De Oosterschelde,
de discussie en
de veiligheid
nb
ilMIHIIMIWII
w~"
- J
i i
c 'TEïïSe?^
HEEFT DE KERK
NOG EEN TOEKOMST?
GELOVEN
16
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
ZATERDAG 8 APRIL 1971
bekeken
"3 bekeken
Tegenwoordig duikt in verschillende vor
men de vraag weer op naar de toekomst
van de kerk. Menigeen ziet die niet als al
te rooskleurig en beschouwt haar als een
grootheid van voorbijgegane perioden.
Wanneer wij nu vergelijken met de middel
eeuwen en met de tijden van na dc
reformatie, dan kan ieder, zelfs met een
geringe historische kennis, gemakkelijk
vaststellen dat de invloed van de kerk op
het maatschappelijke en politieke leven
danig is teruggelopen en dan komt er
vanzelf de gedachte op of dit proces zich
niet steeds verder zal voortzetten. Er zijn
zelfs geluiden te horen dat de kerk in de
toekomst weer een catacomben-bestaan m
gaan leiden, zij het dan ook dat men dii
niet letterlijk moet opvatten. Zij die hi«.
mee voor de dag komen zijn van oordeel
dat men in de toekomst in het maatschap
pelijk leven echt zal moeten zoeken wait
de kerk is. Een paar jaar geleden hebbes
we in Wenen gezocht naar een protestant
se kerk, maar we hebben die niet kunna
vinden en degenen aan wie we inlichtinga
vroegen hebben ous niet wegwijs kunun
maken. Toch zijn ze er wel in dea
wereldstad, zoals we "later ontdekten, h,
ongeveer zien sommigen de toekomst vu
heel de kerk. Hier en daar groepjes, die tg
het maatschappelijke leven verloren gaan
Me' de regelmaat van de klok worden de laatste
tijd alternatieve plannen voor de beveiliging
tegen stormvloeden van het gebied achter de
Oosterschelde gepresenteerd, al of niet vergezeld
van kostenvergelijkingen met de voltooiing van
het deltaplan, de afsluiting van de Oosterschelde.
Bovendien spitst de discussie over wat intussen
dan wordt genoemd 'de kwestie Oosterschelde'
zich steeds meer toe. Daarbij worden pogingen
ondernomen om de hele zaak ook op het poli
tieke Haagse front in beweging te krijgen. Het
verst gaat de suggestie om de deltawet (op 5 no
vember 1957 in de tweede kamer met 107 stem
men vóór en 8 stemmen tegen aanvaard) op de
helling te zetten. Aldus zou dan zo luidt de
redenering een open gesprek mogelijk zijn
over de vraag of de Oosterschelde al dan niet
moet worden afgesloten. Volgens de voorvech
ters van een open Oosterschelde zijn namelijk de
uitgangsgegevens voor deze deltawet gewijzigd
en wordt de wet gebruikt om 'zich achter te
verschuilen'.
Na alles wat er de afgelopen anderhalf jaar in het 'welles'-
en-'nietes'-gesprek over de Oosterschelde is gezegd en
gezwegen, geschreven en weer bestreden, na het jongste
rapport van rijkswaterstaat "Het deltaplan in het licht
van de laatste ontwikkelingen' en de reacties die daarop
weer zijn losgekomen, komen óe standpunten eindelijk
tegenover elkaar op een kruispunt dat veel te lang is
ontweken. En die confrontatie heet dan: behoud van het
huidige natuurlijke milieu tegenover een zo groot mogelij
ke bescherming tegen stormvloeden. Er zijn in de stapels
documenten met pleidooien voor een 'open Oosterschelde'
voortdurend optelsommen van argumenten gemaakt. Ou
de en 'nieuwe argumenten'. Alsof het er om gaat wie aan
zijn kant van de discussie de langste reeks op papier kan
toveren. Typerend is wat dat betreft een opmerking in
één van de laatste kritische benaderingen op het water
staatsrapport: „De nieuwe argumenten, die het rapport
noemt om de Oosterschelde tóch af te sluiten, zijn uiterst
zwak".
Een dergelijke betoogtrant plaatst het deltaplan en de
functie daarvan voor Zuidwest-Nederland toch wel in een
heel merkwaardig licht. Ze wekt de indruk dat het nodig
zou zijn om ook nu nog alsmaar nieuwe redenen op
elkaar te stapelen, die met elkaar dan het sluitend bewijs
zouden moeten leveren dat de Oosterschelde moet wor
den afgesloten. De discussie schiet in deze sfeer volledig
haar doel voorbij. Het is namelijk beslist overbodig om
'nieuwe argumenten' aan te dragen voor een optimale
beveiliging van dit deel van Zuidwest-Nederland tegen
stormvloeden. De redenen voor afsluiting van de Ooster
schelde zijn zo oud als het Deltaplan en de Deltawet en
ze gelden nog steeds in vol formaat.
Om enig overzicht te krijgen lijkt het nuttig vast te
stellen dat intussen de discussie is aangescherpt tot
het gebruik van het begrip 'milieu-veiligheid'. Daarmee
wordt dan bedoeld dat verlies aan natuurlijk milieu in
een Oosterschelde, zoals die er nu bij ligt., een bepaalde
mate van onveiligheid zou veroorzaken. Die 'milieu-veilig
heid' wordt vervolgens in de ene schaal van de balans
gelegd en de 'waterstaatkundige veiligheid' in de andere.
Éénmaal zover gekomen wordt wel gewerkt met het
excuus dat de beide "belangen* bijzonder moeilijk te
wegen zijn, maar men gaat er toch vanuit dat het
mogelijk zou zijn om een bepaald percentage minder
waterstaatkundige veiligheid (groter risico dus) weg te
strepen tegen een bepaald percentage grotere 'milieu
veiligheid'. De enige verdienste van deze benadeling is dat
de discussie eindelijk doorstoot naar de kem. Naar
vragen als de volgende. Hoe moet de veiligheid tegen
stormvloeden worden getaxeerd? Wat zijn de consequen
ties als een 'alternatief plan' zou worden uitgevoerd? Hoe
hoog moet het behoud van het huidige natuurlijke milieu
in de Oosterschelde worden aangeslagen? Welke garanties
kunnen worden gegeven voor de kwaliteit van het milieu
in een afgesloten Oosterschelde, al dan niet met een zout
compartiment in het westen van de zeearm achter een
öam-met-sluizen?
VERGELIJKING
.V
'v'
ic_
.v t.i _._^J
verband worden ondernomen om de verontreiniging varf
de Rijn terug te dringen. Hij heeft dus in feite deze strijd
al opgegeven. In dit verband willen we verder nog
aanvoeren dat als het gaat om de vergelijking met de
veiligheid tegen stormvloeden achteruitgang van de
kwaliteit van het (water)mi'.ieu in de oppervlaktewateren
een gevolg is van menselijk ingrijpen- de vervuiling op
iich. Die watervervuiling heeft zich vooral de laatste tien
jaar doen kennen als een sluipend, in herigheid toene
mend gevaar. Omdat dit sluipende, door de mens zelf
veroorzaakte gevaar in een laat stadium duidelijk werd
onderkend en pas nu langzamerhand van een actieve
bestrijding kan worden gesproken zal er veel moeite en
inspanning nodig zijn, veel geld ook.
De optimale veiligheid tegen stormvloeden. Beslist geen
sluipend gevaar, beslist ook geen gevaar dat we zelf
oproepen is het verschijnsel van de stormvloed. Er
kunnen kansberekeningen worden gemaakt op het voorko
men van een stormvloed als op 1 februari 1953: men kan
die kansen becijferen in percentages per eeuw of per
duizend jaar. Nooit voorspeld kan worden het plotselinge
karakter van een stormvloed. En daar komt dan nog bij
dat de verschillende factoren, die tot stormvloeden leiden,
nog ongunstiger kunnen zijn of nog ongunstiger met
elkaar kunnen samenvallen dan op 1 februari 1953 het
geval was. Leidende vraag bij de maatregelen tot beveili
ging van het zuidwesten van Nederland tegen stormvloe
den is geweest: hoeveel risico mag men lopen? Het
antwoord daarop: zo weinig mogelijk risico. Boven alle
berekeningen en alle studies is die sleutel tot de beveili
ging van het achterliggende gebied uitgangspunt voor de
uitvoering van het deltaplan geweest. In Veerse Gat, in
Haringvliet, in Brouwershavense Gat en in de Oosterschel
de bleek het mogelijk via recht trekken van de kust een
zo groot mogelijke veiligheid te bei-eiken en dus zo
weinig mogelijk risico te lopen. Er was zells in deze
zeearmen de kans om een 'dubbele verzekering' tegen
dezelfde kosten af te sluiten: de bestaande zeewering
rond de Oosterschelde zou als tweede kering kunnen
worden gebruikt tegen stormvloeden die ooit nog eens
hoger zouden komen dan de denkbare. In 1953 is vooral
op Schouwen-Duiveland, Goeree-Overflakkee en Tholen
gebleken hoe belangrijk de functie van de binnendijken
(tóen de tweede kering) soms nog kan zij'n. In de
Oosterschelde vooral deed zich de mogelijkheid voor om
via een dam in de monding nog een aantal andere
gevaren te bezweren: een definitief eind aan de steeds
weer terugkerende dijk- en oevervallen en een mogelijk
heid om de voortdurende verdieping (uitschuring) van de
bodem van de Oosterschelde tegen te gaan.
PLAN-MEIJER
Om te beginnen de vergelijking 'veiligheid tegen storm
vloeden' "behoud van natuurlijk milieu'. In de
kwestie Oosterschelde worden beide elementen de laatste
tijd meer en meer opgevoerd als van een zelfde orde van
grootte, als van een zelfde prioriteit. Enkele voorbeelden.
Dr. H. A. H. Boelmans Kranenburg voert in een kosten-
baten-an2lyse van de Oosterschelde (december 1970, Open
bare Uitgaven) naast elkaar als "pro memorie posten' op:
grotere veiligheid met een deltadam én kwaliteitsverliezen
in het natuurlijk milieu. Zonder hier bedragen te noemen
stelt hij deze niet op geld waardeerbare factoren op één
lijn. Onlangs heeft het Delta-instituut voor Hydrobiolo-
ïisch Onderzoek in Yerseke kritische kanttekeningen ge
maakt bij het rapport van rijkswaterstaat over de
Deltawerken en daarin ongeveer hetzelfde gedaan. De
Dydrobiologen komen namelijk tot de volgende uitspraak-
..Een alternatief voor een afgesloten Oosterschelde mag
dan wellicht een wat groter risico inhouden voor verlies
aan materiële goederen, maar betekent behoud van na-
.-uurlij k milieu en dus behoud van een zekere mate van
veiligheid".
We hebben sterk het gevoel dat een duidelijke vergissing
wordt gemaakt, wanneer men zich in deze zaak van een
dergelijke vergelijking bedient. In wezen gaat het bij
Veiligheid tegen stormvloeden' en bij 'kwaliteit van het
natuurlijk milieu' om twee totaal onvergelijkbare waar
den en factoren. Om de spraakverwarring op dit punt. wat
in te dammen is het misschien zinvol, de beide elementen
In de Oosterscheldekwestie, waaromheen de discussie zich
op het ogenblik beweegt, wat verder door te lichten.
De kwaliteit van het Oosterschelde-milieu. Voor het
gemak willen we er wel van uitgaan dat het Ooster-
schelde-estuarium na de afsluiting van de dam door het
Volkerak (1969, een deltawerk met het oog op de
afsluiting van de Oosterschelde ook) een marien milieu
beeft gekregen, dat om de hydrobiologen uit Yerseke
te citeren „een voortieeld is van een fraai ontwikkeld
sout gedeelte van een zeearm met een rijke flora en
fauna en een zeer goede waterkwaliteit" Wanneer we
daarna de kwaliteit van dit mariene milieu mei. zijn
zeldzaamheid op 100 stellen is iedere ingreep in beginsel
als een achteruitgang van die kwaliteit te beschouwen. In
de discussie van het ogenblik wordt het vervuilde water
van de rivier de Rijn aangevoerd als de grootste bedrei
ging van de waterkwaliteit in een afgesloten Oosterschei
de. Een vervuilde Rijn en een huidige Oosterschelde met
een 100 pet-waterkwaliteit staan dus recht tegenover
elkaar Er wordt intussen volledig voorbijgegaan aan de
mogelijkheid dat het in de toekomst lukt en lukken moei
(ook om andere reden dan de waterkwaliteit van net
Zeeuwse Meer, denk maar aan de Rijn als leverancier van
bijna 90 pet van alle drinkwater in Nederland) om een
redelijk schoon zoet dan wel stagnant milieu in een
afgesloten Oosterschelde te bereiken. Zonder ons te
verliezen in welke voorspelling dan ook moet hier worden
vastgesteld dat het spel met vergelijkingen niet geheel
zuiver is. Wie uitsluitend redeneert vanuit de stelling dat
He Rijn zo vuil blijft als die rivier nu is, negeert alle
pogingen, die «p het ogenblik ook in internationaal
ATogmaals: er zijn de laatste tijd reeksen alternatieve
oplossingen voor de Oosterschelde in de publiciteit
gekomen. Oplossingen die uitgaan van een (soms gedeelte
lijk) open Oosterschelde. De meest in het oog springende
daarbij was de in de PZC gepubliceerde variant van ir. H.
Meijer uit Oosterbeek (25 maart). Ook de Vereniging
Milieuhygiëne Zeeland heeft zich onlangs duidelijk opge
steld achter een dergelijke oplossing.
Kort gezegd kwam dit plan we nemen het slechts als
een voorbeeld uit tal van andere geopperde ideeën op
hel volgende neer
Open Oosterschelde met een deltadam in het Keeten
(tussen Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland en Stave-
nisse op Tholen
Het Oosterscheldegebied achter die dam (Zijpe-Volke-
rakj wordt daarmee afgesloten.
Het Oosterscheldegebied (ruwweg tussen Burghsluis
en Bergen op Zoom) ten zuiden en westen van die
dam blijft open: de bestaande dijken rondom dit
gebied zo'n 130 kilometer moeten op deltahoogte
worden gebracht.
B Afscherming van de Schelde-Rijnverbinding met een
dam tussen Zuid-Beveiand en Tholen.
We willen de variant-oplossing in het kader van deze
beschouwing los zien van kostenvergelijkingen. Los ook
van de zuiver uitvoerings-technische merites, die voor
wat betreft ae aanleg van de dam door het Keeten
vergelijkbaar zijn met de aanleg van een dam in de
monding van de Oosterschelde.
Als ec-n bijdrage in de discussie moet namelijk, dunkt
ons, deze variant eerst en vooral worden doorgemeten
tegen de achtergrond van het hoofdthema van de Ooster-
schelde-kwestie zoals dat op het ogenblik wordt gehan
teerd: de vergelijking "beveiliging tegen stormvloeden'
'milieu-veiligheid'
IHet 'plan-Meijer' houdt in dat het nu nog vrij aan de
Oosterschelde liggende territoir van het eiland Goe
ree-Overflakkee, van Sint-Philipslartd, van de Brabantse
zeeweringen aan het Volkerak, van een klein stuk zeewe
ring rond Duiveland tussen Bruinisse en Ouwerkerk
en van een noordelijk deel van de zeewering van Tholen
zo goed als mogelijk wordt beveiligd met de deltadam
door het Keeten. Het zuidelijk deel van de Brabantse
kust en de oevers van de Eendracht aan de tegenover
liggende Thoolse kant kunnen eveneens een deltaplan
veiligheid krijgen als de schermdam voor de Schelde-
Rijnverbinding (tussen Tholen en Zuid-Beveland) ook het
kaliber krijgt van een deltadam. De rest van het gebied
rond de Oosterschelde zou een in ieder geval enkelvoudi
ge veiligheid moeten worden geboden met verhoging en
verzwaring van 130 kilometer lengte bestaande zeewering.
Nadrukkelijk moet daarbij worden vastgesteld dat. voor
fit gebied dus niet die veiligheid tegen stormvloeden kan
worden gegarandeerd, die het deltaplan levert. Tevens
dient daarbij te worden aangetekend dat het gevaar voor
dijkvallen ook in op deltahoogte gebrachte dijken
blijft bestaan. Een open Oosterschelde op deze wijze
maar dat is een andere chapiter heeft tevens als
onmiddellijke consequentie dat hef. betrokken gebied geen
enkel belang meer heeft bij een bereikbaar zoet watermi
lieu.
2 Vanuit een oogpunt van 'milieu-veiligheid' bezien laat
het plan-Meijer op zijn minst een paar bijzonder belang
rijke vraagtekens staan. Als opvallend voordeel tegeno
ver afsluiting geldt in deze variant-oplossing het behoud
van het op dit moment op 100 'o-kwaliteit marien minn»
m het door 130 kilometer dijklengte omringde Ooster
scheldegebied, Logisch gevolg is dat dit voordeel niet van
toepassing kan zijn op het Oosterscheldegebied achter de
dam door het Keeten. Het zou te ver voeren om hieruit
de conclusie te trekken dat voorstanders van een dergelij
ks oplossing zonder meer bereid zijn om voor dit gebied
achter de dam door het Keeten een milieu-veiligheid te
accepteren, die voor het andere gebied (achter een
deltadam door de monding van de Oosterschelde) zo
sterk wordt afgewezen. Ir. Meijer gaat daarvan zelf ook
niet uit. In zijn presentatie van het plan (PZC 25 maart)
zegt hij dat „doorspoeling van het Grevelingenbekken
mogelijk beter zal worden vanwege de betere kwaliteit
van het water :n de Krammer en het Ziipe". Daarmee
geeft hij toe dat er in dit gebied een betere kwaliteit
water' te bereiken valt. Het blijft een op zijn minst wat
ondoorzichtige stelling wanneer men ervan uitgaat dat
rijkswaterstaat wél kans zou zien om in het ene afgeslo
ten gebied van de Oosterschelde 'een betere kwaliteit van
het water' te bereiken, terwijl dat in een ander afgesloten
Oosterscheldegebied niet zou lukken.
Overigens is behoud van de op 100 gestelde waterkwali
teit van de huidige Oosterschelde in een beschouwing
over milieu-veiligheid niet als het enige belang te hante
ren. Uitvoering van het plan-Meijer voor zover het op
deltahoogte brengen van bestaande zeedijken betreft zou
een reeks nadelen brengen, die de 'milieu-veiligheid' aan
de andere kant toch minstens weer aanzienlijk zouden
aantasten. Om enkele voorbeelden te noemen. De bestaan
de zeeweringen zouden beslist niet overal op dezelfde
plaats kunnen worden gehandhaafd. Bochten zullen moe
ten worden rechtgetrokken, op bepaalde plaatsen zouden
de zeeweringen een aanzienlijk gewijzigd beloop krijgen.
Ook dat heeft consequenties voor het leefmilieu. Wat
bijvoorbeeld te denken van een verlies van de vogelinla-
gen aan de zuidkust van Schouwen? Wat van dorpen die
vlak achter de bestaande zeewering liggen zoals Colijns-
plaat en Yerseke? Een dijk op deltahoogte moet óf
buitenom deze zeewering door de Oosterschelde worden
getrokken óf door een deel van deze dorpen heen.
Gemakshalve wordt daaraan meestal voorbijgegaan. Als
men nagaat wat de verhoging van de zeewering in
Zoutelande, Vlissingen en Terneuzen om maar enkele
voorbeelden te noemen voor gevolgen heeft gehad of
zal hebben voor de bebouwing, dan is duidelijk dat een
aantal dijkdorpen door dergelijke ingrepen 'zwaar getrof
fen' zouden worden. In sommige opzichten zou dat diep
ingrijpen in de bebouwde kommen. Een ander gevolg: het
aantal haventjes langs de huidige Oosterschelde zal dias-
tisch moeten worden beperkt: iedere haventoegang is
namelijk een zwakke schakel in de zeewering. Verder
zullen achter dergelijke dijken op deltahoogte langs de
Oosterschelde veel landbouwgronden moeten worden aan
gekocht. De beslaande zeeweringen hebben op veel plaat
sen een te zwakke ondergrond om ze tot een deltahoogte
te verswaren. Dat betekent: opschuiven naar achteren. Bij
elkaar een serie landschappelijke consequenties, die toch
niet helemaal uit de milieuoverwegingen kunnen worden
geschrapt.
KORTE TERMIJN
De discussie maakt vooral de indruk een korte-termijn-
discussie te zijn. Men debatteert over een verontreinigde
Oosterschelde na afsluiting, men plaatst er een open
Oosterschelde (met een zuivere inhoud) tegenover en
daarmee houdt de zaak op. Maar: het gaat niet alleen om
1978 en onmiddellijk daarna; het gaat ook om een verder
toekomst. De omvang van de bodemdaling is daarbij een
uiterst ingewikkelde problematiek, die het niet onwaar
schijnlijk maakt dat wil men "net lage land van
Nederland behouden in een al dan niet verre toekomst
Ingrijpender maatregelen nodig zullen zijn dan alleen
maar dijkverhoging en -verzwaring. In dit licht mede
moet ook de Oosterschelde-afsluiting worden bekeken.
Daarover is tot dusver in de discussie vrijwel niets
gezegd. Juist een dergelijk probleem is geen strikt
Nederlandse aangelegenheid: het heeft te maken met het
milieu wan de gehele wereld. Russische plannen inzake
rivieren in de Sowjet-Unie kunnen bijvoorbeeld van invloed
zijn op de ijskap.
Alles op een rij zettend kunnen we alleen maar tot de
conclusie komen dat ook in de nu op de kern van de
Oosterschelde-kwestie toegespitste discussies met vol
strekt onvergelijkbare waarden wordt gewerkt. Het begrip
'milieu-veiligheid' is'van een heel andere orde en gaat van
heel andere principes en risico's uit dan het begrip
'veiligheid tegen stormvloeden'. De Vereniging Milieuhygië
ne Zeeland maakte kort geleden in een reactie op de
recente 'tussenbalans deltawerken van waterstaat' deze
opmerking: geen enkele waterstaatstechnische instantie
beweert nu nog dat de veiligheid slechts door afsluiting
van de Oosterschelde kan worden verzekerd". Waterstaat
gaat op een dergelijke reactie laconiek in: „Dat hebben
wij ook nooit beweerd. We hebben iets anders gesteld en
doen dat nu nog. Dit: verhoging en verzwaring van de
bestaande dijken langs de Oosterschelde kan niet dezelf
de mate van veiligheid bieden, die met een afsluitdam kan
worden bereikt".
Op dit moment kan rijkswaterstaat niet onomstotelijk
bewijzen en aantonen, hoe het milieu in een afgesloten
Oosterschelde er na 1978 precies zal uitzien. Evenmin kon
bij het aanvaarden van de deltawet in 1957 onomstotelijk
worden bewezen dat het zou lukken om het deltaplan
technisch uitgevoerd te krijgen. Wanneer dat onomstote
lijk bewijs over het milieu nu wordt gevraagd, is wel het
directe gevolg dat de risico's die op het ogenblik in de
Oosterschelde gelden, bij de beveiliging tegen stormvloeden
worden 'aangehouden' tot ver na 1978.
Dat is de ene kant van de zaak. Verhoging en verzwaring
van de dijken zal namelijk zeker twintig jaar langer
duren. Daarna blijft dan rechtop staan dat met dergelijke
uitgebouwde dijken rond een open Oosterschelde niét die
zo groot mogelijke veiligheid' is bereikt, die het deltaplan
voor de periode na 1973 aanbiedt. En als er dan in de
nuidige discussies over de Oosterschelde zo nodig moet
worden gewerkt met vergelijkingen tussen een waterstaat
kundige veiligheid en milieu-veiligheid: als er dan zo nodig
moet worden geschoven met begrippen als 'voldoende' en
'zo weinig mogelijk risico', dan mag ook dit niet onver
meld blijven: m 1953 is onomstotelijk bewezen dat
volstrekt onvoldoende was wat toen voldoende werd
jeac'nt
USJ£S> VAN PES
Het spreken over 'de kerk kim je vrij
algemeen tegenkomen, doch we moeten
daarbij wel bedenken dat 'de kerk' zo
maaT niet te vinden is. Wat we wel
kunnen vinden zijn allerlei verschillende
kerken, een rooms-katholieke een Ned. her
vormde, een pinksterkerk, een geref. kerk
enz. enz. Er zijn er in ons land alleen al
een kleine honderd geregistreerden en nog
steeds komen er nieuwe groeperingen bij.
De verbrokkeling leidt een bloeiend en
toch ook wel een boeiend bestaan wanneer
men de moeite neemt er zich wat nader in
te verdiepen. Als men te midden van die
veelheid over 'de kerk' spreekt, gaat ieder
in feite uit van zijn eigen kerk en wanneer
hij peinst- over de toekomst van de kerk,
wordt zijn denken in deze voor het
belangrijkste gedeelte bepaald door het
geen er in zijn eigen kerk omgaat. In een
van de laatste nummers van het r-k week
blad De Bazuin' stond afgedrukt het stuk
dat een dertigtal theologen uit verschillen
de landen, die een vooraanstaande positie
innemen, hebben laten uitgaan.
'Bewogen appel van theologen op basis
van ae kerk' was een van de koppen die
er in dikke tetters boven gedrukt, stond.
We behoeven de eerste zin slechts te lezen
om te ontdekken dal zij het hebben over
hun eigen kerk. En zo is het met een ieder
die over 'de kerk' spreekt. Hij denkt
daarbij allereerst en allermeest aan de
kerk waartoe hij zelf behoort. Doch in de
tegenwoordige tijd moeten we hieraan nog
wel iets toevoegen. De oecumenische ge
dachte heeft in zoverre doorgewerkt dat
men die eigen kerk niet meer los kan zien
van andere kerken en van heel de christen
heid. De gedachte dat kerken als strijden
de partijen tegenover elkaar staan, waar
bij men eigen kerk ziet als de enige en
alleen-zaligmakende, wil er niet meer in en
van de verkettering van andere kerken,
zoals dat vroeger veelvuldig gebruik was,
horen we tegenwoordig niet zoveel meer.
Over heel het terrein heeft de oecumeni
sche gedachte enige wortel geschoten,
maar een oecumenische kerk is er nog
niet en we zien ook nog niet dat die er
spoedig zal komen, tenminste niet. als
instituut.
Nu is de vraag naar de toekomst van de
kerk echt geen nieuwe vraag. Voor zover
onze herinnering terug gaat is deze vraag
altijd al gesteld. Die herinneringen zitten
natuurlijk vast aan de eigen kerk, de Ned.
hervormde. In de eerste wereldoorlog had
deze kerk het verre van gemakkelijk. Fi
nancieel dreigde er een bankroet en wan
neer het met de kerkelijke financiën niet
loopt, zit er ook geestelijk wel het een,en
ander achter. Er is toen een plan ontstaan
om een miljoen bijeen te brengen, om met
de rente daarvan gemeenten in nood bij te
springen. Het getal der theologische stu
denten liep snel terug. De toekomst zag er
allesbehalve rooskleurig uit.
Maar het is toch weer anders gelopen dan
de pessimisten verwachtten. Zo is er tel
kens weer de vraag opgekomen of het met
de kerk niet een aflopende zaak was. Maar
na de tweede wereldoorlog en vooral na
1960, is er een geheel andere situatie
ontstaan. Toenemende secularisatie; steeds
meer rand- en buitenkerkelijken; steeds
meerderen die de kerk volkomen gingen
afschrijven. En tegelijk kwam er een ver
legen zitten met de kerk als instituut en
met. de boodschap die de kerk te brengen
heeft. Wat doen we er mee in deze tijd?
In de laatste weken zijn er twee dingen
die op de crisis die hiermee samenhangt
de aandacht hebben gevestigd. We doelen
op het theologen-congres in Nijmegen:
„Toekomst van de religie: religie van de
toekomst". Nu is religie, godsdienst, een
wijder begrip dan kerk. Maar wie de
verslagen van deze samenspreking heeft
gevolgd, kon telkens weer proeven dat
deze theologen spraken vanuit de achter
grond van hun eigen r-k kerk. Het andere
is het verschijnen, eind februari, van een
thema-nummer van het maandblad 'Wen
ding*. dat tot titel heeft meegekregen: „De
toekomst van kerk en christendom'. Dr. J.
Sperna Weiland geeft in het voorwoord
een verantwoording van deze titel. „Het
christendom is ruimer dan de kerk. Het
omvat meer; en het omvat niet alleen
meer. vaak is er ook een gespannen ver
houding tussen het christendom en de
kerken en dat is zeker in onze tijd het
geval".
Dit Wending-nummer gaat uil van een
aantal stellingen van de oud-hoogleraar
van Nijmegen,, dr. W. H. van de Pol.
Oorspronkelijk van hervormde huize is
hij, via de Anglicaanse kerk in de room!
katholieke kerk beland. In de laatste jaw
heeft hij twee,boeken geschreven die mi
al brede aandacht hebben getrokken: Hf]
einde van het conventionele christendon'
en 'Het voortbestaan van kerk en christen
dom'. De redactie van Wending heeft hej
nu gevraagd in een aantal stellingen nes
te schrijven zijn visie op de toekomst ra
de kerk en het christendom en daarn
heeft men deze stelligen in handen gep
ven van een aantal theologen en nis
theologen, met de vraag er bij in het kon
hierover hun gedachten weer te gevs
Voor zover zij aan dit verzoek heb'os
voldaan, vinden we hun antwoorden in 1b
t'nema-nummer van Wending. Het is es
zeer lezenswaardig nummer geworden s
ons op allerlei wijze aan net denken
wanneer het gaat over de toekomst van 4
kerk. Van de Pol leidt de onrust, onzts
heid, verwarring in godsdienstig en kem
lijk opzicht terug 'tot een fundament
crisis in het godsgeloof'. „God wordt em
ren en beleefd als de afwezige, als desa
op wie men op z'n best nog kan wacht*
„Hij stelt dat tal van vroegere theoloj
sc'ne en dogmatische strijdvragen en
kelijke posities en conflicten zichzelf tó
ben overleefd. De oecumenische discuss
zijn op dood spoor geraakt. Herstel
ae wederzijdse avonomaaisgerr. eenscis
acht hij het allereerst noodzakelijk. Ik
alleen zal 'de éne kerk van Ciiristus' he
opdracht en verantwoordelijkheid ten ba
van de gehele mensheid' kunnen vervullet.'
Heel verschillend zijn de reacties dies
deze stellingen zijn binnengekomen e
daaruit blijkt met welke moeilijkheden!
zijn kerkelijk denken een ieder van te
zit. Meerderen zitten verlegen met de ter
als instituut. Zoals de kerk van de pause
die van de synoden op het ogenblik act
baar zijn, valt het voor velen moe®
daarin de Kerk van Christus te ontdekte
Ciiristus heeft op aarde rondgewandeld t
knechtsgestalte. Waar is die in de kerie
te vinden? De vraag wordt gesteld of J
oecumenische beweging, nu deze een hl
van kerken is geworden, geen 'doodlope
de straat' is. En als de oecumene ik
doorzet en als er meer eenheid komt,
als er een volledige avondmaalsgemte
schap is. is er dan in feite iets opgdtt'
wanneer het gaat om de opdracht
verantwoordelijkheid voor heel de
heid? Welke zal en kan de rol i
kerken zijn ten opzichte van de
wereldvraagstukken? De assemblëe van
Wereldraad van Kerken heeft in Uppssl
gesprbken en de paus heeft 'zijn encycte
'populorum progressio' uitgegeven, msc
wat is er verder mee gedaan? „Jen
arriveert niet. alleen in brood en ms
maar ook in de gedaanten van hongerig
gevangenen, enz." (Matth. 25:31 w). Is c-
avondmaalsgemeenschap nog werkel
zo'n probleem? Het georganiseerde cfc
tendom heeft niet door de belangenteg
stellingen heen kunnen breken, evenn
als de proletariërs van alle landen 4
hebben kunnen doen. Moeten we afscis
gaan nemen van het kerkelijk chris?
dom? Moet er een uittocht zijn uit
Egyptes waar we rustig en vanzelf®?
kend leven bij de welvoorziene vleesg
ten? Er is veel kritiek op de kerk, wi
alleen hij die zich aan de kerk verbotó
weet kan op de rechte wijze kritisch on
de kerk spreken en dat nu juist is w
ons de waarde van dit Wending-mimB£
dat afzonderlijk in de boekhandel te
krijgen is en dat we ter lezing en ovenk
king zouden willen aanbevelen. Ook il>
men het er niet mee eens, des te me1
baarder kan de overdenking worden.
Twee weken geleden is Comenius herda
in Na3rden, bij zijn graf. Hij is één B
de belangrijkste leiders van de Tsjech!»
kerk geweest. Hij moest in bailiiigsch:
gaan en zag zijn kerk sterven. Hij W
een boekje geschreven: De zegen van K
stervende moeder'. Een moeder sterft n*
zonder haar kinderen te zegenen en zo
hij het werk van zijn kerk voortgaan.)
is inderdaad nadien voor velen ten zes{
geweest. Wanneer wij vragen naar 4
'oekomst van de kerk; van onze te'
cloen we dat. wetende dat er van alles
haar kan gebeuren. Zij kan in de cataccc
ben gaan. Zij kan zelfs sterven, maar»
zal dat niet doen, zonder haar kinderen'
zegenen.
1
In de evangelische Paasbe-
richten staat het verhaal
over Thomas, de discipel
van Jezus, die hoorde ver-
lellen over de opstanding,
maar die liet illes niet zo
erg geloven kon en die het
eerst wel eens wilde zien
en tasten. Dat mag hij dan
wel. en hij gelooft, maar
Christus wijst hemop een
ander geloven: een geloven
zonder zien, en noemt zalig
wie dat doen.
In die Thomas zullen velen
zich kunnen herkennen. Zij
geloven niet meteen alles
wat men hun aan wonder-
lijks vertellen wil en zeg
gen, dat zij het eerst moe
ten zien. En zij hebben ge
lijk. Het is echter voor ve
len een belemmering om
tot godsdienstig geloven te
komen, omdat zij menen
dal dan van hen gevraagd
wordt aan te nemen wat.
kanmn as waerwsn
je nooit iets ziet.
Geloven richt zich op wat
men niet ziet. Het. is eeji
levenshouding. Het geloven
in Christus is de levenshou
ding, waarin Christus de
lieer is, de Leidsman,
iviens woorden als gezag
hebbend worden erkend
Niet. omdat men ziet. dat
zij tot succes voeren (deze
wereld is nog altijd de we
reld waarin Christus ge
kruisigd werd), doch om
dat onverklaarbare zich ge
wonnen moeten geven. Ge
loven is de dienende levens
houding. Men kan scham
per vragen, hoe het. dan
gaat in onze wereld met
gerechtigheid en barmhar
tigheid en met liefde, en op
zoveel Hiisaes deze
worden geschonden en ai
trapt,. Dat is wat wij «'I
nen zien. I
Geloven is een zeker wj
dat het zo niet moet. G?:1
ven is een zeker ervan af'
dat wij zonder deze w'
den niet met elkaar kun-
leven. Geloven is zien,})
Christus wel gckrvm
wordt en toch niet dooi1
en dat mensen uil
kracht leven. Geloven ii
ven in de richting van
goddelijk rijk. dat mev:
niet behoeft te zien do"
de tekenen om erin te fM
ven en het te dienen «1
is geloven in een waojM
die openbaar wordt in
belwoorden. getuigen'-11
verkondiging cn ziek,',
deze ivaarheid. die tr-k
de naam van God vin
ken, en haar wil '0C|
trouwen.
Dreisehor
és.G»