EEN VRIJWEL VERGETEN
MIDDELBURGSE SCHOOL
EEN PASTORIE OP DE WALLETJES
IN AMSTERDAM
KIJKEN NAAR
CHRISTUS
JATERDAG 24 OKTOBER 1970
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
21
Miet lang geleden werd in de rubriek Zelandica in dit blad terloops de
naam van de Middelburgse hoofdonderwijzer Gouka genoemd, in ver
band met de invoering op zijn school van de nieuwe benaming van de ma
len en gewichten. Mud, schepel, kop, maatje en vingerhoed el, palm,
duim en streep, zowel als pond (voor kilogram), ons, lood en wichtje von
den geen genade meer in zijn ogen en werden door hem bij het rekenonder
wijs uitgebannen. Een drastische hervorming dus, maar die lang niet ieders
instemming had.
Gouka en zijn school zijn bijna vergeten, men kent en
vindt zijn standplaats zelfs niet meer! Maar het lijkt
toch niet onaardig, de aandacht voor die oude
ol in het midden van de vorige eeuw met de
letter F aangeduid te vragen.
£gn herinnering dus aan .boven'-meester Gouka
frnir?ii zijn functie altijd .meneer' genoemd maar
-m enigen van zijn bekendste .hulp'-onderwijzers,
el eenvoudig als .meester' werden aangesproken.
Bi natuurlijk wat over het schoolgebouw. Om met het
laatste maar te beginnen.
Het stond op de hoek van de St. Jansstraat en de
Langedelft, daar. waar de ouderen onder ons tot
,r de noodlottige 17e mei 1940 de openbare school C
aet de aangrenzende onderwijzerswoning hebben ge-
,<end. Maar dit gebouw was de school van Gouka niet.
Die school werd na de nodige uit- en inwendige
verbouwingen in 1817 gevestigd in het fraaier, uit de
grste helft van de 16e eeuw daterende huis op de
reeds genoemde hoek het woonhuis van Adolf
Hardtack, de zo tragisch om het leven gekomen
rentmeester van Zeeland Bewesten Schelde. Na de
verovering van Middelburg in 1574 door Willem van
Oranje werd het huis zijn eigendom en nadat het in
bet bezit van de stad was overgegaan, werd het in
1621 afgestaan aan de kamer Zeeland der Westindische
resolutie van de gemeenteraad van 4 oktober 1824
werd de school ook opengesteld voor een deel der
leerlingen van de zg kleine armschool in de St.
.■aat uitsluitend kinderen van niet, bedeelde
ouders, maar toch als minvermogend gekend. Nu,
zulke kinderen bevolkten de zeven jaar oude school op
de hoek van de Langedelft eveneens.
dit financiële onvermogen liep het echter zo'n
niet, want bijna alle leerlingen behoorden tot de
kleine, eenvoudige neringdoenden en de vakbekwame
ambachtslieden. Zij betaalden jaarlijks drie gulden
schoolgeld voor ieder kind in het midden van de
eeuw nog zo weinig niet!
|"en brede poort met zandstenen pilasters aan weers
zijden gaf in de Langedelft toegang tot de begrinte
nenplaats. Daar hadden de twee donkere uitgestrek
te kelders hun ingangen, en de moedigste jongens, die
bet wel eens waagden tussen de zware ijzeren stangen
ran de lage opening een schuine blik in de vreesaanja-
gene diepten te werpen ik vond het zo door een
oud-leerling beschreven! rilden en kregen kippenvel
van engst.
Links van de poort was op de plaats de Ingang van
meneer Gouka's woning. Maar over hem en de onder-
meesiers straks.
Rechts leidde een tweede, maar smallere poort naar
een vrij hoge, gewelfde gang, die toegang tot de drie
benedenlokalen gaf. Twee smalle en slecht verlichte
irappen voerden naar de leerruimten op de bovenver
dieping. De lokalen waren vrij ruim, maar somber en
van een behoorlijke ventilatie kon door de gebrekkige
bouw van de ramen geen sprake zijn. Toch elk
leenertrek telde vaak meer dan honderd kinderen. En
wat de verlichting van de gangen en lokalen betreft
och, men had in onze stad in het midden van de
vorige eeuw al gas, maar de verlichting van school F
'oeperkte zich tot een klein aantal vleermuisbranders.
I~\e schoolwet van 1806 bracht voor het eerst voor de
AJ onderwijzers verplichte examens. De duizenden
schoolmeesters, die -- men vrage niet hoe! bij het
in werking treden van de wet al in functie waren,
genoten vrijstelling van dit onderzoek. Er werden vier
rangen verkrijgbaar gesteld.
De vierde of laagste rang kon al op 16-jarige leeftijd
behaald worden. Er was tenminste in onze ogen!
maar bitter weinig kennis voor nodig.
Voor de derde rang werd wat meer geëist. Wie de rang
wilde verwerven, moest wèl ervaren in het lezen,
schrijven en rekenen ook met breuken zijn en
behalve de beginselen der Nederlandse taal ook enig
begrip van een goede manier van onderwijzen hebben.
Een klein beetje praktische ervaring dus.
Het behalen van de tweede rang eiste heel wat meer
en was men zo gelukkig na Ingespannen studie ook de
acte voor de eerste rang te verkrijgen, dan stond de
aanzienlijkste en meest betalende school voor hem
open.
Gouka was al op 29-jarige leeftijd hoofd van de school
in de Langedelft en twee jaar later bezat hij de
zeldzame eerste rang. Hij was toen een van de weinige
Middelburgse leerkrachten, die zich op het bezit van
de hoogste onderwijsbevoegdheid konden beroemen. 1)
Gouka werd ook directeur van de rijksnormaallessen
toen de enige opleiding in Middelburg voor onder
wijzers. En hij deed meer.
Er waren in zijn dagen heel wat analfabeten in onze
goede stad de leerplichtwet is pas van 1901! en
tientallen kinderen hadden dan ook nooit ook maar
één enkele voet in een van de scholen gezet.
Velen hadden daar later spijt van, maar dankzij Gouka
konden zij, eenmaal volwassen, toch leren lezen en
schrijven en wilden zij, nog eenvoudig rekenen ook.
De lessen werden des zondags in de school gegeven, ja,
in de winter elke woensdagavond eveneens. Er was
veel animo voor de lessen en zij waren Jarenlang
bijzonder populair. Ook de .gewone' meesters hielpen
trouw bij dit onderwijs.
Gouka's verdiensten werden al spoedig door de rege
ring erkend, want al op 38-jarige leeftijd kreeg hij een
benoeming tot broeder in de orde van de Nederlandse
leeuw. Voor een eenvoudig onderwijsman óók weer
een zeldzame uitzondering!
Gouka in 1805 te Schiedam geboren was, als
leider van een school van soms bijna 800 kinderen
voor zijn tijd hoe kon het anders! een statig
man. Buiten zijn school witgedast en hooggehoed,
gekleed in een lange zwartlakense jas, die hem zelfs in
de school niet verliet. Maar daar werd de hoed door
een zwartfluwelen calotje vervangen
En zo bezocht meneer Gouka zijn klassen genietend
van zijn lange gouwenaar met de gevlochten draadstop
de pijp, die zelfs onder het spreken zijn mond niet
dap bij hoge uitzondering verliet.
Hij zo echt het voorbeeld van een bovenmeester uit
het midden van de 19e eeuw, was natuurlijk ambulant.
Hij had dus geen eigen klas, maar in sTTe lokalen hielp
hij trouw met het bewaren van de orde en verlichtte
het werk van zijn onderwijzers zoveel hij kon.
Ja, orde wist hij wel af te dwingen.
,Zijn lange, benige vingers zaten verduiveld los en
konden ongemakkelijk hard aankomen', schreef een
van zijn leerlingen mij lang geleden.
Gezag had hij ontegenzeglijk en zijn school stond bij
de autoriteiten hoog aangeschreven. Maar dit was niet
Gouka's werk alleen. Natuurlijk niet. Ook de .onder
meesters droegen tot die gunstige resultaten de nodige
steentjes bij. Ook zij verdienen onze bewondering.
De school telde zeven leerkrachten. Men sprak niet
van klassen, zoals nu maar van .scholen' en de
nummering begon niet met de kleintjes, maar bij de
hoogste afdeling. De oudste kinderen vormden dus de
eerste .school' die van op één na de hoogste de
tweede. De kleuters bevolkten de zevende .school'.
Elke onderwijzer had vaak meer dan honderd leerlin
gen voor zijn rekening. Een geweldig aantal stel het
u maar eens heel eventjes voor! Een aanvaardbare
leerlingenschaal kende men in die dagen nog niet!
Maar zonder hulp waren de meesters gelukkig niet.
Zij werden door de kwekelingen van de normaalschool
bij hun werk geholpen. Zij moesten zich immers
praktisch bekwamen en school F diende hen als leer-
of oefenschool. En die aanstaande meesters hielpen
niet alléén. Ook knappe leerlingen stonden hun onder
wijzer bij vaak jongens en meisjes uit een hogere
.school'. Die hadden natuurlijk meer overwicht. En
meneer Gouka droeg ook het zijne bij.
Een paar van de bekendste onderwijzers wil ik hier
noemen.
Daar was in de eerste plaats Abraham Cense, die op
de Havendijk woonde de eerste meester en plaats
vervangend hoofd. Een goede man, maar een echte
monarch, een leerkracht, die nimmer met zich liet
spotten en ook les aan de normaalschool gaf. Daar
onderwees hij de reken- en de wiskunde en zelfs op
hoge leeftijd gaf hij nog frappante bewijzen van zijn
kennis. Hij bleef tot lang na zijn pensionering de
vraagbaak van vele oud-leerlingen, die hij vol animo
met z'n raad en lessen de laatste dikwijls gatis!
ten dienste stond. Cense stierf in 1940 op ruim 90-
jarige leeftijd.
De tweede leerkracht was meester Nierse, een bolle
boos in de aardrijkskunde, zoals ik eenmaal vond
vermeld. Ook weer een man van orde en met liefde
voor het kind. Hij werd later ook hoofd van een
Middelburgse school.
Als derde volgt Jan Pieter Hollestelle. Hij gaf aan de
normaalschool les in de gymnastiek, was tientallen
jaren voorlezer in de Oostkerk en woonde tot zijn
overlijden in de Vlissingsestraat (nr. 11).
Meester Kamermans hij had zijn woning naast het
vroegere hospitaal tegenover de Langevielebrug was
wel de meestgeliefde onderwijzer van de school. Zijn
leerlingen waren eenvoudig dol op hem, en als de
lange, magere man met zijn werkelijk innemend gelaat
's-morgens en 's-middags zijn huis verliet, waren er
heel wat kinderen, die steevast op hem wachtten
soms wel een beetje Al te veel. En bij het naar
huisgaan was de animo om mee te gaan meestal nog
groter. Ik heb leerlingen van hem gekend, die tiental
len jaren daarna nog vol liefde van meester Kamer
mans spraken.
En meester Termijn van de derde .school'... Och, hem
bewaar ik met opzet voor het laatst. Hij bewoonde
een van de toen weinige huizen in e Bleek wij
hebben er de beeldhouwer Sanderse nog gekend. Ter
mijn mocht onder zijn Middelburgse collega's in muzi
kaal opzicht wel een uitzondering heten. Want Termijn
was een uitnemend fluitist, die niet alleen aan eigen
leerlingen, maar ook aan de hoogste scholen' zangon
derwijs gaf. Hij begeleidde dit met zijn dwarsfluit,
waarop hij een meester moet zijn geweest. De kinde
ren hunkeren naar die lessen. Och, veel verstrooiing
kende de Jeugd in die dagen niet. Althans niet in ónze
ogen.
Och ja de kinderen hadden wel hun vermaken. De
meisjes hoepelden, bikkelden, sprongen touwtje en
joegen haar drijftol voort de jongens hadden hun
knikkers, hazelnoten en stukjes pijpesteel. Zij probeer
den ze in het .kuutje' te krijgen. Met dezelfde dingetjes
speelden zij ook wat graag .span en rakertje' en het
zeer populaire .zandvretertje'. En niet te vergeten
.lopend voet' en het niet altijd zachtzinnige ,bok-sta-
vast'. Tenminste als het weer niet al te ongunstig was.
Maar de oudste en dus veelal de sterkste Jongens
speelden toch wel het liefst .oorlogje'. Dit edele ver
maak was pas echt, als het met stokken, riemen en
tollen aan touwtjes tegen de jongens van de .Blazerie'-
school ging de armenschool van meneer Leendert
de Man achter de Bree ln het oude gebouw van de
glasblazerij.
Tussen de twee scholen werden soms echte veldslagen
geleverd een aanleiding voor de strijd was altijd
heel gemakkelijk te vinden! het liefst L de Abdij,
maar evengraag ook op de Balans, die toen nog geen
fontein met omringend gras en beplanting bezat. De
weinige politieagenten 1865 waren er acht
konden de dappere strijders niet altijd uiteendrijven.
Och, de zg Jcnapenoorlogen' het ging bijna altijd
tussen de armen en de meergegoeden waren niet
alleen een plaatselijk, maar een echt landelijk ver
schijnsel.
De kinderen hadden zelfs nög een verzetje en daar
deelden al was het ook maar één middag in het
jaar de meisjes in. Aan het eind van het schooljaar
vóór het begin van de .grote' vakantie, die maar
eventjes twee weken duurde! hadden alle kinderen
een middagje vrij. Zij gingen dan met de onderwijzers
naar het Schuttershof en daar, in de toen nog bestaan
de grote tuin met de kolfbaan, werden zij op chocola
demelk en krentekoeken getracteerd. Een gebeurtenis
om nooit te vergeten.
Zeker, de handigste jongens bemachtigden wel eens
een kom of een koek te veel, maar zo'n heldendaad
kon de pret slechts verhogen. Tot in lengte van dagen
werd die ongeëvenaarde gewiekstheid met grote be
wondering herdacht.
Gezien de gunstige resultaten bij hun onderwijs
moeten die oude meesters hun zware taak toch
met veel liefde en ijver hebben volbracht. Ondanks de
treurige salariëring vier A vijfhonderd gulden per
jaar! die hun vrouwen dwong, er door naaiwerk en
andere bezigheden wekelijks een paar kwartjes bij te
verdienen ondanks de véél te sterke bezetting van
hun .scholen', waardoor het onderwijs ontegenzeglijk
beïnvloed moet zijn. Aan enige verlaging van het
aantal kinderen per onderwijzer werd slechts door
zéér, zéér weinigen gedacht aan een volkomen
verantwoorde en aanvaardbare klasse grootte nog min
der. Want de kinderen zaten met zes ln één brede
bank en drie rijen van zes zulke banken waren voor
één leerkracht geen zeldzaamheid.
Er was nog méér, waaraan het dagelijks bestuur van
de gemeente weinig of geen aandacht schonk de
sanitaire voorzieningen.
De inrichting van de weinige privaten was uiterst
primitief. Van een behoorlijke doorspoeling kon geen
sprake zijn. Er was immers nog geen waterleiding en
op het water uit de grote regenbak naast de woning
van meneer Gouka moest men natuurlijk zuinig zijn.
Bij wekenlange droogte hoe vaak had men die
soms niet! was de bak wel eens voor het grootste
deel leeg. Wel droeg de meld nu en dan een paar
emmers vuil water naar de privaten, maar daar moest
het natuurlijk bij blijven.
De jongens hadden in een klein vertrekje hun urinoir
een loden bak van ongeveer één bij anderhalve
meter en tien centimeter diep met één afvoerpijp.
Misschien stortte de dienstbode er óók wel eens een
emmertje was- of dweilwater door, maar ik weet niet.
of zij het altijd wel nodig vond. Want ongeveer om de
veertien dagen verscheen een arbeider van de stad met
een half emmertje carbol, een borstel en een riet en
dan was de reiniging spoedig een feit. Het kamertje
met de waterplaats het bevond zich aan de kant
van de Langedelft ontving slechts door een tweetal
kleine, halve raampjes wat licht en een heel klein
beetje zuivere lucht.
In een ander lokaal aan die straat werden de kleren
van de kinderen geborgen. Aan elke muur twee. drie
planken met haken en in het midden van het vertrek
een soort van stellage, ook met haken en bovendien
met boorden zulks voor de mutsen, hoedjes en
petjes.
Och, de petten ook voor volwassenen begonnen
omstreeks 1850 meer algemeen te worden, al had dit
wufte hoofddeksel niet ieders sympathie Er was dan
ook al enige jaren een spotlied op de petten, dat met
werkelijk ontroerende animo door de opgeschoten
jonkheid 's-avonds in de slecht verlichte straten werd
uitgegalmd. Dit was het begin:
Ach. wat is de mode net
Van de Setjes, van de Setjes.
Ja. wat is de mode net
Van de Setjes of Casket 2)
Die geen geld heeft voor een hoed.
Dragen Setjes, dragen Setjes.
Die geen geld heeft voor een hoed.
Draagt een vetje, dat staat goed.
Er werd ik zou het bijna vergeten aan de school
ook godsdienstonderwijs gegeven door de catechisatie-
meesters Bertel en Verweijs.
T*och het eeuwenoude schoolgebouw was zó lang-
1 zamerhand aan een ingrijpende verbouwing, Juister
nog. aan een totale vernieuwing toe, En die kwam tot
stand. Het oude gebouw viel in 1883 onder de mokers
en houwelen van de slopers.
En dit is nu wel het tragische Gouka overleed na
een ziekte van slechts één dag op 28 Januari van dit
jaar op 78-jarige leeftijd, toen de eerste leien en
stenen van de school, waarin hij zijn levensvervulling
vond, van dak en muren gewrikt, naar beneden
stortten.
De opvolger van Gouka was P. G. de Jager, de eerste
onderwijzer aan de armenschool in de Dlazerie'.
1) Ook David Borking, sinds 1808 hoofd van de stads
(Franse) kostschool op dc Haringplaats bezat die acte.
En zijn twee ondermeesters Samuel Anaré Rochat en
Thierry Jean Gersen eveneens. Dat was een unicum in
ons land! Geen wonder, dat de laatste in 1846 de
opvolger van Borking werd.
2) Casket pet. Frans: casquette.
■lllllllMllilllI
Al reeds eerder hadden we iets willen schrijven over de enige pastorie van de protes
tantse kerken, die er in de oude binnenstad van Amsterdam is. Reeds enige jaren waren
we van plan er heen te gaan, omdat we ei nog al eens iets van hoorden, doordat een
van onze familieleden in eerste graad er enigszins bij betrokken is. Tot nu toe heeft dat
persoonlijk bezoek dan niet plaats gevonden, maar intussen is er een boekje verschenen
van de hand van hem die hier zeer bijzonder werk is begonnen, tezamen met zijn
vrouw, nl drs R. G. H. Boiten.
Deze heeft over wat hij daar, tezamen met
anderen, gedurende vijftien jaar gedaan
beeft, geschreven onder de titel: .City-
pastorie, Oudezijds 100'. Al telt dit boekje
niet meer dan 67 bladzijden, het gaat
nochtans op een indringende wijze in op
al hetgeen er samenhangt met kerk en
Pastorie in deze tijd.
We lezen er over het apostolaat van de
kerk en over de oude methoden die men
in de loop der jaren heeft ontwikkeld en
welke het nu niet meer doen. We vinden
ln dit boekje gesproken over het diaconaat
an in verband daarmee over het maat
schappelijk werk. Daarover worden harti-
B dingen gezegd. De schrijver keert zich
nier tegen het helpen als ambacht, tenmin
ste wanneer het van de kerk uitgaat. ,De
eerste taak van de kerk is haar ogen open
te houden en God te bidden, dat zij
werkelijk hulpelozen zien mag, en de
jnoed hebben niet slechts om nieuwe ta-
ben op zich te nemen, maar ook (wat
misschien nog moeilijker is) om vormen
van hulpverlening, die hun getuigeniskarak
ter verloren hebben, op te geven.' De
eerste taak van het diaconaat der kerk is
blijft: .helpen wie geen helper heeft',
waarbij de vormen waarin hulp geboden
moet worden wisselend kunnen zijn, al
naar de situatie is. Ook in onze samenle
ef! met zijn vele sociale voorzieningen
ajn er nog altijd mensen die tussen wal
schip raken. ,Soms zou men zelfs bijna
geneigd zijn te denken, dat de welvaarts
staat meer problemen oproept dan op
lost.'
Ds Boiten meent dat dit wel iets te maken
heeft met de algemeen menselijke neiging
problemen en verantwoordelijkheden uit
de weg te gaan. Het is immers een heel
gewoon iets in deze tijd dat mensen zich
aan eigen verantwoordelijkheden onttrek
ken, want er zijn immers bepaalde instan
ties, commissies en bureaus voor. En met
dit alles zien we een vereenzaming van de
mens optreden. Voor de grote stad is het
reeds lang een gekend feit dat zij ,een
uiterst onherbergzame plaats' blijkt te
zijn. Het platteland volgt ook in dezen de
stad getrouw na, zij het op enige afstand,
zoals ieder met eigen ogen kan waarne
men, tenminste als we onze ogen niet in
de zak steken. Met het opbreken van de
aloude samenlevingsvormen wordt ook
hier het besef van eigen verantwoordelijk
heid geringer en evenals in de stad
hoort men ook hier wel wat al te gemak
kelijk: is er daarvoor dan niet... en dan
volgt de naam van een instantie of een
bureau.
We willen voor vandaag iets van hetgeen
er in het genoemde hoekje over de pasto
rie wordt gezegd, naar voren halen. Daarin
is een kaartje te vinden van Amsterdam,
waarop duidelijk zichtbaar aangetekend
staan alle protestante pastorieën, tenmin
ste de huizen waar predikanten wonen. Of
deze huizen nog als echte pastorie kunnen
fungeren, is een vraag die ds Boiten zich
gesteld heeft. Slechts één pastorie is er
dan nu nog in de oude binnenstad en dat
is op de Oudezijds Burgwal 100. En die
pastorie staat ,aan de rand van de kerke
lijke en burgerlijke samenleving', middenin
Amsterdams probleemgebied. Overigens is
dit deel van de stad in voldoende mate
bekend in heel ons land. Men behoeft
slechts van ,de walletjes' te spreken en
nagenoeg ieder zal weten welk deel van de
hoofdstad is bedoeld. Wie zich een beeld
wil vormen van dit stadsdeel, dat op velen
.een geweldige aantrekkingskracht' uitoe
fent, kan in dit boekje terecht en het
geschrevene is van de hand van iemand
die er met zijn gezin nu reeds vijftien jaar
heeft gewoond en gewerkt; .deze merk
waardige problematisch en tegelijk fasci
nerende buurt - -waarin wij gaandeweg
roet vallen en opstaan inburgerden.' De
kerk wekt de schijn niet bij de binnenstad
te willen behoren-. Gezien het feit dat de
predikanten steeds naar nieuwere wijken
zijn getrokken (om begrijpelijke redenen)
laadt de kerk deze schijn op zich, hoewel
er voldoende kerkgebouwen in die binnen
stad zijn overgebleven. Nu hadden wij zelf
ook zo de gedachte dat er hier maar heel
weinig mensen als vaste bewoners waren
overgebleven, maar een derde deel van de
vloeroppervlakte is nog steeds bestemd
voor bewoning, terwijl tweederde bestemd
is voor city-functie'. Hier is nu die .city-
pastorie' tot ontwikkeling gekomen en al
lezende worden we voor de vraag gesteld
wat een pastorie eigenlijk moet zijn.
Menig predikant zal bij zijn intrede in een
gemeente iets hebben gezegd van het huis
(goed opgeknapt voor de nieuwe herder
en leraar) waarin hij met zijn gezin zijn
intrek kon nemen. Hij zal allicht daarbij
ook iets hebben gezegd in deze geest, dat
een pastorie is het huis van de gemeente
en dat daarom een ieder er hartelijk
welkom is. We willen hierbij niet opmer
ken dat dit niet echt gemeend is, maar
wel dat er in de praktijk gewoonlijk wei
nig van terecht komt. We lazen in het
boekje van ds Boiten dat men in Amster
dam nog veel meer zit met het probleem
van de pastorieën. Het spreekuur kan een
werkelijke pastorie nooit vervangen, want
een spreekuur in een lokaliteit kan nooit
een huis, waarin een gezin woont, vervan
gen. Dit is op Oudezijds 100 ingezien. Een
pastorie moet iets laten zien van de dub
bele solidariteit van Christus. Hij was één
met God en tegelijk één met de wereld.
Hij heeft zich zelf ontledigd en de gestalte
var. een diensknecht aangenomen. .Hier
vindt het apostolaat van de kerk haar
grond.' In een pastorie moet het Evangelie
aan de orde komen en vooral het Evange
lie zoals het zich richt tot de mens in
nood. Het moeilijke van menige pastorie
is, dat zij zich in de dorpen althans,
onderscheidt van de andere huizen door
haar grotere vorm. Als iemand daar aan
belt, wordt er gevraagd: wat zou er aan
de hand zijn? Een pastorie heeft zo ge
makkelijk iets van een isolement. Oude
zijds 100 heeft er alle moeite voor gedaan
om althans dit te vermijden. De grote
stad ls één automatiek-hall. Je ziet er geen
mens.' En juist daarom wilde men een
pastorie die niet in een Isolement stond.
Zij moest zijn een adres met een open
deur, waar men durft binnengaan en waar
heen men anderen verwijst. De ervaring
van Oudezijds 100, waar men ernst heeft
willen maken met het solidair zijn met de
omgeving waarin het Evangelie gestalte
moet krijgen is, dat er grotere behoefte is
aan persoonlijk contact dan aan dat in
groepsverband. Doch niemand kan aposto
laat bedrijven vanuit een isolement. .Men
sen worden niet aangesproken door syste
men of instituten, maar door mensen'. In
de binnenstad van Amsterdam zegt het
instituut kerk niet veel meer, maar bij een
pastorie kan men zich nog iets voorstellen.
.Voor de binnenstadter is een pastorie nog
altijd een speciaal huis, een huis namelijk,
dat op de een of andere wijze iets te
maken heeft met God.' Het is een huis
waarvan men verlangt dat er telkens weer
opnieuw verwezen wordt .naar die outcast-
God.'
Een goede gever bood aan een uithang
bord voor Oudezijds 100 te bekostigen.
Begrijpelijk, in een buurt waar er nog vele
uithangborden zijn die aanduiden wat er
in het huis te doen is. Men dacht aan een
schip, een heel oud symbool van de kerk.
Aan een beeldhouwster werd een opdracht
gegeven. Na enige tijd kwam zij aan met
het denkbeeld er een havensleepboot van
te maken. ,Je weet dat ik niet kerkelijk
ben. maar voor mij heeft de kerk nog
altijd iets richtingevends. Ze doet mij
denken aan een havensleepbootje. Dat is
een klein nijdig patertje, dat soms
dwars op de golven probeert zo'n log
bakbeest van een oceaanstomer de haven
binnen te loodsen'. En zo hangt er dan dat
uithangbord om te zeggen: tot alle dienst
bereid. De kerk is daar, waar de mensen
zijn. Eventueel middentussen rode lampen,
excentrieke kunstenaars en industialisati-
sxcentrieke kunstenaars en individualisti
sche intellectuelen in*. h.
De -profeet Jeremia wordt wel eens gekarakteri
seerd als de man die altijd in de contramine is.
Zijn hele leven voorspelde hij onheil tot vlak
voor de val van Jeruzalem. Iedereen is overtuigd
van de naderende catastrofe, en dan voorspelt
hij opeens weer heil Hij is de ziener, die zijn
volk telkens op de keerzijde van de medaille
wijst. Zijn mensen worden vaak zo verblind
door die ene kant. die fascineert en meesleurt,
dat zij geen oog meer hebben voor die andere
zijde. Maar geldt dit verwijt niet even zeer voor
onze tijd, voor alle tijdenAls het ons goed gaat
durven wij dan werkelijk te denekn aan onpret
tige dingen, aan mogelijk lijden en tegenspoed
Kunnen wij dan echt bezig zijn met die mensen
die het moeilijk hebbenEn hebben wij een
hard bestaan, moeten wij in ons leven tegen de
golven optornen, zijn wij dan enkel in staat
met gebalde vuisten protest aan te tekenen of
zoeken wij dan eerlijk naar lichtpunten in deze
duisternis? met andere woorden zien wij de
keerzijde van de medaille? In alle ellende van de
ballingschap zegt de profeet de terugkeer aan
jaar het beloofde land voor al diegenen, die
moeilijk meekunnen, lammen en blinden, zican-
7ere en barende vrouwen, voor allen die er het
minst toe gedisponeerd lijken .ln tranen gingen
ze heen; getroost leid ik hen terug. Ik voer hen
jaar stromende beken, over gebaande wegen,
waarop ze niet struikelen. Ik ben toch Israëls
•jader, het is mijn eerstgeborene: Jer31-9).
Deze nieuwe toekomst licht op in het evangelie.
Daarin klinkt zijn stem. die onze doofheid 'door
breekt. verschijnt zijn licht dat onze ogen opent,
s zijn macht voelbaar, die ons ten leven wekt.
Wij zullen dus moeten kijken naar Christus,
zoals hij nu onder ons leeft, naar hem moeten
uisteren. dan zullen onze ogen en oren telkens
weer opengaan voor waarheid en gerechtigheid.
Goes
Ph. Pontenagat