Over Jacques Prince ZATERDAG 3 FEBRUARI 1973 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 17 Éénmaal kocht hi] een? e«n boefje 'Dammen mei Koepermon'. Later vond ik hel mei aller lei oontekenm- gen in de marge, hoe het nog beter of eenvoudiger kon. Prince was een wonderlijke, uiterst boeiende persoonlijkheid, met w.e men longe tijd bevriend moest zijn om ochter het masker te kunnen kijken. Wie over hem schrijft komt steeds weer uit op net thema van de verborgen gevoeligheid. Hij kon bij zonder navrante opmerkingen maken over kinderen die waren er zóveel. In werkelijkheid had hij een grote offectie tot kinderen, bracht hij, verborgen, speel goedjes voor ze mee en iiet hij kinderen van kennis sen in zijn otelier knoeien met verf en penselen: 'Laat maor doen, zo ben ik ook begonnen.' In het bericht von zijn overlijden heb ik Princes carrière al weergegeven en de kwaliteit en betekenis van zijn werk voor kront en tijdschrift, de overal bestoande waardering voor zijn stroom werkstukken. Ook hoe hij bij voorkeur betrokken was bij de registratie van wat verdwijnt en wat zijn liefde had, het pure en fraaie landelijke, bouwsels en mensen in een natuurlijk ge groeid decor: 'Prince is gestorven in de wetenschap, dat zijn werk in dit opzicht in zekere zin reeds een afronding bereikt had. Hij heeft inderdaad hel oude Zeeland geregistreerd voor het deksel van de nieuwe tijd voorgoed op het doosje goot. Wie hem bij die registratie mocht vergezellen was verzekerd van een wonderlijke dag. Prince scheen het ongewone aan te trekken, misschien ook vertaalde hij het gewone, een voudig door te vertellen wat hij zog. Simpele beleve nissen zette hij door een ondertoon von betoomd plezier om in gebeurtenissen van een hoge komische orde. Zijn verhaal over een rit in de auto van een overheidsfunctionaris, op wie hij het wat minder be grepen had, samen met de bibliothecaris Henk Pie- ters (f) naar een expositie als 'hangcommissie': 'In die tijd zag je nog helemaal geen aanstekers in auto's. Moor die vent had er natuurlijk één. Eerst wos ik ochterin al vol op z'n nieuwe hoed gaan zitten. En onderweg geeft ie die aansteker aan Henk Pieters. Die steekt z'n sigaar aan en gooit dot ding door het raampje, zoals je een lucifer weggooit. Over de grijze autoweg zag ik dat ding met dwaze sprongen weg- kikkeren, de berm in, er was geen zoeken oan. Toen we aankwamen kwam ook die hoed nog eens voor de dag, 't was geen gezicht.' Prince liet vakantiereizen aan de jachtige meute over en was hoogst verbaasd en vermaakt over de jaarlijkse uittocht van mensen die de zon of het geluk elders zoeken. Zijn reisdoel lag naost de deur, maar oneindig veel verder. In Zeedorp, een gering gehucht aan de Westerschelde in oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, ging hij eens een koffiehuisje binnen, een afbrokkelend pand, waarvan de gelag kamer mei een antiek toogje en daarachter een op stand van spiegels en stoffig glaswerk op totole ont luistering lag te wachten. Na een lange poos maakte zich een oude man uit het achterhuis los, die geruime tijd naar zijn bezoeker staarde en zich toen hardop ofvroeg 'Ben ik nu nog open of ben ik niet meer open?' Hij gaf zelf het antwoord: 'Ja, eigenlijk ben ik nog oltijd open.' De waard had zijn eerste bezoeker sinds vijf jaar begroet. De tv en zijn hoge ouderdom hadden de klad in het nerinkje gebracht, er kwam niemand meer. Nu overbrugde de waard in een grote woordenstroom een hiaat van vijf jaar het verhool van Zeedorp aan de oever van de Westerschelde. Dit was de atmosfeer van Princes reizen, waorbij hi| zich graag aan Bomans conformeerde, die schreef ontstellend slechte boeken ie hebben gelezen, waarin de hoofdfiguur zich over alle continenten beweegt en meesterwerken, waarin de hoofdfiguur zich uitsluitend op een zolderkamertje ophoudt. Prince bewoog zich naast de deur en van een van die reizen koos ik bij deze poging tot een postuum portret als illustratie de schepen van Emmahaven, voor mij één van Princes mooiste tekeningen door de wonderlijke, serene sfeer van verval. Bij de begrafenis heeft PZC-hoofdredac- feur G. A. de Kok Prince een man genoemd, die bij zijn leven al een legende was. Als Prince het zou ho ren, zou hij daar glimlachend mee instemmen. Voor zijn vrienden laat Prince geen open plaats na; er is een enorm gat gevallen. Maar bij het verdriet over heerst de glimlach van Prince, zoals die me uit een interview van bijna twintig jaar geleden tegemoet komt: 'Schrijf maar dat ik erg gedreven ben en veel belovend. Dat is altijd raak. En denk er om, nooit fruit schrijven, hier valt een rotte tomaat nog onder ooft.' Hons Hubregtse iedereen was bestand tegen de burleske spotternijen uit de wereld van Jacques Prince. Onze samenwerking droeg de sporen van zijn per soonlijkheid. Als we het doel van onze reportage hadden bezocht begon het eigenlijke werk: beraad in het dichtstbijzijnde dorpscafé. Me' wat jonge klare bij de hand wisselden we onze ervaringen uit. Had ik als braaf verslaggever een toespraak genoteerd, dan was Jacques' aandacht vooral uitgegaan naar een oud baasje dat zo te zien hoognodig naar de wc moest en met de pet in de hand wanhopig op het einde van de redevoering had zitten wachten. Jacques bouwde onooglijke details een rimpel achter iemands oor, een vage schroeilucht of een schurend geluidje dot iemand bij het lopen produceerde uit tot huizen hoge fantasieën en als ik mijn aantekening doorlas, dacht ik-, wat moet ik daar nog mee? We beïnvloed den elkaar tot de strijd tussen Dichtung und Wahrheif werd beslist in een reportage waarin tekening en verhaal één geheel vormden. Had de fantasie eens op punten gewonnen, dan zeiden we.- "Maar het had zo kunnen zijn" en gesterkt vervolgden we onze weg. Wat ik toen vooral aan Jacques te danken had is dat hij me inspireerde tot een andere kijk op een hele boel dingen, tot stilistische variaties die mij, dacht ik toen, door de ongeschreven wetten van de dagbladjournalistiek verboden waren. Alles kon: de karigste nauwgezetheid en de alleroverdrevenste ba rok binnen één alinea, beschrijvingen en letterlijke aanhalingenliepen dwars door elkaar en gebeurte nissen werden ondergeschikt aan de sfeer. Jacques' tekeningen werden per aflevering verfijnder. Met de grootste zorg trok hij de duizenden lijntjes van zijn arceringen, allemaal verschillend zoals er geen twee gelijke naalden zijn aan een den. Als ik met zo'n tekening naar de kront ging, reed ik voor zichtig, met hef gevoel van: pas op, een kunstwerk! Jacques tekende toen ook cartoons, wonderlijke grap pen die hij mij eens verlegen liet zien. Lofer gaf hij ze aan een van zijn vrienden, de dichter Hans Verhagen die een voorwoord zou schrijven bij een te maken bundel: "Van Prince geen kwaad", plannen die later door Jacques zelf werden gesaboteerd. Jacques was vaak wat teruggetrokken, moar in die tijd zagen we hem vaker in de vertrouwde kring van PZC-redacteuren en andere vaste vrienden. Voor de PZC was het toen een belangrijke episode, want de kront groeide in verschillende opzichten: met de nieuwe pers kwam het grotere- formaat en de oplage schoot hard omhoog. Dat bracht opwinding en en thousiasme en Jacques, die we steeds beter leerden kennen als een opgewekte, vrijgevige en goede vriend met een geweldige passie voor kapitein Haddock uit de Kuifje strip, dronk en praatte mee in die gesprek ken die dwars door alle warrigheid en ironie natuur lijk toch weer over de krant gingen. Zo'n bijeenkomst eindigde vaak diep in de nacht bij de drukpers, waor we een vers exemplaar weghaalden om ie zien of olies er weer mooi in stond. Wat een kranteromantiek! Onze samenwerking eindigde zomer '63 met mijn ver trek uit Zeeland. De afgelopen tien joren neb ik Jacques sporadisch ontmoet, de laatste keer in novem ber jl., toevallig bij Wim en Helen Riemens. Ik los in zijn ogen dat we allebei gelukkig waren met dat weer zien, Jacques praatte en schaterde als vanouds. We herinnerden ons een toevallige vergadering van de bejaardenbond in café Gunter in Poortvliet, waar een oude spreker ons, "jonge mannen van de pers", toewenste dat wij ook eens 65 jaar mochten worden. Voor Jacques is dat niet opgegaan, maar ik kan geen enkel cliché bedenken dof op mijn vriend Jacques Prince von toepossing is. William Rothuizen bestaan. Maar hij mocht in dit opzicht zelfbewust zijn: 'Als ik een hoop stront teken, stinkt ie ook.' Door de keuze van het banale object nam hij iets terug van de strekking: het is wel zo, maor dat is nog geen reden om het serieus te nemen. Hoekig en markant, in woordkeus en verschijning. Prince had een hekel aan quasi-toestanden. Hij gaf de voorkeur aan de vriendschap van een ambachtsman die goed in zijn vak v/as boven die van een zwakke kunstbroeder. Hetzelfde thema vond men in zijn passie voor het damspel, dat hij prefereerde boven schaken, in welke opvatting hij zich geschraagd wist door de vergelij king, die Edgar Allan Poe in zijn The Murders in The Rue Saint Morgue' geeft: 'De schaokstukken met hun vele verschillende mogelijkheden zien er wel heel gewichtig uit, maar ze zijn de oorzaak dat een over dreven groot gedeelte van onze denkkracht moet worden besteed om hef moken van grove fouten te vermijden. Gewoonlijk wint niet die speler die het verste of slimste plan bedenkt, maar degene die hef best oplet. Mensen die het schaakspel zozeer bewon deren, verwarren ingewikkeldheid met diepzinnigheid, een niet ongewone dwaling. Bij hef damspel echter, waar alle stukken dezelfde loop hebben, kon de overwinning alleen worden behoald door de speler die een dieper "strategisch plan bedenkt dan zijn te genstander.' Prince dacht dieper, dacht achter de dingen. Het bepaalde mede de inhoud van zijn werk. Misschien dat het schaakspel hem had kunnen beko ren, maar hij vond de voorkeur voor dit spel voort komen uit het quasi-aristocratische aureool, waarmee het omringd is. Zo sprak zijn karakter ook uit zijn ge liefde vrijetijdsbesteding: dammen met een vriend of kennis, bij voorkeur bij een toevallige ontmoeting. Prince was teveel individualist, teveel gebonden aan onregelmatig werk ook om zich bij een gezelschap aan te sluiten of zich in de theorie te verdiepen. Hij wilde zelf ontdekken, zoals hij ook in zijn kunst deed. Café De Sterre Zuiddorpe (1963)1 Je dochter wordt acht, een huls vol feestende kinde ren en dan belt je vriend Hans Hubregtse uit Middel burg: "Jacques Prince is dood". Wat een treurig nieuws; je loopt ermee rond en de onvergetelijke dooltochten met Jacques door het Zeeuwse land, de diepe verstandhouding die daaruit groeide, het komt na tien jaar haarscherp naar boven. In een kast zoek je die oude kranten met zijn tekeningen en je voelt weer hoeveel die samenwerking voor je heeft bete kend. Je schrijft hef op: een persoonlijk verhaal over Jacques Prince. Zomer 1961: een ander Zeeland en een andere, toen kleinere PZC. We zouden een nieuwe reportageserie beginnen met tekeningen erbij. Wie kon je daar beter voor vragen dan Jac. Prince met zijn prachtige tech niek? Op 14 oktober kwam de eerste grote Prince- tekening in de krant. We waren in een regenachtig Heikant geweest om van vlassers te horen hoezeer het wel spookte rond liefelijke welen als hef Kapers gat en de Put van den Ouwen Maat. Jacques had zo'n put getekend, een barre boomstronk op de voor grond en een kerk in nevelen verderop. Nog niet zo fijntjes gearceerd, maor wel een echte Prince. Ik was er erg blij mee en Jacques, die altijd wat bedrukt op complimentjes reageerde, mompelde dan: „Jaja, 't staat er wel goed op Na die dag heb ik me de PZC niet meer zonder Prince kunnen voorstellen. Zijn werkstukken, soms een halve pagina groot, gingen een stempel op de krant drukken, zoals dat nog dagelijks te zien is, links boven op de voorpagina: het Zeeuwse wapen zoals hij het in 1962 heeft ge moderniseerd. Twee lange \yinterseizoenen maakten we onze veer tiendaagse reportages, dertig in to'nal en trokken we grillige sporen door Zeeland. Vaak regende het en logen er modderige, van karren gevallen bieten op de weg. "Pas op!", mompelde Jacques dan, "daar ligt weer zo'n ding". In de kille winter van '63 ging het vaak door dikke sneeuwlagen en toen de Eendracht dichtvroor en in de lucht verstijfde vogels dood voor zijn voeten ploften was Jacques er van overtuigd dat een nieuwe ijstijd was aangebroken. We zwierven rond in een bejaarde auto met linnen kap waar Jacques weinig vertrouwen in had, hij was altijd blij als we er uit stapten. Onder hef rijden hield hij zich met één hand vast aan een beugel op het dashboard en stak hij lange en fantastische mono logen af, bijvoorbeeld over een donker weiland waar we een uur eerder al langs gekomen waren. Ook zat hij dan geducht te klagen over die auto en helemaal ongelijk had hij niet, want op een stormachtige dag in Aardenburg rukte een windstoot de hele motorkap er af en die zeilde kletterend in een troep schoolkin deren. Jacques kreeg een gevaarlijke lachbui en bracht het voorval later in wel tien varianten over aan vrienden en kennissen. Jacques stond een beetje buiten de lijnen, vanwaar hij de mensen en de dingen om hem heen met ironisch plezier bekeek. Wat zoal voor ernstig doorging kon nij meestal niet zo ernstig nemen, praatjesmakers en opgeblazen types waren mikpunt van zijn sardonische beschrijvingen: hoogtepunten van onbedaarlijke Prin- ce-humor. Hij spaarde zichzelf overigens niet en over aardige mensen vertelde hij aandoenlijke anecdotes. Jacques las veel, was van alles en nog wat op de hoogte. Hij kon zijn omgeving ook provoceren met lange monologen in een mengeling van zwaar Middel burgs en Vlissings. Zijn bizarre fantasieën en groteske overdrijvingen namen soms zulke gigantische afmetin gen aan dat sommigen erdoor in verlegenheid werden gebracht, terwijl anderen met tranen op de wangen in onhoudbare lachkrampen verstrikt raakten. Niet Immahaven (1968) !n de dagen kort na zijn plotselinge dood blijft Prince als vriend en medewerker voortdurend tegenwoordig. Bladerend in oude krantenleggers, bij hef opruimen van clichés en tijdschriften, in gedachten vooral. In de gang van een bejaardentehuis wenkt een grijs dametje: 'Ik heb nog iets voor U, dat U zult willen bewaren'. Ze verdwijnt even en komt terug met een gedrukte kerstgroet van een onbekende, geïllustreerd door Jacques Prince. In dat moment ben ik te verwonderd, te ontroerd misschien om te bedanken en zo blijf ik met de kaart in de hand achter. De kaart laat een paar gevels zien van de Middelburgse Schuifvlotstraat en Singelstraat en op de achtergrond een halfbe- sneeuwde Oostkerk. De Oostkerk van Prince. In de be schutting van die koepelkerk woonde hij, aan de voet van die kerk ligt ook zijn atelier, waar op de teken tafel een laatste, onafgemaakte prent is achtergeble ven. Hij heeft daarop de contouren aangegeven, en kele details al nader uitgewerkt, met een hem heilig en enig perfectionisme. Prince was, en dat maakte hem tot een gelukkig mens, alleen in zijn kunst een perfectionist. Daarbuiten was hij levenskunstenaar. Geen bohémien of bon-vivant naar obligate trant. Hij bepaalde zelf zijn vorm van levenskunst. Het kon een uitbundig samenzijn van vrienden zijn, waarvan hij, soms als dominerend middelpunt, soms als ver maakt luisteraar, genoot, het kon ook hef waarnemen van een bijzonder vogeltje zijn, op een van zijn vele wandelingen over de Middelburgse bolwerken. Kun stenaar en levenskunstenaar. Bij Prince vloeide dit meen; de lijnen vervaagden en hij tolereerde alleen die ene grens rond het ontoegankelijke gebied van zijn arbeidsdiscipline. In uren van soms nachtelijke arbeid onstonden zijn tekeningen, die de adept het veelzeggende en onthullende verhaal van de markante persoonlijkheid Prince doen: een gevoelig man met een grenzeloze liefde voor het land van zijn geboorte. Daarbij een vakman en artiest, die iedere arcering in zijn tekeningen afweegt, ieder detail een functie toe denkt in de compositie, zijn techniek afstemt op de typografische eisen van krant, tijdschrift of ander soortig drukwerk. Hef is een groot geluk geweest in gezelschap van Prince journalistieke notities te maken in Zeeland. Wie met hem het land introk was zijn leerling. Onbewust en zonder de minste nadruk do ceerde Prince. Hij sprak dan in kruidige hoekige taal over de schoonheid van het verval in een oude boe renwoning, ageerde tegen de vale tekens van de nieuwe tijd, hoewel die tekens in de vorm van gigan tische fabrieken en flats hem ook ten hoogste ver maakten. Bij het passeren van een weel in de Zak van Zuid-Beveland: 'Kijk en daar maken ze dan een parkeergarage van.' Met bizarre, robuuste humor nam hij afstand van ontwikkelingen die hem, hoewel hij dat achter vermaak verborg, toch gehinderd moe ten hebben. In een discussie Teerde men Prince niet kennen. Hij verschool zich dan achter banale, absur distische opmerkingen; tot geen prijs zou hij een ge voeligheid hebben blootgegeven, waarin hij zelf, mogelijk ten onrechte, nostalgie of andere sentimenten proefde. Zo droeg Prince zijn vriendelijke masker en beperkte hij zich tot zijn markante, indringende kant tekeningen. Over kamperen en kampeerterreinen: 'Leuk al die mensen en tenten bij elkaar. Maar ik ga er toch maar liever met een grote boog omheen.' Prince was een groot vakman, een ambachtsman, zoals hij het zelf voelde. Met zijn tekeningen wilde hij zoveel mogelijk mensen bereiken (de krant vond hij daarvoor een prachtig medium) en hij distan tieerde zich steeds meer van non-figuratieve kunst vormen. Prince: 'Met die prenten bereik je duizenden mensen. De mensen willen ieis zien. Geen artis tiekerig rotgedoe. Dat is misschien goed voor een klein, rottig clubje.' Prince zou er ook de man naar zijn geweest om onmiddellijk een ander beroep te kiezen als hij niet van zijn kunst'zou hebben kunnen Vrijdagavond 26 januari kwam een plotseling einde aan het leven van de te Middelburg wonende tekenaar Jacques Prince, die gedurende een reeks van jaren artikelen in de PZC heeft geïllustreerd en hier voor in zeer brede kring grote waardering vond. Twee PZC- redacteuren, William Rothui zen (thans verbonden aan het weekblad Haagse Post te Am sterdam) en Hans Hubregtse, die in deze jaren nauw met Prince hebben samengewerkt, benaderen op deze pagina de markante persoonlijkheid van de kunstenaar Prince in een postuum portret. Rothuizen kijkt daarbij terug op de perio de, waarin de eerste tekenin gen van Prince in de PZC ver schenen. JACQUES PRINCE

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1973 | | pagina 17