,DE GOUDEN EZEL' VAN APULEIUS
ACHTER
DE
COULISSEN
VAN
,DE JANTJES'
KEURIG
NEDERLANDS
BOEIENDE BEELDEN VAN EEN
KWARTEEUW SCHILDERKUNST
O VIERDAG 10 OKTOBER 1970
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
19
sen in de achterbouw van het cafe'.
Martin Kaefig als de schele matroos
zingt in zijn kleedkamer een opera
aria. Yvonn Heida in het stuk
Bleke Doortje legt een pleister op
de balk waaraan de trekkers beves
tigd zijn. .Als ik opkom in de proloog
is er nog niks aan de hand, maar
onmiddellijk daarna krijg ik een klap
op mijn gezicht. Daarom leg ik
vast die pleister neer.' Na 120 voor
stellingen wordt geen detail meer
vergeten. De toneelmeester beproeft
nog even de bandrecorder. Scheeps
hoorn voor de zevende scène als de
kolonialen naar Indië vertrekken. De
toneelbouwers hebben roodomrande
ogen. De vorige nacht hebben zij af
gebroken in Assen en uren later op
gebouwd in Haarlem. De decors zijn
ingewikkeld en moeten voor sommige
theaters worden ingekort. Bovendien
speelt een van de bouwers mee als
koloniaal. Zo gaat dat in gedeeltelijk
gesubsidieerde gezelschappen. Ieder
een speelt de voering uit zijn keel en
draagt bij in alle klussen.
BESTE MOP
Half negen. De gong slaat. De
Jantjes', drama in de Jordaan, is be
gonnen. Wie niet direct .op moet' zit
in de kantine en babbelt over voet
bal, een stuk in de krant, huiselijke
problemen of de beelden op de tele
visie. Door een luidspreker klinkt
het orkest in de bak, schreeuwende
stemmen, geloop heen en weer, het
eerste applaus. De routiniers hebben
het al gehoord: het zit goed van
avond. Een toneelknecht fluistert in
dringend: De microfoon galmt, ze
zijn niet te verstaan.' Pas gehuldigde
Bep Nooy (77) zit in haar kleedka
mer en wacht. Over Johnny Jordaan.
met wie zij in De Jantjes' een be
jaard echtpaar speelt, laat zij zich
bijzonder prijzend uit. Hij is een ac
teur. Hij is de beste mop die ik ooit
naast me heb gehad. En ik speelde
al ,De Jantjes' in 1927.' Yoka Ber-
retty in de rol van Blonde Greet,
draaft met een bezweet gezicht het
toneel af. Ze wil wel iets zeggen,
maar dan moeten we beloven dat het
geschrevene eerst aan haar man
wordt voorgelegd. .Weet u waarom?
Ik zeg de onmogelijkste dingen.'
Wat Yoka Berretty zegt heeft wei
nig met het stuk te maken en klinkt
ook niet onmogelijk. Vandaar dat
wij haar man niet bellen. Bij het af
scheid: ,denk er om, mijn man is een
harde hoor. Ik zou hem echt bellen
als ik u was.'
UIT HET HART
Het volksdrama slaat aan. Het publiek
is goedlachs, brengt voortdurend de
handen op elkaar. Terwijl de acteurs
recht uit het hart dialogen uitspelen
waarin het goed en kwaad duidelijk
gemarkeerd zijn, wordt achter de
taveerne een kade opgebouwd met
een schip langszij. Dikke kabels moe
ten het schip straks over het podium
wegtrekken teneinde de illusie te
wekken dat de boot inderdaad af
vaart. Verlichte kademuren worden
als een blokkendoos in elkaar gezet.
TJit de nok zakt een stellage, die de
havenkranen verbeelden. De koloni
alen nemen afscheid van de vrouwtjes.
Smartelijk geweeklaag, een lied en
de scheepshoorn, precies op tijd, met
alle weemoed die bij deze scène past.
In de kantine zuigt mooie Leendert
aan een rietje. Het ontgaat hem dat
er in de zaal een traan wordt wegge
pinkt. Applaus. De cast stort zich
op de koffie. Het is pauze.
lijk anders, dat we ons in Goes
tevreden moeten stellen met repro
ducties, enkele goede, enkele afge
leefde, voor het merendeel matig.
Het is tegenwoordig beslist niet zo
dat een reproductie alles hoeft te
verliezen wat het orgineel heeft
Feit is dat wie een doek int eigen
aanschouwing wat beter kent, hier
vaak ae bekende maar slecht aan
bekoorlijkheid winnende tik op het
hoofdje krijgt als hij of zij ziet wat
er op papier, achter glas, verkleind
en verkleurd, over is gebleven. Zon
dag nog stonden we bijvoorbeeld
oog in oog met Femand Légers
beroemde aan het begin van een
doorgewerkt kubisme staande me
tershoge Xe marriage', dinsdag za-
gen we het terug als ,The wedding',
enkele tientallen centimeters in het
vierkant en dood als het papier
waarop het werd afgedrukt
Voor wie na deze regels de indruk
mocht krijgen dat we niets anders
dan rudimenten hebben aangetrof
fen, voegen we er snel aan toe dat
er gelukkig ook platen zijn waarbij
de uren nauwelijks tellen. Om die
platen en het goede overzicht hou
den we de Goese Unesco-expositle
graag aanbevolen.
Tot slot enkele namen, evenzovele
verplichte figuren: Monet, Renoir.
Cézanne, Gauguin. Van Gogh. Seurat.
Rousseau le Douanier. Much, Ensor,
Toulouse-Lautrec. Sickert, Schiele.
Bonnard, Vuillard, Matisse. Derain,
Vlaminck, Dufy, Braque, Marquet,
Kees van Dongen, Rouault. Rik Wou
ters, Paula Modersohn, Nolde, Hec-
kel, Schmidt-Rottluff. Klrchner, Jaw-
lensky, Kokoschka, Picasso. Braque,
Juan Gris, Léger, Delaunay. Du-
champ. Boccloni. Balla. Macke.
Marc, Chagall. Morandi, Klee, Ka-
dinsky, Mondriaan, Malevitch, Utril-
lo. Modigliani, Permeke, Frits van
den Berghe, Soutine, Max Ernst en
Miro.
Namen bij boeiende beelden, ramen
en beelden die verder komen dan
het eerste kwartaal van de twintig
ste eeuw.
ANDRé OOSTHOEK
(GPD) Achter de coulissen van ,De Jantjes'. Een paar stap
pen terug naar het rauwe volksleven van de jaren twintig.
Ze zijn er allemaal. De haringman, de toffe jordaanse meiden
met hun baaien rokken, mooie Leendert met de tochtlatten en
1 de louche pet op één oor, de sjofele bedelaars met droeve oog
opslag, de besnorde agenten, de kolonialen, de inlandse bediende
i en de sterk stappende jannen met braniekragen.
Achter de coulissen onderhouden ze zich in keurig Nederlands,
maar voor het front van de zaal is hun tongval onmiskenbaar
Amsterdams.
De periode 1920-1925 is in de wereld van de beeldende kunst
een ongemeen boeiende, een periode ook die tand des tijds en
verdere knaagsels ten spijt dominant blijft in de ontwikkeling
van wat dikwijls met een te algemene aanduiding ,de moderne
kunst' wordt genoemd.
Men hoeft waarlijk niet ver te reizen om de bevestiging daar
van levensgroot tegen te komen: de meeste basiscollecties van
de musea die als modem, zelfs eigentijds, te boek staan, steunen
op diezelfde jaren twintig en er is in het algemeen voor de strikt
eigentijdse werken, zo die het museum al halen, erg weinig
plaats.
Er is in liet eerste kwart v^n deze
eeuw iets belangrijks aan de orde,
iets revolutionairs, een kenschetsing,
die in de kunst eigenlijk op elke
periode van toepassing kan zijn
maar die zo tussen 1900 en 1925
bijzondere inhoud krijgt door een
voor het eerst tot op de bodem toe
afwijzen van al wat tot dan toe als
realiteit was aanvaard. De kunstzin
nige weergave van die realiteit wordt
als een .kunstmatige weergave' erva
ren, een weergave ver bezijden de
werkelijkheid, een onzuivere beeld
vorming in een wereld die hevig
zoekend is naar zuiverheid.
Daarmee krijgt de leugen van de
schoonheid, het zo wondermooi ge
voelde verstilde beeld, een klap om
bij stil te staan. Het schone aan
zien maakt plaats voor de zie'.
In een wonderlijk kort tijdsbestek
komen de meest uiteenlopende maar
elkaar in het totaalbeeld van de ont
wikkeling niet eens zover ontlopende
richtingen samen: de nog zo lichtge
raakte .openluchtschilders' van het
impressionisme, hun verlate mede
standers en brugleggers naar het
expressionisme, de verstilde (verstil
lende) Jugendstil 1st en, de wilde bees
ten onder de schilders die voor zich
zelf de naam ,f au visten' opeisen, ex
pressionisten uit verschillende wind
hoeken, de kubistische revolutiema
kers, de non-figurat.ieven en vaak
even markant de modeme-figura-
tieven. Met al deze benamingen, ge
schapen tot nuttig gebruik van scho
lier en kunstscribent, is eigenlijk nog
niemand en zeker geen periode ge
vangen. De individuele kunstenaar
speelt in het turbulente gebeuren
van vernieuwing en verpuring een
bepalende door weinigen buiten hem
te vangen rol: de periode wint
vooral door dit moeilijk grijpbare
element aan belang.
Het museum te Goes biedt deze
weken een aardige doorkijk op deze
tijd met de Unesco-expositie painting
from 1900 to 1925'. Deze tentoonstel
ling ontleent haar belang op de eer
ste plaats aan het instructieve ka
rakter, al had het daarbij aanslui
tend —wel enige aanbeveling ver
diend de begeleidende catalogustekst
(bij wijze van stenciltje) in het Ne
derlands te stellen. (Engels ls leuk
maar men slaat er in Nederland
weinig bruggen mee).
Instructief vooral om het praktisch
volledige overzicht, zelfs de zo gauw
vergeten Nolde en Munch laten hun
gezicht zien, dat hier de ontwik
keling van de moderne schilderkunst
wordt gegeven. De keuze van de
werken is vaak zo gelukkig geweest
dat ook een aansluiting is verkregen
naar (belangrijk!werk dat kort na
het in beeld gebrachte tijdsbestek
ontstond en inmiddels tot min of
meer algemene bekendheid is door
gedrongen.
Het is jammer, maar het kan moei-
snap het niet hoor. Als ik kon schrij
ven. man. In deze tijd liggen de woor
den toch op straat. De mensen van
wie ik stukken ontvang, schrijven
verhaaltjes. Maar ze hebben de si
tuaties zelf niet doorleefd. De au
teur moet zelf voelen en weten waar
over hij schrijft. Dat konden Heyer-
mans en Bouber. Ze waren zelf arm.
Bovendien hadden ze eigen gezel
schappen. Ze schreven op hun men
sen.' Na 120 voorstellingen komt de
naam van Ramses Shaffy in de cast
niet meer voor. Ramses had ver
plichtingen in Rotterdam en vertrok
met pijn in het hart. Volgens Beppie
was het optreden in De Jantjes' de
mooiste tijd van zijn leven. ,Het is
ook een fijn stuk om te spelen. Alle
mensen hebben een karakter. Dat is
het geweldige wat Bouber heeft ge
presteerd. Alle karakters staan als
een huis. En er gebeurt wat op het
toneel. De stukken die ik krijg toege
zonden laten niets zien. Er komt wel
iemand het toneel op die zegt: ,Om
de hoek is een vechtpartij, ik ben
maar weggelopen want er was zoveel
bloed.' Kijk, en dan zeg lk, laat mij
die vechtpartij zien.'
PLEISTER
Achter de coulissen is het schemer
donker. De toneelmeester zet de fles-
Ksl! acht. In de kantine kijkt het
geschminkte volk naar de tv. Tour-
reeleider Karei Wunnink praat met
j toon over het resterende reis
plan. Johnny Jordaan. alias de Mop,
stoot hese klanken uit. .Gisteren te
levisieopnamen gehad', zegt hij moei
lik, jk heb mijn keel geforceerd.'
Beppy Nooy deelt bemoedigende
schouderklopjes uit. We zitten samen
op de trap voor het logement dat met
andere locaties op vernuftige draai
tonelen is gebouwd. Aan de andere
fan; van het voetlicht geruis van
nmen, gelardeerd met korte lach
en warrige tonen uit de orkest
bak. Populair publiek vanavond. Het
taalgebruik op het toneel is hun ver
trouwd. De ruwe bolster, blanke pit
's absorberen zij zonder distan
tie. Hun tranen zijn echt als ook de
torean huilt. Dat is de kracht van
Volkstoneel en het succes van
Toch worden er geen
meer geschreven.
weet ook waarom: .Misschien
schrijvers uit armoede gebo
ren worden. Voor ons Amsterdams
Volkstoneel krijg ik zoveel stukken
aangeboden dat ik er mijn kamer
behangen kan. Maar het is alle-
mks, gewoon onspeelbaar. Ik
LUCIUS APULEIUS werd omstreeks 125 na Chr. geboren in de stad Madaura (Mdaou-
rouch) in het tegenwoordige Algerije, departement Constantine, in een voornaam en be
middeld milieu. Hij werd tot retor opgeleid, wellicht met het doel om later in Rome te
ichitteren als advocaat of senator, maar reeds jong dreef een onbedwingbare nieuwsgierig-
leid hem naar het oosten. Hij trok eerst naar Athene, werd Platonist, bezocht later Azië en
kwam steeds sterker onder de ban van mystieke invloeden: Pytagorisme, de leer van
Apollonius van Tyana, oosterse godsdiensten, de Eleusische mysteriën, Dyonisos, zelfs de
godin Isis, en allerlei demonen, orakels en zelfs toverkunsten.
dingsgeschiedenis in de Isis- en Osiriscultus, wat
we. persoonlijk, het interessantste stuk van het hele
boek vinden, en volkomen authentiek en oorspron
kelijk achten. Apuleius schreef zijn boek in een
deels zeer gekunsteld latijn, dat de vertaler nog al
eens tot interpretaties dwingt. Maar het verhaal
speelt geheel in Griekenland, in Thessalië, land van
heksen en toverij. Het gunt ons zo, tussen de
verhalen door, menig direct kijkje in het laat
antieke leven dat nog op geen enkele wijze door
het Christendom is beïnvloedt. Of Apuleius als
Isispriester een afkeer van het Christendom had is
niet bekend de enige Christin die in het boek
voorkomt is tevens wel het meest afschuwelijke
onmens uit alle verhalen, men mist dan ook in
vele oudere bewerkingen de verwijzing naar haar
religie.
Het boek bestaat, zoals zoveel antieke werken
uit een zeer groot aantal losse verhalen, die
bijeengehouden worden door een soort raamvertel
ling, of. in dit geval eerder een snoer waaraan de
andere verhalen zijn opgehangen: de geschiedenis
van de metamorfose. Uiteraard heeft men in de
loop van de eeuwen meermaals getracht uitleggin
gen te geven en naar symboliek gezocht, hoewel die
symboliek wel niet veel dieper steekt dan in allerlei
overgeleverde en volksverhalen überhaupt.
De raamvertelling, uitvoerig ingeleid en uitgeleid, is
deze: Lucius, edelman uit Noord-Afrika, arriveert in
Hypata, Thessalië, en neemt daar zijn intrek bij een
zekere Milo, een vrek, die getrouwd is met een
werkelijke tovenares of heks, en die een allerbe
koorlijkste dienares heeft. Photis, die ook wel wat
van toverij afweet. In Hypata ontmoet Lucius de
zoogzuster van zijn moeder, die hem ernstig waar
schuwt voor de vrouw van Milo, maar Lucius, met
Het trekt hem onweerstaanbaar aan. Later zal hij
«Us van tovenarij worden beschuldigd en aange
jaagd. Hij wist zich te verdedigen en met veel
®inst en vliegwerk tussen filosofie en magie een
«renslijn te trekken. Maar deze preoccupatie heeft
»ch wel mede veroorzaakt dat zijn boek over de
«toverde ezel onsterfelijk werd: hij heeft er heel
'®el van zichzelf Ingelegd, al haalde hij zijn stof,
°jn hoofdthema en bijverhalen, van overal bij
elkaar.
Vermoed wordt, dat Apuleius omstreeks 170 gestor
ven is, als beroemd retor en advocaat in Cartago.
Van zijn werk is ,De Gouden Ezel', eigenlijk .Meta
morfosen van Lucius Apuleius van Madaura' en
werend van vermoedelijk na 161, volkomen intact
wwaard gebleven; verder bestaan er van hem nog
osofische verhandelingen en gedeelten van rede
neringen, onder andere zijn zelfverdediging toen
«1 van magische moord werd beschuldigd.
^f.r01? z|in boek algemeen bekend geworden is
er cle titel De gouden Ezel' is niet zo duidelijk.
bekend" bD name ten minste drie ezelsboeken
Patral oudste was van een zekere Lucius van
ttnlfi' maar dat werk is verloren gegaan. Vervol-
tn dal 6l nog een Grieks boek dat wel bewaard is,
Samn^L ?,geschreven wordt aan Lucianus van
fevWt Dit boelc is de hoofdbron van Apuleius'
Sm™. en in Brote trekken komt zijn Gouden
alle vl*"?6 overeen- Apuleius heeft echter haast
Kboei^-n.Uit8ebreid en verfijnd-
aan toegevoegd, zoals het beroemde (en
verhaal van Amor en Psyche (hoewel hij dat
heeft hij
Wpl rd f .üwcwci lllj uut
niet zelf verzonnen zal hebben) en dan
nog het verhaal uitgebreid met de inwij-
zijn grote hang naar alles wat naar het geheime en
mystieke neigt, wordt nu pas goed nieuwsgierig. Hij
begint direct een verhouding met Photis, en weet
haar er toe over te halen, dat hij een keer vanuit
een schuilplaats toekijken mag als haar meesteres
zich in een uil verandert en van het dakterras
wegvliegt om een jonge geliefde te gaan bezoeken.
Lucius is opgetogen, hij wil direct ook een uil
worden en hij vraagt aan Photis om een beetje van
de zalf waarmee de heks zich ingesmeerd heeft.
Maar Photis vergist zich, haalt een verkeerde zalf-
bus, en als Lucius zich naakt uitkleedt en zich van
top tot teen insmeert, verandert hij niet in een
vogel, maar in een ezel.
Photis beweert dat het niet zo erg is, hij hoeft
slechts een paar versgeplukte rozen op te eten als
antidoot en dan wordt hij weer de knappe jongeman
Lucius. Ze zal ze de volgende morgen vroeg al voor
hem halen, maar, zoals men wel begrijpt, komt er
wat in de weg: rovers overvallen het huis van de
verk, en voeren de ezel, die wel het menselijke
bewustzijn behouden heeft en altijd houden zal, als
lastdier met zich mee.
Als ezel wordt Lucius een geweldige pechvogel; het
fatum achtervolgt hem en ook al zijn snel opeen
volgende eigenaars. Hij wordt geslagen en mishan
deld, talloze malen met gruwelijke verminkingen en
met de dood bedreigd, en zijn eigenaars komen
haast allen op afschuwelijke manier om het leven.
Maar daar hij innerlijk een mens gebleven is en
alles verslaat, verneemt hij menig boeiend verhaal
en beleeft hij zelf veel dat tot verhalen kan
kristalliseren. Zo ontstaat een echter picareske
avonturenroman vol roversverhalen en pikante ver
halen. verrukkelijke anecdotes. Die verhalen waar
van het lange en terecht zeer beroemde sprookje
van Amor en Psyche ongeveer het middelpunt
vormt, zijn de hoofdschotel van het eigenlijke boek
ze hangen, het dient eerlijk gezegd, vaak als los
zand aan elkaar. Pas na een heel lange lijdensweg
komt er enige verbetering in de beklagenswaardige
toestand van de ezel. Ondertussen heeft men allerlei
intieme kijkjes in de misères en de splendeur van
het antieke leven gehad, en dat uit de eerste hand.
niet via het inleveringsvermogen van een schrijver
van historische romans.
Op een bepaald moment is het dier het eigendom
geworden van een tweetal broers, dat ontdekt dat
deze ezel verzot is op lekker menselijk voedsel, en
dan wordt hij gedresseerd om de vreemdste dingen
te doen, wat hem uiteraard uitstekend afgaat. Be
paald meer dan vermakelijk is de episode met het
geval van sodomie dat verhaald wordt: een voorna
me dame tast diep in de beurs om enige nachten
met de beroemde ezel te mogen slapen. Dan nadert
langzaam zijn loutering en bevrijding.
Waarom heeft hij nog geen rozen gegeten, die
groeien er toch overal In Thessalië, zult u zich
afvragen, maar natuurlijk heeft Apuleius die óf uit
zijn buurt gehouden, óf op dusdanige momenten
bereikbaar gemaakt dat de metamorfose terug tot
mens een gewisse dood zou hebben betekend. In
feite ziet het dier al kransen rozen als hij nog
maar nauwelijks ezel is en voor de eerste nacht
naar de stal wordt gebracht in het huis van Milo.
Er is daar namelijk een nisje met een paardehoofdig
beeld van een godheid die de stallen beschermt,
waarvoor de knecht verse rozen heeft geofferd.
Maar als de ezel die wil opeten krijgt hij zijn
eerste pak ransel van zijn eigen knecht, en zo
vergaat het hem altijd slecht.
Op een nacht, als de ezel Lucius gevlucht is omdat
hij een weerzinwekkende en beschamende voorstel
ling zou moeten geven in de arena, met die ter
dood veroordeelde cnnstin, verschijnt hem in een
droom ae godin Isis, die hem nauwkeurig voor
schrijft hoe hij de volgende dag, tijdens de Isisfees-
ten een krans rozen aangeboden zal krijgen door
een van haar priesters. Maar: voor wat hoort wat,
hij zal zich uit dank voor zijn verlossing aan haar
dienst moeten wijden, zich verpanden.
Alles verloopt volkomen volgens plan. Prachtig
wordt de optocht beschreven, het feest, hoe de
menigte de ezel doorlaat, de priester de krans
rozen reikt...de ezel eet. en daar staat de jongeman
Lucius, naakt als toen hij zich met de zalf insmeer
de. maar nu temidden van het volk. beschaamd met
de handen voor de dijen, tot omstanders hem wat
kleren aanreiken.
Lucius houdt woord: Isis heeft hem in haar ban.
En dan volgen die ongelooflijk interessante hoofd
stukken over de inwijding in de mysteriën hier
spreekt de schrijver zó direct en zó beschroomd,
dat men geen ogenblik aan de echtheid hoeft te
twijfelen, en enkel maar betreuren moet dat hij zo
rechtschapen is geweest, volkomen woord te hou
den. Wat niet verteld mocht worden aan leken, niet
ingewijden, heeft hij verzwegen: ,Ik zal alleen
meedelen wat ongestraft ter kennis van de profa-
nen kan worden gebracht.'
,Ik ben het grensgebied van de dood genaderd en
na de drempel van Proserpina te hebben betreden
ben ik teruggekeerd, meegevoerd door alle elemen
ten, midden in de nacht heb ik de zon zien stralen
met helder licht, de goden van de onderwereld en
de hemel heb ik voor ogen gezien en van nabij
aanbeden'(..).
Jn de vroege ochtend, nadat de gewone ceremonies
waren verricht, trad ik naar voren, aan ae godin
gewijd, in een twaalfvoudige stola, een weliswaar
mystiek gewaad, maar geen verplichting verbied mij
te spreken van iets wat toen door talrijke aanwezi
gen is gezien. Want op bevel betrad ik een houten
podium midden in de heilige tempel voor het beeld
van de godin opgesteld, opvallend door mijn ge
waad van fijn linnen, bloemrijk geborduurd. Van
mijn schouders hing langs mijn rug tot aan de
hielen een kostbare mantel. Waarheen men ook het
oog richtte, overal was ik versierd door veelkleuri
ge dierfiguren: hier Indische draken, daar hyperbo-
reïsche griffioenen, in de gedaante van gevleugelde
vogels, kinderen van een andere wereld. Dit gewaad
noemen de ingewijden de Olympische stola. In de
rechterband een vlammende toorts, mijn hoofd was
omgeven door een feestelijke, blanke palmkrans,
waarvan de bladeren uitstaken als stralen. Nadat ik
zo getooid was. aan de zon gelijk en als een
standbeeld opgesteld, werden de gordijnen plotse
ling opzij getrokken en het volk zwermde aan om
mij te aanschouwen.' (pp. 218-219).
.De Gouden Ezel' is met de .Satiricon' van Petronl-
us en het .Leven van Apollonius van Tyana' een van
de prachtigste prozawerken uit de Oudheid die
bewaard zijn gebleven. De naam van dr M. A.
Schwartz is er borg voor dat deze nieuwe Neder
landse vertaling uiterst verzorgd en zeer vloeiend
is. De uitgever maakte er ook uiterlijk een mooi
verzorgd boek van in een linnen band met goud
stempel.
Apuleius: De Gouden Ezel, vertaald door dr M A
Schwartz,
Tjeenk Willink- Haarlem, gel), 13,90.