GOYA IN HET
MAURITSHUIS
Zomeravond
in een
kleine stad
zeeuwse
courant
PIERRE H. DUBOIS
provinciale
13
,Kij zou een roman willen schrijven, waarin zijn onderwerp
voortdurend wordt gerelativeerd en ook zelf geobjecti
veerd door een doorlopende ondervraging van zichzelf over
wat hij bezig is te doen. Het zou eigenlijk een boek moeten
zijn met verscheidene dimensies. De lezer zou deel moeten
hebben aan de willekeur van de keuze, die hij telkens bij elke
scène weer moet maken en juist die willekeur zou de para
doxale bevestiging zijn van het toeval en van de onvermijde
lijkheid tegelijkertijd. Hij zou de schrijver moeten zien
schrijven en moeten horen denken en de roman zou dan ook
niet een roman zijn, maar een poging tot een roman, het ver
slag van het schrijven van een roman, een document in ze
kere zin. Maar het totaal van dat document zou tenslotte
weer de roman zijn die hij zich had voorgesteld. De weer
gave van die werkelijkheid zou per slot van rekening de
symboliek van het boek zijn'.
Dit staat op pagina 125-126 van Pierre H. Dubois' nieuwe boek.
.Zomeravond in een kleine stad'. En al verklaart de schrijver, nog
verder relativerend, dat zo'n opzet niet kan slagen, omdat schrijven
nu eenmaal altijd een ,duur' veronderstelt, en nooit een gelijktijdig
heid kan suggereren (zoals filmen dat onder bepaalde omstandighe
den wel kan) geelt dit citaat toch wel, in een notedop, een zeer
duidelijke omschrijving van de essentie van dit zeer opvallende en
geslaagde boek.
Om het maar direct te zeggen: deze roman van Dubois behoor, naar
onze mening tot hee allerbeste wat de moderne Nederlan<tee litera
tuur heeft opgeleverd. Het is een boek to eerlijk, zo eenvoudig, zo
ö:ep, evenwichtig uitgebalanceerd en zuiver, dat men van geen en
kele schrijver kan verwachten dat hij altijd op deze hoogte zal
staan. Pierre, Dubois, die toch al een zeer aparte plaats inneem: m
onze letteren, heeft ongetwijfeld in dit boek een hoogtepunt be
reikt, en dat olet alleen in zijn eigen oeuvre, maar in onze hele li
teratuur. Ook in het buitenland zou dit boek indruk wekken, ver
moeden we, het staat op eet hoog nernaUonaal peil.
Het is een ongekend genot, om na al die gepatenteerde Hollandse en
Vlaamse romans, na al die Vestdijken en Gijsens, de Wolkersen en
Daisnes eindelijk weer eens op een boek te stuiten als dit, dat wel
iswaar ook in het Nederlands geschreven is. maar dat niet dat ty
pische, en eerlijk gezegd onverdraaglijke Hollandse luchtje ver
spreidt, het zondagse pal: van dominee (verschaalde sigarenrook) de
beste soutane van meneer pastoor (verschaalde sigaren plus dito
wierook), jenever, bier, huöspot en boven alles een potdichte hemel.
Het boek van Pierre Dubois is Frans, hoe kan het anders, met zo n
naam, het is Frans zoals Du Perron's ,Het Land van Herkomst'
Frans is, een tikje Hollands.Frans, een tikje Indisch-Frans, maar
dat is nog met zo'n gek Frans. Als deze mensen denken, kun ja
ze volgen onder een heldere lucht, ze hebben ruimte naar alle kan
ten, ze verdwalen niet overal in de mist. Als ze niet verder kunnen
zien ia dat omdat hup ogen of hun bril tekort schieten, maar dan
zeggen ze het eerlijk.
'Vomeravond in een kleine stad' te zelfs een soort super-nouveau-
Zj roman, we zetten super, omdat Dubois door een bepaalde draal
aan het eind zin aan het geheel gegeven heeft, en niet de lezer met
een doodgeboren kind laat zitten, wat de meeste schrijvers van nou-
veau-romans wel hebben gedaan. Nu we dit neerschrijven, willen
we ook niet verhelen dat we aanvankelijk een beetje schrokken.
De titel, .Zomeravond in een kleine stad' is nu niet bepaald een
vondst, die bovendien hinderlijk, voor ons althans, samenviel met da
titel van een roman van Roger Vrigny, en de eerste bladzijs lectuur,
zo sterk ingehouden dat ze ongeïnspireerd lijken (dat het opzet is
merkten we pas later) deden vrezen dat we hier met een sub-roman,
een aftreksel van een afkooksel uit de Franse keuken te maken
hadden. We vermelden dit dan ook niet als een soort kritiek, maar
omdat we vrezen dat het mogelijk meen lezers zal vergaan als ons.
Het boek geeft zich niet onmiddellijk, men moet zich even inlezen,
en dan begint een fascinerende wisselwerking tussen de schrijver,
zijn stof èn de lezer, die uitgroeit tot een steeds boeiender geestelijk
avontuur.
Wèl hebben we ons afgevraagd, en we kunnen daar uiteraard moei
lijk antwoord op geven, of een boek als dit niet boeiender ia voor
iemand die zelf ook met de problemen die het schrijven stelt wor
stelt, dan voor iemand die niet schrijft. Want au fond komt heel
deze intrigerende strijd neer op de onmacht, de waarheid te be
trappen, of niet eens de waarheid, het exacte moment. Tussen het
moment waarop een gedachte in het hoofd van de schrijver ont
staat en het ogenblik waarop die uitgesproken wordt, ligt al een
munme tijdsduur die vervorming en vervreemding meebrengt. Moet
men het ook nog opschrijven, dan is die verandering ondertussen al
vrij groot geworden. En naarmate de tijd verstrijkt hebben zoveel
processen plaats, dat men gevoeglijk van een vervalsing, van een
vorm van fictie, kan gaan spreken. Zodoende zijn eigenlijk alle
herinneringen op een bepaalde manier persoonlijk gekleurde verval
singen. Het kan niet anders, het doet er ook met zoveel toe, en er
kunnen de prachtigste, dc boeiendste kunstwerken uit geboren wor
den (betere veelal dan die welke ontstaan met de neus vrij dicht
op de feiten), maar cis het proces je preoccupeert is het wel van
belang, het tot in de kern te benaderen.
Hot hele boek door is Dubois daar dan ook mee bezig. Cascol, de ei
genaardig genaamde alter ego van Dubois, de man die in dit boek
een boek wil schrijver, noteert bijvoorbeeld: ,Hij wil te veel tege
lijk. Hij wil zich uitdrukken, vorm geven aan wat hem bezighoudt
en hij wil op hetzelfde ogenblik, dat de dingen vorm krijgen in wat
hij doet. H:j wil leven, geleefd worden en boven dat leven uit dat
levein doorzien en bewijzen dèt hij het doorziet Maar hij kan het
niet andere bew izen dai. door te schrijven' (pag.47).
De .ik' zegt op pagina 67: Ik herlas wat .k geschreven had en :k
vond het niet goed; net enige wat gekund zou hebben: de volstrekt*
onbevangenheid tegenover mijzelf, het uitstorten van alles wat ik
dacht, voelde, hoopie. begeerde op nujn papier, was onmogelijk'.
En dan Dubois zelf, de derde auteur van dit boek, op pagina 72:
.Lk schrijf dit :n een Italiaans dorpje' (inderdaad staat er onder het
sloti.Torri del Benaco, 1-13 juni 1969».
Hoofdstuk XVII begint heel duidelijk met: .Waarom schrijf ik een
roman? Het 's een vraag die het tijd wordt mij te stellen, als :k
hem mij al met altijd gesteld had', en verder:.Ik zoek niet de fei
ten, maar hun waardering, de wijze waarop zij werden ondergaan.
En het is een banale waarheid dat niemand dat weten kan. Zelfs
van de dag van gisteren kan ik alleen zeggen, hoe ik mij op dit
moment voorstel dat ik iets heb ondergaan. Maar dat is niet hoe
ik het onderging: het is hoe :k het onderga en zelfs dat niet: het
is hoe ik de gedachte aan wat ik gisteren onderging vandaag op dit
ogenblik interpreteer1.. ,11: herinner het mij aiïes en ik weeit dat
het werkelijkheid was en dat, nu ik het mij herinner, het geen wer
kelijkheid meer is, maar fictie. En zoals ik het hier opschrijf, heb
ik niet de illusie een realiteit weer te geven, maar ik weet dat
wat ik schrijf de realiteit is van de verbeelding", (pag. 100).
We hebben zoveel citaten gegeven over deze problematiek, niet aL
leen omdat die ook ons persoonlijk zo intrigeert, maar omdat hij
zo fundamenteel is voor de structuur van dit boek dat op drie
verschillende o'ans. telkens onderbroken, maar zo harmonisch dat
net niet als hinderlijk ondervonden wordt, ook nog een echt ver
fhaal bevat, een symbolisch verhaal over de loutering van een schuld
gevoel tot de nog al milde boete. Waarna Dubois met zijn eigen
relativerende pen alles weer in de ruimte zet. een capriccio
Vele facetten van dit zeer bijzondere boek moesten we hier onbe
licht laten. Leest u het, alstublieft, want het is zo meesterlijk dat
men zijn lot in ons land helaas wel haast kan voorspellen.
Pierre H. Daboix: Zornerai'ond in een kleine stad. Nijgh A Vrm
DtUnar, '&-Gra\;mJiag9, Nimtwe Ntjghboekett 31.
Wanneer men de benauwde, kleine, deels slecht verlichte zaaltjes propvol
mensen en Goyas doorworsteld heeft, kan men in een barak die nog te
vluchtig opgebouwd lijkt voor een weekendkermis, een tochtend hok dat
trilt van het straatlawaai, via dia's en dramatische commentaren, gespro
ken door heren die het allemaal zwaar te pakken hebben omdat het met die
arme geniale Goya toch zo beroerd gesteld was, en die dan ook een stemge
luid en een woordkeus produceren die alleen bij het hogere, nee, het aller
hoogste, in Nederland mogelijk zijn, kennis maken met, of liever: een vluch
tige indruk krijgen van de Goya die in het Mauritshuis niet, of zo goed als
niet, vertegenwoordigd is.
Dat klinkt verschrikkelijk negatief en ondankbaar, want er valt in het
Mauritshuis zoveel te genieten aan de 58 Goya's die er wel zijn, dat we ons
haasten er aan toe te voegen: deze tentoonstelling, een gebeurtenis van de
eerste orde, mag niemand missen. Al is er dan, au fond, maar één van de
facetten dat hier volledig tot zijn recht komt: Goya als portrettist, als in
dringend schilder van mensen.
We konden helaas op de fotoafdeling niet
meer precies krijgen wat we hebben wil
den om diit artikel te illustreren, andere
prijkte hier onder andere ook no. 10, ge
schilderd in 1788, toen Goya, 42 jaar oud,
nog maar kort Pintor del Rey (van de ko
ning) maar nog net geen Pintor de Ca ma-
ra (Hofschilder) was, en dat een jonge
tje, Manuel Osorio. voorstelt, een knaapje
van 4 Jaar m een prachtig rood pakje.
Hij heeft een wat stijve tamme ekster aan
een touwtje, waarop drie heel dikke poe
sen zitten te loeren, en aam zijn andere
kant staat een vogelkooi stampvol putter-
tjes het hoogadellijke jochie met zijn
melancholieke grote ogen hield wel erg
van levend speelgoed.
Goya was dus 42, hij zou nog 40 jaar leven
en schilderen, en hoe. Dit mooie portret
is nog maar een begin, als het ware. Wamt
(we houden ons aan deze tentoonstelling)
in de volgende zaal hangt no. 19, uit 1797,
een portret van de stierenvechter Pedro
Romero. We zullen ons nu niet verdiepen
in de strijdvraag die nog nooit is opgelost,
namelijk of dit het origineel is, of de ver
sie uit Genève, want dit is zulk een onver
getelijk portret dat het tot de hoogtepunten
van deze tentoonstelling behoort. Romero
is hier een veertiger, zijn haren grijzen al,
maar zijn olijfkleurig gelaat met de prach
tige ogen is nog gaaf, zijn zware baard
geeft een blauwe gloed aan zijn toch erg
cleanshaven bovenlip en kin. Zijn jasje is
van het glanzendste zwart, rose gevoerd,
zijn vest is zilver, en een paarsige cape
ligt luchtig over zijn schouder. Hij zit zo
prachtig in het vlak en is zo ongelooflijk
mooi geschilderd dat men er zijn hele le
ven niet op uitgekeken zou raken, maar we
moeten verder, naar het volgende portret
in de volgende zaal, waarvan we u hier
wel een foto kunnen laten zien (afb. 1)
en wat we misschien wel het allermooiste
vonden dat op deze tentoonstelling te zien
is, namelijk no. 26. .La Tirana' uit 1799.
een van de geniaalste portretten die men
zich in de hele schilderkunst voor
kan stellen. Het portret van deze actrice
beheerst de hele zaal, het is formidabel.
Over haar witte gewaad draagt ze een
oudrose shawl met goudborduursel, die mem
gezien moet hebbem om te weten wat schil
deren kan zijn. Je kunt er alleen maar
superlatieven voor gebruiken.
Tegenover deze streng hiëratische actrice,
die la tirana genoemd werd omdat haar
man. ook acteur, in tlrammenrollen was ge
specialiseerd, hangt een evengroot (ruim
2 meter bij IV2 meter) en zeker even mooi
portret van een ingetogen edelvrouw. waar
van we ook nog een foto konden krijgen
(afb. 2), de gravin de Chimchón, uit 1800.
Een van de weinige .lieflijke' portretten die
Goya heeft geschilderd. Deze melancholie
ke, fijne en ingetogen vrouw draagt een
zacht groengrijs satijnen kleedje, ze heeft
korenaren in haar mutsje dat met een
keelbandje is dichtgeknoopt. Ze zit in een
verguld stoeltje, en op een enorme ring
draagt ze het miniat'iurportret van de man
met wie ze heel ongelukkig is geworden
Dit schitterende portret is nog steeds fa
miliebezit. em we zijn wel heel gelukkig
dat de eigenaar het af heeft willen staan.
Schuin tegenover haar hangt weer een fraai
mansportret in grijzen, (no. 38, uit 1807)
enkel het gelaat en de hamden hebben wat
rose kleur, en de metalen houtskoolhouder
(het is een tekenaar, die de beschouwer in.
dringend en welwillend aanziet). Het meest
grandioze mansportret, hier aanwezig, is
wel no. 52, uit het Rijksmuseum, en dus
ieder wel bekend, Ramdn Satuê. geschil
derd in 1823, toen de meester al 77 jaar
oud was. Ook dit Is Goya op zijn aller
best, we hebben in Nederland wel zo goed
als niets van hem, maar dan toch dit.
Niet omdat het goed Is (integendeel, het
is uiterst zwak) maar omdat het zo merk-
vaardig is, noemen we nog het portretje van
zijn kleinzoon Mariano uit 1827, één jaar
voor zijn dood, Goya was toen 81. Het
merkwaardige nu aan dit portret is. dal
deze oude meester zich volkomen had aam-
gepast aan de nieuwe schilderetromingen
uit die jaren, dit is een voluit .romantisch
portret, zij het dan een waar geen men»
twee keer naar om zou kijken als het toe
vallig niet van Goya was.
Uiteraard is Goya in vele werken een voor
loper, men bekijkie bijvoorbeeld het heel in
tieme .Slapende vrouw' no. 32, uit 1805,
dat men ook eerder een halve eeuw later
sou dateren.
Doch nog even naar de portretten. Er waa
nog een foto te krijgen van no. 18, Bernar
do de. Irlarte, 1797 (afb. 3), Goya's mae-
cenas en raadgever. Hij heeft een mooi
brumfluwelen jasje aan met een blauw-gou-
dem orde die er goed op kleurt, en ook het
boekje in rood marolcijnleer, de bleekgele
stoelleuning en de zilvergrijze pruik geven
verrukkelijke kleurtoetsen. Het is zo fijn
en aristocratisch dat men wel een schok
krijgt als men vlak daarnaast dokter Guil-
lemardet ziet zitten, helemaal opgepoetst
en protserig in een soort Napoleontische
stijl al (no. 21). In de tijd van David
moet men het geweldig bewonderd hebben,
en ook Goya was er zelf, naar verluidt,
erg gelukkig mee thans dateert het ge
weldig. Zeer aangrijpend is het dubbelpor
tret van de doodzieke Goya met zjn vriend
dokter Arneta, 1820. Het is een volkomen
uniek document van vriendschap, even ori
gineel als geniaal.
Met voorbijgaan van heel veel interes
sants en moois, wat is er nog aan
hoogtepunten? No. 40. ,E1 coloso o el pdni-
co', de kolos of de paniek: vluchtende men
senmenigten en dieren in een wijds, somber
en bedreigd landschap waarboven de enig-
matieke figuur van een bokser in aanvals-
houding gigantisch hoog optorent. Nog
meer dan de dramatische achtergrond in
trigeert ons de genesis van dit hallucine
rende schilderij. Nooit zul je er wel achter
kunnen komen, maar iets fluistert ons al
tijd in dat het toeval hier Goya op weg
geholpen heeft naar een geniale vondst,
namelijk dat hij, toen hij twee dmgem over
elkaar schilderde, het opeens .zag'. Het Is
immers haast niet in te denken dat hij de
koloh anders dn deze houding zou heb
ben geconcipieerd.
Dan is er het meedogenloze .Que tal?' no.
41. twee karikaturale oude vrouwen, die In
een spiegeltje en op een miniatuur kijken,
terwijl de Tijd, slecht gevlerkt als al Gova's
gevleugelden (zie de engel op de Verkondi
ging. 6 a. hij had er blijkbaar geen notie
van hoe vleugels anatomisch aan een mens
vast zouden zitten, als ze er waren!), ter
wijl de tijd dus, of de dood. toekijkt. ,Que
tal?', ,En...zal we! betekenen: wie van
de twee is aan de beurt? Ails tegenhanger,
letterlijk, is er no. 43, twee stralende jon
ge vrouwen, de ene in fel zonlicht, de an
dere helemaal verschemerend onder het ge
filterde licht van een parasol, prachtig
van compositie, met grandioos geschilderde
wasvrouwen op de achtergrond. Men heeft
wel gezegd: een Man et met een Degas op
de achtergrond, alleen hebben we nog nooit
een Man et of een Degas van deze kwali
teit gezien. Deze stukken dateren van om
streeks 1810!
Van Goya als stillevenschilder krijgt
men een goede indruk op deze exposi
tie, maar van Goya als fantast, Goya als
schilder van het demonische, van gruwe
len en angstvisioenen, en van Goya als
kerkschilder krijgt m°n maar een flauwe
notie, al is het wel allemaal aanwezig in,
meest kleinere spernnna. Ook enkele ont
werpen voor wandtapijten hangen hier. fa
voriet -s wel het landschap met spelende
jongetjes, dat dan ook als affiche werd ge
kozen.
Tenslotte willen we. ook al omdat er nog
een mooie foto van 'e krijgen was. speciaal
.vijzen op de grote grisailleschets (196 x
129 cm) no. 48: .De heilige Isabella van
Portugal geneest een zieke door handop
legging". Zelfs op een foto is nog wel te
zien hoe geweldig dat geschilderd is. Het
ioek is pas in 1959 n een opslagplaats te
ruggevonden
Tot 13 september kunt u nog van deze unie
ke tentoonstelling, de eerste Goyatentoon-
stelling in ons land. genieten. Later moet
u er voor naar Parijs (Louvre). En ook al
begonnen we wat in mineur, gaat u svp
toch ook die projectieruimte, hoe primitief
ook, binnen, daar krijgt u een voorproef
van wat u nog aan verder genot wacht als
u zich verdiept in Goya, een van de aller
grootste schilders di« de wereld ooit heeft
voortgebracht. Hoe dankbaar moeten we
de scheidende dr De Vries zijn dat hij, be
ter dan wie ook beseffend welke bezwaren
er zouden komen en blijven, ons deze on
vergetelijke gebeurtenis biedt, een waardig
sluitstuk van zijn werk.
De fraai uitgevoerde catalogus met afbeel
dingen van alle werken, waarin veel nieuw
materiaal verwerkt werd door Jeannine Ba-
ticle, kost 8,50.
HANS WARREN
04 isaieüa ww» Portugal geneett mm «ska, ia'M.