,DE GOUDEN EZEL' VAN APULEIUS ACHTER DE COULISSEN VAN ,DE JANTJES' KEURIG NEDERLANDS BOEIENDE BEELDEN VAN EEN KWARTEEUW SCHILDERKUNST O VIERDAG 10 OKTOBER 1970 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 19 sen in de achterbouw van het cafe'. Martin Kaefig als de schele matroos zingt in zijn kleedkamer een opera aria. Yvonn Heida in het stuk Bleke Doortje legt een pleister op de balk waaraan de trekkers beves tigd zijn. .Als ik opkom in de proloog is er nog niks aan de hand, maar onmiddellijk daarna krijg ik een klap op mijn gezicht. Daarom leg ik vast die pleister neer.' Na 120 voor stellingen wordt geen detail meer vergeten. De toneelmeester beproeft nog even de bandrecorder. Scheeps hoorn voor de zevende scène als de kolonialen naar Indië vertrekken. De toneelbouwers hebben roodomrande ogen. De vorige nacht hebben zij af gebroken in Assen en uren later op gebouwd in Haarlem. De decors zijn ingewikkeld en moeten voor sommige theaters worden ingekort. Bovendien speelt een van de bouwers mee als koloniaal. Zo gaat dat in gedeeltelijk gesubsidieerde gezelschappen. Ieder een speelt de voering uit zijn keel en draagt bij in alle klussen. BESTE MOP Half negen. De gong slaat. De Jantjes', drama in de Jordaan, is be gonnen. Wie niet direct .op moet' zit in de kantine en babbelt over voet bal, een stuk in de krant, huiselijke problemen of de beelden op de tele visie. Door een luidspreker klinkt het orkest in de bak, schreeuwende stemmen, geloop heen en weer, het eerste applaus. De routiniers hebben het al gehoord: het zit goed van avond. Een toneelknecht fluistert in dringend: De microfoon galmt, ze zijn niet te verstaan.' Pas gehuldigde Bep Nooy (77) zit in haar kleedka mer en wacht. Over Johnny Jordaan. met wie zij in De Jantjes' een be jaard echtpaar speelt, laat zij zich bijzonder prijzend uit. Hij is een ac teur. Hij is de beste mop die ik ooit naast me heb gehad. En ik speelde al ,De Jantjes' in 1927.' Yoka Ber- retty in de rol van Blonde Greet, draaft met een bezweet gezicht het toneel af. Ze wil wel iets zeggen, maar dan moeten we beloven dat het geschrevene eerst aan haar man wordt voorgelegd. .Weet u waarom? Ik zeg de onmogelijkste dingen.' Wat Yoka Berretty zegt heeft wei nig met het stuk te maken en klinkt ook niet onmogelijk. Vandaar dat wij haar man niet bellen. Bij het af scheid: ,denk er om, mijn man is een harde hoor. Ik zou hem echt bellen als ik u was.' UIT HET HART Het volksdrama slaat aan. Het publiek is goedlachs, brengt voortdurend de handen op elkaar. Terwijl de acteurs recht uit het hart dialogen uitspelen waarin het goed en kwaad duidelijk gemarkeerd zijn, wordt achter de taveerne een kade opgebouwd met een schip langszij. Dikke kabels moe ten het schip straks over het podium wegtrekken teneinde de illusie te wekken dat de boot inderdaad af vaart. Verlichte kademuren worden als een blokkendoos in elkaar gezet. TJit de nok zakt een stellage, die de havenkranen verbeelden. De koloni alen nemen afscheid van de vrouwtjes. Smartelijk geweeklaag, een lied en de scheepshoorn, precies op tijd, met alle weemoed die bij deze scène past. In de kantine zuigt mooie Leendert aan een rietje. Het ontgaat hem dat er in de zaal een traan wordt wegge pinkt. Applaus. De cast stort zich op de koffie. Het is pauze. lijk anders, dat we ons in Goes tevreden moeten stellen met repro ducties, enkele goede, enkele afge leefde, voor het merendeel matig. Het is tegenwoordig beslist niet zo dat een reproductie alles hoeft te verliezen wat het orgineel heeft Feit is dat wie een doek int eigen aanschouwing wat beter kent, hier vaak ae bekende maar slecht aan bekoorlijkheid winnende tik op het hoofdje krijgt als hij of zij ziet wat er op papier, achter glas, verkleind en verkleurd, over is gebleven. Zon dag nog stonden we bijvoorbeeld oog in oog met Femand Légers beroemde aan het begin van een doorgewerkt kubisme staande me tershoge Xe marriage', dinsdag za- gen we het terug als ,The wedding', enkele tientallen centimeters in het vierkant en dood als het papier waarop het werd afgedrukt Voor wie na deze regels de indruk mocht krijgen dat we niets anders dan rudimenten hebben aangetrof fen, voegen we er snel aan toe dat er gelukkig ook platen zijn waarbij de uren nauwelijks tellen. Om die platen en het goede overzicht hou den we de Goese Unesco-expositle graag aanbevolen. Tot slot enkele namen, evenzovele verplichte figuren: Monet, Renoir. Cézanne, Gauguin. Van Gogh. Seurat. Rousseau le Douanier. Much, Ensor, Toulouse-Lautrec. Sickert, Schiele. Bonnard, Vuillard, Matisse. Derain, Vlaminck, Dufy, Braque, Marquet, Kees van Dongen, Rouault. Rik Wou ters, Paula Modersohn, Nolde, Hec- kel, Schmidt-Rottluff. Klrchner, Jaw- lensky, Kokoschka, Picasso. Braque, Juan Gris, Léger, Delaunay. Du- champ. Boccloni. Balla. Macke. Marc, Chagall. Morandi, Klee, Ka- dinsky, Mondriaan, Malevitch, Utril- lo. Modigliani, Permeke, Frits van den Berghe, Soutine, Max Ernst en Miro. Namen bij boeiende beelden, ramen en beelden die verder komen dan het eerste kwartaal van de twintig ste eeuw. ANDRé OOSTHOEK (GPD) Achter de coulissen van ,De Jantjes'. Een paar stap pen terug naar het rauwe volksleven van de jaren twintig. Ze zijn er allemaal. De haringman, de toffe jordaanse meiden met hun baaien rokken, mooie Leendert met de tochtlatten en 1 de louche pet op één oor, de sjofele bedelaars met droeve oog opslag, de besnorde agenten, de kolonialen, de inlandse bediende i en de sterk stappende jannen met braniekragen. Achter de coulissen onderhouden ze zich in keurig Nederlands, maar voor het front van de zaal is hun tongval onmiskenbaar Amsterdams. De periode 1920-1925 is in de wereld van de beeldende kunst een ongemeen boeiende, een periode ook die tand des tijds en verdere knaagsels ten spijt dominant blijft in de ontwikkeling van wat dikwijls met een te algemene aanduiding ,de moderne kunst' wordt genoemd. Men hoeft waarlijk niet ver te reizen om de bevestiging daar van levensgroot tegen te komen: de meeste basiscollecties van de musea die als modem, zelfs eigentijds, te boek staan, steunen op diezelfde jaren twintig en er is in het algemeen voor de strikt eigentijdse werken, zo die het museum al halen, erg weinig plaats. Er is in liet eerste kwart v^n deze eeuw iets belangrijks aan de orde, iets revolutionairs, een kenschetsing, die in de kunst eigenlijk op elke periode van toepassing kan zijn maar die zo tussen 1900 en 1925 bijzondere inhoud krijgt door een voor het eerst tot op de bodem toe afwijzen van al wat tot dan toe als realiteit was aanvaard. De kunstzin nige weergave van die realiteit wordt als een .kunstmatige weergave' erva ren, een weergave ver bezijden de werkelijkheid, een onzuivere beeld vorming in een wereld die hevig zoekend is naar zuiverheid. Daarmee krijgt de leugen van de schoonheid, het zo wondermooi ge voelde verstilde beeld, een klap om bij stil te staan. Het schone aan zien maakt plaats voor de zie'. In een wonderlijk kort tijdsbestek komen de meest uiteenlopende maar elkaar in het totaalbeeld van de ont wikkeling niet eens zover ontlopende richtingen samen: de nog zo lichtge raakte .openluchtschilders' van het impressionisme, hun verlate mede standers en brugleggers naar het expressionisme, de verstilde (verstil lende) Jugendstil 1st en, de wilde bees ten onder de schilders die voor zich zelf de naam ,f au visten' opeisen, ex pressionisten uit verschillende wind hoeken, de kubistische revolutiema kers, de non-figurat.ieven en vaak even markant de modeme-figura- tieven. Met al deze benamingen, ge schapen tot nuttig gebruik van scho lier en kunstscribent, is eigenlijk nog niemand en zeker geen periode ge vangen. De individuele kunstenaar speelt in het turbulente gebeuren van vernieuwing en verpuring een bepalende door weinigen buiten hem te vangen rol: de periode wint vooral door dit moeilijk grijpbare element aan belang. Het museum te Goes biedt deze weken een aardige doorkijk op deze tijd met de Unesco-expositie painting from 1900 to 1925'. Deze tentoonstel ling ontleent haar belang op de eer ste plaats aan het instructieve ka rakter, al had het daarbij aanslui tend —wel enige aanbeveling ver diend de begeleidende catalogustekst (bij wijze van stenciltje) in het Ne derlands te stellen. (Engels ls leuk maar men slaat er in Nederland weinig bruggen mee). Instructief vooral om het praktisch volledige overzicht, zelfs de zo gauw vergeten Nolde en Munch laten hun gezicht zien, dat hier de ontwik keling van de moderne schilderkunst wordt gegeven. De keuze van de werken is vaak zo gelukkig geweest dat ook een aansluiting is verkregen naar (belangrijk!werk dat kort na het in beeld gebrachte tijdsbestek ontstond en inmiddels tot min of meer algemene bekendheid is door gedrongen. Het is jammer, maar het kan moei- snap het niet hoor. Als ik kon schrij ven. man. In deze tijd liggen de woor den toch op straat. De mensen van wie ik stukken ontvang, schrijven verhaaltjes. Maar ze hebben de si tuaties zelf niet doorleefd. De au teur moet zelf voelen en weten waar over hij schrijft. Dat konden Heyer- mans en Bouber. Ze waren zelf arm. Bovendien hadden ze eigen gezel schappen. Ze schreven op hun men sen.' Na 120 voorstellingen komt de naam van Ramses Shaffy in de cast niet meer voor. Ramses had ver plichtingen in Rotterdam en vertrok met pijn in het hart. Volgens Beppie was het optreden in De Jantjes' de mooiste tijd van zijn leven. ,Het is ook een fijn stuk om te spelen. Alle mensen hebben een karakter. Dat is het geweldige wat Bouber heeft ge presteerd. Alle karakters staan als een huis. En er gebeurt wat op het toneel. De stukken die ik krijg toege zonden laten niets zien. Er komt wel iemand het toneel op die zegt: ,Om de hoek is een vechtpartij, ik ben maar weggelopen want er was zoveel bloed.' Kijk, en dan zeg lk, laat mij die vechtpartij zien.' PLEISTER Achter de coulissen is het schemer donker. De toneelmeester zet de fles- Ksl! acht. In de kantine kijkt het geschminkte volk naar de tv. Tour- reeleider Karei Wunnink praat met j toon over het resterende reis plan. Johnny Jordaan. alias de Mop, stoot hese klanken uit. .Gisteren te levisieopnamen gehad', zegt hij moei lik, jk heb mijn keel geforceerd.' Beppy Nooy deelt bemoedigende schouderklopjes uit. We zitten samen op de trap voor het logement dat met andere locaties op vernuftige draai tonelen is gebouwd. Aan de andere fan; van het voetlicht geruis van nmen, gelardeerd met korte lach en warrige tonen uit de orkest bak. Populair publiek vanavond. Het taalgebruik op het toneel is hun ver trouwd. De ruwe bolster, blanke pit 's absorberen zij zonder distan tie. Hun tranen zijn echt als ook de torean huilt. Dat is de kracht van Volkstoneel en het succes van Toch worden er geen meer geschreven. weet ook waarom: .Misschien schrijvers uit armoede gebo ren worden. Voor ons Amsterdams Volkstoneel krijg ik zoveel stukken aangeboden dat ik er mijn kamer behangen kan. Maar het is alle- mks, gewoon onspeelbaar. Ik LUCIUS APULEIUS werd omstreeks 125 na Chr. geboren in de stad Madaura (Mdaou- rouch) in het tegenwoordige Algerije, departement Constantine, in een voornaam en be middeld milieu. Hij werd tot retor opgeleid, wellicht met het doel om later in Rome te ichitteren als advocaat of senator, maar reeds jong dreef een onbedwingbare nieuwsgierig- leid hem naar het oosten. Hij trok eerst naar Athene, werd Platonist, bezocht later Azië en kwam steeds sterker onder de ban van mystieke invloeden: Pytagorisme, de leer van Apollonius van Tyana, oosterse godsdiensten, de Eleusische mysteriën, Dyonisos, zelfs de godin Isis, en allerlei demonen, orakels en zelfs toverkunsten. dingsgeschiedenis in de Isis- en Osiriscultus, wat we. persoonlijk, het interessantste stuk van het hele boek vinden, en volkomen authentiek en oorspron kelijk achten. Apuleius schreef zijn boek in een deels zeer gekunsteld latijn, dat de vertaler nog al eens tot interpretaties dwingt. Maar het verhaal speelt geheel in Griekenland, in Thessalië, land van heksen en toverij. Het gunt ons zo, tussen de verhalen door, menig direct kijkje in het laat antieke leven dat nog op geen enkele wijze door het Christendom is beïnvloedt. Of Apuleius als Isispriester een afkeer van het Christendom had is niet bekend de enige Christin die in het boek voorkomt is tevens wel het meest afschuwelijke onmens uit alle verhalen, men mist dan ook in vele oudere bewerkingen de verwijzing naar haar religie. Het boek bestaat, zoals zoveel antieke werken uit een zeer groot aantal losse verhalen, die bijeengehouden worden door een soort raamvertel ling, of. in dit geval eerder een snoer waaraan de andere verhalen zijn opgehangen: de geschiedenis van de metamorfose. Uiteraard heeft men in de loop van de eeuwen meermaals getracht uitleggin gen te geven en naar symboliek gezocht, hoewel die symboliek wel niet veel dieper steekt dan in allerlei overgeleverde en volksverhalen überhaupt. De raamvertelling, uitvoerig ingeleid en uitgeleid, is deze: Lucius, edelman uit Noord-Afrika, arriveert in Hypata, Thessalië, en neemt daar zijn intrek bij een zekere Milo, een vrek, die getrouwd is met een werkelijke tovenares of heks, en die een allerbe koorlijkste dienares heeft. Photis, die ook wel wat van toverij afweet. In Hypata ontmoet Lucius de zoogzuster van zijn moeder, die hem ernstig waar schuwt voor de vrouw van Milo, maar Lucius, met Het trekt hem onweerstaanbaar aan. Later zal hij «Us van tovenarij worden beschuldigd en aange jaagd. Hij wist zich te verdedigen en met veel ®inst en vliegwerk tussen filosofie en magie een «renslijn te trekken. Maar deze preoccupatie heeft »ch wel mede veroorzaakt dat zijn boek over de «toverde ezel onsterfelijk werd: hij heeft er heel '®el van zichzelf Ingelegd, al haalde hij zijn stof, °jn hoofdthema en bijverhalen, van overal bij elkaar. Vermoed wordt, dat Apuleius omstreeks 170 gestor ven is, als beroemd retor en advocaat in Cartago. Van zijn werk is ,De Gouden Ezel', eigenlijk .Meta morfosen van Lucius Apuleius van Madaura' en werend van vermoedelijk na 161, volkomen intact wwaard gebleven; verder bestaan er van hem nog osofische verhandelingen en gedeelten van rede neringen, onder andere zijn zelfverdediging toen «1 van magische moord werd beschuldigd. ^f.r01? z|in boek algemeen bekend geworden is er cle titel De gouden Ezel' is niet zo duidelijk. bekend" bD name ten minste drie ezelsboeken Patral oudste was van een zekere Lucius van ttnlfi' maar dat werk is verloren gegaan. Vervol- tn dal 6l nog een Grieks boek dat wel bewaard is, Samn^L ?,geschreven wordt aan Lucianus van fevWt Dit boelc is de hoofdbron van Apuleius' Sm™. en in Brote trekken komt zijn Gouden alle vl*"?6 overeen- Apuleius heeft echter haast Kboei^-n.Uit8ebreid en verfijnd- aan toegevoegd, zoals het beroemde (en verhaal van Amor en Psyche (hoewel hij dat heeft hij Wpl rd f .üwcwci lllj uut niet zelf verzonnen zal hebben) en dan nog het verhaal uitgebreid met de inwij- zijn grote hang naar alles wat naar het geheime en mystieke neigt, wordt nu pas goed nieuwsgierig. Hij begint direct een verhouding met Photis, en weet haar er toe over te halen, dat hij een keer vanuit een schuilplaats toekijken mag als haar meesteres zich in een uil verandert en van het dakterras wegvliegt om een jonge geliefde te gaan bezoeken. Lucius is opgetogen, hij wil direct ook een uil worden en hij vraagt aan Photis om een beetje van de zalf waarmee de heks zich ingesmeerd heeft. Maar Photis vergist zich, haalt een verkeerde zalf- bus, en als Lucius zich naakt uitkleedt en zich van top tot teen insmeert, verandert hij niet in een vogel, maar in een ezel. Photis beweert dat het niet zo erg is, hij hoeft slechts een paar versgeplukte rozen op te eten als antidoot en dan wordt hij weer de knappe jongeman Lucius. Ze zal ze de volgende morgen vroeg al voor hem halen, maar, zoals men wel begrijpt, komt er wat in de weg: rovers overvallen het huis van de verk, en voeren de ezel, die wel het menselijke bewustzijn behouden heeft en altijd houden zal, als lastdier met zich mee. Als ezel wordt Lucius een geweldige pechvogel; het fatum achtervolgt hem en ook al zijn snel opeen volgende eigenaars. Hij wordt geslagen en mishan deld, talloze malen met gruwelijke verminkingen en met de dood bedreigd, en zijn eigenaars komen haast allen op afschuwelijke manier om het leven. Maar daar hij innerlijk een mens gebleven is en alles verslaat, verneemt hij menig boeiend verhaal en beleeft hij zelf veel dat tot verhalen kan kristalliseren. Zo ontstaat een echter picareske avonturenroman vol roversverhalen en pikante ver halen. verrukkelijke anecdotes. Die verhalen waar van het lange en terecht zeer beroemde sprookje van Amor en Psyche ongeveer het middelpunt vormt, zijn de hoofdschotel van het eigenlijke boek ze hangen, het dient eerlijk gezegd, vaak als los zand aan elkaar. Pas na een heel lange lijdensweg komt er enige verbetering in de beklagenswaardige toestand van de ezel. Ondertussen heeft men allerlei intieme kijkjes in de misères en de splendeur van het antieke leven gehad, en dat uit de eerste hand. niet via het inleveringsvermogen van een schrijver van historische romans. Op een bepaald moment is het dier het eigendom geworden van een tweetal broers, dat ontdekt dat deze ezel verzot is op lekker menselijk voedsel, en dan wordt hij gedresseerd om de vreemdste dingen te doen, wat hem uiteraard uitstekend afgaat. Be paald meer dan vermakelijk is de episode met het geval van sodomie dat verhaald wordt: een voorna me dame tast diep in de beurs om enige nachten met de beroemde ezel te mogen slapen. Dan nadert langzaam zijn loutering en bevrijding. Waarom heeft hij nog geen rozen gegeten, die groeien er toch overal In Thessalië, zult u zich afvragen, maar natuurlijk heeft Apuleius die óf uit zijn buurt gehouden, óf op dusdanige momenten bereikbaar gemaakt dat de metamorfose terug tot mens een gewisse dood zou hebben betekend. In feite ziet het dier al kransen rozen als hij nog maar nauwelijks ezel is en voor de eerste nacht naar de stal wordt gebracht in het huis van Milo. Er is daar namelijk een nisje met een paardehoofdig beeld van een godheid die de stallen beschermt, waarvoor de knecht verse rozen heeft geofferd. Maar als de ezel die wil opeten krijgt hij zijn eerste pak ransel van zijn eigen knecht, en zo vergaat het hem altijd slecht. Op een nacht, als de ezel Lucius gevlucht is omdat hij een weerzinwekkende en beschamende voorstel ling zou moeten geven in de arena, met die ter dood veroordeelde cnnstin, verschijnt hem in een droom ae godin Isis, die hem nauwkeurig voor schrijft hoe hij de volgende dag, tijdens de Isisfees- ten een krans rozen aangeboden zal krijgen door een van haar priesters. Maar: voor wat hoort wat, hij zal zich uit dank voor zijn verlossing aan haar dienst moeten wijden, zich verpanden. Alles verloopt volkomen volgens plan. Prachtig wordt de optocht beschreven, het feest, hoe de menigte de ezel doorlaat, de priester de krans rozen reikt...de ezel eet. en daar staat de jongeman Lucius, naakt als toen hij zich met de zalf insmeer de. maar nu temidden van het volk. beschaamd met de handen voor de dijen, tot omstanders hem wat kleren aanreiken. Lucius houdt woord: Isis heeft hem in haar ban. En dan volgen die ongelooflijk interessante hoofd stukken over de inwijding in de mysteriën hier spreekt de schrijver zó direct en zó beschroomd, dat men geen ogenblik aan de echtheid hoeft te twijfelen, en enkel maar betreuren moet dat hij zo rechtschapen is geweest, volkomen woord te hou den. Wat niet verteld mocht worden aan leken, niet ingewijden, heeft hij verzwegen: ,Ik zal alleen meedelen wat ongestraft ter kennis van de profa- nen kan worden gebracht.' ,Ik ben het grensgebied van de dood genaderd en na de drempel van Proserpina te hebben betreden ben ik teruggekeerd, meegevoerd door alle elemen ten, midden in de nacht heb ik de zon zien stralen met helder licht, de goden van de onderwereld en de hemel heb ik voor ogen gezien en van nabij aanbeden'(..). Jn de vroege ochtend, nadat de gewone ceremonies waren verricht, trad ik naar voren, aan ae godin gewijd, in een twaalfvoudige stola, een weliswaar mystiek gewaad, maar geen verplichting verbied mij te spreken van iets wat toen door talrijke aanwezi gen is gezien. Want op bevel betrad ik een houten podium midden in de heilige tempel voor het beeld van de godin opgesteld, opvallend door mijn ge waad van fijn linnen, bloemrijk geborduurd. Van mijn schouders hing langs mijn rug tot aan de hielen een kostbare mantel. Waarheen men ook het oog richtte, overal was ik versierd door veelkleuri ge dierfiguren: hier Indische draken, daar hyperbo- reïsche griffioenen, in de gedaante van gevleugelde vogels, kinderen van een andere wereld. Dit gewaad noemen de ingewijden de Olympische stola. In de rechterband een vlammende toorts, mijn hoofd was omgeven door een feestelijke, blanke palmkrans, waarvan de bladeren uitstaken als stralen. Nadat ik zo getooid was. aan de zon gelijk en als een standbeeld opgesteld, werden de gordijnen plotse ling opzij getrokken en het volk zwermde aan om mij te aanschouwen.' (pp. 218-219). .De Gouden Ezel' is met de .Satiricon' van Petronl- us en het .Leven van Apollonius van Tyana' een van de prachtigste prozawerken uit de Oudheid die bewaard zijn gebleven. De naam van dr M. A. Schwartz is er borg voor dat deze nieuwe Neder landse vertaling uiterst verzorgd en zeer vloeiend is. De uitgever maakte er ook uiterlijk een mooi verzorgd boek van in een linnen band met goud stempel. Apuleius: De Gouden Ezel, vertaald door dr M A Schwartz, Tjeenk Willink- Haarlem, gel), 13,90.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 19