1956
Deltaboys' en deltabeleid
m
Deltabeleid
geformuleerd
Nog een theme uit de delta
debatten van de jaren vijftig:
hoe kan Zeeland zo goed mo
gelijk profiteren van de kan
sen, die het deltaplan biedt.
Het antwoord op deze vraag
wordt niet onmiddellijk gege
ven, er is bezinning nodig in
kringen van bestuur en des
kundigen. Langzamerhand
echter - mede onder invloed
van denkbeelden elders - be
ginnen bepaalde plannen
vaste vorm aan te nemen en
gaat het provinciaal bestuur
van Zeeland er toe over een
duidelijk en bewust .delta
beleid" te formuleren.
PZC 4 oktober 1956
IEELAND ANTWOORD! OP DiLÏAPtAh
20 februari
De aanhoudende strenge vorst
noodzaakt tot voedseldroppings,
o.m. langs de oevers van de
Schelde om in nood verkerende
vogels van de hongerdood te
18 mei
Mr. F. Th. Dijckmeester geïnstal
leerd als burgemeester van Zie-
rikzee
19 mei
In Hulst beginnen de Reinaert-
dagen met een akademische zit-"
ting in het stadhuis
30 mei
Te Uzendijke is de rk huishoud
school Maria Ancilla geopend
8 juni
Het Holland-Huis te Scherpenisse
een nieuw gemeenschapshuis
is overgedragen aan de Ge
meenschap Eiland Tholen
21 juni
ZLM-dagen annex tentoonstel
ling te Domburg begonnen
29 juni
Landbouwmaatschappij De Bath-
polders bestaat vijftig jaar
23 augustus
Er wordt begonnen met de aan
leg van een werkhoven voor de
uitvoering van het Drie-Eilanden
plan. De naven komt in het Veer-
se Gat
4 oktober
Het provinciaal bestuur van Zee
land presenteert het programma
Studieobjecten van de Werk
groep Deltazaken
20 november
Te Zierikzee is een nieuwe tele
fooncentrale ingebruikgenomen
29 november
Tweehonderd vijftig Hongaarse
vluchtelingen zijn in Zeeland
aangekomen. Ze zijn onderge
bracht in kampen te Biggekerke,
Stoofpolder en Burghsluis
Zandkreek en Veerje Gat; induitrie- en havenbefc-
ken in de Westenchelde,- 5. haven- en industriege
bied kanaalzone Zeeuwich-Vlaanderen; 6. wegenscr.e-
mo buiten de centrale weg; 7. bekken van oestercul
tuur in de Grevelingen; 8. afsluiting oostelijk bekken
Oosterschelde; 9. afdamming Eendracht; 10. economi
sche positie Veere na uitvoering van Drie-eilanden
plan; 11. idem na afsluiting Oosterschelde; 1Z idem
na afsluiting Grevelingen; 13 inpoldering lond van
Soeftinge annex oeververbinding met Brooontse wol;
14. Schelde-Rijn-kanaal; 15 watersportrecreatie in del-
tameer.
Het progromma is in de loop van de jaren vele
malen bijgewerkt en de huidige versie wijkt don
ook sterk af van dit eerste pion. Toch is het oordig
de huidige situatie in en van Zeeland te vergelijken
met dit eerste schema. Doarbij volt dan op dat de
hoofdpunten óf in aanzet óf geheel zijn verwezen
lijkt. De centrale weg door de Oosterschelde bij
voorbeeld is de Zeelandbrug geworden, industrie- en
havengebieden zijn aan beide zijden van de Schelde
tot ontwikkeling gekomen, het Schelde-Rijn-konool
het okkoord was in 1956 nog niet getekend is
in aanleg, het Veerse Meer is een watersportgebied
van de eerste orde. Niets is daorentegen terechtge
komen van de oesterbossins, terwijl de inpoldering
van het land van Saeftinae is afgevoerd, zowei in
als buiten Zeeland. Daarentegen lijkt een oostelijk
bekken in een afgesloten Oosterschelde niet onmo
gelijk in verbana met de compartimentering, die
thans door rijkswaterstaat wordt bestudeerd.
Toen de eerste versie van het schemo studieob
jecten werd gepubliceerd was de instemming in
Zeeland vrij algemeen. Begrijpelijk: hier werd van
uit Zeeland zelf een antwoord gegeven op de
uitdagingen, die het deltaplan stelde. Eindelijk was
tot stond gekomen waarom na publikotie von het
deltaplan was gevraagd. Door dit alles ontstond in
deze provincie kwam na oktober 1956 een andere
sfeer, Zeeland had voor het eerst sinds anderhalve
eeuw een toekomstbeeld: na de ellende von oorlog
en ramp zog men nieuwe kansen, waren er nieuwe
mogelijkheden, een perspectief dat velen fascineer
de. Het schema studieobjecten is in menig opzicht
van enorme betekenis geweest: het betekende een
stroomversnelling von binnenuit. Zeeland schakelde
als het ware in een andere versnelling en kon
daarmee een zelfde tempo als andere landsdelen
van het lond tof stand brengen. Men besefte dat in
die jaren algemeen: vandaar dat de 'deltoboys' op
hun rondgangen door de provincie graag geziene
gasten woren, er werd aandachtig noor hen geluis
terd. Van 1956 tot aan het eind van de jaren zestig
toen kwam de eerste kentering in het toekomst-
denken heeft het schema studieobjecten Zeeland
en vooral het Zeeuwse beleid beheerst. Met krocht
werd het programma elders verdedigd, vooral in
Den Haag en niet zonder succes. Twee jaar reeds
na de verschijning van hef schema wordt één van
de belangrijkste projecten hef Sloeplan genoemd
in een ïndustriclisatienota van de regering,
nomelijk in de zevende: het Sloepion wordt dacrin
ingedeeld in de categorie 'projecten van uitzonder
lijke betekenis'. Vanof dat moment speelt het
Wesferscheldebekken zijn rol in hef nationale be
leid. Mede dank zij het werk van de deltaboys.
Men noemde ze de 'deltaboys': de leden van wat
officieel heette de 'werkgroep deltazaken'. Die bij
naam dook op zo eind 1956, toen de werkgroep
overal de provincie doortrok als een veelgevraagd
nummer: voorlichting over het deltaplan en de
gevolgen voor Zeeland. Ze vormden een goed op
elkaar ingespeeld stel, ieder een bepaald facet van
de deltatoeKomst belichtend met als slotnummer
het onvermijdelijke forum. Daar zaten ze dan
allemaal naast elkaar. De Vink van de PPD, Horn-
stra van de Stichting Zeeland, Snip van de provinci
ale waterstaat en Verburg van het ETI. Soms was
er ook een gedeputeerde bij. Van Poelje ging nogal
eens mee. De zaal was versierd met kaartenmateri-
aal met als hoofdnummer het schema 'studieobjec
ten'. Daar stonden alle delfamogelijkheden op inge
tekend, die kaart was de basis van alle voorlich
ting.
Ze hadden stuk voor stuk een eigen stijl. Verburg
Het zijn gedachten nogal eens een hoge vlucht
nemen, maar probeerde altijd een paar mooie
verhalen uit op de zaal. Dat was zo zijn gewoonte:
even aftasten in welke sfeer het publiek reageerde.
De Vink deed het meestal zakelijk, zijn voordracht
was goed ingedeeld en exact. Hornsfra behandelde
de sociale problemen, daarbij voortdurend een
Groningse 'n' producerend, want hij was in het
noord'n geboor'n. Tenslotte Snip, een mon die
voortreffelijk werd begrepen door de waterschaps
bestuurders. Hij had de gave om ingewikkelde
zaken heel eenvoudig voor te stellen, „Ik ben
eigenlijk maar de timmerman van het gezelschap",
zei hij aan ironisch.
Er is in die jaren vrij vesl aan deze deltavoor
lichting gedaan. Er besfond toen een grote homoge
niteit tussen de bestuurders gedeputeerde staten
enerzijds en anderzijds de werkgroep delfozaken,
de deskundigen. Die werkgroep was op een merk
waardige, haast tegenstribbelende maniet tot
stand gekomen. Omstreeks 1954 het jaar waarin
het deltaplan als derde interimadvies van de delta
commissie werd gepubliceerd deden zich een
aantal verschijnselen in Zeeland voor, die men bij
elkaar 'delta-onbehagen' zou kunnen noemen. Bij de
afdelingsbehandeling van de provinciale begroting
voor 1955 vroegen de statenleden of het niet nodig
was dat de gedeputeerde staten een speciale dienst
of een statencommissie in het leven zouden roepen
voor bestudering van de gevolgen, die het deltaplan
voor Zeeland zou hebben.
De overwegingen, die de statenleden tot deze
vraag hadden geleid, waren duidelijk: hef deltaplan
zou een grote verandering voor Zeeland kunnen
betekenen, het eiste derhalve speciale studie vanuit
een Zeeuwse visie, mede omdat aan Zeeland hoge
eisen zouden worden gesteld als gesprekspartner.
De regering zou met plannen komen, het provinci
aal bestuur van Zuid-Holland wellicht ook: in een
dergelijke situatie diende Zeeland op zijn belangen
te letten en goed beslagen ten ijs te komen.
Gedeputeerden evenwej hadden geen behoefte aan
een dienst, zo lieten zij weten, evenmin voelden zij
iets voor een commissie. Een teleurstellend ant
woord. De staten waren niet tevreden en kwamen
er bij de openbare behandeling op terug. Zij
betoogden dat de gevolgen van het deltaplan In
eigen provinciaal milieu dienden te worden bestu
deerd en voorts werd gesteld dat er gebrek was
aan voorlichting over hetgeen gedeputeerden als
hun 'deltabeleid' zagen.
Belangrijke suggesties kwamen met name van hef
statenlid Schorer: hij pleitte de instelling van een
vierde afdeling bij de provinciale griffie. Van de
kant van gedeputeerden kwam men echter niet
verder dan de mededeling dat hef college de zaak
nog eens zou bestuderen. Met name over een
'studiecommissie' wilde men zijn gedachten nog
eens laten gaan, maar gedeputeerde Van der Weel
hij beantwoordde de vragen wees er nog eens
op dat „het ontwerp-deltaplan nog maar vage,
elastische en weinig begrensde gedochten vermocht
op te roepen". Een tekenende opmerking: zij duidt
er op dat er eigenlijk nog weinig over de 'deltatoe
komst' van Zeeland was nagedacht.
Het jaar daarop op 26 april 1955 stelden
gedeputeerden de staten voor over te gaan tot
instelling van een contactcommissie deltaplan. Het
college had nog eens over de (door de staten
gevraagde) commissie nagedacht en meende dat het
contact over deltazaken tussen gedeputeerde en
provinciale stoten moor het beste kon geschieden
via een 'contactcommissie': die bestond ook voor
de bootdiensfen. De toenmalige gedeputeerde Hame
link formuleerde het aldus: „Er is ons gevraagd,
geef ons meer inlichtingen, zoekt een figuur waar
wij inlichtingen kunnen verkrijgen, welnu, die fi
guur willen wij geven in de vorm van een contact
commissie".
Die commissie heeft overigens geen enkel effect
gehad. !n feite spraken gedeputeerden en provincia
le staten op twee verschillende golflengten: bij
gedeputeerden werd primair gezocht naar een voor-
fichtingsmethode voor de statenleden, terwijl sta
tenleden prioriteit aan iets anders wilden geven.
Het ging hun er namelijk om dat een Zeeuws
'deltabeleid' zou worden geformuleerd, een Zeeuws
antwoord op de uitdagingen door het deltaplan
gesteld. En als men zover nog niet was, dan moest
in ieder geval zo spoedig mogelijk met de studie
worden begonnen, zo vond men. Hef onbehagen
bleef derhalve en nam in 1956 zelfs opvallende
vormen.
Wat gebeurde nomelijk in dat jaar? Het plan-
Langen werd gepubliceerd. Niemand weet vermoe
delijk nog precies wat dit plan in hield, maar in
april 1956 maakte het een overrompelende indruk.
Hef werd beschouwd als een visionair antwoord op
de konsen, die het deltaplan aan Zuid-Holland bood.
Langen svos planoloog van de provincie Zuid-Hol
land en ontwierp een haven- en industriebekken
rond het Haringvliet, waarbij hij aan Zeeland
uitsluitend een recreatieve taak toe kende. Het plan
was vooral Rotterdams gedacht. Kort voor de
zomerzitting van de staten men vergoderde toen
nog onder de werking van de oude provinciale wet,
die slechts twee zittingen kende stelde het
statenlid Schorer een aantal vragen over het inmid
dels befaamd geworden onderwerp. Die vragen
kunnen als volgt worden samengevat: wordt het nu
geen tijd én om een Zeeuwse deltovisie te ontwikkelen
én om tot een Zeeuwse beleidslijn te komen, moet
niet op korte termijn worden gestreefd naar een
Zeeuws deltabureau, woor de coördinatie van
Zeeuwse adviezen tot een concrete beleidslijn kan
leiden?
Merkwaardig moderne vragen i bijna twintig iaar
later maart 1973 kwamen soortgelijke proble
men aan de orde bij de Hedenesseconferentie over
het Zeeuwse welzijnsbeleid: hoe kunnen allerlei
denkbeelden komende van verschillende kanten
uit de samenleving worden omgezet in een
beleid? Ook elders spelen deze problemen: vorige
moand besloten de stoten van Friesland tof instel
ling van een eigen 'planbureau', een denkbeeld dat
destijds voor Zeeland al in de vragen van het
statenlid Schorer was opgenomen.
Die vragen hadden te maken met hetzelfde onbe
hagen dat hef jaar daarvoor had gespeeld: waarom
is er geen duidelijk Zeeuws deltabeleid? Gedepu
teerden beantwoordden de vragen vrij snel binnen
een week. Het antwoord was echter onbevredigend:
geen deltabureau, maar een breed-samengestelde
commissie met een deskundig secreiariaot. De com
missaris der koningin had daarover al iet» laten
weten tijdens een algemene vergadering van de
ZLM, op 21 juni 1956. Voorzitter ir. M. A. Geuze
had op de vragen van het statenlid Schorer inge
haakt, waarop commissaris De Casembroot ver
klaarde: „Wij overwegen op zeer korte termijn een
commissie in te stellen, waarin allerlei belangheb
benden zitting zullen nemen, zoals gemeenten,
waterschappen enzovoort, teneinde deze materie bre
der aan te pakken don tot op dit ogenblik it ge
daan".
De verschillende golflengten bleven: de stoten
wilden een Zeeuwse visie geformuleerd door het
provinciaal bestuur, daarnaast een voortdurende
opmerkzaamheid van het provinciaal bestuur op de
delta-ontwikkelingen men sprak in die dagen
voortdurend over de 'waakhond' alsmede een
goede coördinatie van ambtelijke adviezen. Gedepu
teerden daarentegen dachten meer aon een soort
deltacommissie, waarin gediscussieerd kon wor
den.
Op 27 juli 1956 kwamen de staten bijeen. De
zitting opende met een verklaring van de commissa
ris der koningin, die grote verbazing wekte: het
bleek dat gedeputeerde staten helemaal om waren
gegaan. De breed-samengestelde commissie was van
de baan en in plaats daarvan werd een 'dienst
delfaproblemen' aangekondigd waarin planologische
dienst, provinciale wotersfoat, ETI en Stichting
Zeeland als gelijkwaardige partners werden opgeno
men. De hoofden van deze diensten zouden eike
week bijeenkomen ter bespreking van de deltapro
blemen en eenmaal in de veertien dogen met
gedeputeerde stoten vergaderen. Zo ontstond de
werkgroep delfozaken, vriendelijk aangeduid ol» de
'deltaboys'.
Dat was juli 1956. Drie moanden later kwamen de
eerste resultaten naar buiten: het schema studieob
jecten. Tijdens een persconferentie te Middelburg in
oktober van hetzelfde jaar werd dit schema gepre
senteerd. Er werden vijftien punten aangegeven, die
in hef kader van het provinciaal beleid nader
bestudeerd dienden te worden: 1. centrale weg a'cwr
de Oosterschelde; 2. vaste en andere oeververbin
dingen in de Westerschelde; 3. ruimtelijke indeling
provinciale
zeeuwse
courant
bijlage t.g.v. ingebruikneming
64-zijdige rotatiepers
vrijdag 6 april 1973