.SCHRIJVEN, DOOD EN SEKSUALITEIT' .UTRECHTSE NOTITIES' EN GEDICHTEN VAN WILLIAM D. KUIK JACQUES HAMELINK EN ZIJN DRIE-EENHEID: SIGNALEMENT giiiiiiiii De schrijver Jacques Hamelink werd in 1939 geboren in Terneuzen, een land streek waar hij nog maar weinig ver wantschap mee voelt. Zijn verblijf in de Jacques Hamelink voor enkele Amsterdam beëindigde hij met zijn eerste roman: Ranonkelof de ge schiedenis van een verzelving (een soort epos). Op dit moment woont hij vlak bij Dedemsvaart in de ge meente Avereest. Hij schreef de ver halenbundels Jlet plantaardig be wind'. .Horror Vacut' en .De rudi mentaire mens' en de dichtbundels ,De eeuwige dag'. .Een koude onrust' en .Oudere gronden'. Vorig jaar ver scheen zijn roman Ranonkel' en dit jaar zijn hoorspel-debuut. .De beto verde bruidsnacht'. Jaques Hamelink ontving tot nu toe 3 belangrijke be kroningen- De Vijverbergprijs (1965). de Van der Hoogtprijs (1965) en de prijs van Nederlands-Zuidnederlands literair akkoord (1966). Naast zijn eigen literaire werk zorg de Jaques Hamelink voor enkele hoogtepunten in de vertaalkunst: .De blinde uil' van Sadegh Hedayat, .Het Mratyruum' van Elias Canetti en .Drie vrouwen' van Robert Musil. Zijn eigen werk werd vertaald in het Frans, Duits, Deens. Zweeds en Spaans. In voorbereiding is een En gelse vertaling van JJe betoverde bruidsnacht' dat als hoorspel ver moedelijk ook door de BBC wordt gebracht. ZATERDAG 1ó JANUARI 1971 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT .De vrolijke verrottenis' noemt Jacques Hamelink de voornaamste veranderingslijn in zijn werk: ,Een vrolijke horror en verschrikking, zoals ik dat ervaar als ik .herfsttij der middel eeuwen lees'. Zijn nieuwste boek heet ,De betoverde bruidsnacht', een mysteriespel voor stemmen, een hoorspel, dat hij voor de AVRO schreef, nadat zijn belangstelling door enkele vertaalop drachten was gewekt. De AVRO brengt het spel in mei 1971. Praten met Jacques Hamelink behoort voor de pers tot de uitzonderingen. Hij is een auteur die publiciteit wantrouwt en daar om meestal uit de weg gaat. Een hyperin dividualist, die zich definitief losmaakte van Amsterdam en vertrok naar het Over ijsselse platteland (Gemeente Avereest). Uitgestrekte weilanden, zanderige karrepa- den, stilte die alleen breekt door een vogel of een luidruchtig insekt. Nog steeds ver bijsterd zegt Jacques Hamelink: ,Ik heb er reigers gezien en ooievaars en het ziet hier zwart van de kikkers'. .Ranonkel', zijn belangrijkste roman tot nu toe, voltooide hij in begin '69 in Avereest: ,Ik moest acuut weg uit Amsterdam, want ik moest werken.' Een vlucht naar de bevrediging? Schrijven heeft volgens Jacques Hamelink alles met seksualiteit te maken. Er komt veel spontaniteit bij kijken: Jiet is een plotselinge, eruptieve onderneming. Van tevoren heb ik grote plannen. Ik maak aantekeningen, ik verzamel gegevens en de praktijk wijst uit dat al dat voorwerk tot niets leidt. De geilheid is al over dat voorwerk tot niets leidt. Toen ik aan .Ranonkel' begon, heb ik waarschijnlijk een verhaal van 50 pagina's in m'n hoofd gehad. Achteraf weet ik nooit precies wat er aan vooraf gegaan is.' DRIE-EENHEID .Schrijven is voor mij een deel van een ongedwon gen drie-eenheid: schrijven, seksualiteit en de dood. Natuurlijk zijn ze niet gelijkwaardig. Je zou kunnen zeggen dat het enige dat me bezighoudt, de dood is. Maar die dood is onvoorstelbaar, dus probeert men gaten, holen en spelonken te bedenken waarlangs men die dood kan bereiken. Uit nieuwsgierigheid, uit zelfvernietigingsdrang, uit een zekere drift om te overleven. Eerst het obstakel van de dood nemen, het meemaken ervan, om het vervolgens des te completer te kunnen weerstaan. Ik ga ervan uit dat de mens door de dood gebiologeerd is, dat hij die dood wil aanraken. Een paar van die manieren om de dood te benaderen zijn seksualiteit en creativiteit.' Gefascineerd door de dood speelt Jacques Hamelink in zijn werk een spel met leven en dood. Sterven en overgaan in een andere vorm van leven is een bekend motief in zijn boeken. Ook in JDe betoverde bruidsnacht' wordt de .levende dood' bespeeld. De oude, tandeloze Seraphina (Jiet schijnt vroeger een mooie vrouw geweest te zijn') rijst op uit haar verse graf om deel te nemen aan de bruidsnacht van Onanis Eikeltak en vergeetmij- nietje Duivebrood. In deze driehoek zijn de elemen ten dood-leven-erotiek op burleske ballade-achtige wijze verenigd. Jacques Hamelink gaat met de dood om als een vertrouwde vriend. Met een zekerheid die steeds opnieuw het eindpunt van een creatieve periode betekent. Een voorlopige zekerheid, de steeds hernieuwde voorstelbaarheid van de dood. Jacques Hamelink: ,Laat ik een voorbeeld geven. Rigaud, een surrealistische meeloper uit de jaren 20, die lang voor zijn 30ste aankondigde dat hij precies op zijn 30ste verjaardag zelfmoord zou plegen. Met alle details. En hij heeft het precies zo uitgevoerd Die man heeft ergens in een aanteke ning opgeschreven: er kan mij niets overkomen, want ik heb de oplossing voor eventuele moeilijkhe den altijd bij me. In die zin stel ik: ik probeer door te schrijven zo ver te komen, dat ook ik kan zeggen: er kan mij niets overkomen, ik heb mijn oplossing altijd bij me het is allemaal invoelbaar geworden. Niet in de zin dat ik er vandaag of morgen een eind aan maak, maar dat er sprake is geworden van een zo grote voorstelbaarheid van de dood, dat de bevreemding tegenover de dood, de angst, verdwenen is. Het heeft dus te maken met een inlevingspoging in de onvoorstelbaarheid van niet meer te bestaan en nooit bestaan te heb ben.' Mag ik hieruit afleiden dat die voorstelbaarheid er al is? Dat de angst niet langer bestaat? ,Na alles wat ik geschreven heb, zou ik het. wel willen zeggen een beetje aarzelend durven zeggen: ik heb het idee dat me niet zoveel meer kan overkomen. Wat me nu nog kan overkomen is alleen fysiek. Hoe ongelukkig ik me ook zal voelen onder bepaalde zaken: het zijn allemaal situaties, die ik al gezien heb. Dingen die niet meer het kwaad kunnen aanrichten in mij, dat zou plaatsvin den als ik er blindelings in zou lopen, zonder er iets van te weten'. KRISTALLEN BOL Te zou kunnen stellen dat schrijven in zekere zin kijken in de kristallen bol is? .Toekomst voorspellen. Dat zou je zeker kunnen beweren. Maar de schrijver is intelligenter en gelo- viger dan de waarzegster. Op het moment dat hij kijkt gelooft hij. Maar hij heeft nog niet geschreven of hij twijfelt al weer. De twijfel en de vrees werken de creativiteit in de hand. Op dezelfde manier kun je stellen dat de lafaard interessanter is dan de held, omdat hij meer gegevens verschaft over de motieven van de menselijke geest. Maar ik neem aan dat de beweegredenen van de held zeker zo complex zijn en niet alleen uit een rechtlijnige zekerheid bestaan. Achter die rechtlijnigheid schuilt een proces van lafheid en onzekerheid, dat de held heeft moeten doormaken. Daarom is Che Guevara een interessante figuur voor mij. Hij kon geen deel hebben aan de manifest geworden structuur van Cuba, maar moest doorgaan in de revolutie, gedre ven door twijfel en onzekerheid. Dat is een vorm van creativiteit.' Hoe kom je als auteur tot de keuze van de literaire vorm? Bijvoorbeeld die van het hoorspel. ,Dat is een vorm van verwantschap. De houding tegenover de taal. Hoe kom ik tot het hoorspel bijvoorbeeld. Met mijn type geloof in het woord de ogen dicht en alleen de stem hoorbaar met dat uitgangspunt is het schrijven van een hoorspel zeer voorstelbaar. Daarbij is het een ontmoeting tussen dichter en prozaïst, die van elkaar profiteren en elkaar aanvullen. In de betoverende bruidsnacht staat het puur verbale gebruik van de dichter naast de psychologie van de prozaïst, het uitbeelden van de objectieve gestalte. Ik kies voortdurend nieuwe vormen, maar meestal komt het niet tot resultaten. De uitzonderingen, dat zijn de dingen die tot nu toe gepubliceerd zijn een stukje van de ijsberg. Een lawine van misgeboorten en mislukkingen. De publi- katies zijn de enigszins normaal uitziende stervelin gen.' INFORMATIE Uit je werk kom je naar voren als een zeer erudiet auteur. Een veelheid aan citaten en informatie op verschillend terrein. Waar komt die informatie vandaan? Kranten, tijd schriften, boeken? ,Ik heb heel weinig contact met actuele dingen. Ik houd niet van actualiteit. De schrijvers die ik lees. heb ik altijd gelezen en die ik ga lezen daarvan wist ik lang geleden al dat ze voor mij de moeite waard zouden zijn. Dat wat me interesseert is een conglomeraat van dingen, dat erg ver ligt van de actualiteit. Kranten en tijdschriften lees ik als de gemiddelde Nederlander. En ik kijk veel naar de Duitse tv, die ook niet grandioos is, maar beter dan de Nederlandse. Vooral op speelfilmgebied.' Je hebt in je werk een duidelijk religieuze interesse. Negatief gericht zou ik zeggen. Het komt over als een aversie tegen het christendom, met name het rooms-katholicisme. ,Dat is niet juist. Het is wel zo dat ik een sterke ambivalentie heb, tenminste, dat constateer ik zelf als ik .Ranonkel' lees. Maar het christendom wordt zeker niet uitsluitend afgekamd in mijn werk. Het is een parallel van de wet die ik mij denk. Bij het schrijven van .Ranonkel' heb ik me zelfs gereali seerd dat ik eigenlijk een groot katholiek ben. Ik heb een sterk contact met de half-heidense denk beelden van de middeleeuwen. De oude, afgezaagde metaforen van het christendom wil ik opnieuw gebruiken. Afkappen zou een verarming betekenen. Dat is ook mijn houding tegenover de taal, het opnieuw gebruiken van die overleefde vormen en stoplappen.' Bewondering voor het heidendom. Welke facet ten? .Neem de levens van heiligen. Het Is de combinatie van authenticiteit en bedrog die me fascineert. Je ziet het ook bij spiritistische media. Ze zijn pas interessant voor mij als blijkt dat ze de zaak ook wel eens belazeren. De onontwarbaarheid van authenticiteit en bedrog. Een vitaal bestanddeel uit het katholicisme. Hoe kan dat allemaal samen gaan?' .Maar waarom schrijf ik tenslotte? Uitsluitend om mij aan mijzelf te verduidelijken, via taal. Omdat wat voor mij onvoorstelbaar is laten we zeggen de dood om te pogen dat voorstelbaar te maken.' In 1968, toen de bekende boekhandel Broese te Utrecht honderdvijfentwintig jaar bestond, verscheen als feest- geschrift .Utrechtse notities' van William D. Kuik, en in november 1969, in de Cederreeks van Meulenhoff, gelijk tijdig met de thans bekroonde bundel van Gerrit Komrij, ,Alle Vlees is als Gras, of het Knekelhuis op de Dodenak ker,' een bundel, getiteld ,45 gedichten', die vrij spoedig uitverkocht raakte. Het boekje .Utrechtse Notities' verwierf de Prozaprijs van de stad Amsterdam. Beide boeken van Kuik worden thans door Meulenhoff in tweede druk uitgegeven, geen gering succes voor een zo badinerend, vrij esoterisch en eigen zinnig geschrijf, dat zich eerder tot een enkele goede ver staander en tot fijnproevers schijnt te richten dan tot een groot publiek. Want wat moet dat er mee, tenzij het mo dieus wil zijn, deel wil hebben aan de wonderlijke herle ving van negentiende-eeuwse kunstuitingen die ruim een halve eeuw taboe zijn geweest. Ook in de literatuur laat zich nu gelden wat in de beeldende kunsten weer aan de gang is: terugkeer tot en heroriëntatie op een Bieder meier en fin-de-siècle mentaliteit. Het kon niet uitblijven. Na de tweede wereldoorlog hebben we zo onze portie ver veling, verveeldheid, viezigheid en vormeloosheid als uit daging gehad. Het werkt niet meer, al borduren velen nog blindelings op het oude stramien voort. Wie nu uit wil dagen en op wil vallen, schrijft dus schijnbaar onvervalste romantische leerdichten, zuivere domineespoëzie uit de school van Beets of Ten Kate, hij maakt pastiches van Heine of Piet Paaltjens, of gaat nog verder terug, naar Van Alphen. De laatste aflevering van .Maatstaf' geeft mooie voorbeelden. Willem Wilmink, geen slecht dichter, maar nu ook niet bepaald een topfiguur, publiceert daarin strofen als: Grootvaderge zijt zo gebogen En uit uw oog loopt een traan' Zo sprak er het kleine ventje, En de oude zag teder hem aan. en Koosje wou een vogel vangen. .Dat is makkelijk gedaan'. Sprak de vader van ons Koosje, Keek het ventjen olijk aan. ,Leg wat zout hem op het staartje, enz. Het is verleidelijk. Men moet echter wel van een heel bijzonder hout gesneden zijn, wil men dan niet stranden op de riffen van de onbenulligheid, of zelfs als men wil dat het gedicht op méér blijft drijven dan het simpele overrompelings-element. Iemand als Wil mink komt niet uit boven een koddige pastiche. William Kuik echter, lijkt ons iemand die precies weet wat hij wel en wat hij niet wil. Hij is een bijzonder eigenzinnig mens, zowel als schrijver en als tekenaar. Hij heeft de .Utrechtse Notities' zelf geïllus treerd met pentekeningen (en op de omslag een mooie lavis) die van een even scurriele geest getuigen als de prozastukken en de gedichten: ze zijn speels en toch serieus, ouderwets en toch modern. De tekeningen zijn verwant aan negentiende eeuwse Engelse boekil lustraties, maar soms hebben ze ook iets Italiaans, ze zijn verfijnd en oubollig tegelijkertijd, en zou men dat ook niet van de teksten kunnen beweren? William D. Kuik is een man met een grote kennis en cultuur; hij laat veel invul werk aan zijn lezers over en veronder stelt bij hen een kennis die lang niet iedereen paraat heeft. Toch heeft hij gelukkig niet vaak gebruik gemaakt van de asterikjes en verklarende uitleggingen die menige hedendaagse bundel tot zulke bezwaarlijke lectuur maken. Wie vrij moeilijk schrijft, moet maar hopen dat zijn lezer geïnteresseerd genoeg is om zelf op speurtocht te gaan teneinde de lacunes in zijn voor een goed begrip vereiste kennis te vervullen. En dan nog: alles weten staat in poeticis beslist niet gelijk met alles begrijpen en nog minder met alles vergeven. Het beste gebruik van Kuik is dan ook maar: doodgewoon gaan lezen. Wil hij het anders? Hij schrijft een boek met .Utrechtse Notities'. Voor een jubilerende Utrechtse zaak. Maar vóór we aan Utrecht beginnen zijn we op pagina elf. En 'hij heeft ons eerlijk gewaarschuwd door zijn motto uit Heine: ,Ich rate Euch Gevatter, lasst mich auf Euren Schild keinen goldenen Engel, sondern einen roten Löwen malen; Ich bin mal dran gewöhnt, und Ihr werdet. sehen, wenn ich Euch auch einen goldenen Engel male, so wird er doch wie ein roter Löwe aussehn'. In plaats dus van over Utrecht te beginnen, vertelt hij over zichzelf sn over Italië. Over het Palazzo Te in Mantua, de vreemde fresco's met de paarden in de Paardenzaal. Hij verwijlt in Mantua, moet men wel zeggen, er is geen beter woord voor; we zien er Napoleon meer dan honderdzeventig jaar geleden zijn eerste schreden op het ICeizerspad zetten. Dan komen we in Verona. ,Het beminnelijke Verona lieve lezer, met zijn smalle ouderwetse winkelstraten, de Lijnmarkt in Utrecht. (Die .lieve lezer' is toch ook pas weer sinds kort mogelijk). Doch nee. Utrecht komt nog niet omhoog, we zakken terug naar Shakespeare, ook al bezocht Kuik ,het' graf niet, in Verona. Napoleon duikt weer op en we maken een geestig excursietje in de cultuurgeschiedenis, waarbij Stendhals Biogi offi cieel als Boguet uit de bus komt. Ik voor mij, was toen al helemaal door de lectuur ingepalmd, dit is een verrukkelijk divageren, een superbe soort leuteren (Jan Hanlo verstond daar ook de kunst van) en ik was Utrecht al helemaal vergeten. Doch zo niet Kuik, opeens, op pagina elf, leest men: .Maar ach, wat zeur ik eigenlijk. Ik sleep u mee naar Mantua, Verona, langs het Gardameer naar een kerk te Rome. Over Utrecht zou ik iets schrijven. Ligt Utrecht dan niet ergens in die driehoek tussen Venetië, Mantua en Verona? Van Utrecht trok men toch immers naar Rome? Hoe zou ik Mantua herkend, Verona gezien, Venetië gedroomd hebben als Utrecht mij niets meegegeven had? Hebben we geen paleizen in Utrecht: de schoonste politiepost van Europa staat er, met arcade en groot horloge, geen arrestant in Italië, heeft zo iets gezien. Rijk aan geschiedenis is Utrecht, ook hier ligt achter iedere boom een dode, evenals in de bergen van Rivoli; het blokhuis aan de vaart kan u er meer van vertellen'. En, wie zal het geloven, direct zijn we terug bij Napoleon, en volgt een lang gedicht, geïnspireerd op de verhalen van Kuiks grootmoe der; een gedicht waarin de ervaringen van de over-overgrootvader die bij de pontonniers van de Beresina was, in de fantasie van de achter-achterkleinzoon gestalte krijgen, eindelijk, beter laat dan nooit. Een slee bracht slechts het puin van een verlaten republiek in Wilna aan. Ik slofte mee en verder naar de oude straten. Een afgeschoten hond, bereisde Roel met etterbeen. de mond vol rotte ordetekens'. Het gedicht is, tussen haakjes, vrijwel woordelijk ook terug te vinden in de ,45 Gedichten', en dat geldt voor vrijwel al de eigen verzen waarmee Kuik zijn Utrechtse Notities rijkelijk en grillig heeft opgesierd. Ze krijgen door de context hier, soms een wat ander timbre dan in de bundel, zoals het uitzicht uit het pleeraamp je dat in de bundel tot .Opening van een expositie' wordt. Waarom niet, overigens, Berserik heeft het uitzicht uit mijn pleeraampje geschilderd, met een gedeelte van de wand erbij, en er direct een koper voor gevonden op een expositie. Maar we zijn, via de historische excursie naar de Beresina nu toch wel in Utrecht beland, al blijken zowel de stad als het gezin Kuik daarin internationale knooppunten van stromingen, invloeden en samenraapsels, zodat we elk ogenblik de grilligste ontmoetingen kunnen verwach ten. Vader Kuik was beeldensnijder: Hij sneed zichzelf in hout als egel, eenhoorn, beer. Veel als Christus, jezus, maria, wat was dat lelijk, gaper. Hij speelde graag toneel. Vermomd met bolhoed, knijpbril, papieren neus, trok hij de polder in. Zijn laatste komisch nummers was een kerstgroep. Levensgroot. Met os met kind met vrouw met ezel. bevolkte hij een stal. Hij staat er bij. Een vos met één poot in de val een zure timmerman tot in het merg verkankerd. We duiken in de jeugd van de dichter, die vóór de eerste wereldoorlog lag, ontmoeten Hieronymus van Alphen, en ook ras- en wasechte Utrechtenaren en Utrechtse instellingen, zelfs Boekhandel Broese aan het Nachtegalenlaantje, waar weleer het Wonderkabinet van Van Lidth de Jeude te bewonderen was. .De contacten met de literatuur, op die leeftijd dat ik met open knieën en korte broek rondstommelde, zijn aan me voorbijgegaan de literatuur in levende lijve dan. Gelezen, rotgelezen heb ik me genoeg, maar hoe aardig zou het niet zijn geweest als ik door Marsman op het perenstelen was betrapt ,of van Slauerhoff een injectie tegen straatvuil had gekregen.' En passant komen ook heel wat brokken antiek literair mozaïek omhoog van onder platgereden paden en pleinen. Zelfs modern- Utrecht zien we in vers voorbijtrekken, maar dan alleen belicht vanuit de eigen eigenzinnige hoek; het meer bezadigde, ethische, domineesachtige Utrecht wordt gemeden als de pest. Goddank, overigens. En tot slot krijgen we het werkelijk prachtige en raadselachtige verhaal over De Kolos. Apotheose. De ,45 Gedichten' kan men er eventueel dwars doorheen lezen, zoals gezegd, zelfs deels gebeurt. Er staan verschrikkelijke verzen in over ziek zijn en oud worden: Rusthuis in maart Onder bottende struiken slaapt toch de dood. Geen deksel past op deze kist. de doorgegroeide baard zoekt desnoods met gewei een weg naar buiten. Verzwakte ouderdom keert terug en rust vermoeid 3-hoog op het portaal. Kijk uit het raam bepeinst, terwijl de late scherpe zon een streep trekt over het gezicht, de lust om dit jaar voort te leven. Beneden is er samenzang. van kwebbel, thee en oude zorg. Een welverdiende levensavond, galgenmaal. William D. Kuik: Utrechtse notities en 45 gedichten, J. M. Meulenhoif, A dam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1971 | | pagina 17