HAKKEN EN SPAANDERS' OF WAT NIET IN KNUVELDER STAAT
ZATERDAG 7 NOVEMBER 1970
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
25
Deze week tekende Jacq. Prince in de oude binnenstad van Vlissingen, het hart van het saneringsgebied. Op de hoek van
de Noordstraat en de Scherminkelstraat zag hij de reeds verlaten, haveloze panden die op de sloper wachten; op de achter
grond de kfancn en loodsen van 'De Schelde die het beeld van de binnenstad sterk beheersen.
■■■■iiiiimifmiiiiiuiiiiiiiiiiiinii!^
ALTIJD GAAT DE woordenstrijd heen en weer: moet je nu bij de beoordeling van een
kunstwerk iets afweten van de omstandigheden waaronder het werd gemaakt, of niet.
Het is, als al zulk soort discussies, meestal een vrij nutteloos gepraat dat niet veel ver
heldert. Men kan in theorie zeer goed tot de groep behoren die het absoluut niet nood
zakelijk acht, iets van de kunstenaar te we ten om zijn kunstwerk op zijn juiste waarde te
beoordelen, en toch het accent verschuiven naar: ik móet wel niets van de omstandighe
den weten, maar ik wil het toch wel graag. Wanneer men zich werkelijk voor een oeuvre
interesseert, interesseert men zich ook voor de kunstenaar, dan stelt men belang in de
kleinste details. In de praktijk komt 't er dan ook op neer dat van iedereen alles nageplozen
wordt; na een paar generaties neemt ook letterlijk niemand daar nog aanstoot aan, inte
gendeel, stelt iedereen er belang in. Maar zolang er gevoeligheden zijn bij nabestaanden
en vrienden, kan een gevoel van onbehagen de overhand krijgen. Om eens een grensgeval
te noemen, waarover de laatste tijd een en ander te doen is geweest naar aanleiding van
het Zeelandnummer van .Maatstaf': de dichterP. C. Boutens.
Hij heeft niet eens afstammelingen, enkel wat
familieleden en verder enkele bewonderaarsters en
bewonderaars met extreme gevoeligheden. Boutens
is een nationale figuur geworden en er had al lang,
zeker in Zeeland in Middelburg een Boutensstraat
of- plein moeten zijn, of zijn naam had aan een
poëzieprijs of iets dergelijks verbonden moeten
zijn. Maar dat kat. niet. want: op Boutens rust een
politieke smet Die zit wel niet op zijn hermelijnen
mantel zoals De Bret meent, maar verder weet
niemand precies welke smet het is, hoe groot die is
en hoe erg Helemaal te verzwijgen is het in elk
geval niet. dat is al lang en pijnlijk gebleken. Zou
het nu niet veel nuttiger zijn, precies te weten wat
er is gebeurd' Ander probleem: Boutens was homo-
sexueel. en hoewel hij daar nooit, erg geheimzinnig
mee is geweest, zou men, zuiver om literair-histori-
sche redenen, precies willen weten hoe het zit met
zijn mystificatie, de .Strofen van Andries de Hoghe'
het enige bundeltje waarin Boutens openlijk voor
zijn geaardheid uitgekomen is.
Vat men nu eindelijk de koe eens bij de horens,
zoals Oosthoek deed in het betreffende Zeeland
nummer van Maatstaf', dan stuit men direct op
onwetenschappelijke weerstanden en op domme
vooroordelen die enkel in het sentimentele vlak
liggen. Wanneer Boutens fout geweest is, is het
toch veel beter om te weten in welke graad
(aangezien zijn werk er niet door is aangetast, kan
het niet zo ernstig zijn geweest) en wat de homo-
sexualiteit betreft zijn de taboe's nu toch eindelijk
wel opgeheven, dachten we zo.
Maar neem tegenover één die applaudiseert bij het
stuk van Oosthoek, staan er een paar die met
verblinde bewogenheid protesteren: moet dat nu
zo! Dat ik in deze strijdvraag voor 100 procent
achter Oosthoek sta is wel duidelijk, hoop ik, maar
ik heb dan ook niets tegen de .petite histoire'. ik
weet graag veel of alles over kunstenaars die me
interesseren, en accepteer ze met al hun goede en
slechte eigenschappen, of accepteer ze niet. En dat
brengt ons bij Hakken en Spaanders', kleine curio
sa uit de Nederlandse en Vlaamse letteren, bijeen
gebracht door Wim J. Simons, die overigens ook al
twee hoofdstukken wijdt aan scheve schaatsen die
Boutens gereden, want waarachtig, die man ver-
sond de kunst!
Wim Simons heeft zijn korte inleiding
tot het 26-tal opstellen en opstelletjes de titel
.Wat niet in Knuvelder staat' gegeven. Knuvelder is
het bekende vierdelige handboek voor neerlandici,
een merknaam geworden, Ms asperine, norit, maggi
en wat dies meer zij'.
JKnuvelder geeft alleen wat belangrijk is voor de
ontwikkelingsgang van de Nederlandse letterkunde;
hij geeft hoofdzaken en hoofdlijnen. Wie meer wil
weten moet zelf op onderzoek uitgaan. Wat ik deed
is niets anders dan wat grasduinen in de minder
officiële geschiedenis van onze letterkunde: 't gebied
van de anekdote en de .petite historie". Geschiede
nissen die niet belangrijk genoeg zijn voor de grote
lijn, maar voor de boekenliefhebbers wellicht boei
end omdat zij close reading ten spijt zich
bezig houden met mensen. Er enige pretentie aan
toe te kennen, zou dwaasheid zijn. Het staat im
mers niet in Knuvelder...'. Simons beperkte zich
daarbij tot de periode 1880-1939 Waarom hij één
uitzondering maakte, voor een Franse en een Engel
se vertaling van Van Alphen's kinderversjes, is een
raadsel, want dat is een van de minst interessante
stukjes.
Hij begint met twee hoofdstukken over Frederik
van Eeden, altijd een gewild slachtoffer voor de
petite histoire, al tijdens zijn leven, getuige de
talrijke spotprenten die er werden gemaakt, en
waarvan er ook hier enkele werden gereproduceerd.
Het eerste volgt de dreamer of dreams in Amerika
tijdens zijn acties en lezingen, het tweede, Hen
dichter in de politiek onthult een en ander over
Van Eeden's politieke aspiraties Het is overbekend:
ai zijn socialistische utopische fantasieën en dro
men liepen op niets uit, en hoe komt het toch dat
men bij deze man. die ongetwijfeld formaat had.
altijd een wat onbehaaglijk gevoel krijgt? Wie vindt
Van Eeden eigenlijk werkelijk sympa
thiek?
Heel die bende halve garen.-
Die lawaaierige troep.
Nagemaakte proletaren.
Van beroep: zonder beroep.
Heel die zelfkant der beweging
Slechts in zwetserij niet traag.
Die eerst met Van Eeden meeging.
Lag hem zwaar nu op z'n maag.
Al die loopers op sandalen
Predikers van: Neemt en eet.
Bussumsche kolonialen
Kostten hem veel druppels zweet.
Ie hij er dan toch veranfcwoocdalijk voor, of reke
nen we het hem aan?
Den tweede figuur waar Simons zich mee bezig
houdt is Jacob Israël de Haan, naar aanleiding
van de Hijpelijntjes-affaire'. Ook dit is een vrij
bekend geval: De Haan, een jonge onderwijzer uit
Amsterdam publiceerde in 1904 als wat men de
eerste Nederlandse homosexuele roman zou kunnen
noemen: Bijpelljntjes'. Het kostte hem zijn naam.
zijn baan, alles De 22-jarige Jongeman zocht steun
bij de machtige Van Deys.se 1. kreeg die deels, maar
onvoldoende toch het is een erg zielige en vaak
beschamende affaire. Het andere stuk gaat over J.
I. de Haan en de Russische gevangenen' ook zo'n
merkwaardig, volkomen gecontamineerd maar men
selij k-begrijpelijk geval, terug te brengen tot per
soonlijke affectie, weerloosheid van gevangenschap
en hormonen: als De Haan niet op slag verliefd
was geworden op Georges Dmitrenko waren deze
Russische reizen vergeten en hadden ze geen enkel
gevolg gehad. Doch de vonk sprong over, mogelijk
zelfs slechts van één kant, en maakt dat men nu,
een halve eeuw later, eigenlijk zou willen weten hoe
het met Georges Dmitrenko is afgelopen. Hij zou
zelfs nog kunnen leven!
De Pijpelijntjes-affaire brengt onvermijdelijk de
naam Aletrino op de lippen, want aan hem was de
beruchte roman opgedragen Arnold Aletrino was
omstreeks de eeuwwisseling in ons land een dei
eersten die op moderne wijze de homosexual!teit
benaderde (men sprak toen meestal over .uranis-
me') en over deze en andere pioniersarbeid van
deze geleerde die zich ook als romancier weerde
gaat het volgende hoofdstuk.
Dan volgen wat minder interessante stukjes, over
Van Aphen in vertaling, Adama van Scheltema als
acteur. Herman Robbers (men herinnere zich het
voortreffelijke boek van Simons: J3e tijd van Her
man Robbers'), en, daarop' weer een kostelijke
intieme notitie over Van Deyssel. .Lodewijk van
Deyssel maakt een testament', een zonderling docu
ment, waaruit zijn angst voor schijndood-zijn
blijkt: .Vóór mijn kist wordt gesloten verzoek ik
dat mijn hart doorstoken worde. Ook verzoek ik
mijn kist zoo loe mogelijk te sluiten en mij acht
dagen boven aarde te laten staan'. Enfin, de man
leefde nog zestig Jaar nadat hij dit alles had laten
opstellen.
.Schrijvers in de sport' geeft wat men van de titel
mag verwachten, geconcentreerd rond de grote
literaire sportievelingen Ary Prins en Herman Gor
ter, en dan volgen weer andere opstellen over
Wagenvoort. Buning, Teirlinck en De Mees
ter.
We kunnen hier nu niet alle opstellen vermelden,
noemen nog het stof dat er in 1927 opwoei rondom
het toch wel erg provinciale boek van Alie Sme
ding: .De Zondaar' ontstaan na de biecht van een
man, die al zijn ellende bij Alie Smeding had
uitgesnikt' Jij hebt de macht om dat te beschrij
ven. Doe jij het. Hij hebt niets te verspelen'. Vooral
dat laatste is mooi, Alie was zelfs nog ongetrouwd
in die tijd. Maar ze deed het. schreef het op en al
bezorgde het haar heel wat last en laster, ze werd
er beroemd door. .Met. Alie Smeding liep het
allemaal nog goed af; zij trouwde met dominee
Van Wijhe en schreef nog vele boeken' eindigt Wim
Simons doodleuk
Js Mien Proost een meisje' is een geestig spelletje
over de auteur van He* middelbaar onderwijs en
andere gedichten' dat in 1929 verscheen. Ln traves
tie. zou men haast zeggen.
Dan volgen de stukken over Boutens, Houtens en
oranje', de vele tribulatiën rondom de oranjegedich
ten en de rijmprent van 1937 (we herinneren ons
nog heel goed dat we het voor kinderen volkomen
onbegrijpelijke prul opschool meekregen) en de
wat beschamende affaire Leopold en Boutens. Die
man sprak over geld Een hoogs' onverkwikkelijke
geschiedenis waaruit Leopold zo edel en Boutens
helaas zo alleronplezierigst te voorschijn
komt.
Zo komen we langzamerhand in de moderne lette
ren: Marsman. Ter Braak. Willem de Mérode, Vest
dijk, Buning. Het is een bijzonder aardig boekje:
juist omdat het geen pretenties heeft. Wat gezellig
literair gebabbel bij de borrel, maar he: wordt
nooit geroddel, het staat op peil
Wim J. Simons, Hakken en Spaanders, J. H. de
Bussy NV Amsterdam, 9.90.