1964 Omwenteling in Zeelands waterschapswezen Poldervergaderingen in vroeger dagen had den een bijzondere reputatie: ernstig werden er zaken gedaan om vervolgens minder ernstig een goed glas te drinken. Soms ging men op inspectie, in koetsjes, de pandjesjas aan, de hoge hoed op het hoofd. Vele jaren geleden vertelde ons een bejaard verslaggever, dat hij in zijn prille journalistieke dagen eens een merkwaardige polderbelevenis had meege maakt. Men had vergaderd en men ging ver volgens ter schouw: de zaal in het polderhuis was leeggelopen, er hing alleen nog een dikke sigarenrook en in een bescheiden hoek zat de verslaggever wat aantekeningen te maken. Plots ging de deur open: een polderbestuurder stevende met wapperende jaspanden binnen, keek rond en ontwaarde niemand, de verslag gever zag hij over het hoofd. In drie passen was hij bij de vergadertafel, vulde snel zijn zakken met de sigaren die nog op de tafel stonden en verliet met gezwinde pas het ver trek. Wel be-sigaard trok hij ter polderschouw. Zo ging dat nog wél eens in oude tijden: „Er zat geen sigaar meer in de kist", zei ons de bejaarde collega, „hij had handen als kolen schoppen". Een dergelijk verhaal is moeilijk te plaatsen bij de waterschappen moderne stijl, grote effi ciënte instellingen, waar zakelijk wordt ge werkt. Wel doen oude en kleurrijke verhalen nog altijd de ronde, maar ze horeo bij het ver leden, de tijd met de honderden polders en poldertjes in Zeeland, allemaal met hun eigen dijkgraaf plus ontvanger-griffier, herinnerin gen aan het gewest-oude-stijl, een verzame ling kleine stukken land tussen dijken en bin nendijken, beheerd door mannen die alles wisten van hun grond en van hun dijk, maar meestal niet erg toeschietelijk waren als het er om ging een stuk van hun zelfstandigheid op te geven. Het moet beaonnen zijn in de vroege middeleeuwen: toen de eerste dijken werden opgeworpen begon zich langzamerhand een waterschapsorganisatie af te tekenen, „wie 't water deert die 't water keert" zegt een oude spreuk. En dat deed men op zéér kleine schacrl in 1953 toen de ramp over Zeeland kwam waren er in deze provincie welgeteld drie honderd zevenentachtig polders en water schappen. Een antieke toestand. Men wist dat en men had er al vaak over gesproken. Ai in de dagen van de republiek der zeven verenigde Neder landen hadden de staten van Zeeland gepro beerd het dijksbeheer te centraliseren, maar dat was niet gelukt. Na vrijwel elke waters nood kwam het onderwerp aan de orde, maar steeds weer bleken er grote bezwaren te be staan om tot vérgaande maatregelen te be sluiten. In de jaren twintig werd een motie in de stdten van Zeeland ingediend, waarin ge deputeerden werd opgedragen de concentra tie vah de Zeeuwse polders en waterschappen te bevorderen, maar na langdurige discussies werd de motie verworpen. In de jaren dertig kwam men wat verder, zij het schoorvoetend: besloten werd tot instelling van het uitwate ringsschap Hulster en Axeler ambacht. Daarin werden de afwateringsbelangen van ruim vijf tig polders in Oost-Zeeuwsch Vlaanderen ge bundeld. Vervolgens werd onder leiding van gedeputeerde mr. Petrus Dieleman een geharnast strijder voor de concentratie vari waterschappen een begin gemaakt met de voorbereiding voor een verdere samenvoe ging. Dat leidde tot één van de laatste beslui ten die de provinciale staten in de oorlogsjaren konden nemen: op 22 januari 1941 stelden ze het Vrije van Sluis in, een samenvoeging van de polders in West-Zeeuwsch Vlaanderen. Na de oorlog werd weer veel gepraat, doch weinig gedaan. In 1946 werden op St. Philips- land twee polders en één waterschap samen gevoegd, waarna opnieuw de discussie op gang kwam over de vraag hoe verder tot pol derconcentratie moest worden overgegaan. Er werd een commissie Van Bommel van Vloten ingesteld, maar van het werk daarvan is niet veel naar buiten gekomen. Het grote struikel blok bleek vooral de groep calamiteuze pol ders: zij vallen onder een speciale wet van 1870 en krijgen een tegemoetkoming van het rijk. Men kwam niet tot een bevredigende op lossing, de zaak bleef hangen, de bijna vier honderd polders bleven functioneren. Na 1953 evenwel werd duidelijk dat de oude toestand niet langer kon voortduren. Zo ontstond het begrip „polderconcentratie" opnieuw, ditmaal echter onder invloed van de dwingende gebeurtenissen na de ramp. Men begreep dat de aanpassing van de zeewerin gen een modern en nieuw beheer eiste. En daartoe was samenvoeging van polders en waterschappen onvermijdelijk. Hef initiatief kwam ditmaal van de kant der belanghebben den op. Noord-Beveland en Schouwen-Duive- land: daar vooral had de ramp aangetoond dat het gebied als geheel belang heeft bij een goede dijkzorg. Tijdens de eerste alge mene vergadering van de Zeeuwse Polder- en Waterschapsbond na de ramp van 1953 had mr Schilthuis een inleiding gehouden over waterschapsorganisatie. In deze vergadering werden krachtige pleidooien gehouden voor een volledige concentratie, dat wil zeggen: alle waterschapstaken in één hand: Schouwen- Duiveland en Noord-Beveland waren bereid direct aan het werk te gaan. Mede op grond van deze bereidheid verrichtte het provinciaal bestuur in de jaren 1954 en 1955 de eerste voorbereidingen om tot grotere verbanden te komen. Dit werk viel onder de verantwoor delijkheid van de toenmalige gedeputeerde C. Philipse. Voor Schouwen-Duiveland, Tholen, Noord-Beveland en Zuid-Beveland werden ad viescommissies ingesteld. Zij adviseerden ge deputeerde staten over de wijze, waarop de samenvoeging tot stand kon worden gebracht. Het werk werd met succes bekroond: op 15 april 1957 en op 10 november 1958 besloten de. staten met algemene stemmen tot de opheffing van ruim honderd vijftig polders en water schappen en tof de instelling von vier nieuwe van invloed op het verloop van de concen- waterschappen. Twee factoren waren mede tratiehet deltaplan, waarvan de totstand koming een goed tegenspel eiste van de waterschappen, voorts een principiële toe zegging van de minister, dat de wet op de calamiteuze polders op bevredigende wijze zou worden vervangen. Zo ontstonden de waterschappen Schouwen-Duiveland, Tholen, Noord-Beveland en de brede watering van Zuid-Beveland. Zes jaar later, in 1964, werd het concentratie-werk voltooid: onder leiding van gedeputeerde Sjef van Dongen werden voorstellen uitgewerkt voor overig Zeeland. Ook die kregen de instemming van de staten, in juli 1964 hieven zij honderd dertien polders en waterschappen op Walcheren en in Oost- Zeeuwsch Vlaanderen. Tot stand kwamen de waterschappen Walcheren, De Verenigde Braakmanpolders, Axeler Ambacht en Hulster Ambacht. Bij deze laatste „concentratie-golf" ging het nog wat makkelijker dan in 1957/58: de regle menten van de nieuwe eenheden waren im mers al bij voorbaat op hun praktische bruik baarheid getoetst doordat men rekening kon houden met ervaringen, opgedaan met de zes jaar eerder tot stand gekomen grote water schappen. Het Zeeuwse waterschapswezen kreeg overigens in deze jaren met allerlei spe cifieke problemen te maken: de vervanging van de wet van 1870 op de calamiteuze pol ders thans nog steeds niet geregeld de financiële gevolgen van het deltaplan, de we genfinanciering en de dijkrecreatie. Dit laatste is typerend voor de ontwikkeling in deze jaren: de toerist gaat de waterkering gebruiken voor recreatiedoeleinden. Wanneer men thans deze recente historie overziet, dan wordt duidelijk dat Zeelands „grondvorm" de polder de laatste jaren een markante en snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt. Een ontwikkeling die symbolisch is voor wat deze provincie de laatste jaren als geheel heeft ondervonden. De polders waren inderdaad Zeelands „oervorm": kleine ge meenschappen, waar mensen in geïsoleerde eenheden leefden. Dat bestemde hun denken en opvattingen, het bepaalde hun kracht en hun zwakheid tevens: de dijk was hun hori zon. Eeuwenlang heeft dat geduurd, tot ver in onze tijd. Pogingen in de eerste helft van deze eeuw om er veranderingen in aan te brengen liepen op niets uit: de gevestigde orde was sterk en kon zich handhaven, on danks mannen meteen vooruitziende blik, mr Petrus Dieleman, Van Bommel van Vloten. Het waterschapswezen oude stijl was echter taai en hecht in deze provincie, het had grote man nen opgeleverd: de dijkgraaf Jacob Blanckx van de Breede Watering bijvoorbeeld had er voor gezorgd dat Zeeland in de zestiende eeuw bij het begin van de republiek een zelf standige functie kreeg. Jacob Cats had in dit gewest inpolderingen geleid. Het Zeeuwse polderwezen had ook technici van grote naam opgeleverd, vakbekwame en in ae praktijk gevormde waterbouwkundigen. Dergelijke eeuwenlange tradities breekt men niet van de een op de andere daq. Er was een ramp voor nodig die van 1953 om de omwenteling tot stand te brengen, die in onze dagen is aan geduid als dé „polderconcentratie". Inmiddels is wel duidelijk geworden, dat deze omwenteling nog steeds niet is voltooid. Op nationaal niveau studeert de commissie-Kra nenburg over de toekomst van de waterschap pen en daarbij wordt in nog weer grotere eenheden gedacht. Er is voorts een discussie op gang gekomen over de vraag of de water schappen de Noordzeewaterkeringen niet be ter kunnen afstaan aan het rijk: rijkswaterstaat zou daarvoor een eigen directie kunnen instel len, zodat het beheer na vele eeuwen einde lijk gecentraliseerd zou worden. Tégen dit denkbeeld is evenwel fel verzet gerezen. Er is ook verzet van andere kant: de gemeenten schapswezen, vooral nu er nieuwe taken aan nemen hier en daar stelling tegen het water- worden toevertrouwd in het kader van de be strijding waterverontreiniging. Het water schapswezen is in beweging, nog altijd. Dat neemt echter niet weg, dat met name in Zee land de waterschappen de tekenen des tijds hebben verstaan: daar werd het initiatief ge nomen tot vérgaande samenvoeging, een ini tiatief dat provinciale staten overnamen toen zij van de driehonderd zevenentachtig polders en waterschappen er negen maakten. Daar mee werden symbolisch heel wat niet meer functionerende dijkjes en dijken ge slecht om plaats te maken voor grote hechte zeeweringen. Zo blijft de geschiedenis van Zeeland herkenbaar in de historie van zijn waterschappen. Tof op de huidige dag. e&ri 22 januari De afdeling Zeeland van de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten be- sluit een Zeeuwse Bestuursschool te c/CsC'/ Cs stichten 19 februari Yerseke presenteert de eerste cham- l' pignons 28 februari Gedeputeerde staten stellen voor het aantal Zuidbevelandse gemeenten van 24 op 7 te brengen. 15 juni Middelburg stelt porkeerzones in met verplicht gebruik van parkeerschijven 2 juli De staatssecretaris van economische zaken wijst het Sloegebied en Ter- neuzen aan als primaire kern voor de komende vier jaren van het regionaal industriebeleid. Goes, St. Maartensdijk en Zierikzee worden secundaire kern 3 juli De staten van Zeeland heffen 113 pol ders en waterschappen op en besluiten tot instelling van de waterschappen Axeler Ambacht, Verenigde Braakman polders, Hulster Ambacht en Walche- die van Kleverskerke wordt gesloten 20 juli Het eerste tolkaartje voor de Haring- vlietbrug verkocht aan minister Van Aartsen (verkeer en waterstaat) 30 juli De tweede kamer keurt het Schelde- Rijnverdrag goed 1-2 september Koningin Juliana bezoekt de deltawer ken en opent de haven Vlissingen-Oost (Sloehaven) 25 oktober Bevrijding van Walcheren (1944) her dacht: generaal-majoor Leask over handigt de commissaris der koningin een Schots zwaard voor de statenzaal 21 november Dr H. C. M. Ghijsen, samenstelster van het Zeeuws Woordenboek, gehuldigd ter gelegenheid van haar 80e verjaar dag, samenvallend met de verschijning van het laatste deel van haar levens werk, het Woordenboek 22 december Gedeputeerde staten stellen voor het aantal gemeenten in Zeeuwsch-Vlaan- deren terug te brengen van dertig op tien Oude tradities in moderne vorm Denken in grotere verbanden het is de opgave van menig een in Zeeland in deze turbu lente jaren. Uit alles blijkt dal de ramp een veel verdergaan de invloed heeft dan de oor log er is zoveel ontwricht en er moet zoveel worden aan gepast aan de „na-rampse" situatie, dat zonder overdrij ving de watersnood van 1953 als een breuk in de tijd kan worden beschouwd. Die „breuk" wordt bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in het waterschapswezen: de pro vinciale staten van Zeeland besluiten in de loop van een reeks jaren het aantal water schappen in deze provincie tot een klein aantal terug te brengen. De „kleine" polder bestuurder verdwijnt, het mo derne waterschap wordt een technisch goed uitgeruste doelcorporatie, voortbou wend weliswaar op oude tra dities, maar in feite volledig vernieuwd. Wat dat betreft heeft Zeeland niet geaarzeld provinciaal bestuur en water schappen samen hebben een geheel nieuw waterschaps- bestel tot stand gebracht. nu weemoe» fin is hu am vah ear Tumxr STATEN VOEGEN HOLDERS OP WALCHEREN EN OOST-ZEEUWSCH-VLAANDEREN SAMEN PZC 4 Juli 1964 provinciale zeeuwse courant bijlage t.g.v. ingebruikneming 64-zijdige rotatiepers vrijdag 6 april 1973

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1973 | | pagina 60