-1 MAART 1970 ,DE GIDS' HERDENKT ED HOORNIK, 9 MAART 1910 Hendrik chabot, een levend monument zeeuwse courant lilliiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii IBIllBBBIBIIIBllBBBlBBllBlIllllBlllIBBIlBllllllllWlllBllllllM OORLOG IS BUITEN DE WET provinciale 16 ZATERDAGKRANT signalement 1894 Op 2 aug. geboren alt zoon van «en schoen maker In Sprang (N.-B.l. 1906 Werkt bij een de corateur nadat zijn ouders naar Rotterdam zijn ver huisd. .Bij die baas zag ik voor hel eerst van mijn leven een echt schilderij en ik moest or altijd naar kijken.' 1908—1919 Volgt lessen op de Rotterdamse avond academie. 1915 Wordt restaurateur bij kunsthandel Heyman. 1916 Eigen atelier, eerst op de Zuid-Blaak, later In de Wijnstraat. 19211922 Maakt rei zen noar Duitsland en Oostenrijk. Gaat zich op het beeldhouwen toeleg- 1927 Huwelijk met me juffrouw A. Tolenaar. 1933 Verblijf in Vrou wenpolder op Walcheren. ,ln die lente brak de schilderkunst uil hem los, als een geweld, een na tuurgebeuren, een on weer.' (Hommachor). 1934 Chabot vestigt zich aan de Rotte bij Rotter- fam tussen Terbregge en Bergschenhoek. 1936 In hel Feijenoerd- stadion wordt Het beeld .De voetballer' van Cha bot geplaatst. 1940 Bij een vliegtuig- aanval op vrijdog 10 mei, eerste dag van de Duitse Invol, gaat zijn atelier in de Wijnhaven in vlammen op. Al zijn werk gaat rerloren. 19401945 Schildert t!|n oorlogscyelus. 1949 Sterft op 2 mol In Rotterdam. MUSEUM ten groot aantal van de sp de tentoonstelling aan wezige schilderijen van Chabot zijn in bruikleen afgestaan door het Cha- sot Museum, Oude Raod- huislaan 4, RoHerdom- Hllltgersberg. Dit museum is op dinsdag, woensdag en donderdag van 15.00 fot 17.00 uur geopend. Toegang en rondleiding gratis. Het Chabot Mu seum zal na het eind von deze tentoonstelling weer snel worden ingericht. vrijheid in het geding was om volgens eigen inzicht te leven. Maar met dat al vond hij het leven, ook het leven in vrijheid, niet zo'n bar gelukkige zaak, onder welke omstandigheden het ook geleefd werd. Hij geloofde niet n een .betere' wereld, hij werkte voor een echtere •vereld.' (pag. 205). Of Maliepaard, die afscheid nam namens de vrien den van Dachau, en die aan het graf onder andere de volgende woor den sprak, na Hoorniks medeleven met de lotgenoten geschetst te hebben: .Menselijk gesproken was iemand met een dergelijk ge voelsleven gedoemd in Dachau ten onder te gaan, en onze bezorgd heid daarvoor was hee! groot. Hij heeft het overleefd en zijn gees telijke spankracht bleek reeds zondag 29 april 1945 toen we van on ze anderdrukkers verlost werden. Ik zeg niet bevrijd. Voor velen van ons is er nimmer een bevrijding geweest en zeker niet voor Eddie. Voor Edd-.e kwam de bevrijding van Dachau pas zondag jongstleden. Want reeds op maandag 30 april heeft Eddie samen met Nico Roet en Mark van Hasselt plannen beraamd om in Dachau een Nederland se krant te laten verschijnen. Deze krant verscheen reeds op woens dag 2 mei en is regelmatig blijven verschijnen tot het vertrek van de Nederlanders op 24 mei. De airt ik elfen uil deze krant, toen direot na de verlossing uit de hel versohenen, zijn een document voor wat Eddie en Nico Rost beiden nog aan geestelijke weerstand hadden overgehouden'. Heel menselijk is ook de anekdote die A. de Swaan vertelt, die Hoornik m wilde wijden in de zaligheden van het hasjiesj-teken: .Alles was nauw keurig voorbereid, vloeitjes van rijstpapier, sterkende gerechten, op tafel een schaal snoepgoed. Hooitnik nam de sigaret, zoog een paar maal de rook op, hield telkens zijn adem in en wachtte af. Hij merkte niets. Niets gebeurde. Tot wij de straat opgingen naar een jeugdcentrum op bewustzijnsverruimende grondslag. Daar werd hij bang esn ziek. Een oude dichter. De had hem niets kunnen vertellen wat hij niet al wist en hij kon mij met vertellen wat ik nog niet wist' (p. 217). De in-memoriam bijdrage van het hoogste niveau is ongetwij feld die van Harry Mulisch. Hij is lang en intiem bevriend geweest met Hoornik en hij steekt een knap stuk vuurwerk af. Hij zegt scherpe dingen en vertelt merkwaardigheden die zich al thans in het geheugen griffen. Bijvoorbeeld: ,Wlj herinneren ons de dichter levend Thuis in zijn salon, met een glas cognac en een sigaret, in de grootste stoel, waar "niemand anders ooit in ging zitten, wamt de legende had zich gevormd dat men dan spoe dig zou sterven. Was niet ook de meubelmaker, die hem eens had gerepareerd, kort daarop overleden? Toen de dichter dat hoorde, sloeg hij uitgelaten op zijn kinie en lachte zdjn tong uit zijn mond. Hij had een slecht karakter. Hij was edn goed mens. Hij was ge broken' .Wanneer een vriend stierf, ging hij iedere dag naar het sterfhuis om zijn lijk tc bezichtigen, en vertelde dan over de veranderingen die waren opgetreden zittend in zijn grote stoel, waaraan zijn dood zich zou hebben meegedeeld' (pag. 210). Tenslotte bevat dit nummer enkele stukken van Hoorniks hand, onder andere het aangrijpende ,Voor altijd Dachau', rcisevocaties uit de West en een fragment., ,De Lift', een Kuyll-verhaal. Voorts enkele vertalingen van gedichten van hem in Engels en Duits, waar van de waarde vam publikatie in De Gids ons ontgaat. Tragische bijzonderheid: een andet redactielid van De Gids. Theo Stlbbe, pleeg de suicide in de nacht vam 4 op 5 maart. Hij had vaak buien van zwaarmoedigheid. In een volgend nummer zal De Gids ook aan Theo Stibbe meer aandacht besteden. De Gids. 3-1970. dit nummer S.—Mculenhof. Bruna. Beulingstraat Am- slerdam-C. Jaarabb. 34.—. De dichter Ea üoonuk ongewer een jaar voor zijn overlijden in een tv- prograrnma van Mies Bouwman. No. 3 van de 133ste jaargang van ,De Gids' is geheel ge wijd aan de nagedachtenis van Ed Hoornik, die vijftien jaar redacteur van dat tijdschrift is geweest, ,de rugge- graat van de redactie' heeft gevormd, zoals de mederedac teuren schrijven. De dood is voor Hoornik nog vrij onver wacht gekomen (er waren plannen voor feestelijkheden op zijn zo nabije zestigste jaardag) en het nummer is ken nelijk wat haastig in elkaar gezet met oude paardjes van stal en details die niet kloppen. Hoe gaat het: opeens is iemand dood en moet er wat geschreven. Een heel enkele doet dat spontaan, de meesten gedwongen, omdat het om een of andere reden moet, als plicht tegenover de dode of je zelf. Dan komen snel de holle frasen, het maakwerk, ligt de reto riek overal op de loer, vooral in de poëzie. Het is niet anders te verwachten, maar toch stelt het soms wal teleur, vooral als de schrijver wat onbescheiden is geweest en niet eens merkte dat hij aan het doorslaan was. Zo vult Cees Nooteboom twee Gidsblad- zijden met onwaarachtig maakwerk in de trant van: Het water staat hoog in de gracht voor het huis dat nog op je wacht m deze eerste onwennige nacht. Het is aandoenlijk, ets voor ieen goedkoop damesblad, maar geen hond die er In gelooft. Het zij Nooteboom vergeven: zelfs Ro land Holst, die al zovele jaren lang de doden met een obligaat kwatrljntje pleegt te eren, kwam deze keer niet verder dan de goede bedoeling: Hij die onzelcer was van eigen leven is, sinds zijn arme hart hem heeft begeven, schijndood. Al ligt hij onder het zacht zand, hij is aanwezig en bij ons gebleven. Of goede bedoeling nee, het is toch wel heel erg banaal. De beste poëtische bijdrage is in het Spaans, van Josefina Vidal de Lórda, iets verslapt m de vertaling van Nooteboom. Nee, van de in-memoriam-poezie in dit nummer komt men bepaald niet onder de indruk. Je ziet er bovendien niets In van Hoornik. Uit de talrijke korte en langere bijdragen in proza, daarentegen, hoe verschillend van niveau ook (ze lopen van onbenullig en ver velend tot briljant) komt Hoornik tot leven, worden vele facetten van deze gecompliceerde man getoond. En het vreemde is: als men alles gelezen heeft, en dan wordt het nog al door elkaar gehutseld, lijkt het portret nog al goed, veel beter althans dan het slappe schetsje van Citroen dat de omslag van het tijdschrift siert. Persoonlijk hebben we Ed Hoornik niet intiem gekend, maar wel in de loop van ongeveer vijfentwintig jaar bij herhaling ontmoet en vaak vrij lang met hem gesproken. Het opvallende aan hem was dat hij je echter altijd zó behandelde of je wél een goeie oude vriend was. Hartelijk, vol nieuwsgierige belangstelling, hulpvaar dig, altijd stimulerend, zoekend naar middelen om ,lets voor je te doen' door je iets te laten doen, iets wat je kon en wat prikkelde. Ik zag, vooral bij de eerste ontmoetingen, nogal tegen hem op. Het hoefde niet. maar ik achtte hem hoog als dichter en ik had geweldig veel respect voor hem als mens, voor zijn houding voor, in en na Dachau, de plaats waar hij zijn diepste zelf gevonden had. Een faturn. Het leek haast of bij voordien naar Dachau toegeleefd had, en nadien er vanuit leefde zdjn werk spiegelt het. Een in teger, eerlijk zoekend mens. Wie hem beter kende, stuitte ongetwijfeld op zijn onzekerheden en gebreken, maar het is geen wonder dat hij zoveel goede vrien den had, en dat, wie hem goed kende, werkelijk van hem hield. Ook uiterlijk had hij niets van dat goeïge over zich. Hij was om te zien precies een middeleeuwse kanunnik .weggelopen uit een schil derij van Van Eyck en nu vermomd als hedendaags burger. Veel te zwaar, kaal, moeilijk lopend (hij had een voeteuvel, verergerd door de kamptijd), ondanks zijn liaast pathologisch gepreoccupeerd zijn met de dood toch genietend van het goede der aarde, en met dat even-gedistingeerde, ras-achtige, het stempel vara, uitzonderlijke ga ven. Komt hij ook zo naar voren uit die vele bijdragen in het Gids nummer? Ja, en het is daarom toch wel een goed nummer ge worden, al moet men werkelijk veel puin verslepen om enkele goe de bouwstenen te vinden. De beschikbare tijd is waarschijnlijk te kort geweest om de in-memonam schrijvers de kans te geven wer kelijk een .monument' voor Hoornik op te richten. We zien hem hier meer als gewone vriend en medemens, met al zijn goede eigen schappen en feilen, dan als figuur van formaat. Niemand schreef over Hoorniks rol tijdens' de oorlog, die hern in Vught en Dachau bracht, niemand belichtte wat uitvoeriger zijn voortreffelijke eigenschappen als journalist en tijdschriftleider. Wel is aandacht besteed aan zijn werk als dichter, maar daarvoor werd het oude paard van stal gehaald, namelijk de bespreking van Van Randwijk .Ook een dode vis is nog een vis', verschenen naar aanleiding van de bunde' .De Vis' in Maatstaf, acht jaar geleden. En verder kon men blijkbaar niemand beter dan K. Fens vinden om weer eens een eindje bespreking bij elkaar te leuteren. Over Hoornik als toneelschrijver rept alleen terloops Jeanne van Schaik-Willing. Ze wijst er, ons inziens volkomen terecht, op dat Hoornik als to neelschrijver door gebrek aan medewerkmg zijn kans niet heeft ge kregen, maar zij heeft helaas zelf de kans niet aangegrepen deze stelling hier uit te diepen. Hopelijk komt zij er nog eens op terug. Wat dus eigenlijk blijft, is de anekdote, het snapshot, zoals we ook op een foto Hoornik verzaligd een cognacglas zien ledigen. Af en toe kan men ook nog schateren om de (ongewilde) stommiteiten. Zo schrijft Aafjes doodleuk, na geconstateerd te hebben dat Hoornik zich vereenzelvigen kon met letterlijk ledereen, blijkbaar: ,In hoeverre hij dit uitzonderlijke vereenzelvigingsvermogen behou den heeft ten opzichte van de vijftigers en de daarop volgende gene raties weet ik niet. Ik heb mijzelf te zeer op deze materie verkeken en daardoor te zeer de draad verloren om hiervoor maar iets te kun nen zeggen. Maar de gewoon menselijke feiten uit Hoorniks latere leven spreken boekdelen. Hij trouwde met een jongere schrijfster, zijn tweelingdochters trouwden met jonge schrijvers die tot de be langrijkste van hun generatie behoren, en een van zijn dochters sohreef ten slotte zelf een boek. Mooht hij zijn feilloze ontdekkingen uit de eerste uren niet meer onder latere generaties hebben voortge zet, dan heeft hij dit wel gecompenseerd in zijn onmiddellijke huise lijke omgeving.' (pag. 173). We geven het maar sec, zonder enig commentaar, eventueel met een heel droge sherry over de tong smaakt het nog kostelijker. Die Aafjes. Dan beter wat Daniël de Lange beweert: .Hij was altijd be reid om onrecht aan te wijzen voor wat het was, in de crisisjaren, in de Duitse jaren, in de .Indonesische' jaren. Hij deed wat er gedaan moest worden toen het ging om Vietnam. Spanje, of dichter bij huis Om Provo of Damslapers. Iedereen kon op hem rekenen als de boerenechtpaar met joods kind', coll. D. Tol, Rotterdam. ,OndercUwkersechtpaar', part. bezit. Oorlog is buiten de wet. Chabot, schil derijen 1940-1945' is de wat complexe titel waarmee en waaronder het rijks museum tot 5 juli zijn bevrijdingsten toonstelling presenteert. De oorlogscy clus van Hendrik Chabot, de ruige Hol landse meesterexpresssionist, is niet minder dan een monument, groot, een voudig, breed en borstelig, recht over eind en bovenal van een .berustende ge ladenheid' die nergens en nooit op ge latenheid stoelt. Deze cyclus moest gemaakt worden im het halve decennium die een volk opnieuw cn an vele jaren de ware betekenis van 't begrip tyrannie bijbracht, hard en onverlaten stuurs. Hendrik Chabot, de schilder die een wereld had vastgelegd in zijn .proletariërs', de schil der ook van de wijde Hollandse polder, de Zeeuwse boer en zijn vee, schept zich in zijn oorlogscyclus niet de nieuwe wereld die het mogelijk zou maken deze veertig monumentale doeken op zich te beschouwen. Chabot blijft wie hij was. zijn wereld altijd eender, altijd nieuw. Hij blijft ook de schilder van de mens, de onderligger, groot in zijn kleinheid, bij Chabot vaak uitgroeiend tot de figuur van proporties die het leven gaf maar nauwelijks toestaat te ontdekken. En in deze mens, die •het stampen van de laars in zijn nekwervels voelt, treft Chabot de gebeurtenissen, feilloos maar op afstand. In deze mens heeft het mo nument leven gekregen, m deze afstand ge stalte. Men heeft Chabot ten onrechte naar mijn mening vaak naast die andere grote expressionist Permeke op het wat on voordelige plaatsje van de bijrijder gezet. Be halve de opmerking dat Permeke beslist min dere bijrijders heeft gekend (en trouwens nog kent), kan men daarbij een strikte ontken ning plaatsen. Beide kunstenaars tonen, hoewel enige verwantschap zeker zichtbaar is, van meet af aan vanuit een totaal andere instel ling en met een andere inslag te werken. Beiden staan op hun grond, hun aarde waarin en waaruit groeikracht en oerkracht zijn. Ze voelen die grond onder zich, essentieel en be palend voor hun mens zijn. Maar tussen be palend (Chabot) en allesbepalend (Permeke) zit het verschil dat in de beelding uitgroeit naar een menselijke aarde en een aardse aarde. Bij Chabot krijgt het menselijke, dat ook van deze. aarde is, juist die stempelende verhevi ging die andere snaren raakt dan de reusach tige, ongedluide Constant Permeke kon treffen. Zo ongeveer op datzelfde punt komt Chabot ook los van wat men zo graag aanduidt als het .zuiver expressionisme.' Er is geen breuk, eerder een beeldverschuiving. Waar de visie, het doorzicht om der wille van zo optimaal mogelijk functionerende expressie, het werk van de puren bepaalt, vloeien bij Chabot door zicht en gezicht samen. Zijn deformaties, zo daar ooit sprake van kan zijn, hebben alles met dat gezicht te maken en slechts weinig met het doorzicht. Chabot, expressionist, schildert nog wat hij ziet, al is het relais uit gesteld, het directe beeld op grote afstand. Hij ziet en voelt zijn mens, en schildert. In dit licht bezien krijgt zijn oorlogscyclus die overigens nooit als een cyclus is ge schilderd de grote geladenheid, die de opper, vlakkige gelatenheid, de berusting wegneemt. Chabot ziet, voelt en schildert zijn mens, slachtoffer van oorlog en terreur; er dB haast geen mens meer aan te beleven. Henk Chabot heeft zijn joden, boeren, vluchte lingen, hongerlijders, zijn grote .oorlogsland schappen' met de verstikkende dreiging (als de inmiddels beroemde ,Brand van Rotterdam' uit 1940) moeten schilderen temidden van het Rottelandschap. De verschrikkelijke kracht van do polder, het ruige ongeschoren land en de overstelpende opstapeling van ruimte, lielit en kleur moeten voor hem een sublimering zijn geweest van wat hij in zijn Vrouwenpol- derse jaar als ruimtelijk liad ervaren. Hij heeft ze geschilderd, de mensen als .hun' dieren, hun dingen, vanuit zijn waarneming en via zijn gevoel brekend naar een nieuwe, intensere vorm. een geladen expressiviteit steunend op vorm en kleur, beide. Met een tomeloze, haast hopeloze kracht heeft hij met een volledig voorbijgaan aan de cerebraliteit. een aangrijpend monument opgezet voor vijf jaren vol mensen. Chabot, de kleurvulkaan, heeft er met een ook al nieuwe, intensere kleur, warmer en diep ernstig, zijn bezonken Ik in gelegd. Juist deze ontwikkeling in vorm en kleurgebruik maal-:ten Chabot na de oorlog tot een interessant voorwerp van de interesse van velen. Hij is in 1949, 54 jaar oud gestorven op naar alle waarschijnlijkheid het grote punt vóór zijn hoogtepunt. Dat- deze oorlogscyclus ,een' hoogtepunt is, lijdt geen twijfel. Ze is bo vendien een levend monument van moeilijk te meten waarde: oorlog staat er buiten de wet. ANDRé OOSTHOEK (Rijksmuseum, Amsterdam, dogelijks van 10-17 Op zon- en (eestdogen van één tot vijf uur. Behalve de oorlogscyctus van Chobot, worden fllne- frogmenlen en een grote collectie oorlogs- en be zettingsdocumenten getoond).

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 16