DE ALLERHEILIGENVLOED IN ZEELAND GER LATASTER OP WEG NAAR HET EINDE VIER EEUWEN GELEDEN: ALLERHEILIGENVLOED ZATERDAG 31 OKTOBER 1970 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 17 ALLER HEILIGEN VLOED 1570 Op 2 november zal in het stadhuis van Harlingen worden herdacht, dat vierhonderd jaar geleden de Allerheiligenvloed de Nederlandse en Duitse kusten teisterde. Tijdens deze plechtigheid wordt door mr dr K. de Vries, wetenschappelijk directeur van de Fryske Aka- demy, het eerste exemplaar van het Nederlands-, Fries- en Duits talige boek ,De Allerheiligenvloed van 1570' aangeboden. Het boek is samengesteld door mr dr J. P. Winsemius, ir K. A. Rienks, Dipl.-Met. Hans Homeier en M. P. de Bruin, die het gedeelte over Zeeland schreef. Op 1 november 1570 trof een stormvloed dc Duitse, Friese, Hollandse, Zeeuwse en Vlaamse kusten, een vloed die de geschiedenis als de Allerheiligenvloed is ingegaan. Wat Zeeland betreft werd 6 november opdracht gegeven aan Anthonle van Bourgondië, snperintendant en kapitein van Zeeland en admiraal van de zee, Philibert van Seroosker- kc, rentmeester-generaal van Zeeland Bewesten Schelde en Bruining van Wijngaarden, rentmeester generaal van Zeeland Beoosten Schelde, om zich naar de eilanden te be geven en inspectie te doen van alle gebroken, beschadigde en ingevallen dijken. Deze inspectie-commissie krijgt uitgebreide volmachten voor het bijeenroepen van officieren, dijkgraven, heemraden, ingelanden en geërfden. Van al deze inspectietochten zijn uitgebrei de rapporten gemaakt, die samen met andere stukken, een bundel stukken uit maakt van 570 folio's. Deze foliant berust in het archief van de Brede Watering van Zuid-Beveland en vormt een niet genogg te waarderen bron voor de historische-geo- grafische kennis van Zeeland. De ramp was niet zo groot als die op zaterdag de quaede viel, 5 november 1530. Deze Sint-Felixvloed bracht grote gebieden voor geruime tijd onder water: Noord-Beveland, Borsele en Sint-Philipsland. De schade van de Allerheiligenvloed was evenwel groot genoeg om voor sommige eilanden het ergste te vrezen. Het eilandje Wolfaarts- dijk werd door zes gaten overstroomd. Op Zuid-Beveland inundeerden de parochies Waarden en Valkenisse. Ten zuiden van Baarland overstroomden drie polders: de Dierlck, Stuvesand en de Zuidpolder van Èlfsdijk. En de rest van Zuid-Beveland, schrijft de dijkgraaf Johan Adriaansz. Blanck, is alleen .door de genade en barm hartigheid van God in wezen gebleven, waarover wij de Almogende nimmer ge noeg kunnen loven en danken'. Rond de kernpolder Schouwen waren tal rijke polders overstroomd. Vijf van de zes polders in het district Brouwershaven wa ren ondergelopen. Het dorp Bommenee, dat door de vloed van 1682 definitief zou verdwijnen, lag onder water met een stroomgat aan het westeinde van de Kerk straat. De duinen waren doorgebroken bij Renesse en Noordwelle. Duiveland had grote schade geleden en Tholen was voor de helft geïnundeerd. Walcheren was er het best vanaf gekomen met gaten in de Westkappelse dijk en inundatie van de Vrouwen- en de Ooslemieuwlandpolder. Rond Veere en in Middelburg zelf had men veel ongerief van het water. Walcheren is, voor zover kon worden na gegaan, altijd het eiland geweest dat het minst van stormvloeden heeft te lijden gehad. Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen de noordzijde van het graafschap Vlaande ren werd eveneens zwaar getroffen. Inbraken waren er geweest bij Nieuwerha- ven, Gaternesse, Oud- en Jong Breskens, Schoondijke, Nieuwerkerke en Groede. Biervliet was door dijkbreuken in de Oost en Westpolder zo in gevaar, dat spoedige dichting noodzakelijk was ,ofte anders hadde de gansche stede gedreven'. In het gebied van de Vier Ambachten (Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen) was eveneens grote schade aangericht; men verneemt van schade aan de polders Osse- nisse, Hontenisse en Heinsdijk. De noord- ijckpolder en de Parckpolder (Perkpolder) zijn bevloeid. Ook het gebied van Terneu- zen en Axel, evenals het land van Saaftin- ge had te lijden van dijkbreuken en inun daties. In Hulst stond het water tot op de markt. Vergelijking met de maatregelen die zijn genomen na de stormvloed van 1530, leert ons dat in 1570 en 1571 de zaken krachti ger werden aangepakt. DE INSPECTIE Als voorbeeld nemen wij hier Walcheren. De commissie van drie ging 13 november 1570 op weg van Middelburg naar Westka- pelle te zamen met de proost van de Abdij te Middelburg, de wethouders van deze stad en het polderbestuur van Walcheren. Onderweg constateerde men dat de duinen op sommige plaatsen zo waren afgenomen, dat zij bijna waren doorgespoeld. Te West- kapelle was men er getuige van dat hard werd gewerkt om de twee gaten te dich ten. Men bleef de nacht in Westkapelle en de volgende dag reisde men over Domburg naar Vrouwenpolder: ook hier was men druk bezig de polder van Onze Vrouwe te beversen of zo men wil: droog te maken. Bij Veere was de schade groot en de zeedijk bijna doorgebroken, maar met zei len een in die tijd meermalen gebruikt middel kon men de zee weerstaan. De Staten van Walcheren, als opperbe stuurder van de polder, bogen zich met brede geërfden over een plan het herstel te financieren. Het plan werd 2 maart 1571 door koning Filips bekrachtigd. Beslo ten werd oa de impost (belasting) op wijn en bier met een derde te verhogen. Vrij land werd aangeslagen. De tiende penning werd geheven van de huishuren voor twee jaar, die door de huurder moest worden voldaan en voor twee derde op de eige naar kon worden verhaald. Verder nog een Schouws voorbeeld: De inspectiecommissie, die in december 1570 naar Bommenee reist, kan het dorp niet bereiken. Vanuit de verte zien zij het grote gat, dat het dorp scheidt van de kerk. Werckendet, opperdijkgraaf van Schouwen, wordt ingeschakeld om de schade op te nemen en te adviseren over de te nemen maatregelen. De adviezen Werckendet zijn overgenomen in het privilege van Filips II van 24 maart 1571 tot droogmaking van het gebied van Bommenee, dat in de kroniek van Smalle- gange is gepubliceerd. Hierin komt' het principe tot uitdrukking, dat dë achterlig gende polders in evenredigheid moeten bij dragen. Boven het privilege zoals het bij Smalle- gange is afgedrukt, vindt men nog een zinsnede over de vloed. .Wanneer op den Alderheiligenvloed van 't jaar 1570, de dijkken des Eilands van Schouwen, nevens meer andere Landen, dapper aengehouden hadden, vind men, dat doenmaels in Zee land alleen, behalven het vee, over de drie duisent zielen door het water zijn verslon den'. Aantallen die op enige exactheid kun nen bogen zijn zeker voor de 16e eeuw een hachelijke zaak. Drieduizend slachtof fers is een groot aantal op de dunbevolkte Zeeuwse eilanden. VERGELIJKING Een vergelijking met de meer dan acht tienhonderd slachtoffers van de ramp van 1953 heeft misschien zin als wij de snel heid van hulpverlening met de meest mo derne middelen vergelijken met de roei boot en het vletje van toen. De totstandkoming van de ordonnantie op de gemene dijkage van Scherpenisse en Westkerke in 1575, is zeker onder de invloed van de vloed van 1570 gebeurd. De ordonnantie voorkwam het eindeloze ge harrewar over een gedeelte te verdedigen gemeenschappelijke zeedijk. Voorbeelden van grote allure zijn de or donnanties van 1576 voor het Quartier van Terneuzen en enige polders in de buurt van Saaftinge. Duidelijk komt naar voren dat het behoud van de bodem een zaak is van algemeen belang. Oude wetten en instellingen wor den ter zijde geschoven en in de plaats daarvan komt een afgewogen verdeling van de op te leggen last. Beide ordonnan ties zijn duidelijk ontstaan onder druk van de gevolgen van de Allerheiligenvloed. Terugkerend naar het werk van de inspec tiecommissie, mag worden geconstateerd dat zij snel en efficiënt heeft gewerkt. Zij kon haar werk niet zo goed hebben ge daan als zij niet was bijgestaan door dijkgraven van een formaat als Blancx en Werckendet. Boxhorn is in 1644 nog onder de indruk van de vloed van 1570. Hij spreekt in zijn kroniek over die tijd toen gedurende de binnenlandse oorlog zoveel bloed is vergo ten dat hemel en zee zich zo schrikke lijk hebben geroerd, dat God in zijn toorn besloten scheen te hebben het voornaam ste deel van Nederland door een water vloed te verdelgen. Valerius vertolkt het levensgevoel van de tijd aldus: Elck ding heeft synen tyd; nu geeft de Heer zijn segen, Dan straft hy wederom, en vordert soo syn eer. Na harde vorst en droogt verleent hy xveder regen. Het liefste kind wordt meest 'oesocht van God den Heer. .Gevleugelde schoonheid brengen u de schilderijen van Ger Lataster' zegt de kaart die uitnodigt tot het bekijken van de tentoonstelling die tot 15 november in galerie Troutzaerte (Westdorpe) wordt gehouden. Het is het soort aankondiging dat afstand schept, een beetje jammer, zeker voor Lataster die in zijn werk zonder al te veel problemen vlak bij ,de wereld' staat, dat gebied dat ook vandaag nog voor velen moeilijk bereikbaar blijkt. Vlakbij is eigenlijk voor de Lataster met wie nu in Westdorpe kennis te maken is te zwak: hij staat midden in de wereld. Vandaar ook dat zijn werk onmiddellijk kan pakken en onge meen boeiende, zeer zeker ook herkenbare fals is dat maar gevoelsma tig) momenten registreert. Lataster is zeker geen onbesproken figuur. Zijn ruige schildertrant plaatste hem jaren geleden in de ogen van velen op één lijn met de action painters. Bij hem was (en is) niet het maken, componeren van een schilderij aan de orde. maar het schilde ren. Alles in zijn werk duidt op actie, agressie, vervulling. Ook nu zijn nieuwste werk het pasteuze karakter van wat enke le jaren geleden uit zijn handen kwam, totaal heeft verloren en plaats gemaakt heeft voor een meer doorschilderd geheel waarbij ook de doek als materie een kans krijgt, blijven deze elementen overheersen. Dat doorschilderde werk is er dunkt me dankzij maar ook ondanks Lataster Wat drukt de figuratie naar voren, een zeker bestemde maar onbestendige figura tie. een beeld waar je niet met afgespro ken woorden tegen spreekt? Beslist niet het gevoel van nu bezig te zijn met het maken van een schilderij maar veeleer (nog steeds en duidelijker dan ooit) het schilderen uit emotie, agressie. Lataster is voortdurend op weg naar het einde. Het staat vaak levensgroot op het doek: .EINDE' vervulling, einde actie, ein de agressie. We zijn waar we wezen moe ten. De kleurengoif. een nieuwe materiaal behandeling in verf en zacht plastic, de kracht van de geladenheid waarmee doek voor doek ontstaan is, maken in hun directheid ook op de beschouwer de voor alsnog onberedeneerde indruk dat hij is waar hij wezen moest. Dat is tegenwoordig een beslist weinig alledaagse indruk en daarom zou de 15e november eigenlijk verder weg moeten zijn dan de kalender aangeeft. André Oosthoek HELLA HAASSE WERD in 1918 te Batavia geboren, en ze' kwam in 1939 naar Nederland. Haar hele jeugd ligt dus in Indië, op Java, in een zeer interessant tijdsgewricht, waarvan ze overigens en uiteraard niet zo veel heeft gemerkt. De overgang van tempo dulu, zoiets als de goeie ouwe tijd, naar de moderne tijd van bewustwording en zelfstandigheid. Hella Haas- se leefde in een vrij beschermd en volkomen Europees milieu, haar ouders waren .import'- Nederlanders, zij heeft geen druppel Indisch bloed in de aderen. Zo lang zij op Java woonde heeft zij, volkomen natuurlijk, heel haar omgeving als vanzelfsprekend aanvaard. Zij heeft, als kind en als jong meisje, wel dingen opgeschreven, bijvoorbeeld in een dagboek, maar die notities missen .couleur locale'. Zelf zegt zij hierover: .In het. dagboek, dat ik als dertien-, veertienjarige bijhield, vind ik louter verslagen en beschrijvingen van het leven op school, gesprekken en avonturen met vrienden en vriendinnen, van uitstapjes en vakantietochten, kortom van alledaags gebeuren, waarin .exotische elementen volstrekt ontbreken, om de eenvoudige reden, dat ik die vanzelfsprekend en dus niet het vermelden waard vond'. En dan laat zij een paar van die dagboekno tities uit 1932 volgen (waarschijnlijk wat bijge schaafd, want ze hebben niets leuks-kinderlijks meer). Vervolgens schrijft ze: ,Pas toen ik allang in Nederland was. vijftien, twintig jaar later, zou ik de behoefte voelen woorden te zoeken voor de geuren, kleuren en geluiden van de werkehjkheid van mijn jeugd op Java'. Waarna vele citaten volgen uit .Oeroeg' (haar prozadebuut en mogelijk haar mooiste boekje), .Zelfportret als Legkaart' en andere geschriften van haar hand. Inderdaad, hoe wel Hella Haasse, als we rubriceren moeten, in het vak .historische romans' terecht komt en niet bij de .Indische belletrie' is toch menig werk van haar gestempeld door die Indische jeugd. Hoe kan het anders, zou men denken, en toch. Wie ongeveer van Hella Haasses generatie is, of iets jonger, en zeker wie ouder is, zou haast heimwee naar Indië hebben ook al is hij er nooit geweest. Herinner u hoe we alles moesten kennen: de blinde kaart van Java met alle steden, vulkanen en rivieren, de eilandengroepen, reeksen exotische, prachtige namen die deden dromen. Later de foto's, lichtbeelden, films: gamelan- en dansvoorstellingen, het Tropenmuseum, cadeautjes over en weer van familieleden en vrienden daarginds. Boeken, van en over Indië kortom, er was een band heel sterk en heel innig, ook al was je er niet geweest, had je er niet rechtstreeks mee te maken. Je benijdde degenen die land en volk uit eigen aanschouwing kenden: ze waren in het paradijs geweest. Nog maals: het was een soort heimwee naar iets ver trouwds dat je toch vreemd was. Toen kwam de breuk. Wat moest dit betekenen voor wie hier zijn jeugd had liggen, als Hella Haasse. Wordt je dan niet verteerd van verlangen naar een weerzien met dat verloren paradijs, al is het dan als toerist, wat vernederend als toekijker, als vreemdeling? Zoveel hoofden zoveel zinnen. We spraken er over met een vriend, die als Hella Haasse, zijn hele jeugd op Java heeft doorgebracht, en die pas na de Japanse nederlaag naar Nederland is gekomen. Om standigheden verder vergelijkbaar: volbloed Europe aan, beschermd milieu, kunstenaar. Hij zou onder geen enkele voorwaarde nog eens een reis naar zijn geboorteland willen maken, kan er letterlijk niets mee beginnen. Hella Haasse is, toen ze de gelegenheid kreeg, wèl als toeriste teruggegaan, ze heeft in de zomer van 1969, met haar man een reis over Java en naar Bali gemaakt. Na dertig jaar. Maar ze kon er, kennelijk, ook niet erg veel mee beginnen. We weten niet of ze schrijf-verplichtingen had aangegaan vóór ze die reis ondernam, maar in elk geval moest het een boek worden, en daar zitten we nu mee, .Krassen op een rots'. Het is een allegaartje van journalistie ke notities, herinneringen, citaten uit vroeger werk en uit oude dagboeken, bijzonder wijdlopige en vaak zeurderige cultuurfilosofische beschouwingen, gelardeerd met de tekst van een lezing en met twee voortreffelijke, dat moet gezegd oude, niet eerder gepubliceerde novellen van haar hand en met andere Fremdkörper, als gedichten van W. S. Rendra, in Maleis en vertaling van Hella Haase. Uiteraard zijn er in een boek van tweehonderd bladzij's enkele pagina's met aardige of treffende opmerkingen te vinden, maar als geheel krijgt men toch de indruk: Hella Haasse is naar Indië terugge weest en moest er, hoe dan ook, een boek van maken. Hoe teleurstellend. We gaan met haar naar het Diëng-plateau, en denken een goede gids te hebben. Onderweg een journalistiek verslag, geïllus treerd met niet helemaal bijpassende kleurenfoto's van Tibet uit de .National Geographic'. En als we er zijn .Er groeit onkruid in de lege nissen, er hangt een stank van urine'. JDit is het hart van het antieke, sacrale Java'. Humor, spot zelfs, kent Hella Haase niet, of nauwe lijks. Alles is bij haar op een damesachtige manier ernstig. Anders lag hier een kans. Een enkele keer krijgt haar pen vaart, zoals bij de beschrijving van een Balinese tempeldans, weliswaar opgevoerd voor toeristen in technicolor: J)e prins, gedanst door een kind van een jaar of tien, twaalf, een klein tenger hoekig figuurtje in goud en brokaat, met een gespannen nobel maskertje onder zijn glinsterende hoofdtooi; de hemelnimfen en hun minnaars, in groen en violet, met vergulde waaiers en vonken- spattende trilbloemen in hun haren; en bovenal de Gendarwa's, demonen, kwelgeesten, wezens op de grens tussen mens en insekt of vogel, potsierlijk schrijdend met spitse vingers en rollende ogen, spiegelgevechten uitvoerend in een warreling van bontgekleurde slippen, franjes en siersprieten zij allen bleven wenden en keren op het platform tegen een achtergrond van tempelpoort en nachte lijk loof, bewegende juwelen onder de zwartblauwe hemel waarin de melkweg een glinsterend spoor trok' (pag. 178). Van haar cultuurfilosofische digressies zijn voorna melijk die welke handelen over het in wezen nog zo archaïsche bestaan van de Javanen heel interessant. .Enerzijds is de Javaanse mens kwetsbaar en over gevoelig, aan de andere kant bezit hij een verba zingwekkend uithoudingsvermogen. Onuitputtelijk plezier beleeft hij aan zo maar kijken en luisteren naar wat er gebeurt; hij kan zich echter ook innerlijk volkomen afsluiten. Het besef opgenomen te zijn in een gemeenschap, ergens helemaal bij te horen, houdt hem in leven; is die saamhorigheid verbroken, de harmonie met de omgeving aange tast, dan lijdt hij, sterft hij. Het is dit mee-ademen. mee-bewegen in een grote collectieve stioom van nog ten dele onbewust, met de natuur verbonden leven, dit inderdaad van uit de moderne beschaving bekeken archaïsche bestaan, dat door Indonesische intellectuelen van nu wordt beschouwd als het struikelblok bij uitstek voor de vooruitgang van hun land, al geven zij tevens in een ader- toe, dat er een grote, elementaire kracht van uitgaat. Er is, zeggen zij, geen gezonde hedendaagse economie, geen moderne staat, op te bouwen met mensen die van de ene dag in de andere, van de hand in de tand leven; die zich het meest .senang', lekker voelen, als alles maar zo'n beetje zijn gewone gang gaat, ook al betekent dat vaak ongemak en ontbe ring; die eerder het gevoel hebben dat zij lijden door het ongewone, en door veranderingen die inspanning vergen, dan door een minimumbestaan, om de eenvoudige reden, dat zij in de meest letterlijke zin van het woord genoegen nemen met zeer weinig, met bijna niets, als een en ander zich maar voltrekt in een vertrouwd, dat wil zeggen voor hen harmonisch kader; die als zij ziek zijn, of pijn of tegenslag hebben, zich indien alle buren hulp en magie falen liever terugrekken om volgens onverbiddelijke natuurwetten dood of ten onder te gaan, dan dat zij zorg of hulp van een onpersoonlijke overheid eisen of verwachten; ja; die zich van het gemis aan dergelijke middelen en mogelijkheden niet eens voldoende rekenschap ge ven'. Men merkt overigens zelfs reeds in dit citaat, hoe juist de opmerkingen ook mogen zijn, dat de schrijfster zich weldra in wijdlopigheid verliest en gaat irriteren. Leuk zijn soms enkele simpel vertel de voorvallen, zoals de ontmoeting met de zelfbe wuste dessavrouw in de bus (pag. 125), maar dat zijn uitzonderingen, meestal moet men ploegen door deze teksten Voortreffelijk zijn daarentegen, zoals gezegd, de twee novellen. De mooiste is JDe Lidah Buaja' (Krokodilletong), die uit 1948, een delicaat, ragfijn verhaal over een Japans echtpaar, als spionnen naar Batavia uitgezonden voor de tweede wereld oorlog. Het is geheimzinnig, geraffineerd, werke lijk meesterlijk neergezet in nog geen twintig blad- zijs. Het andere verhaal is uit 1954. het heet .Een perkara (Het verhaal van Egbert)', een zeer Indische familiegeschiedenis, iets brokkelig, maar toch wel erg goed verteld. Al met al is .Krassen op een rots' toch wel een erg hybridisch en teleurstellend boek geworden. Een .mengelmoes van teksten', zoals de schrijfster het zelf noemt, waaruit helaas niet veel méér overkomt dan een indruk van verwarring en breedsprakigheid. Hella S. Haase Krassen op een rots, notities bij een reis op Java, Querido, Amsterdam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 17