hij betrokken was, heette de Botlek. Daarover „De Bot lek was bedoeld voor 30.000-tonners. Maar er waren oliemaatschappijen, die toen al aan 45.000-tonners dach ten. Maar men geloofde daar niet zo erg in en vond het maar griezelig om de plannen daarbij aan te pas sen. Tegen de wens van de toenmali ge directeur in heb ik toen weten door te krijgen, dat de Botlek voor 65.000-tonners geschikt werd ge maakt. Dat heb ik» toen maar ge woon gegokt." PLAN 2000 PLUS En Europoort? P- „Europoort is ontworpen op de diepte van de Noordzee. Daarom was het nodig om de oliegeul te baggeren. Oorspronkelijk was die ge maakt op 65 voet diepgang. Nu is men voorzichtig bezig om 'm wat dieper te maken. Op het moment is- ie op 68 voet, dacht ik. Mijn idee is. dat het 75 voet moet worden, dat. zou voor Rotterdam economisch het meest rendabel zijn. Dieper lijkt niet verantwoord. Je kan moeilijk een kanaal gaan baggeren tot en met het Nauw van Calais- Als directeur van net Rotterdams Havenbedrijf, maar eigenlijk ook al voor 1959, was Posthuma constant bezig om te dokteren aan een eind resultaat, waarin een optimaal ge bruik van de verruïneerde kustgebie den (De Been verdere beschadigin gen overbodig zou maken. In die visie paste een verdere uitbreiding van het industriegebied, het oprui men van recreatiegebieden als de Brielse Maas (direct tegen Euro- poort aan» en woongebieden als Ro zenburg („De vallei des Doods", al dus eens het tweede kamerlid dr. J. H. Lamberts) en Pemis. Het duidelijkst kwam die gedach te tot uiting in het in 1968 gepubli ceerde Plan 2000 plus. De publieke opinie viel zich daarover evenwel een geweldige buil. Voornamelijk omdat in het plan ook de mogelijk heid tot verdere afgraving van heel Voorne en Putten werd aangegeven. In hoofdzaak kwam het erop neer. dat zich verdere havenuitbreidingen moesten voordien in de Hoeksche Waard, voor de Voornse kust (uitge breide Maasvlakten) en dat een nieuw woongebied moest worden ge schapen op Goeree-Overflakkee, Gre- velingenstaa geheten. Maar de stu die. bedoeld als discussiestuk, werd aan flarden gerukt door de geïrri teerd geraakte bevolking P.: „Het is jammer, want het haa beter verdiend. Feitelijk was het een vervolg op een stuk, dat ik al in 1958 had gemaakt De bedoeling was om Europoort, dat toen in voorbe reiding was. in een ruimer kader op te vatten. Maar op de eerste bijeen komst met Den Haag, waar het gepre senteerd werd, veegde men het bin nen vijf minuten van tafel. Het com mentaar was: het is de bedoeling dat er één Europoort kor..t en u komt er hier met drie aanzet ten". Wat was de filosofie achter 2000 plus? P„Ik vond. dat er verfijningen en verbreding van 't pakket moesten komen omdat over een jaar of tien de groei van het raffinagetijdperk voorbij is. Waar mijn gedachten naar uitgingen was het soort indus triepark, dat je in Montreal en To ronto aantreft. Schone industriepar ken. Een belangrijk punt is ook. dat ik Voorne-Putten eigenlijk nooit in die plannen heb willen betrek ken". Hoe kwam het er dan in? P.. „Laat ik zeggen, dat het een stukje onverantwoord enthousiasme was van een van mijn medewerkers, die er beslist op stond. En boven dien was er een nog steeds vooraan staand lid van de PvdA hier in Rotterdam, die tegen mij zei: zet er tenminste drie alternatieven in. dan krijg je het erdoor. Eén daarvan moest en zou Voorne-Putten zijn- Tegen mijn zin in héb ik die erbij verzonnen. Ik geloof achteraf wel. dat het een fout van me is geweest, dat ik me heb laten overreden toen". Een van de verbredingen, waar u voorstander van was. betekende een staalbedrijf op de Maasvlakte. Toch was u geen voorstander van de Hoog ovenplannen in 1968? P.: „In de 21ste eeuw is de rol van "de grote oliehavens uitgespeeld. Eenvoudig omdat olie dan te schaars is om gebruikt te worden zoals dat nu gebeurt. Daarop moet je nu al vooruit denken. Ik voel dus wel voor een staalfabriek, maar dan een schone. Dat betekent, geen hoogovens en cokesovens volgens de principes die Hoogovens twee jaar geleden op tafel legde. In Rusland schijnen ze nu cokesovens te hebben. die de atmosfeer helemaal niet be lasten. Maar aan de andere kant kun, je ook denken aan het vestigen van ruwstaalfabrieken in andere landen Als je over de kustlijn van noord- oost Brazilië vliegt, dan is daar nog ruimte genoeg voor dat soort bedrij nen- En de schone walserijen kun je dan hier vestigen". Hoe staat u tegenover de REM. die nu op de industriële groei wordt ge zet? P.: „Ik kan wel begrijpen, dat de ontwikkeling getemporiseerd moet worden. Andere ontwikkelingen zijn namelijk niet meegegaan. Wat Rot terdam betreft, kan j'e het zien aan de oude wijken. Wij hadden een NV Havenherstel, dat is er voor de stad niet geweest". U bedoelt: er had ook een Posthuma op Stadsontwikkeling moeten zitten. P.- „Dat kan ik nooit zeggen, maar aan de andere kant... kijk. ik kom '.vel 's in die oude wijken, dan loop ik voor het een of ander een buurt- winkeltje binnen en dan houden de mensen je wel eens aan. Wat zeggen ze dan? Nou, mijnheer, als we die haven nie: hadden dan waren we nergens, hoor. hier in Rotterdam. Goed. het is een volstrekt onvolledi ge steekproef, maar ik heb ook nooit het tegendeel horen beweren. En voor mij is het dus niet: óf de haven óf de stad. maar én de haven én de stad". Wat vindt u derhalve van de actie groepen. ook iets waar u vroeger geen spetter me te maken had. P.: „Ik ben die actiegroepen wel dankbaar. Ze voldoen aan een aantal hoofdeigenschappen, dat vroeger het stadsbestuur kenmerkte Kritiek recht voor z'i. raap- Ik heb bijvoor beeld die luchtverontreiniging al lang zien aankomen. In 1947 ai heb ik mijn voorganger geprobeerd te over tuigen. dat hij er rekening mee moest houden ci.il oen dorp als Por nis over twintig Jaar zou moeten worden afgebroken. Ik heb een reus achtig gevecht met de planologen pleiten voor he*, dorpje Rozenburg Het heeft allebei niet mogen baten Tien jaar geleden heb ik geprobeerd een deskundige op milieugebied aan gesteld te krijgen bij het Havenbe drijf. maar wat ik te horen kreeg was: Posthuma. je bemoeit je wc-r met dingen waar je niets mee te maken hebt. Later, toen er iemand ;utn acrylnitrll was doodgegaan, kon Ik een adviesbureau :n de arm gaan nemen en nu. dit jaar. :*- er iemand van de afdeling Hinderwet, die niet is meegegaan naar de» Centrale M '.ieubeneersdienst van Rijnmond, bi net Havenbedrijf gekomen. Dat dus eigenlijk verdomd laat en traag afgekomen, in de tijd gerekend" U hebt heel wal kritiek over u heen moeten laten komen Uw opvolger zal het wel wal gemakkelijker heb ben. P ..Ik weet het me: Het is we: een beetje zo. dat nu ook een domi nee directeur van het Havenbedrijf zou kunnen worden. Het gaat er toch niet meer om hoeveel palen er onder een kademuur moeten komen. Door die veranderingen is bet ook wel goed dat ik wegga- Maar ik hoop. dat mijn opvolger een map is met wie ik nog wat kan sameflv. er ken. B en w. hebben daarvoor een soort adviseurschap in net achter hoofd. Wat die kritiek betreft ach. ik heb 's tegen een minister gezegd: denk erom, ik word er ook voor betaald om gedesavoueerd te wor den. Nee. ik heb mijn werk altijd als een soort spel beschouwd en misschien is het daarom dat ik er nooit één slapeloze nacht van heb gehad. Echt hoor". guim een jaar geleden maakte ir. Frans Posthuma, de direc teur van het Rotterdams Havenbedrijf, bekend dat hij in oktober 1973, na het bereiken van de 60-jarige leeftijd, met tervroegd pensioen wilde gaan. Een besluit, dat onmiddel lijk in verband werd gebracht met de wisseling van de vracht op de stoel van de havenwethouder in Rotterdam in 1970: de vervanging van industrialisatieprofeet Thomassen door de laconieke drs. Hajo Viersen, als Posthuma een pries, maar in alles het tegendeel van Thomassen. Het was duidelijk, dat daarmee de kentering in het Rotter damse havenbeleid definitief was geworden. Het volksver zet (via actiegroepen en tenslotte via de gemeenteraad contra Hoogovens), dat het primaat van de haven meer dan de keel uithing, had de slag gewonnen. Voor havengravers was in Rotterdam geen plaats meer. Geen wonder dat ir Posthuma („Ik ken de heer Viersen eigenlijk niet") al snel zijn vertrek voorbereidde en uitgebreid ging delegeren aan zijn medewerkers. Bert Bakker had over het naderend ver trek van de Rotterdamse havendirecteur een gesprek met hem op zijn boerderij in Terzooi (Fr.). j^ORT VOOR ZIJN overlijden, in 1971, vol tooide prof. dr. J. A. van Praag het ma nuscript van 'Meesters der Argentijnse ver telkunst', een bloemlezing van vijftien door hem vertaalde verhalen van veertien Argen tijnse auteurs uit de 19de en 20ste eeuw. Het werk is, als alle boeken uit deze 'Mees- ters'-reeks goed en interessant uitgevallen, al kan men, zoals bij bloemlezingen meestal het geval is, zich verbazen over de keuze. Waarom bij voorbeeld twee verhalen van Horacio Quiroga opgenomen moesten wor den als één daarvan evident niet alleen veel minder van kwaliteit is dan het andere maar zelfs lichtelijk belachelijk, blijft verwonder lijk, en ik vermoed dat Van Praag de nogal zwijmelende schrijfsters Gloria Alcorta en Silvina Ocampo alleen maar uit een soort hoffelijkheid jegens het vrouwelijke ge slacht opgenomen heeft, zelfs met de ver melding: „deze schrijfsters (hij noemt er ook nog Mignon Dominguez bij) doen in hun verhalen niet onder voor hun beroem dere kunstbroeders als Borges, Cortazar en Bioy Casares". Zoiets is pure onzin. Het op genomen verhaal van Mignon Dominguez is knap, maar de verhalen van de dames Alcor ta en Ocampo zijn niet om door te komen, het is van dat hoogdravende fantastisch- zwijmelende, redeloze en oeverloze geschrijf in de ruimte. En dan prompt die drie schrijf sters op één plan met de drie Argentijnse figuren van wereldfaam! (Al is dan in dit geval het verhaal van Cortazar, het befaam de 'Geheime wapens' ook braaf vervelend). Dat verhaal van Cortazar. met als pointe na talloze bladzijden oninteressant gehannes een al everr onin teressant door een meisje opgelopen jeugdtrauma zou door onverschillig welke landsman geschreven kunnen zijn; het heeft totaal niets Argentijns. Niet dat dat enig bezwaar is. maar het maakt wel even dat je je realiseert wat je au fond toch eigenlijk van zo'n .'Meesters'-bloemlezing verwacht: niet al- lëen maar verhalen van een zeer hoog, 'internatio naal' peil. maar ook een boeiende excursie in een vreemd land Wanneer een Japanner en een Argen tijn precies eender schrijven als een Fransman, en die Fransman weer eender als een Fin, is er iets van de charme weg, ook al hebben ze eventueel het beste verhaal van de hele bundel afgeleverd. Het eerste verhaal uit Van Praags bloemlezing is 'Het Abattoir' var. Esteban Echeverria (1805-1851), een werk dat pas in 1870 bekend werd. toen de Verzamelde Werken van deze schrij ver uitgegeven werden. Het is een sober, voortreffe lijk verhaal waarin op knappe wijze een slachtpar tij in het abattoir van Buenos Ayres verhaaltech nisch verweven wordt met de marteling van een 'unitario' tijdens de Argentijnse burgeroorlog. Dit verhaal heeft niets aan kracht ingeboet, het is kritisch (ook de spot met de kerk. de vasten en dergelijke is niet mals) en gespierd van taal; Echeverria is een van die schrijvers waar je meer van wil gaan lezen wanneer je dit verhaal kent. Dat is nu niet direct het geval met >Iet de leest van de schoen' van Roberto J. Payró (1867-1928). een sterk Frans-realistisch georiënteerde vertelling over intri ges die tot het ontslag van een geneesheer hebben geleid, wat deze door tegenintriges weer ongedaan weet te maken. Knap en geestig, maar er blijft je niet veel van bij. Fray Mocho's 'Calandria' (fray mocho betekent lekebroeder, het pseudoniem van José Sixto Alvarez (1858-1903) is een van die typische korte verhalen, in dit geval riik aan couleur locale, zoals ze over de hele wereld zijn geschreven: een opschepper in een primitieve gemeenschap die in de val loopt en smadelijk het hazepad moet kiezen hier tot groot vermaak van een groep opgeschoten schooljongens- Bijzonder mooi vind ik net verhaal "De Kwakzalver van Manuel Ugarte '1878-1951). Het speelt onder de Indianen in het binnenland en weet binnen zeven bladzijden een hele wereld op te roepen. Benito is de 'kwakzalver' een Indiaan van een zekere verfij ning die nog de kracht van de kruiden kent, en zo vele kwalen weet te genezen- Wanneer de vrouw- van Juan, een andere Indiaan, ziek is. komt hij Benito opzoeken om hulp te vragen. Benito heeft, vele jaren geleden "vergeefs om het meisje gewor ven dat later Juans vrouw werd. 2e had hem afgewezéh, Benito was gelukkig met een andere vrouw getrouwd en dacht niet meer aan haar. Doen voor Juan, een heel primitief en ruw mens, is de gang naar de oude 'vlam' van zijn vrouw niet gemakkelijk. Benito gaat direct mee. en ziet dat de vrouw niet meer te redden is, ze heeft vergevorder de kanker. Hij geeft haar kruiden om de pijn wat te verlichten, maar kan niet voorkomen dat zij snel achteuitgaat. Juan echter denkt dat Benito niet wil helpen en nu wraak neemt op het feit dat hij vroeger afgewezen is. Zo ontwikkelt zich een drama met afschuwelijke ontknoping: de vrouw sterft en de tengere Benito kan met tegen de brute Juan op. Het is een verhaal van een vreselijke noodlottig heid. uitstekend en heel geserreerd verteld. Daarop volgt het verhaal 'Güelé' (Links) van de vooral door Slauerhoff ten onzent niet onbekend gebleven Ricardo Güiraldes (1886-1927). 'Güelé' is een erg extatisch verhaal van niks; ik vind het als ik eerlijk moet wezen heel slecht, tout court, opgeblazen prullig exotisme. Van Horacio Quiroga 11878-1937) zijn er twee verhalen. Deze schrijver is geboortig uit Uruguay, maar hij woonde van 1901 in Argentinië waar ook zijn werk verscheen, en hij wordt daarom meestal tot de Argentijnse literatuur gerekend. Het eerste verhaal, "De geslachte kip' is prachtig Ook weer zeer noodlottig, maar werkeiijk beklemmend en flink uitgediept in de achtergron den. Een echtpaar heeft vier volkomen imbeciele zonen en krijgt later nog een normaal dochtertje. Hun leven is een hel geworden: ze hebben ieder respect voor elkaar verloren, verwijten elkaar de vier stumpers, maar verafgoden althans beiden nog het dochtertje. Totdat zij op een onbewaakt ogenblik, afgeslacht wordt door de imbecielen die de meid imiteren die met een kip voor de keuken bezig is geweest Het andere verhaal, 'Het veren kussen daarentegen is gewoon onmogelijk, het haalt geen enkel peil. Het slot is een lacher. Van de zeer bekende Argentijnse auteurs Borges. Bioy Casares en Cortazar nam Van Praag maar één verhaal op, 'en het zijn beslist niet de knapste verhalen uit 'deze bundel. Ze zijn nogal literatuur- derig, weinig verhalend, al staan ze wel op een zeer hoog peil. Van de drie vertegenwoordigde Argentijn se schrijfsters is Mignon Dominguez het leesbaarst. Haar verhaal "De glorie' wemelt van de damesblad- tournures. zo begint het bij voorbeeld: Toen Fidel Ballesteros bijkwam en even zijn oogleden opsloeg wist hij zich niet direct te herin neren. wat er eigenlijk gebeurd was. Een ver schroeiende zon viel rauw op hem. verblindde hem en deed zijn ogen branden. Bovendien voelde hij al zijn leden als verstijfd, en wanneer hij trachtte zich te bewegen, leek het of er geen spier aan zijn lichaam was. die hem geen pijn deed U ziet het. zoiets komt regelrecht van de cursus, hoe verdien ik wat met het schrijven van korte verhalen Maar de pointe van Mignons verhaal is heel. aardig gevonden: een man die een scheeps ramp overleeft, na lange tijd terugkomt in zijn dorp, daar, doodgewaand en niet herkend, de held van de dag blijkt te zijn. de gedenkplaat kust waarop zijn naam staat en maar stilletjes en ongemerkt voorgoed verdwijnt, omgeven door glo rie. een onsterfelijke voortaan. Dit verhaal hoe beperkt opk is bepaald een meesterwerk naast de stukjes van Gloria Alcorta en Silvina Ocampo, waar de pretentie van afdruipt. Een heel uitstekend verhaal daarentegen is "De vreemde' van Velmiro Ayala Gauna (geb. 1919): een neei indringend beeld van een jonge volksvrouw, al jaren weduwe, die op' een warme zomerdag opeens behoefte heeft aan sex. De mogelijkheid daartoe daagt op met de komst van 'de vreemde," maar op het kritieke moment valt haar oog op het portret van haar goede overleden man. en ze jaagt de vreemdeling de deur uit. Als hij weg is, draait ze het portret van haar man om. en gaat weer naar de deur maar dan is het te iaat: de man is zijns weegs gegaan. Berustend zet ze het portret weer maar in de oorspronkelijk stand. "Daarna deed ze de straatdeur op slot. Er is echt niet veel voor nodig om een sterke sfeer op te roepen en onverge telijk een lot te tekenen: dat is hier door Ayala Gauna gebeurd. Ook Een kachel voor Matias Gol- doni' van Alberto Castillo 'geb. 1935) geeft zo'n intens doorleefd beeld, in dit geval van een kneusje dat kachelhersteller wil worden en dat nu zijn eerste reparatie af zal leveren. Natuurlijk doet ae kachel het niet, z'n vtouw spot. de eigenaar is goedmoeaig-onverschillig, Matias raakt in de zenu wen. Het is een gegeven van niks. maar zó charmant verteld dat je het helemaal meebe leeft. Dit is het prettige van zulke bloemlezingen: je ontdekt 'nieuwe' schrijvers die je liggen. Het werk van Borges. Bioy Casares en Cortózar is genoegzaam in ons land bekend, het grootste dee! van hun oeuvre is vertaald of zal binnenkort in vertaling verschijnen. Maar naast deze internatio naal bekende figuren zijn blijkbaar veel Argentijnse schrijvers zeer de moeite waard; een kans om ér een paar te ontdekken biedt prof. Van Praag hier. Ik vind eerlijk gezegd de verhalen van Echeverria. Ugarte. Quiroga en Gauna beter dan die van de drie coryfeeën in dit boek waarmee ik niet zeggen wil dat ik ze groter schrijvers acht (daarvoor ken ik te weinig van hun werk), maar we! dat de Argentijnse verhaalkunst op een zeer hoog peil staat. Meesters der Argentijnse ver-eikum:ketue en verte Lr..- prof. dr. J. A. van Praag; Meuienhoff. Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1973 | | pagina 25