EEN VRIJWEL VERGETEN MIDDELBURGSE SCHOOL EEN PASTORIE OP DE WALLETJES IN AMSTERDAM KIJKEN NAAR CHRISTUS JATERDAG 24 OKTOBER 1970 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 21 Miet lang geleden werd in de rubriek Zelandica in dit blad terloops de naam van de Middelburgse hoofdonderwijzer Gouka genoemd, in ver band met de invoering op zijn school van de nieuwe benaming van de ma len en gewichten. Mud, schepel, kop, maatje en vingerhoed el, palm, duim en streep, zowel als pond (voor kilogram), ons, lood en wichtje von den geen genade meer in zijn ogen en werden door hem bij het rekenonder wijs uitgebannen. Een drastische hervorming dus, maar die lang niet ieders instemming had. Gouka en zijn school zijn bijna vergeten, men kent en vindt zijn standplaats zelfs niet meer! Maar het lijkt toch niet onaardig, de aandacht voor die oude ol in het midden van de vorige eeuw met de letter F aangeduid te vragen. £gn herinnering dus aan .boven'-meester Gouka frnir?ii zijn functie altijd .meneer' genoemd maar -m enigen van zijn bekendste .hulp'-onderwijzers, el eenvoudig als .meester' werden aangesproken. Bi natuurlijk wat over het schoolgebouw. Om met het laatste maar te beginnen. Het stond op de hoek van de St. Jansstraat en de Langedelft, daar. waar de ouderen onder ons tot ,r de noodlottige 17e mei 1940 de openbare school C aet de aangrenzende onderwijzerswoning hebben ge- ,<end. Maar dit gebouw was de school van Gouka niet. Die school werd na de nodige uit- en inwendige verbouwingen in 1817 gevestigd in het fraaier, uit de grste helft van de 16e eeuw daterende huis op de reeds genoemde hoek het woonhuis van Adolf Hardtack, de zo tragisch om het leven gekomen rentmeester van Zeeland Bewesten Schelde. Na de verovering van Middelburg in 1574 door Willem van Oranje werd het huis zijn eigendom en nadat het in bet bezit van de stad was overgegaan, werd het in 1621 afgestaan aan de kamer Zeeland der Westindische resolutie van de gemeenteraad van 4 oktober 1824 werd de school ook opengesteld voor een deel der leerlingen van de zg kleine armschool in de St. .■aat uitsluitend kinderen van niet, bedeelde ouders, maar toch als minvermogend gekend. Nu, zulke kinderen bevolkten de zeven jaar oude school op de hoek van de Langedelft eveneens. dit financiële onvermogen liep het echter zo'n niet, want bijna alle leerlingen behoorden tot de kleine, eenvoudige neringdoenden en de vakbekwame ambachtslieden. Zij betaalden jaarlijks drie gulden schoolgeld voor ieder kind in het midden van de eeuw nog zo weinig niet! |"en brede poort met zandstenen pilasters aan weers zijden gaf in de Langedelft toegang tot de begrinte nenplaats. Daar hadden de twee donkere uitgestrek te kelders hun ingangen, en de moedigste jongens, die bet wel eens waagden tussen de zware ijzeren stangen ran de lage opening een schuine blik in de vreesaanja- gene diepten te werpen ik vond het zo door een oud-leerling beschreven! rilden en kregen kippenvel van engst. Links van de poort was op de plaats de Ingang van meneer Gouka's woning. Maar over hem en de onder- meesiers straks. Rechts leidde een tweede, maar smallere poort naar een vrij hoge, gewelfde gang, die toegang tot de drie benedenlokalen gaf. Twee smalle en slecht verlichte irappen voerden naar de leerruimten op de bovenver dieping. De lokalen waren vrij ruim, maar somber en van een behoorlijke ventilatie kon door de gebrekkige bouw van de ramen geen sprake zijn. Toch elk leenertrek telde vaak meer dan honderd kinderen. En wat de verlichting van de gangen en lokalen betreft och, men had in onze stad in het midden van de vorige eeuw al gas, maar de verlichting van school F 'oeperkte zich tot een klein aantal vleermuisbranders. I~\e schoolwet van 1806 bracht voor het eerst voor de AJ onderwijzers verplichte examens. De duizenden schoolmeesters, die -- men vrage niet hoe! bij het in werking treden van de wet al in functie waren, genoten vrijstelling van dit onderzoek. Er werden vier rangen verkrijgbaar gesteld. De vierde of laagste rang kon al op 16-jarige leeftijd behaald worden. Er was tenminste in onze ogen! maar bitter weinig kennis voor nodig. Voor de derde rang werd wat meer geëist. Wie de rang wilde verwerven, moest wèl ervaren in het lezen, schrijven en rekenen ook met breuken zijn en behalve de beginselen der Nederlandse taal ook enig begrip van een goede manier van onderwijzen hebben. Een klein beetje praktische ervaring dus. Het behalen van de tweede rang eiste heel wat meer en was men zo gelukkig na Ingespannen studie ook de acte voor de eerste rang te verkrijgen, dan stond de aanzienlijkste en meest betalende school voor hem open. Gouka was al op 29-jarige leeftijd hoofd van de school in de Langedelft en twee jaar later bezat hij de zeldzame eerste rang. Hij was toen een van de weinige Middelburgse leerkrachten, die zich op het bezit van de hoogste onderwijsbevoegdheid konden beroemen. 1) Gouka werd ook directeur van de rijksnormaallessen toen de enige opleiding in Middelburg voor onder wijzers. En hij deed meer. Er waren in zijn dagen heel wat analfabeten in onze goede stad de leerplichtwet is pas van 1901! en tientallen kinderen hadden dan ook nooit ook maar één enkele voet in een van de scholen gezet. Velen hadden daar later spijt van, maar dankzij Gouka konden zij, eenmaal volwassen, toch leren lezen en schrijven en wilden zij, nog eenvoudig rekenen ook. De lessen werden des zondags in de school gegeven, ja, in de winter elke woensdagavond eveneens. Er was veel animo voor de lessen en zij waren Jarenlang bijzonder populair. Ook de .gewone' meesters hielpen trouw bij dit onderwijs. Gouka's verdiensten werden al spoedig door de rege ring erkend, want al op 38-jarige leeftijd kreeg hij een benoeming tot broeder in de orde van de Nederlandse leeuw. Voor een eenvoudig onderwijsman óók weer een zeldzame uitzondering! Gouka in 1805 te Schiedam geboren was, als leider van een school van soms bijna 800 kinderen voor zijn tijd hoe kon het anders! een statig man. Buiten zijn school witgedast en hooggehoed, gekleed in een lange zwartlakense jas, die hem zelfs in de school niet verliet. Maar daar werd de hoed door een zwartfluwelen calotje vervangen En zo bezocht meneer Gouka zijn klassen genietend van zijn lange gouwenaar met de gevlochten draadstop de pijp, die zelfs onder het spreken zijn mond niet dap bij hoge uitzondering verliet. Hij zo echt het voorbeeld van een bovenmeester uit het midden van de 19e eeuw, was natuurlijk ambulant. Hij had dus geen eigen klas, maar in sTTe lokalen hielp hij trouw met het bewaren van de orde en verlichtte het werk van zijn onderwijzers zoveel hij kon. Ja, orde wist hij wel af te dwingen. ,Zijn lange, benige vingers zaten verduiveld los en konden ongemakkelijk hard aankomen', schreef een van zijn leerlingen mij lang geleden. Gezag had hij ontegenzeglijk en zijn school stond bij de autoriteiten hoog aangeschreven. Maar dit was niet Gouka's werk alleen. Natuurlijk niet. Ook de .onder meesters droegen tot die gunstige resultaten de nodige steentjes bij. Ook zij verdienen onze bewondering. De school telde zeven leerkrachten. Men sprak niet van klassen, zoals nu maar van .scholen' en de nummering begon niet met de kleintjes, maar bij de hoogste afdeling. De oudste kinderen vormden dus de eerste .school' die van op één na de hoogste de tweede. De kleuters bevolkten de zevende .school'. Elke onderwijzer had vaak meer dan honderd leerlin gen voor zijn rekening. Een geweldig aantal stel het u maar eens heel eventjes voor! Een aanvaardbare leerlingenschaal kende men in die dagen nog niet! Maar zonder hulp waren de meesters gelukkig niet. Zij werden door de kwekelingen van de normaalschool bij hun werk geholpen. Zij moesten zich immers praktisch bekwamen en school F diende hen als leer- of oefenschool. En die aanstaande meesters hielpen niet alléén. Ook knappe leerlingen stonden hun onder wijzer bij vaak jongens en meisjes uit een hogere .school'. Die hadden natuurlijk meer overwicht. En meneer Gouka droeg ook het zijne bij. Een paar van de bekendste onderwijzers wil ik hier noemen. Daar was in de eerste plaats Abraham Cense, die op de Havendijk woonde de eerste meester en plaats vervangend hoofd. Een goede man, maar een echte monarch, een leerkracht, die nimmer met zich liet spotten en ook les aan de normaalschool gaf. Daar onderwees hij de reken- en de wiskunde en zelfs op hoge leeftijd gaf hij nog frappante bewijzen van zijn kennis. Hij bleef tot lang na zijn pensionering de vraagbaak van vele oud-leerlingen, die hij vol animo met z'n raad en lessen de laatste dikwijls gatis! ten dienste stond. Cense stierf in 1940 op ruim 90- jarige leeftijd. De tweede leerkracht was meester Nierse, een bolle boos in de aardrijkskunde, zoals ik eenmaal vond vermeld. Ook weer een man van orde en met liefde voor het kind. Hij werd later ook hoofd van een Middelburgse school. Als derde volgt Jan Pieter Hollestelle. Hij gaf aan de normaalschool les in de gymnastiek, was tientallen jaren voorlezer in de Oostkerk en woonde tot zijn overlijden in de Vlissingsestraat (nr. 11). Meester Kamermans hij had zijn woning naast het vroegere hospitaal tegenover de Langevielebrug was wel de meestgeliefde onderwijzer van de school. Zijn leerlingen waren eenvoudig dol op hem, en als de lange, magere man met zijn werkelijk innemend gelaat 's-morgens en 's-middags zijn huis verliet, waren er heel wat kinderen, die steevast op hem wachtten soms wel een beetje Al te veel. En bij het naar huisgaan was de animo om mee te gaan meestal nog groter. Ik heb leerlingen van hem gekend, die tiental len jaren daarna nog vol liefde van meester Kamer mans spraken. En meester Termijn van de derde .school'... Och, hem bewaar ik met opzet voor het laatst. Hij bewoonde een van de toen weinige huizen in e Bleek wij hebben er de beeldhouwer Sanderse nog gekend. Ter mijn mocht onder zijn Middelburgse collega's in muzi kaal opzicht wel een uitzondering heten. Want Termijn was een uitnemend fluitist, die niet alleen aan eigen leerlingen, maar ook aan de hoogste scholen' zangon derwijs gaf. Hij begeleidde dit met zijn dwarsfluit, waarop hij een meester moet zijn geweest. De kinde ren hunkeren naar die lessen. Och, veel verstrooiing kende de Jeugd in die dagen niet. Althans niet in ónze ogen. Och ja de kinderen hadden wel hun vermaken. De meisjes hoepelden, bikkelden, sprongen touwtje en joegen haar drijftol voort de jongens hadden hun knikkers, hazelnoten en stukjes pijpesteel. Zij probeer den ze in het .kuutje' te krijgen. Met dezelfde dingetjes speelden zij ook wat graag .span en rakertje' en het zeer populaire .zandvretertje'. En niet te vergeten .lopend voet' en het niet altijd zachtzinnige ,bok-sta- vast'. Tenminste als het weer niet al te ongunstig was. Maar de oudste en dus veelal de sterkste Jongens speelden toch wel het liefst .oorlogje'. Dit edele ver maak was pas echt, als het met stokken, riemen en tollen aan touwtjes tegen de jongens van de .Blazerie'- school ging de armenschool van meneer Leendert de Man achter de Bree ln het oude gebouw van de glasblazerij. Tussen de twee scholen werden soms echte veldslagen geleverd een aanleiding voor de strijd was altijd heel gemakkelijk te vinden! het liefst L de Abdij, maar evengraag ook op de Balans, die toen nog geen fontein met omringend gras en beplanting bezat. De weinige politieagenten 1865 waren er acht konden de dappere strijders niet altijd uiteendrijven. Och, de zg Jcnapenoorlogen' het ging bijna altijd tussen de armen en de meergegoeden waren niet alleen een plaatselijk, maar een echt landelijk ver schijnsel. De kinderen hadden zelfs nög een verzetje en daar deelden al was het ook maar één middag in het jaar de meisjes in. Aan het eind van het schooljaar vóór het begin van de .grote' vakantie, die maar eventjes twee weken duurde! hadden alle kinderen een middagje vrij. Zij gingen dan met de onderwijzers naar het Schuttershof en daar, in de toen nog bestaan de grote tuin met de kolfbaan, werden zij op chocola demelk en krentekoeken getracteerd. Een gebeurtenis om nooit te vergeten. Zeker, de handigste jongens bemachtigden wel eens een kom of een koek te veel, maar zo'n heldendaad kon de pret slechts verhogen. Tot in lengte van dagen werd die ongeëvenaarde gewiekstheid met grote be wondering herdacht. Gezien de gunstige resultaten bij hun onderwijs moeten die oude meesters hun zware taak toch met veel liefde en ijver hebben volbracht. Ondanks de treurige salariëring vier A vijfhonderd gulden per jaar! die hun vrouwen dwong, er door naaiwerk en andere bezigheden wekelijks een paar kwartjes bij te verdienen ondanks de véél te sterke bezetting van hun .scholen', waardoor het onderwijs ontegenzeglijk beïnvloed moet zijn. Aan enige verlaging van het aantal kinderen per onderwijzer werd slechts door zéér, zéér weinigen gedacht aan een volkomen verantwoorde en aanvaardbare klasse grootte nog min der. Want de kinderen zaten met zes ln één brede bank en drie rijen van zes zulke banken waren voor één leerkracht geen zeldzaamheid. Er was nog méér, waaraan het dagelijks bestuur van de gemeente weinig of geen aandacht schonk de sanitaire voorzieningen. De inrichting van de weinige privaten was uiterst primitief. Van een behoorlijke doorspoeling kon geen sprake zijn. Er was immers nog geen waterleiding en op het water uit de grote regenbak naast de woning van meneer Gouka moest men natuurlijk zuinig zijn. Bij wekenlange droogte hoe vaak had men die soms niet! was de bak wel eens voor het grootste deel leeg. Wel droeg de meld nu en dan een paar emmers vuil water naar de privaten, maar daar moest het natuurlijk bij blijven. De jongens hadden in een klein vertrekje hun urinoir een loden bak van ongeveer één bij anderhalve meter en tien centimeter diep met één afvoerpijp. Misschien stortte de dienstbode er óók wel eens een emmertje was- of dweilwater door, maar ik weet niet. of zij het altijd wel nodig vond. Want ongeveer om de veertien dagen verscheen een arbeider van de stad met een half emmertje carbol, een borstel en een riet en dan was de reiniging spoedig een feit. Het kamertje met de waterplaats het bevond zich aan de kant van de Langedelft ontving slechts door een tweetal kleine, halve raampjes wat licht en een heel klein beetje zuivere lucht. In een ander lokaal aan die straat werden de kleren van de kinderen geborgen. Aan elke muur twee. drie planken met haken en in het midden van het vertrek een soort van stellage, ook met haken en bovendien met boorden zulks voor de mutsen, hoedjes en petjes. Och, de petten ook voor volwassenen begonnen omstreeks 1850 meer algemeen te worden, al had dit wufte hoofddeksel niet ieders sympathie Er was dan ook al enige jaren een spotlied op de petten, dat met werkelijk ontroerende animo door de opgeschoten jonkheid 's-avonds in de slecht verlichte straten werd uitgegalmd. Dit was het begin: Ach. wat is de mode net Van de Setjes, van de Setjes. Ja. wat is de mode net Van de Setjes of Casket 2) Die geen geld heeft voor een hoed. Dragen Setjes, dragen Setjes. Die geen geld heeft voor een hoed. Draagt een vetje, dat staat goed. Er werd ik zou het bijna vergeten aan de school ook godsdienstonderwijs gegeven door de catechisatie- meesters Bertel en Verweijs. T*och het eeuwenoude schoolgebouw was zó lang- 1 zamerhand aan een ingrijpende verbouwing, Juister nog. aan een totale vernieuwing toe, En die kwam tot stand. Het oude gebouw viel in 1883 onder de mokers en houwelen van de slopers. En dit is nu wel het tragische Gouka overleed na een ziekte van slechts één dag op 28 Januari van dit jaar op 78-jarige leeftijd, toen de eerste leien en stenen van de school, waarin hij zijn levensvervulling vond, van dak en muren gewrikt, naar beneden stortten. De opvolger van Gouka was P. G. de Jager, de eerste onderwijzer aan de armenschool in de Dlazerie'. 1) Ook David Borking, sinds 1808 hoofd van de stads (Franse) kostschool op dc Haringplaats bezat die acte. En zijn twee ondermeesters Samuel Anaré Rochat en Thierry Jean Gersen eveneens. Dat was een unicum in ons land! Geen wonder, dat de laatste in 1846 de opvolger van Borking werd. 2) Casket pet. Frans: casquette. ■lllllllMllilllI Al reeds eerder hadden we iets willen schrijven over de enige pastorie van de protes tantse kerken, die er in de oude binnenstad van Amsterdam is. Reeds enige jaren waren we van plan er heen te gaan, omdat we ei nog al eens iets van hoorden, doordat een van onze familieleden in eerste graad er enigszins bij betrokken is. Tot nu toe heeft dat persoonlijk bezoek dan niet plaats gevonden, maar intussen is er een boekje verschenen van de hand van hem die hier zeer bijzonder werk is begonnen, tezamen met zijn vrouw, nl drs R. G. H. Boiten. Deze heeft over wat hij daar, tezamen met anderen, gedurende vijftien jaar gedaan beeft, geschreven onder de titel: .City- pastorie, Oudezijds 100'. Al telt dit boekje niet meer dan 67 bladzijden, het gaat nochtans op een indringende wijze in op al hetgeen er samenhangt met kerk en Pastorie in deze tijd. We lezen er over het apostolaat van de kerk en over de oude methoden die men in de loop der jaren heeft ontwikkeld en welke het nu niet meer doen. We vinden ln dit boekje gesproken over het diaconaat an in verband daarmee over het maat schappelijk werk. Daarover worden harti- B dingen gezegd. De schrijver keert zich nier tegen het helpen als ambacht, tenmin ste wanneer het van de kerk uitgaat. ,De eerste taak van de kerk is haar ogen open te houden en God te bidden, dat zij werkelijk hulpelozen zien mag, en de jnoed hebben niet slechts om nieuwe ta- ben op zich te nemen, maar ook (wat misschien nog moeilijker is) om vormen van hulpverlening, die hun getuigeniskarak ter verloren hebben, op te geven.' De eerste taak van het diaconaat der kerk is blijft: .helpen wie geen helper heeft', waarbij de vormen waarin hulp geboden moet worden wisselend kunnen zijn, al naar de situatie is. Ook in onze samenle ef! met zijn vele sociale voorzieningen ajn er nog altijd mensen die tussen wal schip raken. ,Soms zou men zelfs bijna geneigd zijn te denken, dat de welvaarts staat meer problemen oproept dan op lost.' Ds Boiten meent dat dit wel iets te maken heeft met de algemeen menselijke neiging problemen en verantwoordelijkheden uit de weg te gaan. Het is immers een heel gewoon iets in deze tijd dat mensen zich aan eigen verantwoordelijkheden onttrek ken, want er zijn immers bepaalde instan ties, commissies en bureaus voor. En met dit alles zien we een vereenzaming van de mens optreden. Voor de grote stad is het reeds lang een gekend feit dat zij ,een uiterst onherbergzame plaats' blijkt te zijn. Het platteland volgt ook in dezen de stad getrouw na, zij het op enige afstand, zoals ieder met eigen ogen kan waarne men, tenminste als we onze ogen niet in de zak steken. Met het opbreken van de aloude samenlevingsvormen wordt ook hier het besef van eigen verantwoordelijk heid geringer en evenals in de stad hoort men ook hier wel wat al te gemak kelijk: is er daarvoor dan niet... en dan volgt de naam van een instantie of een bureau. We willen voor vandaag iets van hetgeen er in het genoemde hoekje over de pasto rie wordt gezegd, naar voren halen. Daarin is een kaartje te vinden van Amsterdam, waarop duidelijk zichtbaar aangetekend staan alle protestante pastorieën, tenmin ste de huizen waar predikanten wonen. Of deze huizen nog als echte pastorie kunnen fungeren, is een vraag die ds Boiten zich gesteld heeft. Slechts één pastorie is er dan nu nog in de oude binnenstad en dat is op de Oudezijds Burgwal 100. En die pastorie staat ,aan de rand van de kerke lijke en burgerlijke samenleving', middenin Amsterdams probleemgebied. Overigens is dit deel van de stad in voldoende mate bekend in heel ons land. Men behoeft slechts van ,de walletjes' te spreken en nagenoeg ieder zal weten welk deel van de hoofdstad is bedoeld. Wie zich een beeld wil vormen van dit stadsdeel, dat op velen .een geweldige aantrekkingskracht' uitoe fent, kan in dit boekje terecht en het geschrevene is van de hand van iemand die er met zijn gezin nu reeds vijftien jaar heeft gewoond en gewerkt; .deze merk waardige problematisch en tegelijk fasci nerende buurt - -waarin wij gaandeweg roet vallen en opstaan inburgerden.' De kerk wekt de schijn niet bij de binnenstad te willen behoren-. Gezien het feit dat de predikanten steeds naar nieuwere wijken zijn getrokken (om begrijpelijke redenen) laadt de kerk deze schijn op zich, hoewel er voldoende kerkgebouwen in die binnen stad zijn overgebleven. Nu hadden wij zelf ook zo de gedachte dat er hier maar heel weinig mensen als vaste bewoners waren overgebleven, maar een derde deel van de vloeroppervlakte is nog steeds bestemd voor bewoning, terwijl tweederde bestemd is voor city-functie'. Hier is nu die .city- pastorie' tot ontwikkeling gekomen en al lezende worden we voor de vraag gesteld wat een pastorie eigenlijk moet zijn. Menig predikant zal bij zijn intrede in een gemeente iets hebben gezegd van het huis (goed opgeknapt voor de nieuwe herder en leraar) waarin hij met zijn gezin zijn intrek kon nemen. Hij zal allicht daarbij ook iets hebben gezegd in deze geest, dat een pastorie is het huis van de gemeente en dat daarom een ieder er hartelijk welkom is. We willen hierbij niet opmer ken dat dit niet echt gemeend is, maar wel dat er in de praktijk gewoonlijk wei nig van terecht komt. We lazen in het boekje van ds Boiten dat men in Amster dam nog veel meer zit met het probleem van de pastorieën. Het spreekuur kan een werkelijke pastorie nooit vervangen, want een spreekuur in een lokaliteit kan nooit een huis, waarin een gezin woont, vervan gen. Dit is op Oudezijds 100 ingezien. Een pastorie moet iets laten zien van de dub bele solidariteit van Christus. Hij was één met God en tegelijk één met de wereld. Hij heeft zich zelf ontledigd en de gestalte var. een diensknecht aangenomen. .Hier vindt het apostolaat van de kerk haar grond.' In een pastorie moet het Evangelie aan de orde komen en vooral het Evange lie zoals het zich richt tot de mens in nood. Het moeilijke van menige pastorie is, dat zij zich in de dorpen althans, onderscheidt van de andere huizen door haar grotere vorm. Als iemand daar aan belt, wordt er gevraagd: wat zou er aan de hand zijn? Een pastorie heeft zo ge makkelijk iets van een isolement. Oude zijds 100 heeft er alle moeite voor gedaan om althans dit te vermijden. De grote stad ls één automatiek-hall. Je ziet er geen mens.' En juist daarom wilde men een pastorie die niet in een Isolement stond. Zij moest zijn een adres met een open deur, waar men durft binnengaan en waar heen men anderen verwijst. De ervaring van Oudezijds 100, waar men ernst heeft willen maken met het solidair zijn met de omgeving waarin het Evangelie gestalte moet krijgen is, dat er grotere behoefte is aan persoonlijk contact dan aan dat in groepsverband. Doch niemand kan aposto laat bedrijven vanuit een isolement. .Men sen worden niet aangesproken door syste men of instituten, maar door mensen'. In de binnenstad van Amsterdam zegt het instituut kerk niet veel meer, maar bij een pastorie kan men zich nog iets voorstellen. .Voor de binnenstadter is een pastorie nog altijd een speciaal huis, een huis namelijk, dat op de een of andere wijze iets te maken heeft met God.' Het is een huis waarvan men verlangt dat er telkens weer opnieuw verwezen wordt .naar die outcast- God.' Een goede gever bood aan een uithang bord voor Oudezijds 100 te bekostigen. Begrijpelijk, in een buurt waar er nog vele uithangborden zijn die aanduiden wat er in het huis te doen is. Men dacht aan een schip, een heel oud symbool van de kerk. Aan een beeldhouwster werd een opdracht gegeven. Na enige tijd kwam zij aan met het denkbeeld er een havensleepboot van te maken. ,Je weet dat ik niet kerkelijk ben. maar voor mij heeft de kerk nog altijd iets richtingevends. Ze doet mij denken aan een havensleepbootje. Dat is een klein nijdig patertje, dat soms dwars op de golven probeert zo'n log bakbeest van een oceaanstomer de haven binnen te loodsen'. En zo hangt er dan dat uithangbord om te zeggen: tot alle dienst bereid. De kerk is daar, waar de mensen zijn. Eventueel middentussen rode lampen, excentrieke kunstenaars en industialisati- sxcentrieke kunstenaars en individualisti sche intellectuelen in*. h. De -profeet Jeremia wordt wel eens gekarakteri seerd als de man die altijd in de contramine is. Zijn hele leven voorspelde hij onheil tot vlak voor de val van Jeruzalem. Iedereen is overtuigd van de naderende catastrofe, en dan voorspelt hij opeens weer heil Hij is de ziener, die zijn volk telkens op de keerzijde van de medaille wijst. Zijn mensen worden vaak zo verblind door die ene kant. die fascineert en meesleurt, dat zij geen oog meer hebben voor die andere zijde. Maar geldt dit verwijt niet even zeer voor onze tijd, voor alle tijdenAls het ons goed gaat durven wij dan werkelijk te denekn aan onpret tige dingen, aan mogelijk lijden en tegenspoed Kunnen wij dan echt bezig zijn met die mensen die het moeilijk hebbenEn hebben wij een hard bestaan, moeten wij in ons leven tegen de golven optornen, zijn wij dan enkel in staat met gebalde vuisten protest aan te tekenen of zoeken wij dan eerlijk naar lichtpunten in deze duisternis? met andere woorden zien wij de keerzijde van de medaille? In alle ellende van de ballingschap zegt de profeet de terugkeer aan jaar het beloofde land voor al diegenen, die moeilijk meekunnen, lammen en blinden, zican- 7ere en barende vrouwen, voor allen die er het minst toe gedisponeerd lijken .ln tranen gingen ze heen; getroost leid ik hen terug. Ik voer hen jaar stromende beken, over gebaande wegen, waarop ze niet struikelen. Ik ben toch Israëls •jader, het is mijn eerstgeborene: Jer31-9). Deze nieuwe toekomst licht op in het evangelie. Daarin klinkt zijn stem. die onze doofheid 'door breekt. verschijnt zijn licht dat onze ogen opent, s zijn macht voelbaar, die ons ten leven wekt. Wij zullen dus moeten kijken naar Christus, zoals hij nu onder ons leeft, naar hem moeten uisteren. dan zullen onze ogen en oren telkens weer opengaan voor waarheid en gerechtigheid. Goes Ph. Pontenagat

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 21