DE ILLUSIE IS El DE HELE DAG 17 1971 OUDJAAR 9 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT, ZATERDAG 30 DECEMBER 1972 ■SP® IIIIIIIIIIIIIIIIIIM Bijster veel beweging zit er die zon dag niet in het bestaan van Léon van Uffelen. Eigenlijk gebeurt er maar eenmaal werkelijk iets. Dat is als Léons vriend Albert Maas beet heeft; omstreeks twee uur in de middag. Onder het grauwe opper vlak van de Westerschelde worstelt een twaalfponds kabeljauw voor zijn leven. Hij verzet zich fel, een grote haak in de bek vastgeklauwd. Aan de haak een dunne nylondraad. Op de wal Albert Maas, die de lijn inhaalt en laat vieren en inhaalt. Naast Albert staat Léon. Hij ziet te vreden toe als de vis kletsend op het basalt slaat. Het kost de kabel jauw de kop, letterlijk. De vis was hard, maar niet slim, niet genoeg tenminste. Léon van Uffelen en zijn vriend zijn dat wel. Vandaar dat er die zondag toch iets plaatsgrijpt, al is het maar eenmaal. Tussen zeven uur 's morgens en het moment van de vangst en van kwart over twee tot zes uur zien Léon en Albert toe op him vistuig, niet meer, niet minder. Praten doen ze niet veel en bijkomende vormen van ontspanning zoeken ze niet. Ze vermaken zich zo voldoende. Zit ten op een stoeltje met canvas be kleding, kijken naar de toppen van de hengels, die tussen de stenen van de dijk zijn geklemd. Een boterham eten of een kop soep uit de thermos fles. Verder niets. Die morgen staat Léon van Uffelen een man van een eindje in de zestig vroeg op. Hij zoekt zijn visspullen, eten voor overdag, zeer veel kledingstukken en een stoeltje bij elkaar en eet wat. Om half ze ven rijdt hij, samen met zijn vriend Albert weg uit het nog donkere Deurne. Anderhalf uur later parke ren de mannen de auto op een mod derig weggetje onderlangs de dijk bij Ellewoutsdijk. Het is licht als ze zich installeren aan de grijze Wes terschelde. Er wordt een op een pa rasol gelijkend scherm tegen de houten paaltjes op de dijk gezet, de stoeltjes worden aangesleept. Léon trekt vier extra broeken aan, want het is koud. Er valt wat motregen, maar echt doorzetten doet het niet. De mannen gooien voor de eerste maal uit. Tussen aankomst en ver trek zullen ze dat nog een keer of dertig doen, niet zo vaak dus, want het zijn rustige vissers. Opstaan, zwijgend ophalen en zien hoe het gesteld is met het aas. Een nieuwe Franse zeepier bevestigen, nauw keurig mikken en uitgooien tot een meter of tachtig de Schelde in. Een boterham eten en koffie drinken. Verder wachten. Op de vissen, die slechts één vertegenwoordiger zul len zenden. Het eentonige geluid van het water past bij de stilte van Ellewoutsdijk; de twee vissers val len niet uit de toon. Een man is klein op de dijk bij Elle woutsdijk. Léon voelt zich graag zo. In de ruimte staan aan een groot water maakt hem rustig. Er zijn an dere Belgen in Zeeland, honderden wel. Velen hebben zich verzameld aan de kanten van het Veerse Meer. Herrie maken doen ze niet, maar een luidruchtig beeld vormen ze wel zo met z'n allen. Vrouwen blijven in de auto's zitten en starten nu en dan de motoren om de kachel te laten werken. Er worden hel gekleurde tenten opgezet en minirokerijen ge plaatst voor de palingen, die nog van niets weten. Een man haalt een soort opvouwbaar vlondertje te voorschijn en zet dat direct aan de wallekant in het water: een loge plaats voor één persoon met vistuig. Op kacheltjes wordt voedsel be reid. Een kermisachtig beeld, ge vormd door mensen die ook als ze een dagje buiten doorbrengen toch maar eikaars gezelschap zoeken. Zo niet Léon van Uffelen. Hij heeft vrouw en getrouwde kinderen thuisgelaten. Alleen een vriend is meegegaan en die zegt zo weinig, dat hij nauwelijks opvalt. Bakgerei heeft Léon ook niet bij zich. Hij houdt eigenlijk niet zo van vis. De attractie zit hem in het vangen, niet in het nuttigen. Daarom is het niet zeer spijtig als er niets gevangen wordt. „Ge komt voor het vangen en niet voor de vis", zegt Léon. „Ik ben diamantzager van beroep. Dat is zenuwachtig werk. Elke steen, die je in handen krijgt is anders. Je hebt makkelijke diamanten, maar er zijn er ook die tegenwerken. Als je een lastige steen hebt, moet je harder werken maar Je krijgt min der betaald. Het is stukwerk. Een paar Jaar geleden waren er proble men, er vielen ontslagen omdat er te weinig werk was. Dus je was ze nuwachtig. Hier aan het water valt dat van je af. Ik denk de hele dag niet aan een steentje. Alleen maar aan vissen". Léon van Uffelen, dragend vijf broe ken en zonder deze een geringe ge stalte. Een kleine man, woonachtig te Deurne en met 's zondags als vas te verblijfplaats een paar vierkante meter dijk langs de Westerschelde bij Ellewoutsdijk. Een Belgische diamantzager, die elk weekeinde zijn woning juist naast de grasmat, die sportlieden 'de hel' noemen, ver laat, voorzien van twee hengels en een koffertje vol bijbehorend ver nuftigs. Iemand die lang kan zwij gen, maar die daartoe uitgeno digd wel iets opmerkelijks over de methodiek van het vissen in het algemeen wil zeggen en inzonder heid over de jacht op kabeljauw. „Over het algemeen vangt de Belg meer kabeljauw dan de Nederlan der. De Nederlander was vooral vroeger tamelijk primitief inge steld", meent Léon van Uffelen en ter verduidelijking geeft hij enkele voorbeelden. Zo gebruikt de Neder lander een kleinere hengel dan de Belg. Verder is zijn snoer te dik en zijn lood te licht. Léon van Uffelen vindt dat niet verstandig. Voor het vangen van kabeljauw gebruike men naar zijn oordeel een grote hengel, een snoer van vijfendertig honderdste millimeter en een zwaar lood, om precies te zijn van hon derdtachtig gram. Deze uitrusting staat er borg voor, dat het aas ver van de wal terecht komt en daar vindt de kabeljauw het fijner dan dicht aan de kant. En dan is er het aas. Léon van Uffelen onthult, dat de Belg over het beste aas beschikt: tappen. Tappen zijn zeepieren, die men steekt aan de Franse kust. Ze zijn in Nederland nauwelijks ver krijgbaar, dus hier treft de Holland se sportvisser geen blaam. Léon heeft ze wel. Omdat ze in zijn land schaars zijn, bestelt hij er vaak honderd tegelijk; hij is er dan zeker van dat hij er veertig krijgt. Wat hij overhoudt, stopt hij in een doos met aardappelmeel, een wijze van be- TEKST DOI.F SNEL waren, die volgens Léon bij weinig vissers bekend, maar niettemin de beste is. Hebben de tappen lang in de aardappelmeel gelegen, dan moet men ze voor gebruik even tussen vochtige doeken leggen. Zo dus, moet men volgens Van Uf felen vissen op kabeljauw. Dat Léon die zondag zelf niets vangt en dat zijn vriend Albert slechts één kabel jauw op de kant haalt, zegt niets ten nadele van de hierboven om schreven methode, meent de Belg. Sterker nog, er gaan weekeinden voorbij, dat de twee vrienden niet één enkele vis vangen, Léon wil daar graag rond voor uitkomen. Maar dat kan de besten overkomen. Het heeft met allerlei dingen te maken: de stroming, de wind, de helderheid van het water, de honger van de ka beljauw. Het heeft niet te maken met de methode van Léon. Die be rust op jarenlange ervaring en aan passing. Trouwens, Léon heeft al eerder uit gelegd, dat het niet om de vis gaat, maar om het hengelen. Een visser zit urenlang te wachten, want er kan altijd iets gebeuren. Als het ge beurt is dat meegenomen. Er volgt een gevecht en dat is spannend. Ge beurt het niet, dan is de dag toch geslaagd, niet alleen voor de kabel jauw, ook voor de visser. De illusie is er de hele dag geweest. Vooral voor Léons vrouw Angeline is de dag geslaagd als er niets wordt gevangen. Ze heeft er naar Léons zeggen volledig vrede mee, dat haar man de zondagen aan de Westerschelde doorbrengt, maar ze heeft liever niet dat hij vis mee naar huis brengt. Het schoonmaken vindt ze nogal eng en verder lust ze niet zo graag kabeljauw. Alles is dus in orde als Van Uffelen 's avonds thuiskomt. Onderweg in de auto is hij wat gaan doezelen. Na de dag in de kou wordt hij sla perig. Thuis eet hij en daarna zakt hij onderuit in een stoel met een glas cognac in de hand, de eerste borrel van die dag, want pas als het vriest gaat er een flesje mee naar de dijk. Léon valt bij de televisie in slaap. Volgende week weer.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1972 | | pagina 17