FLEXIBELE SCHOOL MOGELIJK ANTWOORD OP ONGELUKE KANSEN IN HET ONDERWIJS ANGST VOOR DEMOCRATISERING KINDEREN OVER HET ONDERWIJS ONDERWIJSPROJECT MIDDELBURG ZATERDAG 14 NOVEMBER 1970 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 18 Vorige week woensdag en donderdag hield de rijks pedagogische academie te Middelburg zich bezig met een onderwijsproject. Op alle mogelijke manieren werd het onderwijs benaderd. Een van die benaderingen lag op het journalistieke vlak. Ruim veertig leer lingen en vier docenten vormden de Journalistiekgroep'. PZC- redacteur Willem Wisse stelde een pagina samen met behulp van het werk, dat door deze groep werd verricht. Tijdens het vorige week door de rijks pedagogische academie te Middelburg ge houden onderwijsproject zijn vele woorden gewijd aan het verband tussen milieu en onderwijs. Een van de vele inleiders, die tot de conclusie kwam, dat kinderen uit zogeheten cuituurarme milieus weinig mogelijkheden hebben binnen het hui dige onderwijssysteem was de lieer J. G. Smits, directeur van een leao-scliool in Vlissingen. HU ging er van uit dat alle kinderen, ongeacht hun afkomst, recht hebben op goed onderwijs. Maar bet Nederlandse onderwijs is juist ingesteld op de kinderen uit de zogenaamde .betere' milieus. En met beter wordt dan in dit geval bedoeld: een brede algemene belangstelling gebaseerd op een voortgezette schoolopleiding en de daaruit voortvloeiende goed betaalde positie in de maat schappij. De heer Smits had de punten, waar door kinderen uit. de arbeidersklasse minder kansen krijgen dan kinderen uit die betere kringen op een rijtje gezet: arbeiderskinderen groeien op in vaak kleine huizen, waardoor ze minder speel ruimte hebben dan kinderen, van beter gesitueerde ouders, die wel een grote woning kunnen betalen: arbeiderskinderen kunnen met vragen over allerlei dingen die ze in hun omge ving tegenkomen of waar ze van horen niet terecht bij hun ouders, want die hebben zelf een te gebrekkige opleiding om daar met hun kinderen over te pra ten; diezelfde gebrekkige opleiding is er oorzaak van, dat de ouders een beperk te woordenschat hebben en daardoor hun kinderen met een achterstand op de kinderen van beter opgeleide ouders naar school moeten laten gaan; het contact van onderwijzend perso neel met de ouders laat veel te wensen over, om de hierboven al meermalen genoemde redenen, die leiden tot een gebrek aan interesse. ACHTERSTAND Kinderen uit de arbeidersklasse komen met een achterstand op school. En die achterstand is. aldus de heer Smits, binnen het huidige systeem niet goed te maken. Dat zou wel kunnen als ze individueel les kregen. Dit is in een systeem, waarin wordt gewerkt met klassen van dertig leerlingen of meer, een onmogelijke opgave. Uit de cijfertjes blijkt overduidelijk, dat er nog niet veel is terechtgekomen van het streven naar gelijke kansen. Basisonderwijsinspecteur J. Gelijns gaf daar enkele voorbeelden van. In 1936 was van het totale aantal studenten aan de Nederlandse universiteiten zeven procent van de mannen en drie procent van de vrouwen afkomstig uit lagere milieus. Bijna dertig jaar later waren die percentages respectievelijk tien en drie. De heer Gelijns sprak in dit ver band over het verborgen talent, dat met behulp van het huidige onderwijs kennelijk niet kan worden opgespoord. Dat blijkt ook uit andere cijfers. Kin deren van ouders die in de vrije be roepen werken, gaan voor 85 pro cent naar het voortgezet en mid delbaar onderwijs. Hiertegenover staat. dat uit de lagere milieus van de jon gens 5 procent en van de meisjes 2 procent dat onderwijs volgen. Kinderen uit hogere milieus hebben 23 maal zo veel kans om te gaan studeren aan een universiteit of hogeschool. ALTERNATIEVEN Wat de invloed van het milieu betreft verschilden bovengenoemde sprekers nauwelijks van mening met René Men del van het departement van onderwijs van Oranje Vrijstaat. Deze kabouter wist te vertellen, dat uit een onderzoek was gebleken, dat de helft van de kinderen uit 'n Amsterdamse arbeiders buurt totaal niets had opgestoken van het onderwijs. De kabouters proberen wel alternatieve scholen op te richten, maar hiervoor geeft de Nederlandse overheid geen subsidie. Zolang die sub sidie ontbreekt schieten de alternatieve scholen hun doel grotendeels voorbij, omdat alleen welgestelden zich kunnen permitteren hun kinderen daar onder wijs te laten ontvangen. Karakteristiek voor de alternatieve kabouterscholen is, dat de besturen worden gevormd door huisvrouwen, psychologen en onderwij zers. Uiteraard beperkte men zich tijdens het onderwijsproject niet tot de constate ring van de ongelijkheid in kansen tus sen kinderen uit verschillende milieus. Zowel in inleidingen als in discussies werden (nood)oplossingen aangedragen om aan die ongelijkheid een eind te maken. De heer Smits zag wel mogelijkheden in het geven van individueel onderwijs, waardoor ieder kind kan worden bena derd op basis van diens eigen ontwikke lingsniveau. De heren Angenent (psy choloog) en Reynders (pedagoog) van het Zeeuws instituut voor geestelijke volksgezondheid, noemden een aantal plannen om de kinderen uit sociaal zwakke milieus via het onderwijs een betere kans op ontplooiing te geven dan nu mogelijk is. Een mogelijkheid blijkt het plan van de onderwijs-socio- loog dr Caïcar om met een leesbus de scholen langs te gaan en op die manier de leeszwakke kinderen extra hulp te bieden. Van de heer Kohnstamm uit Utrecht is het plan afkomstig om op de kleuterscholen door middel van een zo geheten .Taalpak' de woordenschat van de kinderen uit te breiden. Weer een andere mogelijkheid om iets te doen aan de bestaande ongelijkheid is het creëren van overgangsklassen tussen kleuterschool en basisschool voor kin deren die nog niet schoolrijp zijn. BURGERMANSGEEST Ook deze twee heren kwamen tot de conclusie, dat de huidige basisscholen teveel zijn afgestemd op kinderen uit .betere' kringen. Ze spraken zelfs over .scholen met een burgermansgeest'. Mr J. P. Boersma, burgemeester van Brouwershaven, sprak zich uit voor een schoolconcentratie, zowel In de steden als op het platteland. Hij ging in zijn inleiding vooral in op de mogelijkheden daartoe op het platteland. De kleine dorpsscholen staan onder leiding van een hoofdonderwijzer, die vaak alleen wordt benoemd op grond van zijn kwa liteiten als onderwijzer. Het doel van een schoolconcentratie moet, aldus de heer Boersma, gericht zijn op het beter tot zijn recht laten komen van het onderwijs. Het onderwijs behoort zijns inziens veel meer teamwork te zijn dan thans. Een schoolhoofd moet naar zijn mening dan ook optreden als de leider van een didactisch team. Vanuit dit uitgangspunt kan niet alleen het onder wijs worden verbeterd (in het belang van de kinderen), maar krijgen ook jonge onderwijzers een betere begelei ding dan thans het geval is, komen er mogelijkheden tot experimenteel onder wijs, zoals het werken in niveaugroe pen. Concentratie van scholen kan op twee manieren worden ge realiseerd. Een mogelijkheid is om de bestaande schoolgebouwen te blijven gebruiken en een organisatorische con centratie tot stand te brengen. Een andere mogelijkheid is om in een cen trale plaats alles in één gebouwencom plex onder te brengen, wellicht met een uitzondering voor de jongste leerlingen. FLEXIBEL De door de heer Boersma aangehaalde niveaugroepen kwam ook uitgebreid ter sprake bij de heren Lansu, hoofd van de basisschool te Clinge. en Rudolph, didactisch medewerker van het alge meen pedagogisch studiecentrum. Bei den toonden zich warm voorstander van het zogenaamde .flexibele school- model". De heer Rudolph zei deze ideale school zelfs anti-school te kunnen noe men, dat wil zeggen anti-autoritair en gedemocratiseerd. Volgens de heer Ru dolph is nu al een school mogelijk met inspraak, medebeslissingsrecht en gelij ke kansen. De achterstand in woorden schat ten gevolge van milieu-afkomst dient volgens deze didacticus niet te worden goedgemaakt door een verrijkt taaiprogramma maar door een verrijkt milieu. Zijns inziens moeten de volgen de eisen aan dat milieu worden gesteld: anti-schools, anti-intellectualistisch en niet statisch. Dit alles komt voor in zijn ideaalbeeld van de basisschool, wat ook eigenlijk een verrijkt milieu be hoort te zijn. Binnen de basisschool moeten, aldus de heer Rudolph, vertica le groeperingen komen, vormgroepen (5-7 jaar), middengroepen (7-11 jaar) en bruggroepen (11-13 jaar). Die gemeenschap wordt nu gesitueerd in een gemeenschapsruimte, wat in we zen dus een verrijkt milieu is. Hier vindt de gemeenschapsbeleving plaats (het kind leert zijn mede-kind kennen) en een culturele ontmoeting, die het karakter moet hebben van een happe ning, dus vrijheid van expressie en de vrijheid van het individu. De inrichting moet bestaan uit een centrale biblio theek, leeshoeken, redactie van een schoolkrant, gesprekshoeken en spre- kershoeken, ruimten voor muziek, spel en toneel. Door middel van een sy steem van prestatie-kansen (dus geen prestatie-eisen) kan het kind zelf zijn taken kiezen. Het rapport dient te wor den vervangen door een .begeleidings logboek'. waarin bijvoorbeeld ouders, onderwijzers en mentoren hun mening geven over de volbrachte taken. CLINGE Terwijl de heer Rudolph de Ideale ba sisschool theoretisch benaderde konden de studenten van de heer Lansu prak tijkervaringen over een flexibele school vernemen. Op de school in Clinge werkt men namelijk al met de groepen, die de heer Rudolph noemde. Binnen elke groep kent men daar drie sub niveaus en de overgang van het ene naar het andere niveau is in principe elke dag mogelijk: zodra een leerling van de basisschool in Clinge de stof van zijn niveau beheerst stapt hij over naar het volgende niveau. Het rekenon derwijs bleek op de school vari de heer Lansu een bijzondere plaats in te ne men. Alle leerlingen rekenen namelijk' elke dag op hetzelfde uur. Iedere reken les begint met groepsinstructie. De midden- en lagere subgroepen krij gen extra uitleg. Hierna gaan de leerlin gen zelfstandig aan het werk aan hun taken, die ze na afloop zelf corrigeren. Alleen de controle-taken worden door de onderwijzer gecorrigeerd. Ook bij het leesonderwijs wordt op verschillen de niveaus gewerkt, dit echter wel bin nen de eigen zogeheten stamgroep. De leerlingen krijgen leesstof, die ze aan kunnen. Behalve individueel en groepsle- zen kent men in Clinge ook leeskringen. Hierbij zitten de leerlingen in een kring en bespreken een tekst die door enke len van hen is voorbereid. Het belang rijkste hiervan is, dat men naar elkaar leert luisteren. Er zijn nog meer .krin gen'. zoals de weekopeningskring, de weeksluitingskring en de verslagkring. De onderwijzer is wel steeds lid van de kring, maar heeft daarin dezelfde rech ten en plichten als zijn leerlingen. taken en niveaugroepen... ...beperkte woordenschat.... Een van de grootste kwalen van het Nederlandse onderwijs is dat een mensvisie ontbreekt. Het onderwijs confronteert de leerlingen niet met zaken, die ze in verband kunnen brengen met het gewone dagelijkse leven. Dit zijn enkele stellingen van de heer Sprenger, als leraar ge schorst van de pedagogische academie in Bever wijk omdat hij zich solidair verklaarde met de studenten toen die In opstand kwamen tegen het beleid van bestuur en directie. Leraren moeten, aldus de heer Sprenger, hun leerlingen kunnen verklaren om welke reden ze iets moeten leren. Hij vond het verdrietig, dat geen van zijn oud-leerlingen een schooldag ooit was begonnen met eens drie kwartier naar buiten te kijken samen met de leerlingen. Naar buiten kijken om te zien wat er zoal op straat gebeurt. En juist die dingen zouden volgens de heer Sprenger bepalend moeten zijn bij de stofkeuze: J)e aanpak daarvan is een van de kernpunten van de onderwijsvernieuwing.' Een vernieuwing, die moet leiden naar een onderwijs systeem, waarin kinderen wordt geleerd zelfstan dig te zijn. Zelfstandigheid is, aldus de heer Sprenger, het op eigen verantwoorde manier kunnen reageren op de uitdagingen van de we reld En reeds op school zou moeten worden begonnen met de mogelijkheid om zelf te kie zen: Maar democratisering zal veel weerstanden oproepen als men tot de kern doordringt. De mensen zijn huiverig voor die eigen verantwoor delijkheid. Ze vinden het wel prettig dat er instanties zijn, die precies vertellen wat wel en wat niet moet, waardoor de eigen verantwoorde lijkheid van de mensen wordt afgenomen.' MENSVAKKEN Oud-wethouder voor onderwijs van Tilburg, ir N. H. Pontzen, meende dat het onderwijs te veel Is afgestemd op het materiële bestaan: .Er wordt te weinig aandacht besteed aan inzicht en ont wikkeling van de menselijke samenleving. Mens vakken, waarbij het politieke denken, het waar om van de inrichting van onze samenleving, leren denken, leren redeneren komen te weinig aan bod.' Om veranderingen in het huidige onderwijssy steem aan te brengen moest men, aldus dc heer Pontzen, beginnen bij de opleiding van onderwij zers. De chef afdeling opleiding personeel basis en kleuteronderwijs van het ministerie van on derwijs en wetenschappen, de heer G. van der Leest, toonde zich wel voorstander van wijzigingen in de onderwijzersopleiding Een meer kritische houding ten opzichte var de maatschappij en hel onderwijs was wel gewenst maar de daaruit voortvloeiende wens naar democratisering moest volgens hem toch niet al te snel worden ingewil ligd. Democratisering dient volgens de heer Van der Leest voorzichtig van de grond te komen. KNIKKEN En de studenten van de RPA in Middelburg konden ondanks eerder geuite ontevredenheid niet anders dan instemmend knikken toen hij zei, dat er niet veel geestdrift bestaat om die democratisering gestalte te geven. Vele studen ten ook in Middelburg nemen liever vrij dan dat ze een vergadering van bijvoorbeeld het schoolparlement bijwonen. René Mendel van het departement van onderwijs van Oranje Vrijstaat en Jan Dobber van de katholieke pedagogische icademie in Beverwijk stelden daar in hun inleidingen tegenover, dat de schoolparlementen frustrerend werken, omdat ze alleen beslissings bevoegdheden hebben over zeer ondergeschikte zaken. Leerlingen van de Rijks Pedagogische Academh legden ter gelegenheid van het vorige week gehou den onderwijsproject vijftien vragen voor aan tien leerlingen van zesde klassen van Middelburg se scholen. De overgrote meerderheid van die zes- deklassertjes bleek er niets voor te voelen om la ter zelf naar de pedagogische academie te gaan. Ze bleken er niets voor te voelen om met lastige kin deren om te gaan. Een onderwijzer moet volgens die tien alles logisch kunnen bekijken, goed met kinderen kunnen omgaan, goed kunnen uitleggen, geduld hebben, echt om kinderen geven, niet te kwaad zijn, naar kinderen kunnen en willen luisteren en als het nodig is meer huiswerk geven. Ze von den, dat een strenge onderwijzer meer respect heeft bij de kinderen dan een onderwijzer die allesbehalve streng is en daardoor de zaak wel eens uit de hand laat lopen. Streng zijn behoefde volgens de tien helemaal niet te betekenen, dat er ook veel straf wordt gegeven. Bij een strenge onderwijzer leer je iets, als je op de gang staat eer je niets. Alle tien ondervraagde zesdeklas sertjes wisten al naar welke school ze zouden ?aan. Blijkens hun antwoorden was die keuze oepaald in overleg met onderwijzer en ouders. Het Rode Boekje voor scholieren was voor de meesten onbekend. Een enkeling had er van gehoord: er staat, in hoe je een leraar kan pesten, een wetboek voor kinderen wat wel en wat niet mag. Het woord inspraak was bij de meesten bekend: je mag zeggen wat je wil, je hoeft niet te luisteren naar iemand die hoger is, en als er vergaderingen van leraren zijn mogen de leerlingen ook meepraten. Zelf vonden ze dat teerlingen van de lagere school nog geen in spraak moesten hebben. Dat leek meer een zaak voor de ouders. Het meest opvallende van een kwekeling vonden de leerlingen van de Middelburgse lagere scho len, dat een aantal van hen zich al helemaal onderwijzer voelt, terwijl dat nog lang niet het geval is. Wat lesgeven betreft haalde de onder wijzer een veel hogere score dan de kwekeling. De onderwijzer doet alles op volgorde, geeft beter les, legt beter uit Over de kwekeling: hij leert er zelf van, legt niet goed uit en kijkt steeds op zijn horloge! Dat kwekelingen nogal hip gekleed gaan moeten ze zelf weten: als ze maar goed les geven, lang haar moet goed onderhouden zijn, het kan te gek worden, lang haar voor de ogen niet, want dat leidt af De waardering voor een werkweek als twee kwekelingen een hele week lesgeven hing van het onderwerp af. Het is wel makkelijk voor de onderwijzer en voor de kinderen betekent het een afwisseling. Verder: je leert wel wat, met rekenen en taal blijf je op hetzelfde punt, maar met handenarbeid ga je vooruit.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 18