1957
Deltadammen in de zeegaten per speciale wet
vuu-wir wm aangcnomih
3£j
ROTTER^
afsluitingen
f - -
U5StLNOMnE
-;l vv-
VÊ3ÜSNB
PUTTEN
"J -=i=-
HÖEKSCHE WAARI
OtftsHAKKEC
SCKQinNEN
- HIT Dt VCRIIOUINC VAN M WlUHiUp
pS£Eiii; ■■-■■■
»■■-" O J f. tiw
mce-fc
va<? i'
'a-at;
1 februari
Dr P. Korringa verbonden
oan hef visserijlaboratorium
te Bergen op Zoom en
"redder" van de Zeeuwse
oesfercultuur is benoemd
aan hef rijksinstituut voor
visserijonderzoek
te IJmuiden
22 maarl
Koningin Juliana en Prins
Bernhard wonen in Vlissingen
de opening van de
De Ruyferfeesten bij
15 april
De staten van Zeeland besluiten
vijfennegentig polders en
waterschappen op Schouwen-
Duivelana, Tholen en Noord-
Beveland op te heffen. In de
plaats daarvan komen drie
waterschappen, waarvan de
grenzen met die van de
eilanden samenvallen
17 april
De Zeeuwse spoorlijn is geheel
geëlectrificeerd
11 mei
Prinses Beatrix opent het
Zweedse Rode-Kruisziekenhuis
in Zierikzee
2 juli
Bij de De Ruyferfeesten in
Vlissingen wordt een herhaling
gegeven van de intocht van
admiraad De Ruyter na de
Vierdaagse Zeeslag
22 augustus
Koningin Juliana brengt een
werkbezoek aan Bruinisse,
Nieuwerkerk en Haamstede
5 september
Feestelijke opening van het
Zeeuwse oester- en mossel-
in Yerseke
12 september
Nederlandse parlementariërs
brengen een bezoek aan
Zeeuwse bedrijven in het kader
van de periodieke parlementaire
industriebezoeken. In Vlissingen
worden zij op de hoogte
gebracht van ae plannen van
De Schelde voor de aanleg
van reparatiedokken in het
Sloe
9 oktober
Minister Algera stelt de keersluis
in Brouwershaven in gebruik
16 oktober
De Pluimpot bij Sf Maartensdijk
afgesloten met behulp van
"nylon"-zakken
26 oktober
De Hulster Keldermanspoort
na opgravingen op initiatief
van ae heer P. J. Brand voor
een groot deel nog volkomen
intact te voorschijn gekomen
5 november
De tweede kamer aanvaardt
het ontwerp-deltawet
7 december
De laatste stoomlocomotief is
van de Zeeuwse spoorlijn
verdwenen
10 december
De televisietoren te Goes
ingebruik genomen
23 december
De herverkavelingsakte van
Walcheren gepasseerd
de herkaveling van dit eiland
heeft na elf jaar haar
administratieve afsluiting
gekregen
Foto: De regeringstafel tijdens
de be'1" 'leling van de delta
wet - tweede hamer; de
minister Hofstra, Algera en
Mansholt
Eerete fase deltadebat afgesloten
Het deltaplan dateert van 1954: het was vervat in
een interim-advies van de deltacommissie en werd
in februari van dat jaar gepubliceerd. Daarmee wa
ren de grondtrekken van Zeeland in de toekomst
aangegeven. Maar regering en volksvertegen
woordiging moesten daaraan hun fiat geven En
dat nu gebeurde in eerste instantie in 1957: de
tweede kamer behandelt de deltawet Een belang-
van de deltade-
overwe-
gingen kwamen in het jaar 1957 omstandig aan de
orde in het gesprek tussen regering en kamer, een
gesprek waaraan ook de streek op allerlei manieren
intensief heeft deelgenomen.
Simpel voorgesteld zat het zó professor Carel P. M. Romme
van de K.VP stemde In 1957 met zeven fractiegenoten tégen de
deltawet omdat een paar maanden eerder Willem L. M. Groffen
uit Vlissingen tijdens de zondagse mis een merkwaardige ge-
dachtenflits had gehad. Bij het luisteren naar de pastoor schoot
Groffen toen nog een trouw KVP-er te binnen dat hij een
bepaald artikel van het ontwerp-deltawet toch eens aan de
grondwet moest toetsen, hij was er namelijk niet helemaal zeker
van of dat artikel wel In overeenstemming met de constitutie
van het koninkrijk der Nederlanden was. Groffen dook er na de
kerkgang onmiddellijk In en concludeerde dat artikel vier van
de deltawet strikt genomen inderdaad ongrondwettelijk was
Als ambtenaar ter provinciale griffie legde hij zijn conclusies
voor aan gedeputeerde staten en zij namen die over. Zo begon
de "artikel vler-affalre", die tot het laatste moment toe van de
deltawet-behandeling de gemoederen bezighield.
Vooral daardoor kreeg deze behandeling een slot vol span
ningen en felle debatten. Ik herinner me die avond van de vijfde
november 1957 nog als de dag van gisteren: een goed-bezette
kamer, drie ministers achter de regeringstafel, afgeladen tribu
nes. de vergaderzaal fel verlicht door de schijnwerpers van film
ploegen. In die sfeer legde Romme zijn slotverklaring af: enkele
zijner politieke vrienden en hijzelf voelden, zich genoopt
„zeer tot ons leedwezen" tegen de wet te stemmen. „Wij
benijden hen die niet het grondwettelijk bezwaar hebben, dat
voor ons een verhindering oplevert om onze stem aan het wets
ontwerp te geven." Aanvankelijk had het er naar uitgezien dat
deze schelding der geesten niet bij de eindstemming tot uit
drukking had hoeven te komen: kamervoorzitter Kortenhorst
namelijk had na de stemmingen over de amendementen gesug
gereerd dat het wetsontwerp als geheel zonder hoofdelijke
stemming zou kunnen worden aanvaard. Maar op het ogenblik
sprong het PvdA-kamerlld Wlllems op en riep uit; „Nee, meneer
de voorzitter, op dit historische moment moeten wij mondeling
stemmen."
Men kan die woorden niet terugvinden In de Handelingen,
vermoedelijk zijn ze er niet in opgenomen omdat ze niet wezen
lijk tot het kamerdebat behoorden, maar ze zijn wel degelijk
uitgesproken. Ze hadden bovendien enige politieke betekenis,
namelijk die van „speldeprlk" van een katholiek PvdA-er (Wll
lems) naar de K.VP. In die dagen begonnen zich de eerste
tekenen van de grote verwijdering tussen PvdA en KVP te
manifesteren, waarbij aan beide zijden af en toe onvriendelijk
heden werden gelanceerd. Willems' verzoek tot hoofdelijke
stemming was zo'n speldeprik: hij dwong Romme en zeven
fractiegenoten tegen de deltawet te stemmen terwijl op dat
ogenblik heel Nederland via de radio zat mee te luisteren. Die
uitzending paste In de „ramp-traditie": In februari 1953 had de
radio op meer dan voortreffelijke manier de gebeurtenissen van
de watersnood bijgehouden, evenals in de daarop volgende
periode van de dljksluitlngen en de actie „Beurzen open
dijken dicht". De behandeling van de deltawet In de tweede
kamer sloot daarop aan: vandaar een directe uitzending na het
nieuws van elf uur. In die uitzending nu moest Romme aan heel
Nederland zijn "tegen" laten horen: Ik zie nog zijn boze gezicht,
toen hij ne de stemming achter het gordijn van de vergaderzaal
verdween.
Voorzitter Kortenhorst hield tegen het gebruik In na de
stemming een korte toespraak, weliswaar dlrectelijk tot de
kamerleden gericht, maar In feite via de medio tot het Neder
landse volk als geheel: "Ik richt een gelukwens tot het Neder
landse volk, dat tijdens de stormramp van februari 1953 spon
taan en onbekrompen de hoogste menselijke deugden, die van
naastenliefde, barmhartigheid en offerbereidheid metterdaad In
toepassing heeft gebracht en dat het heden genomen besluit
zal beschouwen als een eerste stap naar de Inlossing van eep
belofte, door ons allen In die bange dagen afgelegd: koste wat
wil, herhaling van zulk een ramp moet in de toekomst naar
menselijke berekening onmogelijk worden gemaakt". Er volgde
en ook dat was ongebruikelijk luid applaus van alle ban
ken: de tweede kamer had de aanvaarding van deze deltawet
inderdaad beschouwd als de oplossing van een ereschuld
De laatste hamerklop viel. De trekken van minister Algera
hij had met name rond artikel vier van de wet een moeilijke
strijd gehad ontspande zich, zijn ambtgenoot Hofstra (finan
ciën) was de eerste die hem gelukwenste, tientallen kamerleden
volgden. Op de galerijen werden de lampen van de filmmensen
gedoofd, het talrijke publiek schuifelde naar bulten. In een van
de loges moest Zeelands commissaris der koningin De Cssem-
broot eveneens vele handen drukken, het was elf uur vijfen
dertig.
Het ontwerp-deltawet was In november 1955 bij de tweede
kamer Ingediend, een korte raamwet van slechts tien artikelen,
maar met een omstandige memorie van toelichting van om en
bij vijfentwintig pagina's. De kamer maakte zich er niet met een
Jantje van Leiden af: er werd een speciale commissie van
voorbereiding benoemd, die zich diepgaand met het ontwerp
en met de consequenties ervan ging bezighouden. Ongeveer
een half jaar na de Indiening verscheen het voorlopig verslag,
een eveneens omstandig stuk van tientallen pagina's, waarin
ook opmerkingen waren verwerkt, die In die dagen overal In
den lande over het wetsontwerp waren gemaakt. Dit voorlopig
verslag betekende voor het ministerie van verkeer en water
staat een hele kluif: op zijn beurt moest het omstandig Ingaan
op allerlei argumenten en opmerkingen. Bovendien waren ook
de ministeries van financiën en landbouw bij de voorbereiding
betrokken: de regering had alles bijeen meer dan een Jaar nodig
voordat haar memorie van antwoord gereed was.
Dertig pagina's telde deze memorie, maar nog was de kamer
niet tevreden. De commissie van voorbereiding besloot tot een
mondeling overleg met de minister van verkeer en waterstaa!
en met diens ambtenaren, een overleg over achttien punten
waarover eveneens een uitvoerig verslag verscheen. Tenslotte
kwam de minister nog met enkele kleine wijzigingen In hel
ontwerp, zodat in de loop van oktober 1957 het geheel voor eer
openbare behandeling In de kamer gereed was. Die behandeling
begon op dinsdag 29 oktober 1957. 's middags om één uur: aar
de orde was wetsontwerp 4167. „afsluiting van de zeearmen
tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg en de
versterking van de hoogwaterkering ter beveiliging van het land
tegen stormvloeden".
De voorbereiding van deze parlementaire openbare behande
ling had bijna twee jaar geduurd, een uiterst nuttige periode
overigens, want in die tijd waren er vele activiteiten ontwikkeld
ingediend, de waterschappen hun opvattingen kenbaar gemaakt
gemeentebesturen en provinciale besturen hadden er over na
gedacht, In allerlei kring was over de deltawet en over de
gevolgen van de afsluiting gesproken. Met name het provinciaal
bestuur van Zeeland weerde zich geducht in deze deltadlacussle
'n september 1957 enige maanden voor de openbare behan
deling van de deltawet kwam het met een speciale dooumen
atiemap naar bulten, waarin allerlei onderdelen van de wei
onder de loep werden genomen. Op negen punten werd nade*
ingegaan: bestuursrechtelijke aspecten, waterhuishouding, vis
serij, verkeer, recreatie, aanpasslngswerken, schadevergoedln
gen, industrialisatie en maatschappelijke aspecten. Een uit
stekend werkstuk, dat bij de behandeling van het wetsontwerp
van grote invloed bleek.
Gedeputeerde staten van Zeeland zorgden In die dage
bovendien voor een novum: zij inviteerden de parlementair'
pers. De filosofie achter dit initiatief was: indien parlementair'
redacteuren voor een correcte verslaggeving willen zorgen
moeten zij niet alleen hun stukken kennen, maar ook te
plaatse op de hoogte zijn. Vandaar dat gedeputeerden dt
parlementaire redacteuren uitnodigden, niet om te vragen over de
deltaproblematlek te schrijven, maar om hen voor te lichten over
de Zeeuwse standpunten. Dit initiatief werkte uitstekend: by de
behandeling van de deltawet waren de parlementaire journalis
ten volkomen op de hoogte van allerlei Zeeuwse opvattingen.
Het belangrijkste "kanaal", waardoor Zeelands mening bij de
parlementaire behandeling duidelijk naar voren kwam, bevond
zich in de kamer zelf: vier Zeeuwse kamerleden, zij weerden
zich geducht zowel bij de voorbereiding als bij de behandeling
van het wetsontwerp. Hun namen-. Van der Peljl. Westerhout,
Van Dongen en Kodde, weliswaar behorend tot vier verschil
lende partijen CH. PvdA, KVP en SGP maar In dit geval
in feite éen, een Zeeuwse fractie. Alle vier schonken zij uit
voerig aandacht de eerste dag al van de openbare behande
ling aan Zeeuws problemen en mede dank zij hen werd de
behandeling van de deltawet in de tweede kamer vooral een
Zeeuwse aangelegenheid. In eerste instantie waren er zeventien
sprekers, maar bij de replieken kwamen er nog drie bij. toen
namelijk staatsrechtelijke kant van artikel vier aan de orde
kwam: Oud en Romme mengden zich onverwacht de vierde
en laatste dag van het delladebat in de discussie en zorgden
voor boeiend vuurwerk.
Dat vuurwerk had W. L. M. Groffen van Zeelands provin
ciale griffie In feite veroorzaakt- Artikel vier van de deltawet
kwam er op neer dat de minister een stuk waterkering zomaar
van een waterschap in beheer kon overnemen: hij had dat artikel
nodig om te verhinderen, dat een waterschap bij de aanleg van
de deltadammen onvoldoende medewerking zou verlenen Maar
dat overnemen In beheer betekende in staatsrechtelijke zin een
wijziging van de "Inrichting van een waterschap". En die In
richting Is In de grondwet voorbehouden aan provinciale staten.
„De bepaling In het ontwerp-deltawet was derhalve ongrond
wettelijk", zette Groffen aan gedeputeerde staten uiteen, ZIJ
waren het. met zijn betoog eens en namen het op In hun Docu
mentatie deltazaken, die twee maanden vóór de openbare
kamerbehandeling verscheen, De eerste dag van deze behande
ling beperkte zich In dit opzicht tot wat voorpostengevechten:
mejuffrouw Schllthuls van de PvdA vond het Zeeuwse standpunt
onjuist en meende dat artikel vier niet in strijd was met de
grondwet. Een zwaarwegende mening: zij was secretaris van de
raad van waterstaat geweest en kwam bovendien uit een familie
van juristen, die zich omstandig met waterstaatsrecht hadden
beziggehouden. De KVP-er Van den Heuvel daarentegen hij
beschikte kennelijk over Zeeuwse bronnen vond de bepaling
wèl In strijd met de grondwet
De volgende dagen golfde de strijd nog wat heen en weer:
bij de AR werd gepoogd een brug te slaan tussen voor- en
tegenstanders vla een amendement, waarin werd voorgesteld
dat de minister eerst provinciale staten diende te horen voordat
hij de bewuste maatregel zou toepassen. De bewindsman zelf
verdedigde met grote heftigheid het standpunt dat er geen
sprake van ongrondwettelijkheid was. Zijn bewogenheid was wel
begrijpelijk: minister Algera was antirevolutionair en voelde zich
als velen van zijn partijgenoten een behoeder van de grondwet.
Achteraf is overigens duidelijk geworden dat hij het in zijn hart
toch wel eens was met de "ongrondwettelijken", maar hij fcori
niet terug: rijkswaterstaat had hem duidelijk gemaakt dat dit
artikel hoe dan ook nodig was. Een opvallende houding, want
er is nooit gebruik van gemaakt. Zo bleef de zaak de eerste
drie dagen onbeslist in de kamer hangen: niemand wist precies
welke richting het zou uitgaan.
Toen kwam de derde dag. Er ontstond spanning, Oud mengde
zich In het debat. Met allerlei standaardwerken onder de arm
beklom hij het preekgestoelte om meer als hoogleraar In het
staatsrecht dan politicus uiteen te zetten dat artikel vier naar
zijn stellige overtuiging niet In strijd met de grondwet wa9. De
hooggeleerde citaten vlogen door de kamer, de parlementariërs
luisterden geboeid: Oud op zijn best. Het leek er op, dat hij het
laatste woord in deze zaak had, maar toen de voorzitter een
gebaar naar de minister maakte dat deze kon antwoorden,
sprongen "wee kamerleden op: het AR-lid Versteeg en fractie
voorzitter Romme ren de KVP- Versteeg kwam uitvoerig me
juffrouw Schllthuls, professor Oud. maar vooral zijn geest
verwante minister gelijk geven Romme veegde daarna alle
argumenten van tafel en verklaarae artikel vier ongrondwettelijk.
Romme was die dag even goed In vorm als Oud- hij hield een
magistraal betoog, waarin hij uiteenzette dat Oud onjuist en
onvoldoende had geciteerd, waarin hij bovendien aan de hand
van een rapport van mr. Schilthuis aantoonde dat deze befaam
de deskundige in het waterschapsrecht er anders over dacht
dan zijn vrouwelijk familielid in het parlement meende. In wezen
gaat het echter helemaal niet om het waterschapsrecht, zo riep
hij tenslotte uit, „het gaat om de handhaving van het gedecen
traliseerde systeem van ons staatsbestel. Een decentralisatie die
in onze grondwet is verankerd. Artikel vier van de deltawet is
een typische uiting van de waan van de dag. de minister wil het
beheer aan zich trekken. Wij leven echter Goddank In een
Acht K.V.P.-leden - voorstander»
van Deltaplan - stemden tegen
ZEVEN AMENDEMENTEN EN
DRIE MOTIES
PZC 6 november 1957
systeem van decentralisatie. Dat betekent dat er diverse mach
ten zijn: wij moeten ons op het standpunt stellen van „hands
off" van de lagere macht tot op het ogenblik dat blijkt dat die
macht, die primair verantwoordelijk Is, in verzuim Is." Dit be
wogen betoog hielp hem niet, de kamer oordeelde In overgrote
meerderheid anders.
Deze delta-marathon leverde een aantal discussiepunten op,
die ook nadien jarenlang de Zeeuwse debatten hebben beïn
vloed. Eén daarvan was een project, dat in die dagen algemeen
bekend stond als „de oesterproef". Het ging hier om een denk
beeld van Zeelands provinciaal bestuur, waar met name de toen
malige hoofdingenieur (later hoofdingenieur-directeur) van de
provinciale waterstaat, ir. J. G. Snip. zich bijzonder voor Inzette
Aanvankelijk was bij de deltadienst de vraag gerezen of de oes
ter- en mosselcultuur niet zou kunnen worden overgebracht naar
de afgesloten Grevelingen- men zou daar Inlaatwerken kunnen
maken, er zou langs een lange strekdam In de Grevelingen. haaks
tp de afsluitlngsdam, een stroombeweging kunnen ontstaan, vol
doende voor de teelt van schelpdieren. Om de mogelijkheid daar
van uit te proberen bepleitte Zeelands provinciaal bestuur het ne
men van een praktijkproef In het Veerse Gat: via een hevel zou
daar zout water moeten worden Ingelaten. Er waren nogal wat ka
merleden, die voor dit standpunt bleken te voelen, tijdens de
eerste dag van het "delta-debat" werd er gunstig gereageerd. De
tweede dag kwam er echter een onverwachte verrassing: de
WD-er Den Hartog liet vierkant weten niets in die proef te zien.
De enige oplossing voor de schaal- en schelpdierencultuur in
de Oosterschelde was voor hem; "Liquidatie, hoe hard en hoe
onaangenaam Ik deze maatregel ook vind". HIJ koppelde dit
standpunt echter nadrukkelijk aan de els, dat gedupeerde
kwekers en handelaren Integraal moesten worden schadeloos
gesteld.
In Den Haag en, In Middelburg vroeg men zich verbaasd af
waarom Den Hartog zo nadrukkelijk dit standpunt verkondigde,
waarom toch niet gepoogd de oester- en mosselcultuur te be
houden? Later bleek hoe de vork in de steel zat: een delegatie
uit de oester- en mosselwereld van Yerseke bezocht tijdens de
kamerbehandeling een aantal fracties en verzekerde daar niets
voor de proef te voelen. Men vreesde dat de hoge kosten in
mindering van de schadevergoeding zou worden gebracht en dat
wees men at, mede geiet op onzekerheden over de uitslag. De
proef is een paar jaar later (1963) definitief afgelast- rijks
waterstaat kon geen garanties geven voor een goede kwaliteit
van het uit zee te laten water
Een ander punt. dat jaren na de behandeling van de deltawet
heeft gespeeld: de vraag welk percentage de waterschappen
zouden moeten betalen als bijdrage In de kosten verhoging
zeeweringen. Minister Algera had in de memorie van antwoord
meegedeeld aan een rijksbijdrage van zestig procent te denken
Vanaf dat moment speelde de verhouding 60-40 belangrijke rol
in de financieringsdiscussies De waterschappen waren woe
dend zij wilden een veel hogere bijdrage en de kamer
voelde met hen mee. Algera. schrok ervan: "Het woord 'onaan
vaardbaar' over het percentage is bij deze behandeling vaker
gevallen dan bij alle wetsontwerpen van diten het vorige
kabinet". Jaren later heeft de bijdragenwet tenslotte een eind
aan het financiële debat gemaakt, de waterschappen kre
gen hun zin- de kosten komen vrijwel geheel voor rijks
rekening. Thans richt zich het debat vooral op de reorga
nisatie van het waterschapswezen, waarvoor de "dlepdelvers-
commissie" de commissie-Kranenburg aan het werk is. Op
de achtergrond speelt daarbij de gedachte,,dat alle zeekeringen
eigenlijk In het beheer bij het rijk zouden moeten komen, een
denkbeeld dat destijds bij minister Bakker veel sympathie onder
vond, maar door de waterschappen fel werd en wordt bestreden.
De kwestie Is nog steeds niet uitgepraat.
Eveneens een belangrijk element bij de kamerdebatten was
het punt "schadevergoeding". Artikel acht van het ontwerp
stelde een afzonderlijke wet in uitzicht voor de schade, die zou
ontstaan voor "de visserij en aanverwante bedrijven". De
kamer vond dat te weinig: er werd hard aan getrokken, waarbij
tenslotte een amendement-Van Dongen werd aanvaard, waarin
de schaderegeling werd uitgebreid tot "andere daarvoor in
aanmerking komenden". Een niet erg fraaie stylerlng. maar
Sjef van Dongen was er de man niet naar om daar over in te
zitten: hij kreeg voldoende steun voor zijn voorstel en smaakte
het genoegen een stukje tekst van zijn hand tot wet verheven
te zien.
Waar niet over werd gesproken tijdens deze parlementaire
behandeling was de vervuiling van een afgesloten Oosterschelde,
een onderwerp dat de laatste jaren de aandacht heeft ge
vraagd tengevolge van de verontreiniging van het Rijnwater.
Wel werd gevraagd naar de mogelijkheden van een "geper
foreerde dam", waarvoor met name het Zeeuwse kamerlid
Kodde zich een pleitbezorger toonde: "Ik meen sterk te moeten
aandringen op nader beraad om de oesterteelt In Yerseke te
doen blijven". Uit zijn betoog bleek, dat hij zocht naar een tus
senoplossing: een zo groot mogelijke veiligheid zonder dat
tot definitieve afsluiting werd overgegaan. Ook de AR-er Van der
Zaal sprak In deze geest Minister Algera wees de "perforatie"
af: er zou nog minstens tweehonderd vijftig miljoen gulden
nodig zijn voor de bouw van een doorlaatwerk. zo zei hij. Da
kamer drong verder niet aan, de heer Kodde vroeg alleen nogi
"Regering, overweeg de hele zaak nog eens voordat u tot alge
hele afsluiting van de Oosterschelde overgaat". Een vraag, dia
de laatste jaren herhaaldelijk heeft geklonken, zij het op basla
van overwegingen dan destijds die van het kamerlid Kodde.
Hij dacht uitsluitend aan de oester- en mosselcultuur, de huidiga
vragen zijn Ingegeven door de vrees dat een uniek eco-systeero
zal verdwijnen.
Nog een zaak, die bij de regering in 1957 geen enkele kana
maakte;: een sluis in de (toen nog niet aangelegde) dam door
het Veerse Gat Die sluis werd vooral vanuit Veere en Arne-
muiden gepropageerd, de middenstand, het gemeentebestuur
van^Veere plus de vissers van Arnemuiden probeerden steeds
weer de publieke opinie te overtuigen dat een sluis dringend
nodig was, want dan konden de vissers Veere als thuishaven
behouden. Burgemeester De Beer Poortugael bepleitte op alla
mogelijke en onmogelijke bijeenkomsten de bouw van deza
sluis. Ik herinner me een bijeenkomst waar zowel het toen
malige hoofd van de deltadienst ir. H. A M. C. Dibblts
aanwezig was als Veere's burgemeester. Zoals gebruikelijk
vroeg de laatste bij de discussie tegen beter weten In
of die sluis er nu toch kon komen. Dibblts schudde het hoofd
en zei: "Nee burgemeester, dat weet u even goed als ik, dia
sluis komt er niet". Waarop de burgemeester: "Nou ja, het is
maar een vraag". Dibblts: "Het Is maar een antwoord," Veere's
burgemeester bekend om zijn rijmen had een slogan ver
zonnen: "Een dam zonder sluis, Is voor Veere een kruis". Het
kruis is er desondanks gekomen, maar om eerlijk te wezen: da
economie van de plaats heeft er niet onder geleden.
Vijf november 1957, even half twaalf was de deltawet in dt
tweede kamer aanvaard, na een marathonbehandeling van vier
dagen En die was weer voorafgegaan door een omstandige
schriftelijke voorbereiding. "Moge deze stap weldra worden
gevolgd door een gelijkluidende beslissing van de eerste kamer
der staten-generaal". zei voorzlttter Kortenhorst In zijn slot
woord. De beslissing van de eerste kamer kwam op 7 mei
1958- de senaat deed twee dagen over de behandeling en be
perkte zich tot de hoofdzaken. Men zag af van de replieken,
hoewel eén senator daar behoefte toe voelde. Dat was het
Zeeuwse eerste-kamerlid jhr. mr. T. A. J. W. Schorer: hij had
op de valreep van het debat meningsverschil gekregen met zijn
WD-coll'ega Van Riel. De heer Schorer had in zijn betoog
evenals de Zeeuwse kamerleden dat in de tweede kamer had
den gedaan een pleidooi ingevlochten voor het Sloeplan. Van
Riel bleek het daarmee helemaal niet eens: hij vond een decon
centratie van de havens onjuist en toonde zich Rotterdamser dan
de Rotterdammers. Ook minister Algera mengde zich In deza
discussie: "Mijn aanvankelijke Indruk is dat het Sloegebled een
gunstig klimaat zal hebben voor een speciale categorie onder
nemingen". En hij voegde er droog aan toe: "De heer Van Rief
la'mei zijn gedachten hieromtrent al in een eindstadium heb ik
begrepen". Omdat de senaat besloot niet te repliceren kwam er
van de kant van de heer Schorer geen antwoord. De enige
spreker In tweede termijn zo was afgesproken zou de
heer De Vos van Steenwijk zijn. Deze liet weten: "De geachte
afgevaardigde de heer Schorer stelt zich voor te zijner tijd
de heer van Riel van antwoord te dienen". Het antwoord is
zou men kunnen zeggen "in natura" gekomen: er ligt thans
een Sloegebied, waarin zowel havens als Industrieën een plaats
hebben gevonden.
Het laatste woord van het parlement over het ontwerp-
deltawet kwam in de eerste kamer eveneens van De Vos van
Steenwijk: "Moge. dit resultaat tot zegen strekken van het
vaderland en er toe medewerken dat rampen, zoals wij In het
verleden hebben beleefd, kunnen worden voorkomen". Kort
daarop ondertekende de koningin de wet en was de afsluiting
van de zeegaten een wettelijk voorgeschreven maatregel g«»
worden.
provinciale
zeeuwse
oourant
bijlage t.g.v. ingebruikneming
64 ?ijdige rotatiepers
v ijdag 6 april i 973