DE MENS HEET MENS, HET BOEK PREDIKER ik zou ais grandma moses honderd willen worden en schilderen, schilderen prowlfieiaii zeeuwse courant Sarika Góth, zeventig ■ui i 28 MAART 1970 ,Je leeft vandaag en morgen, niet in wat is geweest. Je werk van vroeger kan al leen maar van belang zijn als het een maatstaf is. De vraag telt in hoeverre heeft het bijgedragen tot je ontwikkeling'. Sarika Góth wordt morgen zeventig na en nog volop in een leven temidden van en voor de kunst. Ze praat over morgen en de dagen daarna. Ze heeft aan de roem geproefd en praat over ontwikkeling. ,Ik heb geleerd dat je nooit recht vooruit gaat, wel zigzag. Helaas is niet elk schil derij beter dan het vorige.' De kleine schilderes leeft hoog in Amsterdams Oud-Zud, met een direct uitzicht op concertge bouw en rijksmuseum. Vele malen per jaar wis selt zij haar flat voor het heel wat rustiger pa triciërshuis ,De Goutsbloeme' aan de Markt te Veere, het huis dat haar vader, Maurice Góth in 1929 kocht en daarmee. misschien onbewust veilig stelde voor Séri. Séri Góth is van een klein levendig meisje van het oude en nieuwe Europa een levendige vrouw van tweemaal datzelfde Europa geworden. In haar werk, dat met de jaren jonger wordt, verenigt ze zoveel dingen die buiten vaak bruut getrokken grenzen staan, dat duidelijk is dat géén uiterst klein deel van de wereld haar thuis is of zelfs maar zou kunnen zijn. Ze is een van de weinige gelukkigen die haar prilste schooltijd in Boeda pest, Parijs, Beieren en Florence kon beleven Haar vader Maurice Góth, de gefortuneerde aris tocraat onder de Hongaarse schilders, was al bij haar geboorte een zeer beroemd man. Zij werk werd regelmatig aangekocht door musea, haal de befaamde privé-collecties (waaronder die van koning Franz-Josef) en grote internationale ten toonstellingen. Góth was met zijn gezin voortdurend op reis. VEERE In 1914 pakt Maurice Góth honderd schilderijen in koffers en kisten en scheept zich in naar New ïork, de stad die hem wil eren met een grote expositie. Als Góth aankomt in de haven, schrikt hij zo van de aanblik van de Amerikaanse stad der steden dat hij onmiddellijk de boot terug neemt. In april 1914 keert hij terug in Frankrijk, Le Havre. De eerste wereldoorlog is dan een feit. Góth wijkt uit, wil echter niet te ver van zijn schilderijen en komt met vrouw en dochter via La Panne, Sluis, Breskens, Vlissmgen in Middel burg terecht. We hadden niets meer dan een tandenborstel', herinnen S&rika zich, .en enkele Hongaarse kro nen die niemand wou wisselen'. In het Middelburgs hotel ,Du Commerce' komen ze in contact met een andere gast, Jan Toorop. Góth kent de naam en faam van Toorop, de man niet. Via Jan Toorop komit de familie Góth in Domburg, toen een aanzienlijk levendiger kunste naarsdorp dan nu. Er ontstaan contacten mei Verkade, Mondriaan en (heel nauw) met Arthur van Schendel. ,Ik was pas 14', zegt Séri. ,Sjeu (Arthur jr, directeur van het rijksmuseum) was vier en zat op mijn schoot. We schreven elkaar moois brieven'. Als de oorlog er na vier te iange jaren opzit is Góth inmiddels zo gehecht aan Walcheren ge raakt dat hij alleen in de winter nog teruggaat naar Boedapest. In 1929 wordt het dan definitief Veere en ,De Goutsbloeme'. Sérika heeft het huis nooit kunnen opgeven. Ze neeft er een soort Maurice GótJi-museum van gemaakt en velen zullen er In de zomer over schilderen, schilders en schilderijen gesproken hebben met de dochter van Maurice, die zich on danks de last van de naam van de vader een eigen reputatie opbouwde. Sérika Góth vestigde zich, eveneens in 1929 in Amsterdam. Ze had tevoren gestudeerd aan de Haagse academie, aan die van Mtlnchen en in Parijs. Al in 1925 krijgt z(j samen met haar va der een expositie in het stedelijk museum van Amsterdam. Onmiddellijk daarna beginnen de opdrachten los te komen en Sarika Góth wordt wat iedereeD daarna niet vrij van automatisme aan haar naam toevoegt een .portretschilderes', een schilderes van kinderportretten voornamelijk. STOP Sinds enkele jaren heeft zij daar zeer beslist een punt achter gezet. .Portretwerk is remmend. Je nebt er haast nooit tijd genoeg voor. Veel van wat je zelf ziet en wilt uitbeelden word je door de opdrachtgever afgenomen. Portretschilders wor den niet vrijgelaten. Ze sterven uit. Elk portret brengt teveel plankenkoorts mee om nog voldoen de aan jezelf toe te komen. Daarom heb ik stop gezegd'. Sarika Góth houdt zich nu met zichzelf bezig. Haar werk wordt er jonger door. Ze achtervolgt vogels en vissen in verschillende druktechnieken, komt vrij van al te gebonden vormen en vindt de binding in zichzelf. Haar gedoofde, zachte, ingetogen kleuren lichten op en gaan gloeien. In de eenvoud die haar eigen is komt ze daarmee toe aan eeD kleine monumentaliteit. Haar laatste ex positie, vijf jaar geleden bij Dantee Landweer, wordt een groot succes. Zeventig jaar worden is iets waar Sérika Góth met bij stil wil staan. Ze heeft gedachten aan een grote tentoonstelling vijf jaar uitgesteld. .Wat zou het ook. Ik ben blij met het schilderen. Ik ben blij met elk goed schilderij. Verder heb ik geen eerzucht. Misschien blijkt daaruit mijn leeftijd wel'. Het zou niettemin met zonder verdienste zijn als Zeeland, waar zoveel jaren van Sérika Góth lig gen, haar deze zomer een tentoonstelling zou aanbieden. Ze werkt daar gewild of ongewild aan, van dag tot dag. De jaren tellen niet, want zegt Sarika Góth: ,Ik zou als Grandma Moses honderd willen wor den en schilderen, schilderen'. Het zij haar gege ven. ANDRÊ OOSTHOEK Sarika Góth in haar Amsterdams atelier. Van alle bijbelboeken heeft ,Hot Boek Ecclesiastis, ofte Prediker, in 't Hebreeuwsch genaemt Koheleth', zoals de statenvertaling het zo uitputtend volledig noemt, ons altijd het meest getroffen. Met het .Hooglied', maar Prediker' toch bovenal. Waarschijnlijk heeft iedereen een favoriet bijbelboek, en het zou heel Interessant zijn, na te gaan waarom, de voorkeur te motiveren. Wat Prediker betreft, hebben we nu een ongezochte aangelegenheid, om dat pas een nieuwe, heel aparte vertaling door een exegeet en een jong Nederlands dichter verschenen is, waarover straks meer. Prediker, of Qohelet, zoals hij in deze nieuwe vertaling wordt genoemd, treft ons zo, omdat we er, sterker dan in welk ander bijbelboek ook, een levend en zoekend mens in ontmoeten, een man met wie je had kunnen praten, discussiëren. We willen weten wie hij was, wat hij deed; hoe hij zo werd. En we bewonderen zijn kunnen, zijn wijsheid, zijn grote literaire gaven Qohelet leefde waarschijnlijk in de derde eeuw vóór Christus, zo om streeks 250-200, mogelijk nóg iets later, en waarschijnlijk in Jeruza lem. Heeft deze hoogst ontwikkelde jood de Griekse filosofen grondig bestudeerd? Het is niet te bewijzen, maar het lijkt heel waarschijn lijk. Wat zou men er niet voor geven om in zijn opbergruimte met boekrollen te kunnen rondneuzen. Hij moet behalve de traditionele oud-joodse literatuur veie andere werken hebben gekend, ook oosterse verhalen, oosterse filosofie Hij beweert dat hij de voornaamste man van Jeruzalem was; ,Ik, Qohelet, heb de eerste plaats bekleed in het volk van Israël, ik was de koning van Jeruzalem'; hij zegt dat hij schatrijk was, dat hij zich letterlijk alles kon permitteren, dat hij hard heeft gezwoegd, en ook dat hij heel wijs was. Aan zijn wijsheid heeft nooit iemand getwijfeld, aan zijn koning schap en dergelijke we) Het zou een stijlfiguur zijn om ook .Prediker" op naam van koning Salomo te brengen. Is dit werkelijk de bedoeling geweest, dan mag gerust worden beweerd dat het boek het daaraan heeft te danken dat het onder de canonieke boeken van de bijbel werd opgenomen. Zonder vleugje Salomo hadden zowel joden als christenen het ongetwijfeld afgewezen als zijnde te onorthodox. Maar verder doet het er niet zo verschrikkelijk veel toe, belangrijker dan de even tuele koning is de wijze En een wijze was Qohelet. Hij had het leven van alle kanten bekeken en overdacht, hij had zijn eigen streven en dat van de andere mensen overpeinsd, zich bezonnen op de godsge dachte en op de dood, en wat is zijn conclusie? JEn toen ik terugzug op ui het werk, dat mijn handen hadden verricht, en op al de ellende waarmee dat gepaard was gegaan, begreep ik één dinghet leven is lucht, het najagen van wind, en onder de zon is er niets dat beklijft' (II. 11), in het Nederlands is het een vaste uitdrukking geworden: .IJdelheid der ijdelheden, zegt Qohelet, ijdclheid der ijdelheden, 't is al ijdelheid' dat wil zeggen: onnut, doelloos. Of, zoals deze nieuwe vertaling benadert: ,Het leven is lucht, vluchtig als een ademtocht, alles ver vliegt zoals adem verdwijnt, opgaat in de lucht'. Oftewel 't is alle maal ,flut' zoals de vertalers suggereren. f /Qohelet had goed rondgekeken en nagedacht. Een ding was een zekerheid: de dood, en aan een voortbestaan geloofde hij niet, of nauwelijks. Ook nu nemen vele mensen nog steeds aan dat we enkel voortbestaan in de herinnering van degenen die ons hebben gekend. Qohelet onderkent deze mnemotische onsterfelijkheid als een Illusie: Niemand, die ooit geteeld heeft, leeft in de herinnering voort.; en ook jegens hen, wier leven thans nog in het verschiet ligt, tal ooit. het. geheugen der mensen tekortschieten. (I, 11) En dan al die moeite die je doet, dat je .afbeulen onder de zon' waar doe je het voor, niets kun je straks meenemen in je graf: ,lk gruwde van alles u ik geploeterd heb onder de zon, want ik kan het niet meenemenik moet het nalaten aan wie na mij komt- En wat voor iemand zal dat zijn, een verstandig mens of een warhoofd? Kan iemand mij vertellen, wat het voor iemand zijn zal, die de beschikking krijgt over alles waarvoor ik mij afgebeuld heb, een verstandig leven geleid heb onder ie zon? Het is lucht, en anders niet!' Qohelet zag ook dat rechtvaardigheid niet wordt beloond, dat onrecht vaardigheid niet wordt gestraft de mensen zouden het wel willen, maar het is niet zo. Hij overdenkt heel nuchter al die valse zeker heden. Hij zag onderdrukking, en niemand verlichtte de last van de onderdrukten, het leidt hem zelfs tot sarcasme: ,Wat is het toch een voordeel voor de boeren, dat hun land door een koning geregeerd wordt!' Jioe vaak heb ik niet gezien, in de dagen dat ik van lucht leefde, dat een rechtschapene rechtschapen en wel naar de bliksem gaat en dat- een verdorvens verdorven en wel een lang en gelukkig leven leidf en JEcht, met hart en ziel heb ik al deze dingen overwogen, en voor geen beproeving ben ik opzij gegaan: de rechtvaardige en verstandige mensen en alles wat zij doen, het is van Gods hand, maar liefde of haat, de mens weet niet wat hem van Gods zijde beschoren is, en allen treft een zelfde lot de recht vaardige vergaat het hetzelfde als de goddeloze, de alom gewaardeerde gelovige vergaat het hetzelfde als iemand die aan de eredienst niet mag deelnemen, iemand die brandoffers brengt vergaat het hetzelfde als iemand die geen brandoffers brengt,; een goed mens en een zondaar, hij die zweert en hij die zich wel wacht een eed af te leggen, hun lot is eender. Dit is, wat alles wat er gedaan wordt onder de zon verpest-, het vergaat iedereen hetzelfde; en dit maakt de mensen van binnen verivard en kwaadaardighun leven lang, en tot slot is het: Naar de doden!' Ja, Qohelet gaat zelfs zover, dat hij het aandruft, de mensen gel ijl? te stellen met de dieren: Vergaat het mensen en dieren soms niet hetzelfde, wacht lien niet eenzelfde lot. f Zoals de een sterft, sterft, de ander, zij ademen alle eenzelfde geest, de mens heeft niets voor op het dier: want het leven is lucht. Alles gaat dezelfde weg, uit stof is het ontstaan, en stof zal het weer worden. Of is er iemand, die durft beweren dat de adem der mensen omhoog stijgt en de adem van dieren neerslaat, op de aarde blijft hangen Deze passage getuigt van een openheid waar we nü nog nauwelijks opnieuw aan toe zijn: nog steeds nemen de meeste mensen die zich christen noemen aam, dat zo hun adem al omhoog mag stijgen, die van de dieren toch in elk geval neerslaat; vrijbrief om de dieren maar ver der uit te roeien en de natuur, te vernielen. Alle mooie leuzen en Illusies van de mens, Qohelet doorziet ze, en hij relativeert alles. Met zijr sceptische, kritische geest onderzoekt hij geloof, denksystemen, maatschappelijke overeenkomsten, hij weegt leven en dood tegen elkaar af, en soms komt hij, walgend, tot de con clusie dat je beter maar nooit geboren kon zijn: Ik kwam tot de slotsomdat iemand, die al lang en breed dood en begraven is, beter af is dan hij, die nog in het rijk der levenden verblijft, maar de ongeborene steekt hen allebei de loef af: hij heeft nog geen van de wandaden gezien, die er bedreven worden onder de zon. Een geluid, dat men ook horen kan bij Jeremia, die zich niet ontziet te roepen: .Vervloekt zij de dag waarop ik ben geboren, de dag waar op mijn moeder mij baarde', of bij Job, die klaagde: .Waarom stierf ik niet toen ik uit de moederschoot kwam. ging ik niet dood toen ik haar bekken verliet!' Geloofde deze denker, deze groter zoeker Qohelet dan niet in God? Het is wel eens geponeerd, maar dan toch door mensen die heel slecht lezen. Ondanks zijn pessimisme, ondanks zijn scherpe, reële kijk op het leven, geloofde Qohelet wel in God, maar, en dat maakt nem, voor ons althans, zo buitengewoon levend en boeiend: het is maar net op het nippertje, hij is allesbehalve een .vrome'. Hij gelóóft, maar zodra hij gaat nadenken begrijpt hij er niets van, achter zijn studeertafel sterft zijn geloof, blijft iedere vraag onopgelost, tast hij in het duister. Moedig gaat hij niettemin verder, veel verder dan me nigeen die het al zo volkomen eens geworden is met God, dat hij hem in zijn zak heeft, platte uitdrukking, maar 't is de beste omschrijving. Voor Qohelet is God zo groot dat hij er in de verste verte niet bij kan.~ Hij gelooft, h(j is waarschijnlijk opgegroeid in een strikt milieu, hij is met stukken van het oud nest bevracht. Maar zijn studies, zijn filo sofie, zijn levenservaring, en, nemen we aan, zijn mogelijke contacl met het werk van de Griekse en Oosterse filosofen, heeft zijn ingeboren scepticisme enorm versterkt, en dat geeft de béste passages van zijn boek zo'n tragische ondertoon. Er Is over dit kleine, prachtige bijbelboek zóveel te zeggen, dat we ons moeten beperken, maar één facet moet in leder geval nog even naar voren gebracht, en dat zijn de merkwaardige opwekkin gen, telkens weer, om van het leven te genieten. Ze hebben iets hedo nistisch en jpicurisüsch: Draag altijd kleren, die wit zijn als melk, en vergeet nooit iets in je haar ie doen, geniet van het leven, tezamen met de vrouw, die je Uefhébt, en doe, zolang het nog kan wat je hand te doen vindt, want als je eenmaal bent. aangekomen in het rijk der dodenia het voorbij Telkens weer klinkt dit motief op: pluk de dag, geniet van je jeugd en van het goede van het leven voor het te laat is, en eraan gekoppeld is zelfi, heel duidelijk: God is dit welgevallig, als je het niet doet, zal hij je later mogelijk rekenschap vragen waarom je niet van het aardse leven hebt genoten. En voorts is er ook nog meer dan eens dit buitengewoon boeiende mo tief, uitgangspunt voor een nieuwe wereld: Ik heb gezien wat God de mens allemaal gegeven heeft om zich mee bezig te houden, en alles wat hij gemaakt heeft, is mooi, op zijn tijd. Maar de mensen heeft hij meer tijd en duur ingegeven dan hun hart bevatten kan. De volle omvang van wat God tot stand gebracht heeft,- geen mens die erbij kan. Rest ons, iets te zeggen over deze vertaling. Pius Drijver heeft de tekst uit het Hebreeuws .vertaald', Pé Hawinkels heeft hem .omge dicht' in een volkomen nieuwe versie. We kennen geen Hebreeuws, kennen alleen vele versie.- van Qohelet in vertalingen Deze vertaling is erg actueel. Hij mist veel van de barokke pracht van de statenver taling, maar heeft iets bijzonder bruikbaars voor de mens van nu, en dat is heel oelangrijk Qohelet, toch ai zo'n .modern' mens, komt op deze manier wel heel dichtbij, de ruime citaten die we gaven, mo gen dit doen blijken. De vertaling wordt begeleid door verklarende essays en afgerond met een flink aantal .verwante' teksten uit Baby lonische, Egyptische, joodse en andere literaturen. Tenslotte schrijven we nog in deze versie het slot over, een brok poëzie die we nooit kunnen lez<m zonder een soort huiver van ontroering: Vergeet niet aan je schepper te denken in de jaren van je jeugd, want maar al te gauw komen de kwade dagen, in zetten de jaren in,, die je zullen doen zeggen: ,Ik vind er niets meer aan'. Maar al te gauw verduistert de zon, en komt het licht van maan en sterren ■n komen de regenwolken terug. Op die dag gaat er een rilling door hen die het huis bewaken, sterke mannen krimpen ineen, de vrouwen houden op met malen, er zijn er maar weinig meei over, ze kijken werkeloos uit het raam het wordt hun zwart voor de ogen. De deuren van de straatkant worden gesloten, de stem van de molen klinkt gedempt, het zingen der vogels wordi nietig en zwak, en de zangeresjes duiken schuw ineen. Men durft, met omhoog te kijken, en durft niet de straat op, waar de amandelboom bloeit, de olijf zwaai aan de takken hangt en de kapperbes rijp is tot berstens toe: want de mens is op weg naar het huis zonder einde, en door de straat waren de iceeklagers rond. Maar al te gauw wordt het zilveren koord mtknoopi, dc gouden schaal platgeslagen, de waterlendk gebroken op do rand van de bron, "ii het scheprad vernield in de put. En het stof wordt weer ivat het in oorsprong geweest is, en gaat in de aarde, en de levensadem keert terug vanwaar hl) gekomen is, en verdwijnt in God.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 23