DE KNIPSCHEREN WILLEN HUN EIGEN FORSYTE SAGA Sji Tsjing, het Chinese boek der oden integraal in het Nederlands vertaald door Joh. W. Schotman STRAWINSKY VOOR VIER HANDEN. provinciale zeeuwse courant PASTOOR VAN LAMSWAARDE GAF HET VERZAMELSEIN VS 18 lllllllllllllllill ZATE RDAGKRANT 25 APRIL 1970 Wie wel eens met zijn familie over hoop ligt mag best weten dat het ook anders kan. Kijk maar naar de Knip scheren. Deze verwanten verenigen zich vandaag in het Brabantse Den Hout teneinde daar nieuwe luister bij te zetten aan de onderlinge ge bondenheid. Wie een onverbiddelijk halt wil toeroepen aan de wrange communicatiestoornissen met neven, nichten en tante Amalia moet zich de Knipscheren maar eens als voor beeld stellen. Er valt veel te winnen. We moeten, om na te gaan hoe de Knip scheren erin slagen de familierijen geslo ten te houden, eerst maar eens een blik werpen op het programma van de familie dag, opgesteld door de secretaris van de genealogische vereniging van het Neder lands geslacht Knipscheer, de heer L. Knip- We lezen onder meer: ,De sfeer dient Den Houts en-of Brabants te zijn. De ont vangst 's morgens tussen 10.30 en 11.00 uur is dan ook in een eenvoudig boeren café naast de dorpskerk. Daar er in Den Hout nog zeer vele Knipscheren wonen, die allen de uitnodigende vlag zullen doen uitsteken, wordt een ieder de gelegenheid gegeven een rondwandeling door Den Hout te maken en hun naamgenoot aldaar te gaan bezoeken. Om 12.00 uur vindt, er een voetbalwedstrijd plaats. Een 11-taJ van Bra bantse Knipscheren zal spelen tegen een elftal van Knipscheren van boven de grote rivieren. Beide elftallen hebben gedeelte lijk ieder voor zich wel meer in Knip- scheer-verband gespeeld, 's Middags gaat men naar Made, alwaar om 14.00 uur een koffietafel zal worden gebruikt, waarna de gehele middag en voor de liefhebbers ook nog 's avonds over genealogie kan worden gediscusieerd.' STAMBOOM We bevinden ons ten huize van de schrij ver van deze woorden, napluiizer van de stamboom der Knipscheren, organisator van de familiedag waarop 180 naamgenoten worden verwacht, heroprichter en secreta ris van de vereniging van het Nederlands geslacht Knipsoheer en redacteur van het .Knipscheer-nieuws', de heer L. Knipscheer. Hij deelt allereerst op uitvoerige wijze inee op welke wijze het bestaan van Knip scheer vereniging- en dagen verklaard kan worden, een relaas waarin de hoofdrol is toebedeeld aan een eenvoudige Zeeuwse pas toor, Knipscheer geheten, die de vereni ging in 1935 oprichtte, in 1938 een Knip- scheer-dag in Duitsland bijwoonde en zich tenslotte blijvende roem verwierf met de ontdekking dat bepaalde delen van de Knipscheer-stamboom aan elkaar te koppe len waren. De heer L. Knipscheer staart even voor zich uit. ,Er was', zegt hij, ,na 1948 nie mand meer die het werk van mijnheer pas toor wilde voortzetten. De zaak verwater de', die duistere periode eindigde in 1965. In dat jaar kreeg L. Knipscheer op de verjaardag van een tante Knipscheer een door mijnheer pastoor geschreven boekje over de familie in handen. ,Ik was ineens helemaal gefascineerd. Iemand die een vereniging van Knipscheren had opgericht. Dat werk mocht natuurlijk niet verdwijnen.' Knipsoheer toog onmid- leliïjk aan de slag, kreeg na talloze naspeu ringen mijnheer pastoor C. J. Knipscheer te pakken in Lams waarde, dook in diens archief, nam na lezing van de telefoon gidsen contact op met alle daarin ver melde Knipscheren en mocht na jarenlang gezwoegd te hebben tenslotte vorig jaar op de eerste familiedag 75 bloedverwanten verwelkomen. Inmiddels is het succes sterk stijgende. 180 inschrijvingen. Mijn bedoeling is om de anderhalfjaar zo'n werkelijk onvergete lijke dag te organiseren. Over anderhalf jaar wil ik mijn verwerking van de stam boom, een werkelijk groots karwei, gereed hebben. Mijn bedoeling is om er een soort geschiedenisboekje van te malten. Niet al leen namen, maar ook verhaaltje over de Knipscheren. Een soort Forsyte Saga dus.' LEPELTJES Op dait ogenblik klinkt de verschrikte stem van mevrouw Knipscheer: ,Ik heb vergeten de Knipscheer-lepeltjes bij dc koffie te leggen. Geeft dat niet?' ,Acht zo erg is het nou ook weer niet', glimlacht haar echtgenoot, .maar weet u waf het wel is. Ik hoop heel erg dat iemand later mijn werk zal willen voorzetten. De medewer king van de Knipscheren begint nu wel wat los te komen, maar ik moet er wel enorm aan trekken. Ons tweemaandelijks contact-orgaan moet ik ook helemaal al- Leem volschrijven. Ik hoor het van ieder een: ,Hoe hou je het vol? Wij hadden de moed al lang opgegeven'. Mevrouw Knip scheer: ,Van de voorzitter heb ik wel eens gehooord dat hij zich de burgemeester van een afgebrand dorp voelde.' We informeren naar de bedoeling van de middag-disoussie. .Meestal', zegt Knipscheer, .begint de pas toor een gezellig praatje. Hij is voorlopig nog niet over de familie uitgepraat. Hij bezit oude rollen, waarop hij altijd wel iets vindt dat hij nog niet eerder bekend heeft gemaakt. Dan vertel ik over alles wat ik nog van plan ben. Dan is er ook nog een mevrouw Roker-Knipscheer, die op een gordijn van acht meter aller lei Knipscheer-labels heegt gemaaid. Dat doek krijgen we te zien en dan wil ook zij nog iets vertellen. Dat kan dus een hele goede middag worden. U moet ook niet vergeten dat we er wel trots op mogen zij dat nog maar zeer weinig families ons dit kunnen nadoen. Ik geloof niet dat er iemand is die doet wat ik doe.' De heer Knipscheer vervalt even in ge peins. ,Er is', zegt hij, ,wel iemand die een prachtig boekwerk over zijn familie heeft geschreven. Daar heeft hij 20 jaar over gedaan. Schitterend was het'. Mevrouw Knipsoheer: ,Dan blijf ik dus nog wei een paar weekeindjes alleen zitten Ik denk wel eens: moet dat nou, al die Knipscheer- business, moet hij zich nou al weer met de stamvaders in plaats van met mij bezig houden.' De heer Knipscheer glimlacht haar gerust stellend toe. ,Ik heb' zegt hij, .aan ieder een verzocht om een fotootje mee te ne men. Dan kan ik die bij de verhaaltjes plaatsen in het boek. Natuurlijk heb ik heel wat leuke verhaaltjes verzameld. Ik heb hier bijvoorbeeld een krant uit 1947. Daarin staat een bericht over de 10 000 passagier op de luchtlijn Amsterdam-New- York. Dat was een 10-jarig meisje Knip scheer. Ik vind het zo ontzettend leuk om zoiets tegen te komen. Voor mij is dat ge schiedenis. Het past natuurlijk ook schit terend in het boek, dat onze Forsyte Saga gaat worden ,De Knipscheer-sage'. Eén van de merkwaardigste platen, die de laatste tijd is uitgebracht, is de Decca-opname van Strawinsky's ,Le Sacre du Printemps', gespeeld- op twee piano's. De uitvoerenden: Bracha Eden en Alexander Tamir, pianisten met een dat is duidelijk fenomenale techniek. het s geneigd een en ander op gezicht voor onmogelijk spel een aardig contrast tot het geweld van .Le Sacre'. Het geheel staat ruimtelijk klinkend in de groe ven van een hoe dan ook unieke plaat. (Decca SXL 6403, stereo). Men is j eerste houden: ,Le Sacre du Printemps' im mers is niet zo maar een mild voor jaarszonnetje, maar een verzengend stuk oergeweld, dat een groot orkest tot enorme klankontladingen brengt, dat geldt als het begin van de mo derne muziek, dat bij de première (1913) in Parijs schandaal en vecht partijen veroorzaakte, dat van elk orkest extra repetities vergt en dat ook in 1970 nog niets van zijn ele mentaire kracht heeft verloren. Hoe realiseert men die schijnbare chaos, dat oergeweld op twee piano's Het is duidelijk: dat is niet adequaat te doen. Als men de zaak uitsluitend van die kant zou willen bekijken, zou men de onderneming van Eden en Tamiir misschien schouderophalend kunnen afdoen. Maar al lijkt ,Le Sacre' het laatste 6tu>k muziek, dat bij een pianobewerking overeind blijft het merkwaardige is nu, dat er op de Decca-plaat veel van de sfeer overkomt. Het is niet het enige opmerkelijke punt. Dat deze Sacre-vertolking op twee piano's ook waardevol is op een ander vlak, wordt duidelijk, als men de orkestversie nog eens draait (in ons geval de gespannen uitvoering van Le Sacre door het Staatsorkest van de USSR, gedirigeerd door Swet- lanow). Valt bij een orkestuitvoe ring op de plaat het accent al snel op de klankexplosies, de obsederende ritmen, de instrumentatie de ver tolking op de Decca-plaat leert vooral hoe helder en doorzichtig de complexe partituut eigenlijk is opgebouwd. Eén kanttekening: de hoes geeft geen uitsluitsel over de herkomst van de bewerking van Le Sacre voor twee piano's, hoewel dat zeer ter zake zou zijn geweest De plaat bevat als aanvulling vijf STRAWINSKY EEN VAN DE PIJLERS waar de oude Chinese beschaving op rust, min of meer het begin van de Chinese literatuur, is een grote verzameling gedichten, liederen en ballades, Sji Tsjing, Boek der Oden, in West-Europa het meest bekend door Engelse vertalingen, en dan Book of Songs genaamd, en meestal, minder correct, Chi-King gespeld. Het is een zeer uit voerige verzameling van meer dan driehonderd korte en langere gedichten, waarvan traditio neel beweerd wordt dat Confucius (551-479 v. Chr.) ze verzameld heeft. Hoewel dit twijfel achtig is, en in ieder geval niet bewezen kan worden, is het wel zeker, dat de verzamelbun del reeds 600 v. Chr. bestond, en dat vele gedichten er uit aanmerkelijk ouder zijn. Van som mige meent men dat de tot 1765 v. Chr. terug zijn te dateren. Deze bundel is altijd met de grootste zorg behoed en bewaard, slechts een gering aantal verzen is in de loop van de eeu wen verloren gegaan. Soms bleef dan nog de titel bekend, of een flauwe notie van de inhoud, of melodie, want al deze liederen werden natuurlijk, als alle oude poezië waar ook ter we reld, gezongen, of althans voorgedragen met begeleiding van een instrument. De liederen zijn in vele groepen onderverdeeld, en voorts ook nog naar genre zeer gevarieerd. Ze be strijken een enorm veld, vanaf het simpele volks, liedje en de speelse, heel directe liefdespoëzie, tot plechtige hymnen aan de keizerlijke dynastie en tempelzangen. Daartussen krijgs. en oogstliederen, rituele poëzie, ereiiederen, te veel om op te noemen. Het hele oude Chinese leven, van hoog tot laag, komt in deze oude liederen tot leven of is, beter gezegd, in deze zangen bewaard gebleven, en dat is natuurlijk een van~de oorzaken waarom dit boek zo boeiend en belangrijk is, nog buiten de grote literaire kwaliteiten om. Alleen, en nu komt het, voor wie geen Chinees kent, en dat zijn er uiteraard in ons land maar heei weiningen, is het ".vel heel moeilijk om tot de essen tie door te dringen, en zelfs wanneer men Chinees kent, is het dat blijkbaar nog. Want die oeroude en eerbiedigwaardigge boek is verstikt geraakt onder geleerd en misleidend commentaar, zo'n beetje als bij ons de bijbelboeken, bij voorbeeld het Hooglied van Salomo. Erotische liederen, die er niet om liegen, of simpele volksliedjes werden ook m het Verre Oosten door geleerde exegeten, net als in het westen, van zoveel voetnoten en uitleggingen voorzien, dat de zin zo die er er al in zat, volkomen bedolven werd. We kennen zelf geen Chinees, en zullen daarom niet te ver afdalen in de moeilijkheden die een vertaler die deze poëzie in een West-Europese taal over wil brengen, wachten. Schotman, die al van 1921 af met deze materie bezig is geweest, geeft aanschouwe lijke voorbeelden in zijn boeiende inleiding. Om Al thans enig idee te geven: de Chinezen dichten in een soort telegramstijl. Een strofe luidt bijvoor beeld, en dan schrijven we enkel de fonetische spelling over, en laten de ingewikkelde ideogrammen met de talloze mogelijkheden tot vergissen voor wat ze zijn: kau-tjioe-hsiau-jau, letterlijk: lam bontjas - slen teren. lopen ver. ver weg. Hieraan heeft een Chinees genoeg. De westerling zou het mogelijk kunnen .leren', zo poëzie te lezen. Maar wanneer je op deze manier het boek der oden. vijfhonderd pagina's, vertaalt, wordt de lectuur wel wat bezwaarlijk. De westerling moet dus ,in gaan vullen', hij moet zinnen gaan maken, verbuigen en vervoegen, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoor den verzinnen. De regel werd in Schotmans voorlo pige versie: ,In bontjas van lamsvacht verweg rond lopen' en uiteindelijk: ,Ik zie je wandelen in je lam- merbont.' Dat is dan nog maar de aanvangsregel van de ballade. En, met alle eerbied gezegd: moge lijk is hij volkomen verkeerd geïnterpreteerd. Iedere vertaler vuLt immers anders in, hij volgt uiteraard enigszins de tradities, de commentaren, kijkt hoe zijn voorgangers het hebben gedaan, (vaak ver keerd! en zo woekert een hele wilde, exotische flora over het origineel heen. Dit is de reden waarom het lezen van Chinese (en Japanse) poëzie in vertaling voor werkelijk poëziegevoeligen vaak zo onbevredi gend is. Door Chinese poëzie Europees te .toonzetten' treedt een sterke vertekening, bijna vervalsing, op. Dat kan niet anders, want de meeste dichters willen ook nog iets van metrum en rijm behouden in de vertalingen. Chinese poëzie is uiteraard niet erg strak van metrum, maar wel rijmt ze. Dit brengt de vertaler tot halsbrekende toeren: stoplappen, op vullen, aanvullen, bijmaken. Men moet heel groot als dichter zijn, om dat ongestraft te kunnen doen. In feite moet men dan een dichter van groot formaat hebben, wie de stof van elk gedicht zó zeer ligt dat hij hem weet te herscheppen tot een nieuwe eigen top-oreaitie. En wie brengt dit méér dan driehonderd keer op, zelfs Ezra Pound niet bovendien zijn lang niet alle oden uit de Sji Tsjing meesterwerken, hoe venerabel ze mogen zijn. r de prestatie van Johan W. Schotman hebben 1 we veel waardering. Schotman, die thans 78 jaar oud is, heeft zeer vele pijlen op zijn boog, maar hij is geen sterk versifi- cateur. Daarom vinden we het eigenlijk jammer dat hij het hele boek door geprobeerd heeft .verzen' van zijn vertalingen te maken. Vooral in de tegenwoordi ge tijd, nu we meer rijmloze dan rijmende verzen te lezen krijgen, was een sterk rythmische, maar niet of weinig rijmende vertaling mogelijk te prefereren geweest Het zou heel wat toevoegingen van eigen vinding, en lelijke verwringingen van het Nederlands overbodig hebben gemaakt. Dit is onze enige ,cri- tiek' Schotman heeft verder met grote eerbied voor en kennis van de oorspronkelijke tekst gewerkt en ge ïnterpreteerd. Een enkele maal hebben we hem niet begrepen, zoals in ,De milde wind' (pag. 57), waar het ons ontgaat waarom de iujubeboom beslist niét bedoeld kan zijn, terwijl het in .Fladderende bui zerds', pag. 168, wél kan, of de .hecht' van pag. 446, die toch wel een Duits snoekje, overgezwommen uit Strauss zal zijn? Het is overigens mei-kwaardig hoeveel planten en dieren er in dit boek vermeld worden. Confucius zei al, niet ten onrechte: .Men leert er. zeer in het brede, de namen van bomen, planten, wilde dieren en vogels.' De Chinezen hadden en hebben een open oog voor dc natuur, de seizoenen, het leven op het land en in verlaten streken, maar ook lichten deze verzen ons in over het hofeven, over al te rijkelijk versierde goudbrokaten gewaden, sluiers, raffinementen van beleefdheid en verfijnde oultuur. In deze poëzie dreigt ook vaak misverstand. Veel van wat .liefdes poëzie' lijkt zijn platonische vriendschapsuitingen, ingekleed in traditionele man-vrouwelijke tegenstel ling. Een groot aantal van de verzen zijn vrouwen in de mond gelegd. Zij klagen, verlangen smachten naar hum ,heer' die als hoog ambtenaar of officier in het rijk rondtrekt. Ondertussen plukken ze wat kruiden en mijmeren. Als heel mooi, maar niet erg karakteristiek voorbeeld oiteren we: Ts'ai lioe. Kruiden zoeken. Naar krulden zocht ik heel de morgen, maar vond er slechts een handvol van, door 't bukken was mijn haar verward, 'k ga terug, zodat ik 't wassen kan. Indigo zoch ik heel de morgen, een schortje vol, meer vond ik niet. k moet nog vijf dagen op je wachten, ik sprak je al in zes dagen niet. Mijn heer ging heen om wat te jagen. k heb hem een boogfoedraal genaaid. Mijn heer ging heen om wat te vissen, 'k heb een vislijn voor hem gedraaid. En wat voor vis heeft hij gevangen? wat brasem, en nog minder zeelt: een enkle zeelt, een beetje brasem! Ach, heeft dat nu zo'n rol gespeeld? Schotman noteert hierbij zeer terecht: De meeste vertalers hebben de bedoeling van dit liedje niet aan gevoeld. De dame heeft haar echtgenoot veie dagen moeten ontberen voor zijn gewichtige bezigheden: jagen en vissen. Maar wat hij thuisbrengt is niet de moeite waard. De pointe zit niet alleen in de ma gere oogst van haar zoeken naar kruiden, en zijn magere vangst! Overigens is dit niet de meest typische vorm van deze versen. Dat is wel de ballade, bestaande uit drie stanza's van vier regels, waarvan een of meer regels nagenoeg of helemaal gelijkluidend zijn, met een lichte variant in de volgende. Het Is in het bestek van dit artikel niet mogelijk, op talloze aspecten van dit rijke boek in te gaan. De, voor onze westerse begrippen althans, typische vergelijkingen: .Haar handen zijn als rietpluimen zo zacht haar huid is glad als spek, haar blanke hals is glanzend als de made van de houtworm' Grote gestalte, pag. 89 Ezra Pound vertaalt dit: .Hand soft as a blade of grass a skin like cream, neck like the glow-worm's light', de soms haast oruë erotische symboliek als .in pag 132' ,In de ruiigtein groeien rapen', de mogelijke verwijzing naar het bouwen van de Chinese muur pag. 263. Liever oiteren we nog een paar van de kortere gedichten (het meeslepende .Tsjoe hsia, De naafpen van de wagen, een van de vloeiendste ver talingen is te lang om hier nog aan te halen, pag. 334) en verder willen we u de lectuur van dit prach tige boel: sterk aanbevelen. Het is gezien omvang, uitvoering en apartheid, beslist goedkoop te noemen, namelijk ƒ24. (Subsidie ministerie crm). We citeren dan eerst nog het speelse lied van een vrouw die een jongen die haar verlegen benadert voor de gek houdt: Wan lan Het venusschoentjc Als een rank van 't venusschoentje staat de knaap, met aan zijn riem mannelijk de ivoren priem. Ach al draagt hij aan zijn gordel mannelijk de ivoren priem, mij vereveren kan hij niet, ai neenil hij nog zo'n houding aan, daarvoor is hij té verlegen. Als een blad van 't venusschoentje staat de knaap, boogschuttersring aan zijn riem, een manlijk ding. Ach, al draagt hij aan zijn gordel fier de duimring van de schutter, door mijn pantser dringt hij niet! Al neemt hij nog zo'n houding aan, daarvoor is hij té beschroomd. Tenslotte het lied op een krijger die als danser van de pantomimische Wan-dans uit zijn element lijkt: Tsjen hsi O hoe prachtig! O. hoe prachtig, o hoe prachtig! Hij voert de Wan-dans uit op het middaguur tn het zonlicht midden op de verhoging, op de binnenhof van 't palels voor de Wan-dans opgericht. Hij, een lange en grote man moet daar tienduizend passen maken, hij, die 't tijger vellen kan, en wiens hand de teugelstrengen als linten bespelen kan. In zijn linkerhand een fluit, in zijn rechter fazanteveren, zijn kaken van schaamte rood als oker, de hertog wenkt hem een beker wijn te offreren. De hazelaar groeit op de berg de truffel in 't lage gebied, maai- ik denk: deze prachtige man uit het Westen hoort daar niet! Uitgeverij N. Kluwer NV - Deventer, gebonden 24.—

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 18