„HITLER EN HET politie» ;e lot van belgië" HET LEERGEZAG VAN DE KERK GESCHIEDSCHRIJVING OVER BELGIË IN WERELDOORLOG II WEER TERUG NAAR SCHOOL? 16 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 17 FEBRUARI 1971 Koning Leopold III met zijn tweede vrouw, prinses Liliane De Rethy. waarmee hij op 6 december 1941 in het huwelijk trad. (Van onze correspondent) UTRECHT Koning Leopold van België capituleerde als opperbevel hebber van de Belgische strijdkrachten op 28 mei 1940, vier uur in de morgen. Hij deed dit zonder voorafgaand overleg met de Franse en Brit se legercommandanten, die door de capitulatie van de Belgen plotseling een gat zagen vallen in de verdediging van hun ingesloten gebied bij Duinkerken; hij deed het ook tegen de wens in van de Belgische regering. Op 25 mei al had de koning een stormachtig onderhoud gehad met drie leden van het kabinet, onder wie de premier Pierlot en de minister van buitenlandse zaken Spaak, die hem met alle kracht poogden te weerhou den van een capitulatie. De regering zou, mocht België worden bezet, met de Fransen mee gaan om van Frankrijk uit de strijd voort te zetten: de vorst, als staatshoofd, behoorde niet in Duitse handen te vallen, zo betoogden zij. Maar Leo pold zag geen andere weg dan capitulatie; hij bleef als opperbevelheb ber bij zijn troepen en werd mede-krijgsgevangene. Hij was overtuigd dat de geallieerde zaak was verloren. Wat er nog aan toekomst voor Bel gië zou zijn, lag in Duitse (Hitlers) hand. De grote belangstelling die de oorlogsgeschiedschrijving van dr. L. de Jong ondervindt, werpt wel eens de vraag op of die belangstelling ook in ons buurland België aanwezig is; omgekeerd of er in ons land interesse bestaat voor wat er in België gedurende de Duitse bezetting is geschied. De staatshoofden van beide lan den, koning Leopold en konin gin Wilhelmina, hadden in au gustus 1939 hun bemiddeling aangeboden om een oorlog ie voorkomen en hun regeringen hadden een politiek van strik te neutraliteit in acht geno men; beide landen werden toch op 10 mei 1940 door de Duitse strijdkrachten overrom peld. Nederland moest op 15 mei de wapens strekken, België op 28 mei en beide landen loer den bezet- Daarna lopen de gebeurtenissen in België en in ons land ver uiteen. De Belgen hebben voor het overgrote deel van de oorlog onder een Duits militair bestuur gestaan, terwijl Nederland een civiel bestuur kreeg. De Nederlandse regering en het staatshoofd, koningin Wilhelmina. zetten de strijd tegen Duitsland van bui ten bezet gebied voorthet Belgische staatshoofd, koning Leopold, was krijgsgevangene in België en had geen banden met de uitgeiveken Belgische regering. Direct na de oorlog werd België verscheurd door de „koningskwestie", waarbij het erom ging of Leopold al dan niet aanvaardbaar was als staatshoofd. Die s'rijd duurde van 1945 tot 1950; in die jaren is veel gepubliceerd over de Duitse bezetting van België en wat zich daarbij afspeelde. Dat in de politieke strijd om de troon die publikaties niet alle historisch verantwoord zijn geweest, staat nu wel vast. Maar wellicht daarom is in België de belangstelling voor de oorlogsgeschiedenis al eerder bevredigd geweest dan bij ons. Toch heeft dr. L. de Jong een Belgische tegenhanger ge kregen, toevalligerwijs ook in naam. De Belgische weten schapper dr. A. de Jonghe heeft zeer recentelijk het eer ste deel van zijn onderzoek gepubliceerd onder de titel „Hitier en het politieke lot van België", verschenen bij de uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen- Utrecht. Ook in dit deel. staat de oude koningskwestie weer centraal, want, zo schrijft dr. De Jonghe. toen wij begonnen de „Belgienpolitilc" van de Duitsers na te speuren, stuit ten wij al direct op de gebeur tenissen met en rond koning Leopold. Het werk van de Belgische navorser verschilt echter sterk van dat van dr. L. de Jong. omdat hij zich beperkt tot die „Belgienpolitik". waarbij hij er niet aan ontkomt om een vrij grondige revisie te geven van hetgeen er kort na de oorlog is verschenen. Het is een dik boek vol documentatie en bronvermelding, maar ook vol verrassingen voor wie zich wil verdiepen in de recente ge schiedenis van ons buur land. In het boek 'Hitier en het politieke lot van België' (deel 1) heeft de au teur, dr. De Jonghe, willen nagaan op welke gronden de Duitsers hun 'Belgiënpolitik' hebben uitgevoerd. Wij stuiten dan al gauw op die vele onduidelijke machtsverhoudingen in Hitiers nazi-rijk, veroorzaakt door het naast elkaar en soms te gen elkaar in werken van weer macht. partij, staatsorganen en SS. Het Duit-se leger had er grote bezwaren tegen om veroverde gebieden te moeten afstaan aan een civiel bestuur, zoals in Polen en Noorwegen was gebeurd: met. instemming van Hitler was voor de veld tocht in het Westen een militair bestuur voorbereid, onder meer voor Nederland en België. Wij weten dat het militaire bestuur in ons land maar negen dagen heeft ge duurd. Toen Hitier vernam dat de Nederlandse regering en de koningin naar Engeland waren uitgeweken, verschafte dit hem te genover de militairen een voorwendsel om toch een burgerlijk, politiek bestuur in te stellen: op 18 mei nam hij een van ziin plotselinge besluiten en benoemde Seyss- Inouart tot rijkscommissaris in Neder land. In België troffen de Duitsers na de capitulatie echter wel een staatshoofd aan: Leopold II. opperbevelhebber van de Bel gische strijdkrachten. Uit de gevonden do cumenten trekt De Jonghe de conclusie dat die aanwezigheid van de vorst voor Hitier mede aanleiding is geweest België „voorlopig" onder het opgezette militaire bestuur te laten. Er waren daar meer redenen voor: de oorlog tegen Frankrijk was nog aan de gang en België vormde belangrijk militair terrein, samen met Noord-Frankrijk; later in het jaar '40 zagen de militairen België als belangrijke springplank voor de invasie in Engeland (de operatie Zeeleeuw). België bleef dan ook voorshands onder generaal Von Falkenhausen, die ook twee Noordfranse kantons onder zich kreeg. De vroegere Duitse gebieden rond Eupen, Mal- médy en Moresnet werden op 18 mei al onmiddellijk bij Duitsland ingelijfd. De nazi-partij en het SS-opperhoofd Himmler legden zich overigens niet zo gemakkelijk bij Hitiers besluit neer. Himmler had drie dagen vóór de Belgische capitulatie al een lijstje bij Hitier gedeponeerd met kandida ten voor de functie van rijkscommissaris voor de Belgische bezette gebieden: vol gens hem maakte de Hamburgse gouwlei der Kaufmann de beste kans. Kaufmann. hierover ingelicht, en Himm Ier, overtuigd dat de Fuehrer zijn sugges ties wel zou volgen, begonnen al perso neel te werven voor het Belgische rijks commissariaat. Dit keer echter volgde Hit- Ier de militaire aanbevelingen al was het tegenstribbelend en hij stond in 1940, 1941 en in 1942 op het punt om het militaire bestuur te vervangen door een burgerlijk bestuur. Uiteindelijk is dit toch gebeurd; pas in juli 1944 kreeg België zijn rijkscommissaris. Acht weken later was het land bevrijd van de bezetting. POLITIEKE OVERWEGINGEN Er waren nog andere, politieke overwe gingen. Een civiel bestuur voor bezet ge bied duidde aan, dat zulk een gebied politiek „klaargemaakt" zou worden voor een zeer nauwe aansluiting bij het Duitse Rijk. Of dat een totale annexatie zou betekenen, is niet precies te zeggen; wèl dat de Duitsers die gebieden nooit meer dachten te verlaten. Met de „germaanse" landen als Noorwegen, Denemarken en Nederland lag dat voor de nazi's voor de hand, maar hoe zat dat met België? De Belgen konden als geheel toch niet voor een „germaans broedervolk" doorgaan, maar wel de Vlamingen. Zo maakten de Duitsers op Hitiers bevel van het begin af aan verschil tussen de Vlamingen en de Walen. De Vlaamse krijgsgevangenen werden (net als de Ne derlandse) vrijgelaten; de Waalse bleven in Duitsland gevangen: generaal Von Fal kenhausen kreeg opdracht de Vlaamse provincies en bevolking steeds voor te trekken boven de Waalse. Herhaaldelijk zijn er van Duitse kant denkbeelden ontwikkeld om België op te delen. Er zou of een „Vlaamse gouw" worden gesticht, dan wel Vlaanderen zou onder de heerschappij van Seyss-Inquart worden gebracht; de rest van België ging dan op in „Noord-Frankrijk". Daar bestaan geen nauwkeurige plannen voor, want, Hit Ier hield er niet van vooraf bekend te gaan maken wat hij zou gaan doen. Hijzelf zei hierover onder meer: „Als iemand ons zou vragen hoe wij ons een nieuw Europa denken, dan moeten we antwoorden dat we dit niet weten. Natuur lijk hebben we er wel een voorstelling van, maar als we die onder woorden brengen, hebben we meteen vijanden. Als we eerst maar de macht bezitten, dan zal men wel zien wat we er van maken...". Koning Leopold werd in 1940, op last van Hit-Ier, met zekere égards behandeld. Hij kreeg de kans om in het paleis te Laken te blijven wonen en genoot een zekere mate van vrijheid. Wel kreeg hij een Duitse adjudant toegevoegd, een mili taire diplomaat, kolonel Wemer Kiewitz. Een naam die zonderling genoeg ook in verband met de Nederlandse koningin heeft geklonken: in mei 1940, vlak voor de inval in net Westen, had Kiewitz de op dracht gekregen bij koningin Wilhelmina te informeren of zij een-Duitse bezetting van Nederland de facto zou willen erken nen, waartegenover de Duitsers de souve- reiniteit zouden willen garanderen. De Nederlandse regering heeft Kiewitz toen niet in Nederland toe willen laten. Zo duikt Kiewitz, die volgens dr. De Jonghe geen moeite spaarde om benoemd te wor den, vier weken later weer op als adju dant (lees: bewaker) van koning Leopold. Hij moest de bezoeken en de post van de koning regelen (lees: in de gaten houden), hij was de verbindingsman van de koning met eventuele Duitse contacten. Kiewitz kweet zich van zijn taak op een manier, die hem uiteindelijk de woede van Hitier en Himmler op de hals haalde. Hij werd een echte adjudant van de koning, in die zin, dat hij zich uiteindelijk meer in dienst zag van Leopold dan in die van Hitier. Hieraan schuldig bevonden, werd hij streng gestraft: gedegradeerd en bij een SS-strafbataljon aan het oostfront in gedeeld. Kiewitz overleefde het zowaar; na de oorlog heeft hij herhaaldelijk en kor daat ten gunste van Leopold getuigd. RODE DRAAD Het eerste deel van dr. De Jonghe's boek „Hit-ler en het politieke lot van België" bestrijkt zo'n lange periode niet; het bijna 500 pagina's omvattende werk (160 pagina's gevuld met noten en bron vermeldingen) omvat de capitulatie van 28 mei 1940 tot en met het bezoek van Leopold aan Hitier op 19 november 1940. De aanwezigheid van de koning in het bezette België loopt als een rode draad door het hele boek, dat voor een belang rijk deel een document is geworden in de hele Belgische koningskwestie. Leopolds oprechte wens het lot van zijn soldaten te delen, zijn pogingen om voor België te redden wat er te redden viel (overtuigd als hij was dat Duitsland het in Europa blijvend voor het zeggen zou hou den), zijn politieke voelhorens („De ko ning is het kristallisatiepunt van Belgiës stabiliseringspolitiek", kreeg Hitier tot zijn grote ergernis te horen), zijn uitvoerig en niet zelden wat langdradig beschreven en gedocumenteerd. Die reddingspogingen brachten Leopold op het verkeerde pad; hij brak met de uitgeweken regering, hij probeerde de Kongo neutraal te houden, hij vroeg en kreeg een gesprek met Hitler, dat hem later zeer kwalijk is genomen. Zoals ge zegd leverde dat gesprek niets op; Hitier vertrouwde de koning niet, noch de Laken se omgeving en had Kiewitz strenge or ders gegeven om de bewaking te verscher pen. Maar Hitler trad toch niet verder op; van Italiaanse kant (de Duitse bondge noot) was er voorspraak geweest ten gunste van Leopold, wiens zuster Marie José getrouwd was met kroonprins Um- berto van Italië. „Die verdomde koning! Had hij ook maar het land verlaten of had ik hem maar als krijgsgevangene behandeld. Nu zit ik met hem opgescheept, zijn aanwezigheid is een factor waarmee ik rekening moet houden", verzuchtte Hit ler nog in 1942. GEVANGEN LEOPOLD Twee jaar later waren de scrupules over en liet hij Leopold als gevangene wegvoe ren uit België, toen hij daar het civiele bestuur met een Rijkscommissaris instel de. De Jonghe wijst in zijn boek wel uitvoerig op het verschil tussen burgerlijk en militair bestuur van een bezet land. maar bepaalt zich tot de bestuurlijke ver schillen. Zijn boek houdt zich niet bezig met andere aspecten van de Duitse bezet ting. zoals de jodenvervolgingen, de ter reurmethoden van de Duitse politieorga- nen, de Arbeitseinsatz en de economische uitbuiting. Dat alles is er tijdens de militaire besturen evengoed geweest als onder de civiele; België heeft daaronder evenzeer geleden als Nederland. Het in het land blijven van het staatshoofd heeft daar niets aan kunnen veranderen; toen Leo pold eind 1940, zeer kort na zijn bezoek aan Hitier, een beroep deed op de Duitse Führer om het leven te sparen van vier ter dood veroordeelde Belgische krijgsge vangenen (wegens ontsnapping met ge weldpleging), kreeg hij geen gehoor. Het is bij het lezen van dit boek dan ook niet zelden dat de lezer een zucht van historische verlichting slaakt, omdat in mei 1940 (ondanks alle politieke tekortkomin gen en blunders) de Nederlandse regering en de Nederlandse koningin Wilhelmina vastberaden de geallieerde kant kozen en daarop al hun hoop, verwachting en staat kunde bouwden. Er is nooit enige twijfel aan geweest dat voor Nederland de oorlog voortduurde, al was het moederland dan bezet Hopelijk komt het tweede deel van De Jonghe's werk spoedig uit. Het geeft ons gelegenheid kennis te ne men van een stuk geschiedenis uit de oorlog die zich vlak naast onze grens voltrok, maar waarvan we bit ter weinig weten. De lezing van prof. dr. Hans Küng te Amsterdam, heeft ons weer eens doen grijpen naar zijn boek 'Onfeilbaar?' In dat vraagteken zit eigenlijk reeds heel de inhoud van dat hoek. De onfeilbaarheid van de paus is voor hem een vraag, zoals het in deze tijd voor menige medelevende rooms-katholiek een vraag wordt. Uit goede r-k mond hoorden we eens het grapje: de paus is onvijlbaar; je kunt er geen stukje afkrijgen. Het genoemde bock van Küng keert zich vooral tegen de encycliek Humanae Vitae, over de geboortenrege- ling. Het is zijn 'schoolvoorbeeld'. Maar hierbij blijft hij niet staan. Hij wil bezig zijn met het vraagstuk van het kerkelijk gezag. En zo stuiten we met hem telkens weer op het leerstuk, het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid, zoals dat op het eerste Va ticaans concilie in 1870 is afgekondigd. Dit is niet helemaal zonder strijd gegaan, maar tenslotte heeft de grote meerderheid van de aanwezige bisschoppen er zich bij neergelegd. Slechts een enkele heeft dit niet gedaan. Na die afkondiging is de Oud Ka tholieke Kerk, vooral in Duitsland. Oostenrijk en Zwitserland met hen die er zich niet bij konden neerleggen, versterkt. Küng ziet, en hij haalt daarvoor vele getuigen aan, dat de encycliek over de geboortenregeling van alle kanten wordt aangevochten in zijn kerk, zij het dan ook dat men dit nog al eens doet met opper vlakkige argumenten. Maar in ieder geval meent hij te kunnen vaststellen dat deze encycliek als een twijfelachtige wet wordt beschouwd en een twijfelachtige wet kan niet bindend zijn. De vraag of een ency cliek valt onder het leerstuk van de onfeil baarheid, laten we ter zijde. In ieder geval is deze, volgens Küng, een stuk waar geen rechtgeaard rooms-katholiek buitenom kan gaan. Des te meer komt bij hem de vraag op naar het leergezag van de paus en aan hem hangt, zoals hij verder aantoont, heel het leergezag van zijn kerk. Het episco paat heeft slechts leergezag indien dit 'in eenheid' is met dat van de paus of met dat van een oecumenisch concilie. Wat het leergezag betreft, zit de r-k kerk goed in elkaar. Theoretisch sluit het als een bus. Maar praktisch mankeert er nog wel het één en ander aan. Het is daarom dat Küng zijn boek geschreven heeft. Als we het hebben over het leergezag van de kerk, moeten we aan een breder ter rein denken dan dat we alleen naar Rome zouden willen zien. De vraag van het leer gezag is een vraag waarmee iedere kerk te maken heeft en wanneer we zo eens de ge schiedenis van de kerken nagaan, kunnen we opmerken dat zeker tot in de 18e eeuw de kerken die er toen waren over een zeker leergezag hebben beschikt, waarvoor de leden zich in het algemeen bogen. Dat geldt zeker voor de predikanten. Een aan klacht wegens onrechtzinnigheid was voor hen een erge zaak, want dan ging ook hier de kerkelijke inquisitie werken. Haar tuchtmiddelen waren wel geen strop of brandstapel, maar afzetting en verbanning, met alle gevolgen van dien, waren ook zwaar en moeilijk te verteren. Welke is het gezag van een generale synode, van een particuliere synode, van een classicale vergadering, van een kerkeraad of hoe die 'meerdere vergaderingen' in de verschillen de kerken dan ook mogen heten? In wezen ligt hier hetzelfde vraagstuk als wanneer men achter de onfeilbaarheid van de paus een groot vraagteken zet. In alle kerken ligt er de vraag naar het gezagheb bende woord, naar het woord waaraan men een houvast heeft, zodat men precies weet hoe men gelovende moet denken en hoe men doen moet. In iedere kerk kent men een zekere traditie, tenminste, men heeft die vroeger gekend. En vanuit die traditie werd vroeger een antwoord gege ven. Iedere predikant zal wel eens gemeen-, teleden bij zioh hebben gehad die in twij fel waren over hun geloof of. wat nog vaker zal zijn voorgekomen, die in twijfel waren over hetgeen zij moesten doen of niet moesten doen. Ons zijn gevallen be kend die op hetzelfde terrein lagen dat bestreken wordt door de pauselijke ency cliek Humanae Vitae. En wanneer hij hen dan vertelde dat zij dit voor zichzelf moesten uitmaken, samen met God, voel den zij zich toch wel enigszins met een kluitje in het riet gestuurd. Toch blijft het waar dat niemand voor een ander beslis singen kan en mag nemen. Het komt ons echter voor dat juist die begeerte naar een besüssend kerkelijk gezag dat zegt wat wij wel of niet moeten geloven en doen één van de oorzaken (er waren ook nog wel andere en zwaarder wegende) is geweest van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid. Küng merkt ergens op: ,3ij voorbaat zij gezegd dat zelfs christe nen buiten de katholieke kerk zeer blij zouden zijn, als iemand in de christenheid deze petrinische (paus als opvolger van Petrus) dienst in evangelische gezindheid en houding op zich zou nemen: vanuit sterk geloof de broeders versterken, troos ten, bemoedigen'. Johannes XXXIII was voor hem in de nieuwere tijd het enige ondubbelzinnige, goede voorbeeld. En hij heeft dit gedaan zonder enig beroep op zijp onfeilbaarheid, zelfs met uitdrukkelijk afzien van onfeilbare uitspraken. Küng haalt ergens een enquête aan die gehouden is na het verschijnen van de encycliek Humanae Vitae. Niet minder dan 55 pet van de ondervraagde rooms-katholieken blijkt niet meer te geloven in de onfeil baarheid van de paus. Ook de protestantse kerken (om bij deze maar te blijven) hebben te maken met de onfeilbaarheid. Niet dat de onfeilbaarheid van de paus voor hen enig probleem zou zijn. Met de oosters Orthodoxe kerken wijzen zij deze volkomen af. Maar zij hebben wel degelijk te maken met het leergezag van hun kerk. Zij hebben l maken met het 'ontwijfelbare Woord', het Woord waaraan niet getwijfeld kan en mag worden, waarvan de kerk de draag ster moet zijn. Trouwens ook bij Rome gaat het om het leergezag van de kerk in haar geheel, wat dan wordt toegespitst in de paus, al dan niet met de bisschoppen te zamen. Eén van de bezwaren tegen het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid, buiten de r-k kerk, is altijd geweest dat dit leerstuk geen grond vindt in de H, Schrift. Deze wordt in het betreffende cortciliestuk van 1870 weinig aangehaald, en voor zover dat nog geschiedt, kunnen er terecht vragen worden gesteld. Dit weet ook Küng wel en hij tekent er bij aan dat Rome op deze rechtmatige vragen die sinds de reformatie zijn gesteld, geen antwoord heeft gegeven. Het protestantisme heeft zich dan gewor pen op de H. Schrift als het onfeilbare Woord. Door Woord en Geest werkt Chris tus in zijn kerk. Van een overdracht van Christus' profetische ambt aan de kerk, heeft men niet willen weten, „omdat de verhoogde Heer na zijn hemelvaart nog zelf in zijn kerk present is en werkzaam door Woord en Geest". Hij is de enige, grote waarheidsgetuige. Maar ook hiermee kwam men niet klaar, omdat iedere ketter in de Schrift zijn letter wel wist te vinden Bovendien vinden we in de bijbel niet zo maar breder uitgewerkte belijdeniselemen ten. We vinden er slechts zeer korte ge- loofsuitroepen. En zo moest men er wel toe komen althans iets van het geloof dat men beleed wat breedvoeriger op schriit te stellen en dat zijn dan geworden de belijdenisgeschriften zoals wij die nu nog kennen. Wanneer het nu gaat om het leergezag van de kerk, heeft menigeen zich vastgeklampt aan die belijdenisgeschriften. „Schrift en belijdenis is een leuze geworden, waarbij wel eens vergeten werd dat het woord van de Schrift altijd boven dat van de belijde nis moest worden genomen. Toen ze wen den opgesteld heeft men die belijdenisge schriften zeker niet als onfeilbaar be schouwd. Er werd gesteld dat ze veran derd zouden kunnen worden, maar daan van is later, op kleine uitzonderingen-na, niet veel gekomen. Er is dus helemaal geen reden zich in deze belijdenisgeschrif ten vast te bijten alsof deze het laatste woord zouden zijn. Dat ze hun waarde hebben gehad en nog hebben, is zeker en die hebben ze ook voor ons. Maar, het zal altijd moeilijk blijken zijn geloof (de Nederlandse geloofsbelijdenis was een per soonlijk geschrift oorspronkelijk) op de juiste wijze zó te formuleren, dat een ander er precies in leest wat er mee is bedoeld. We moeten er wel voor waken dat enig belijdenisgeschrift wordt wat de paus is geworden in de r-k kerk. Het spreken van het laatste woord, dat geldig is voor alle tijden, is een moelijke zaak. Het leergezag van de kerk zal altijd een 'gezag in vrijheid' moeten zijn. Bij dit woord van Küng sluiten we ons graag aan. Geloof mag dan wezen een gegrepen zijn, het blijft ook altijd een daad van vrije instemming, waarmee wij ons aansluiten bij het geloof van de kerk. Een blinde gehoorzaamheid alleen heeft geen innerlij ke waarde. Dit wil echter ook weer niet zeggen dat de kerk een spreekruimte is voor alle mogelijke wijzen van geloven. De kerk zal moeten voortgaan vertrouwend op de eigen kracht van het Evangelie, zelfs dan, wanneer het gebrekkig wordt ver tolkt. Het moet T>eschouwd worden als een dwaalweg wanneer een kerk, zonder daartoe gedwongen te zijn, dogma's produ ceert in het bijzonder als hierdoor de splitsing in de christenheid dieper gemaakt wordt'. Küng doelt hiermee op de dogma's over paus en Maria, maar laten we wél weten dat dit ook geldt voor andere kerken dan de zijne. En als er gesproken wordt, laat het dan zijn in oecumenische verbondenheid met heel de christenheid, jl Wanneer straks een. kind met zijn paasrapport thuis komt, weet het dat zijn ouders vooral voor twee cijfers belangstelling heb ben. Dat zijn niet de cijfers voor gedrag en vlijt als ze nog gegeven worden. Maar de cijfers voor rekenen en taal. Wanneer daar twee achten voor gegeven zijn, wordt vaak al het overige snel vergeten. Want met een goed cijfer voor reke nen en taal breng je het een lieel eind in onze samenle ving. Merkwaardig hoe volwasse nen wel menen te weten welke de belangrijkste vak ken van het kinderrapport zijn, maar weinig aandacht besteden aan de vraag wel ke gegevens in hel grote mensenrapport van beslis sende betekenis zijn. Komt dit misschien omdat wij te snel met rekenen en taal in ons leven zijn ge reed gekomen? Wij hebben taal geleerd, werkwoorden leren vervoe gen, de werkiooorden 'heb ben' en 'zijn'. Het heeft ons uren gekost voordat het 'ik heb. jij hebt. wij hebben' vertrouwde klanken voor ons waren, geworden. Ein delijk hadden wij het on der de knie en wij dachten dat wij er waren. Maar aan de eigenlijke vraag om 'welke' werkwoorden het in ons leven moest gaan wa ren wij niet toegekomen. Komt het daardoor, dat het 'hebben' grondpatroon van ons leven is geworden en het 'zijn' niet? De bijbel se boodschap wil ons terug brengen in de school om de taal van het leven volle dig te leren. Daar kunnen wij ontdekken, dat niet het 'hebben' maar het 'zijn' van beslissende betekenis is, omdat God zich niet de naam liet geven 'Ik heb', maar 'Ilc ben'. Daarom is het ook in het mensenleven een groot gevaar als wij ons leven gaan vervoegen met 'hebben' en niet met 'zijn'. Niemand heeft zo weinig 'gehad' als Jezus Christus, maar juist daar door kon hij het brood des levens voor velen 'zijn'. Moeten wij ook niet naar school terug om het reke nen verder le leren? Wij menen klaar te zijn als wij kunnen optellen en aftrek ken. vermenigvuldigen en delen. Maar de beslissende vraag van het mensenleven of wij moeten blijven op tellen en vermenigvuldigen of dat ivij eindelijk eens moeten gaan aftrekken en delen is blijven rusten. Is het ook hier niet de bijbel se boodschap, die ons op nieuw in de school terug roept? Zullen wij het re kenen niet nieuw moeten leren bij de vragen van inflatie en derde wereld, belastingpolitiek en loons verhoging? Hier zal het er om gaan of wij niet alleen optellen kunnen en verme nigvuldigen (loonsverho ging in centen of procen ten maar of wij ook nog delen kunnen! Delen, opdat er meer ge rechtigheid ontstaat. Chris tus verstond de kunst voor anderen te vermenigvuldi gen, maar dit was slechts mogelijk door zelfs het laatste wat hij had, zijn lichaam, te delen. Wordt het niet de hoogste tild voor volwassenen terug te keren naar de school om verder le leren rekenen èn taal, de twee hoofdvakken van het leven, waarvoor ivïj voldoende moeten zien te halen soil er toekomst zijn voor ons aarde, een toekomst van deze toereld van God. A. van Santen, Middelhui"

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1973 | | pagina 16