„HITLER
EN
HET
politie»
;e
lot
van
belgië"
HET LEERGEZAG
VAN DE KERK
GESCHIEDSCHRIJVING OVER BELGIË
IN WERELDOORLOG II
WEER TERUG
NAAR SCHOOL?
16
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT ZATERDAG 17 FEBRUARI 1971
Koning Leopold III met zijn tweede vrouw, prinses Liliane De Rethy.
waarmee hij op 6 december 1941 in het huwelijk trad.
(Van onze correspondent)
UTRECHT Koning Leopold van België capituleerde als opperbevel
hebber van de Belgische strijdkrachten op 28 mei 1940, vier uur in de
morgen. Hij deed dit zonder voorafgaand overleg met de Franse en Brit
se legercommandanten, die door de capitulatie van de Belgen plotseling
een gat zagen vallen in de verdediging van hun ingesloten gebied bij
Duinkerken; hij deed het ook tegen de wens in van de Belgische regering.
Op 25 mei al had de koning een stormachtig onderhoud gehad met drie
leden van het kabinet, onder wie de premier Pierlot en de minister van
buitenlandse zaken Spaak, die hem met alle kracht poogden te weerhou
den van een capitulatie.
De regering zou, mocht België worden bezet, met de Fransen mee gaan
om van Frankrijk uit de strijd voort te zetten: de vorst, als staatshoofd,
behoorde niet in Duitse handen te vallen, zo betoogden zij. Maar Leo
pold zag geen andere weg dan capitulatie; hij bleef als opperbevelheb
ber bij zijn troepen en werd mede-krijgsgevangene. Hij was overtuigd
dat de geallieerde zaak was verloren. Wat er nog aan toekomst voor Bel
gië zou zijn, lag in Duitse (Hitlers) hand.
De grote belangstelling die
de oorlogsgeschiedschrijving
van dr. L. de Jong ondervindt,
werpt wel eens de vraag op of
die belangstelling ook in ons
buurland België aanwezig is;
omgekeerd of er in ons land
interesse bestaat voor wat er
in België gedurende de Duitse
bezetting is geschied. De
staatshoofden van beide lan
den, koning Leopold en konin
gin Wilhelmina, hadden in au
gustus 1939 hun bemiddeling
aangeboden om een oorlog ie
voorkomen en hun regeringen
hadden een politiek van strik
te neutraliteit in acht geno
men; beide landen werden
toch op 10 mei 1940 door de
Duitse strijdkrachten overrom
peld.
Nederland moest op 15 mei
de wapens strekken, België op
28 mei en beide landen loer
den bezet- Daarna lopen de
gebeurtenissen in België en in
ons land ver uiteen. De Belgen
hebben voor het overgrote
deel van de oorlog onder een
Duits militair bestuur gestaan,
terwijl Nederland een civiel
bestuur kreeg. De Nederlandse
regering en het staatshoofd,
koningin Wilhelmina. zetten de
strijd tegen Duitsland van bui
ten bezet gebied voorthet
Belgische staatshoofd, koning
Leopold, was krijgsgevangene
in België en had geen banden
met de uitgeiveken Belgische
regering.
Direct na de oorlog werd
België verscheurd door de
„koningskwestie", waarbij het
erom ging of Leopold al dan
niet aanvaardbaar was als
staatshoofd. Die s'rijd duurde
van 1945 tot 1950; in die jaren
is veel gepubliceerd over de
Duitse bezetting van België en
wat zich daarbij afspeelde.
Dat in de politieke strijd om
de troon die publikaties niet
alle historisch verantwoord
zijn geweest, staat nu wel
vast. Maar wellicht daarom is
in België de belangstelling
voor de oorlogsgeschiedenis al
eerder bevredigd geweest dan
bij ons.
Toch heeft dr. L. de Jong
een Belgische tegenhanger ge
kregen, toevalligerwijs ook in
naam. De Belgische weten
schapper dr. A. de Jonghe
heeft zeer recentelijk het eer
ste deel van zijn onderzoek
gepubliceerd onder de titel
„Hitier en het politieke lot
van België", verschenen bij de
uitgeverij De Nederlandsche
Boekhandel, Antwerpen-
Utrecht. Ook in dit deel. staat
de oude koningskwestie weer
centraal, want, zo schrijft dr.
De Jonghe. toen wij begonnen
de „Belgienpolitilc" van de
Duitsers na te speuren, stuit
ten wij al direct op de gebeur
tenissen met en rond koning
Leopold.
Het werk van de Belgische
navorser verschilt echter sterk
van dat van dr. L. de Jong.
omdat hij zich beperkt tot die
„Belgienpolitik". waarbij hij er
niet aan ontkomt om een vrij
grondige revisie te geven van
hetgeen er kort na de oorlog
is verschenen. Het is een dik
boek vol documentatie en
bronvermelding, maar ook vol
verrassingen voor wie zich wil
verdiepen in de recente ge
schiedenis van ons buur
land.
In het boek 'Hitier en het politieke
lot van België' (deel 1) heeft de au
teur, dr. De Jonghe, willen nagaan
op welke gronden de Duitsers hun
'Belgiënpolitik' hebben uitgevoerd.
Wij stuiten dan al gauw op die vele
onduidelijke machtsverhoudingen
in Hitiers nazi-rijk, veroorzaakt
door het naast elkaar en soms te
gen elkaar in werken van weer
macht. partij, staatsorganen en SS.
Het Duit-se leger had er grote bezwaren
tegen om veroverde gebieden te moeten
afstaan aan een civiel bestuur, zoals in
Polen en Noorwegen was gebeurd: met.
instemming van Hitler was voor de veld
tocht in het Westen een militair bestuur
voorbereid, onder meer voor Nederland en
België. Wij weten dat het militaire bestuur
in ons land maar negen dagen heeft ge
duurd.
Toen Hitier vernam dat de Nederlandse
regering en de koningin naar Engeland
waren uitgeweken, verschafte dit hem te
genover de militairen een voorwendsel om
toch een burgerlijk, politiek bestuur in te
stellen: op 18 mei nam hij een van ziin
plotselinge besluiten en benoemde Seyss-
Inouart tot rijkscommissaris in Neder
land.
In België troffen de Duitsers na de
capitulatie echter wel een staatshoofd aan:
Leopold II. opperbevelhebber van de Bel
gische strijdkrachten. Uit de gevonden do
cumenten trekt De Jonghe de conclusie
dat die aanwezigheid van de vorst voor
Hitier mede aanleiding is geweest België
„voorlopig" onder het opgezette militaire
bestuur te laten. Er waren daar meer
redenen voor: de oorlog tegen Frankrijk
was nog aan de gang en België vormde
belangrijk militair terrein, samen met
Noord-Frankrijk; later in het jaar '40
zagen de militairen België als belangrijke
springplank voor de invasie in Engeland
(de operatie Zeeleeuw).
België bleef dan ook voorshands onder
generaal Von Falkenhausen, die ook twee
Noordfranse kantons onder zich kreeg. De
vroegere Duitse gebieden rond Eupen, Mal-
médy en Moresnet werden op 18 mei al
onmiddellijk bij Duitsland ingelijfd. De
nazi-partij en het SS-opperhoofd Himmler
legden zich overigens niet zo gemakkelijk
bij Hitiers besluit neer. Himmler had drie
dagen vóór de Belgische capitulatie al een
lijstje bij Hitier gedeponeerd met kandida
ten voor de functie van rijkscommissaris
voor de Belgische bezette gebieden: vol
gens hem maakte de Hamburgse gouwlei
der Kaufmann de beste kans.
Kaufmann. hierover ingelicht, en Himm
Ier, overtuigd dat de Fuehrer zijn sugges
ties wel zou volgen, begonnen al perso
neel te werven voor het Belgische rijks
commissariaat. Dit keer echter volgde Hit-
Ier de militaire aanbevelingen al was
het tegenstribbelend en hij stond in
1940, 1941 en in 1942 op het punt om het
militaire bestuur te vervangen door een
burgerlijk bestuur. Uiteindelijk is dit toch
gebeurd; pas in juli 1944 kreeg België zijn
rijkscommissaris. Acht weken later was
het land bevrijd van de bezetting.
POLITIEKE OVERWEGINGEN
Er waren nog andere, politieke overwe
gingen. Een civiel bestuur voor bezet ge
bied duidde aan, dat zulk een gebied
politiek „klaargemaakt" zou worden voor
een zeer nauwe aansluiting bij het Duitse
Rijk. Of dat een totale annexatie zou
betekenen, is niet precies te zeggen; wèl
dat de Duitsers die gebieden nooit meer
dachten te verlaten. Met de „germaanse"
landen als Noorwegen, Denemarken en
Nederland lag dat voor de nazi's voor de
hand, maar hoe zat dat met België? De
Belgen konden als geheel toch niet voor
een „germaans broedervolk" doorgaan,
maar wel de Vlamingen.
Zo maakten de Duitsers op Hitiers bevel
van het begin af aan verschil tussen de
Vlamingen en de Walen. De Vlaamse
krijgsgevangenen werden (net als de Ne
derlandse) vrijgelaten; de Waalse bleven
in Duitsland gevangen: generaal Von Fal
kenhausen kreeg opdracht de Vlaamse
provincies en bevolking steeds voor te
trekken boven de Waalse.
Herhaaldelijk zijn er van Duitse kant
denkbeelden ontwikkeld om België op te
delen. Er zou of een „Vlaamse gouw"
worden gesticht, dan wel Vlaanderen zou
onder de heerschappij van Seyss-Inquart
worden gebracht; de rest van België ging
dan op in „Noord-Frankrijk". Daar bestaan
geen nauwkeurige plannen voor, want, Hit
Ier hield er niet van vooraf bekend te
gaan maken wat hij zou gaan doen.
Hijzelf zei hierover onder meer: „Als
iemand ons zou vragen hoe wij ons een
nieuw Europa denken, dan moeten we
antwoorden dat we dit niet weten. Natuur
lijk hebben we er wel een voorstelling
van, maar als we die onder woorden
brengen, hebben we meteen vijanden. Als
we eerst maar de macht bezitten, dan zal
men wel zien wat we er van maken...".
Koning Leopold werd in 1940, op last
van Hit-Ier, met zekere égards behandeld.
Hij kreeg de kans om in het paleis te
Laken te blijven wonen en genoot een
zekere mate van vrijheid. Wel kreeg hij
een Duitse adjudant toegevoegd, een mili
taire diplomaat, kolonel Wemer Kiewitz.
Een naam die zonderling genoeg ook in
verband met de Nederlandse koningin
heeft geklonken: in mei 1940, vlak voor de
inval in net Westen, had Kiewitz de op
dracht gekregen bij koningin Wilhelmina
te informeren of zij een-Duitse bezetting
van Nederland de facto zou willen erken
nen, waartegenover de Duitsers de souve-
reiniteit zouden willen garanderen.
De Nederlandse regering heeft Kiewitz
toen niet in Nederland toe willen laten. Zo
duikt Kiewitz, die volgens dr. De Jonghe
geen moeite spaarde om benoemd te wor
den, vier weken later weer op als adju
dant (lees: bewaker) van koning Leopold.
Hij moest de bezoeken en de post van de
koning regelen (lees: in de gaten houden),
hij was de verbindingsman van de koning
met eventuele Duitse contacten.
Kiewitz kweet zich van zijn taak op een
manier, die hem uiteindelijk de woede van
Hitier en Himmler op de hals haalde. Hij
werd een echte adjudant van de koning, in
die zin, dat hij zich uiteindelijk meer in
dienst zag van Leopold dan in die van
Hitier. Hieraan schuldig bevonden, werd
hij streng gestraft: gedegradeerd en bij
een SS-strafbataljon aan het oostfront in
gedeeld. Kiewitz overleefde het zowaar; na
de oorlog heeft hij herhaaldelijk en kor
daat ten gunste van Leopold getuigd.
RODE DRAAD
Het eerste deel van dr. De Jonghe's
boek „Hit-ler en het politieke lot van
België" bestrijkt zo'n lange periode niet;
het bijna 500 pagina's omvattende werk
(160 pagina's gevuld met noten en bron
vermeldingen) omvat de capitulatie van 28
mei 1940 tot en met het bezoek van
Leopold aan Hitier op 19 november 1940.
De aanwezigheid van de koning in het
bezette België loopt als een rode draad
door het hele boek, dat voor een belang
rijk deel een document is geworden in de
hele Belgische koningskwestie.
Leopolds oprechte wens het lot van zijn
soldaten te delen, zijn pogingen om voor
België te redden wat er te redden viel
(overtuigd als hij was dat Duitsland het in
Europa blijvend voor het zeggen zou hou
den), zijn politieke voelhorens („De ko
ning is het kristallisatiepunt van Belgiës
stabiliseringspolitiek", kreeg Hitier tot zijn
grote ergernis te horen), zijn uitvoerig en
niet zelden wat langdradig beschreven en
gedocumenteerd.
Die reddingspogingen brachten Leopold
op het verkeerde pad; hij brak met de
uitgeweken regering, hij probeerde de
Kongo neutraal te houden, hij vroeg en
kreeg een gesprek met Hitler, dat hem
later zeer kwalijk is genomen. Zoals ge
zegd leverde dat gesprek niets op; Hitier
vertrouwde de koning niet, noch de Laken
se omgeving en had Kiewitz strenge or
ders gegeven om de bewaking te verscher
pen.
Maar Hitler trad toch niet verder op;
van Italiaanse kant (de Duitse bondge
noot) was er voorspraak geweest ten
gunste van Leopold, wiens zuster Marie
José getrouwd was met kroonprins Um-
berto van Italië. „Die verdomde koning!
Had hij ook maar het land verlaten of
had ik hem maar als krijgsgevangene
behandeld. Nu zit ik met hem opgescheept,
zijn aanwezigheid is een factor waarmee
ik rekening moet houden", verzuchtte Hit
ler nog in 1942.
GEVANGEN LEOPOLD
Twee jaar later waren de scrupules over
en liet hij Leopold als gevangene wegvoe
ren uit België, toen hij daar het civiele
bestuur met een Rijkscommissaris instel
de. De Jonghe wijst in zijn boek wel
uitvoerig op het verschil tussen burgerlijk
en militair bestuur van een bezet land.
maar bepaalt zich tot de bestuurlijke ver
schillen. Zijn boek houdt zich niet bezig
met andere aspecten van de Duitse bezet
ting. zoals de jodenvervolgingen, de ter
reurmethoden van de Duitse politieorga-
nen, de Arbeitseinsatz en de economische
uitbuiting.
Dat alles is er tijdens de militaire
besturen evengoed geweest als onder de
civiele; België heeft daaronder evenzeer
geleden als Nederland. Het in het land
blijven van het staatshoofd heeft daar
niets aan kunnen veranderen; toen Leo
pold eind 1940, zeer kort na zijn bezoek
aan Hitier, een beroep deed op de Duitse
Führer om het leven te sparen van vier
ter dood veroordeelde Belgische krijgsge
vangenen (wegens ontsnapping met ge
weldpleging), kreeg hij geen gehoor.
Het is bij het lezen van dit boek dan
ook niet zelden dat de lezer een zucht van
historische verlichting slaakt, omdat in mei
1940 (ondanks alle politieke tekortkomin
gen en blunders) de Nederlandse regering
en de Nederlandse koningin Wilhelmina
vastberaden de geallieerde kant kozen en
daarop al hun hoop, verwachting en staat
kunde bouwden. Er is nooit enige twijfel
aan geweest dat voor Nederland de oorlog
voortduurde, al was het moederland dan
bezet
Hopelijk komt het tweede deel van
De Jonghe's werk spoedig uit. Het
geeft ons gelegenheid kennis te ne
men van een stuk geschiedenis uit
de oorlog die zich vlak naast onze
grens voltrok, maar waarvan we bit
ter weinig weten.
De lezing van prof. dr. Hans Küng te Amsterdam, heeft ons weer eens doen grijpen naar
zijn boek 'Onfeilbaar?' In dat vraagteken zit eigenlijk reeds heel de inhoud van dat hoek.
De onfeilbaarheid van de paus is voor hem een vraag, zoals het in deze tijd voor menige
medelevende rooms-katholiek een vraag wordt. Uit goede r-k mond hoorden we eens
het grapje: de paus is onvijlbaar; je kunt er geen stukje afkrijgen. Het genoemde bock
van Küng keert zich vooral tegen de encycliek Humanae Vitae, over de geboortenrege-
ling. Het is zijn 'schoolvoorbeeld'. Maar hierbij blijft hij niet staan. Hij wil bezig zijn
met het vraagstuk van het kerkelijk gezag. En zo stuiten we met hem telkens weer op
het leerstuk, het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid, zoals dat op het eerste Va
ticaans concilie in 1870 is afgekondigd. Dit is niet helemaal zonder strijd gegaan,
maar tenslotte heeft de grote meerderheid van de aanwezige bisschoppen er zich bij
neergelegd. Slechts een enkele heeft dit niet gedaan. Na die afkondiging is de Oud Ka
tholieke Kerk, vooral in Duitsland. Oostenrijk en Zwitserland met hen die er zich niet
bij konden neerleggen, versterkt.
Küng ziet, en hij haalt daarvoor vele
getuigen aan, dat de encycliek over de
geboortenregeling van alle kanten wordt
aangevochten in zijn kerk, zij het dan ook
dat men dit nog al eens doet met opper
vlakkige argumenten. Maar in ieder geval
meent hij te kunnen vaststellen dat deze
encycliek als een twijfelachtige wet wordt
beschouwd en een twijfelachtige wet kan
niet bindend zijn. De vraag of een ency
cliek valt onder het leerstuk van de onfeil
baarheid, laten we ter zijde. In ieder geval
is deze, volgens Küng, een stuk waar geen
rechtgeaard rooms-katholiek buitenom kan
gaan. Des te meer komt bij hem de vraag
op naar het leergezag van de paus en aan
hem hangt, zoals hij verder aantoont, heel
het leergezag van zijn kerk. Het episco
paat heeft slechts leergezag indien dit 'in
eenheid' is met dat van de paus of met
dat van een oecumenisch concilie. Wat het
leergezag betreft, zit de r-k kerk goed in
elkaar. Theoretisch sluit het als een bus.
Maar praktisch mankeert er nog wel het
één en ander aan. Het is daarom dat
Küng zijn boek geschreven heeft.
Als we het hebben over het leergezag van
de kerk, moeten we aan een breder ter
rein denken dan dat we alleen naar Rome
zouden willen zien. De vraag van het leer
gezag is een vraag waarmee iedere kerk te
maken heeft en wanneer we zo eens de ge
schiedenis van de kerken nagaan, kunnen
we opmerken dat zeker tot in de 18e eeuw
de kerken die er toen waren over een zeker
leergezag hebben beschikt, waarvoor de
leden zich in het algemeen bogen. Dat
geldt zeker voor de predikanten. Een aan
klacht wegens onrechtzinnigheid was voor
hen een erge zaak, want dan ging ook hier
de kerkelijke inquisitie werken. Haar
tuchtmiddelen waren wel geen strop of
brandstapel, maar afzetting en verbanning,
met alle gevolgen van dien, waren ook
zwaar en moeilijk te verteren. Welke is
het gezag van een generale synode, van
een particuliere synode, van een classicale
vergadering, van een kerkeraad of hoe die
'meerdere vergaderingen' in de verschillen
de kerken dan ook mogen heten? In
wezen ligt hier hetzelfde vraagstuk als
wanneer men achter de onfeilbaarheid van
de paus een groot vraagteken zet. In alle
kerken ligt er de vraag naar het gezagheb
bende woord, naar het woord waaraan
men een houvast heeft, zodat men precies
weet hoe men gelovende moet denken en
hoe men doen moet. In iedere kerk kent
men een zekere traditie, tenminste, men
heeft die vroeger gekend. En vanuit die
traditie werd vroeger een antwoord gege
ven. Iedere predikant zal wel eens gemeen-,
teleden bij zioh hebben gehad die in twij
fel waren over hun geloof of. wat nog
vaker zal zijn voorgekomen, die in twijfel
waren over hetgeen zij moesten doen of
niet moesten doen. Ons zijn gevallen be
kend die op hetzelfde terrein lagen dat
bestreken wordt door de pauselijke ency
cliek Humanae Vitae. En wanneer hij hen
dan vertelde dat zij dit voor zichzelf
moesten uitmaken, samen met God, voel
den zij zich toch wel enigszins met een
kluitje in het riet gestuurd. Toch blijft het
waar dat niemand voor een ander beslis
singen kan en mag nemen. Het komt ons
echter voor dat juist die begeerte naar
een besüssend kerkelijk gezag dat zegt
wat wij wel of niet moeten geloven en
doen één van de oorzaken (er waren ook
nog wel andere en zwaarder wegende) is
geweest van het dogma van de pauselijke
onfeilbaarheid. Küng merkt ergens op:
,3ij voorbaat zij gezegd dat zelfs christe
nen buiten de katholieke kerk zeer blij
zouden zijn, als iemand in de christenheid
deze petrinische (paus als opvolger van
Petrus) dienst in evangelische gezindheid
en houding op zich zou nemen: vanuit
sterk geloof de broeders versterken, troos
ten, bemoedigen'. Johannes XXXIII was
voor hem in de nieuwere tijd het enige
ondubbelzinnige, goede voorbeeld. En hij
heeft dit gedaan zonder enig beroep op
zijp onfeilbaarheid, zelfs met uitdrukkelijk
afzien van onfeilbare uitspraken. Küng
haalt ergens een enquête aan die gehouden
is na het verschijnen van de encycliek
Humanae Vitae. Niet minder dan 55 pet
van de ondervraagde rooms-katholieken
blijkt niet meer te geloven in de onfeil
baarheid van de paus.
Ook de protestantse kerken (om bij deze
maar te blijven) hebben te maken met de
onfeilbaarheid. Niet dat de onfeilbaarheid
van de paus voor hen enig probleem zou
zijn. Met de oosters Orthodoxe kerken
wijzen zij deze volkomen af. Maar zij
hebben wel degelijk te maken met het
leergezag van hun kerk. Zij hebben l
maken met het 'ontwijfelbare Woord', het
Woord waaraan niet getwijfeld kan en
mag worden, waarvan de kerk de draag
ster moet zijn. Trouwens ook bij Rome
gaat het om het leergezag van de kerk in
haar geheel, wat dan wordt toegespitst in
de paus, al dan niet met de bisschoppen
te zamen. Eén van de bezwaren tegen het
dogma van de pauselijke onfeilbaarheid,
buiten de r-k kerk, is altijd geweest dat
dit leerstuk geen grond vindt in de H,
Schrift. Deze wordt in het betreffende
cortciliestuk van 1870 weinig aangehaald,
en voor zover dat nog geschiedt, kunnen
er terecht vragen worden gesteld. Dit weet
ook Küng wel en hij tekent er bij aan dat
Rome op deze rechtmatige vragen die
sinds de reformatie zijn gesteld, geen
antwoord heeft gegeven.
Het protestantisme heeft zich dan gewor
pen op de H. Schrift als het onfeilbare
Woord. Door Woord en Geest werkt Chris
tus in zijn kerk. Van een overdracht van
Christus' profetische ambt aan de kerk,
heeft men niet willen weten, „omdat de
verhoogde Heer na zijn hemelvaart nog
zelf in zijn kerk present is en werkzaam
door Woord en Geest". Hij is de enige,
grote waarheidsgetuige. Maar ook hiermee
kwam men niet klaar, omdat iedere ketter
in de Schrift zijn letter wel wist te vinden
Bovendien vinden we in de bijbel niet zo
maar breder uitgewerkte belijdeniselemen
ten. We vinden er slechts zeer korte ge-
loofsuitroepen. En zo moest men er wel
toe komen althans iets van het geloof dat
men beleed wat breedvoeriger op schriit
te stellen en dat zijn dan geworden de
belijdenisgeschriften zoals wij die nu nog
kennen.
Wanneer het nu gaat om het leergezag van
de kerk, heeft menigeen zich vastgeklampt
aan die belijdenisgeschriften. „Schrift en
belijdenis is een leuze geworden, waarbij
wel eens vergeten werd dat het woord van
de Schrift altijd boven dat van de belijde
nis moest worden genomen. Toen ze wen
den opgesteld heeft men die belijdenisge
schriften zeker niet als onfeilbaar be
schouwd. Er werd gesteld dat ze veran
derd zouden kunnen worden, maar daan
van is later, op kleine uitzonderingen-na,
niet veel gekomen. Er is dus helemaal
geen reden zich in deze belijdenisgeschrif
ten vast te bijten alsof deze het laatste
woord zouden zijn. Dat ze hun waarde
hebben gehad en nog hebben, is zeker en
die hebben ze ook voor ons. Maar, het zal
altijd moeilijk blijken zijn geloof (de
Nederlandse geloofsbelijdenis was een per
soonlijk geschrift oorspronkelijk) op de
juiste wijze zó te formuleren, dat een
ander er precies in leest wat er mee is
bedoeld. We moeten er wel voor waken
dat enig belijdenisgeschrift wordt wat de
paus is geworden in de r-k kerk. Het
spreken van het laatste woord, dat geldig
is voor alle tijden, is een moelijke zaak.
Het leergezag van de kerk zal altijd een
'gezag in vrijheid' moeten zijn. Bij dit
woord van Küng sluiten we ons graag aan.
Geloof mag dan wezen een gegrepen zijn,
het blijft ook altijd een daad van vrije
instemming, waarmee wij ons aansluiten
bij het geloof van de kerk. Een blinde
gehoorzaamheid alleen heeft geen innerlij
ke waarde. Dit wil echter ook weer niet
zeggen dat de kerk een spreekruimte is
voor alle mogelijke wijzen van geloven. De
kerk zal moeten voortgaan vertrouwend
op de eigen kracht van het Evangelie, zelfs
dan, wanneer het gebrekkig wordt ver
tolkt. Het moet T>eschouwd worden als
een dwaalweg wanneer een kerk, zonder
daartoe gedwongen te zijn, dogma's produ
ceert in het bijzonder als hierdoor de
splitsing in de christenheid dieper gemaakt
wordt'. Küng doelt hiermee op de dogma's
over paus en Maria, maar laten we wél
weten dat dit ook geldt voor andere
kerken dan de zijne. En als er gesproken
wordt, laat het dan zijn in oecumenische
verbondenheid met heel de christenheid, jl
Wanneer straks een. kind
met zijn paasrapport thuis
komt, weet het dat zijn
ouders vooral voor twee
cijfers belangstelling heb
ben. Dat zijn niet de cijfers
voor gedrag en vlijt als ze
nog gegeven worden. Maar
de cijfers voor rekenen en
taal. Wanneer daar twee
achten voor gegeven zijn,
wordt vaak al het overige
snel vergeten. Want met
een goed cijfer voor reke
nen en taal breng je het een
lieel eind in onze samenle
ving.
Merkwaardig hoe volwasse
nen wel menen te weten
welke de belangrijkste vak
ken van het kinderrapport
zijn, maar weinig aandacht
besteden aan de vraag wel
ke gegevens in hel grote
mensenrapport van beslis
sende betekenis zijn.
Komt dit misschien omdat
wij te snel met rekenen en
taal in ons leven zijn ge
reed gekomen?
Wij hebben taal geleerd,
werkwoorden leren vervoe
gen, de werkiooorden 'heb
ben' en 'zijn'. Het heeft ons
uren gekost voordat het 'ik
heb. jij hebt. wij hebben'
vertrouwde klanken voor
ons waren, geworden. Ein
delijk hadden wij het on
der de knie en wij dachten
dat wij er waren. Maar
aan de eigenlijke vraag om
'welke' werkwoorden het in
ons leven moest gaan wa
ren wij niet toegekomen.
Komt het daardoor, dat
het 'hebben' grondpatroon
van ons leven is geworden
en het 'zijn' niet? De bijbel
se boodschap wil ons terug
brengen in de school om
de taal van het leven volle
dig te leren. Daar kunnen
wij ontdekken, dat niet het
'hebben' maar het 'zijn' van
beslissende betekenis is,
omdat God zich niet de
naam liet geven 'Ik heb',
maar 'Ilc ben'. Daarom is
het ook in het mensenleven
een groot gevaar als wij
ons leven gaan vervoegen
met 'hebben' en niet met
'zijn'. Niemand heeft zo
weinig 'gehad' als Jezus
Christus, maar juist daar
door kon hij het brood des
levens voor velen 'zijn'.
Moeten wij ook niet naar
school terug om het reke
nen verder le leren? Wij
menen klaar te zijn als wij
kunnen optellen en aftrek
ken. vermenigvuldigen en
delen. Maar de beslissende
vraag van het mensenleven
of wij moeten blijven op
tellen en vermenigvuldigen
of dat ivij eindelijk eens
moeten gaan aftrekken en
delen is blijven rusten. Is
het ook hier niet de bijbel
se boodschap, die ons op
nieuw in de school terug
roept? Zullen wij het re
kenen niet nieuw moeten
leren bij de vragen van
inflatie en derde wereld,
belastingpolitiek en loons
verhoging? Hier zal het er
om gaan of wij niet alleen
optellen kunnen en verme
nigvuldigen (loonsverho
ging in centen of procen
ten maar of wij ook nog
delen kunnen!
Delen, opdat er meer ge
rechtigheid ontstaat. Chris
tus verstond de kunst voor
anderen te vermenigvuldi
gen, maar dit was slechts
mogelijk door zelfs het
laatste wat hij had, zijn
lichaam, te delen. Wordt
het niet de hoogste tild
voor volwassenen terug te
keren naar de school om
verder le leren rekenen èn
taal, de twee hoofdvakken
van het leven, waarvoor
ivïj voldoende moeten zien
te halen soil er toekomst
zijn voor ons aarde, een
toekomst van deze toereld
van God.
A. van Santen, Middelhui"