van geyt
tine aafjes
BACH ÜC),
SALIERI
EN DE
CONCER
TANTE
MUZIEK
VOOR
PASSIE
EN
PASEN
Pierre Louys, Zangen wan Bilitis'
vertaald, en hoe!
26
provinciale
zeeuwse
courant
21 MAART 1970
Tot 25 maart exposeert Tine Aafjes-Wesseling in galerie .Boek
handel van Geyt' te Hulst gouaches, die hoewel afkomstig van
alle mogelijke kusten en streken bepaald niet de boeiende as
pecten laten zien die men van een befaamd reizigster zou ver
wachten.
Het werk van Tine Aafjes valt
zeer algemeen overigens gemak
kelijk te brengen onder de term en
het begrip .primitivisme', zij het een
primitivisme met een onaardig luch-
je. We hebben bepaald niets tegen de
primitieven, als hun werk maar enig
doorzicht geeft. We moeten er ach
ter kunnen kijken en dan niet tot de
ontdekking komen dat er veel hol
gespeel bij komt kijken.
Tine Aafjes speelt met het primitie
ve. Het resultaat is een soort onno
zele gekunsteldheid en beslist
naar, want onecht een maniëris
tische stj'lering van zaken, die naar
hun aard geen ontwikkelde stylering
verdragen. Het lijkt ons geheel we
zensvreemd aan wat we onder .pri
mitivisme' mogen verstaan.
Die ontwikkelingsgang wordt goed
duidelijk als men het oudere naast
het nieuwere werk zet: er komt hoe
langer hoe meer overzicht, er wordt
meer en meer aan de stijl gefrutseld
en de accenten worden vetter.
Daarbij groeit ook de aandacht voor
het detail en dat wil echt wel eens
voor aardige vierkante centimeters
zorgen. Voor het .grote overige'
groeit echter niets anders dan de el
lende. De brede streek die het
gouache af en toe nog haalde (bijv.
nr 32) wordt afgekapt. Over blijven
de hokjes, kleine kleurige en uiterst
houterige mensjes; nergens is nog een
spoor van wat de weidse titels doen
vermoeden.
Tine Aafjes heeft beslist wel aardi
ge dingen in haar werk gelegd maar
lang niet de dingen die ons aan
een aangenamer totaalindruk helpen.
Zo heeft ze af en toe zeer aardig met
kleuren gewerkt en krijgt bijvoor
beeld een boeiende ritmiek in het
gebruik van de verschillende groenen.
Ze kan ook een aardige sfeer maken,
een goede tekening daarvan, soms
charmant, soms en dan is het be
slist wel echt ontroerend in alle
eenvoud, (men bekijke nr 31 Paulus'
vlucht uit Damascus). Ook op de
compositie weet ze aardig werk te
tonen. ,Op weg naar de bron' is daar
met de beslist aardige rood-geel ver
deling rond het middelpunt een mooi
voorbeeld van.
Voor het overgrote deel missen we
echter alle aansluiting omdat we de
goede doorkijk missen. We zien leeg
gespeel en als dat de bedoeling was.
zijn we toch niet gelukkig.
We hadden ons het werk van Tine
Aafjes zonder moeite groot wind-
doorstoven en zonovergoten kunnen
voorstellen. Het ruikt echter naar de
torenkamer, een gerestaureerde nog
wel.
De sinfonia concertante, de erg vroege
vorm van wat we nu de klassieke sympho-
niet noemen, die zich meestal kenmerkt door
een vaak speelse dialoog tussen verschil
lende solo-instrumenten als ene en (klein)
orkest als andere partij, is het soort klas
sieke ontspanningsmuziek dat als we
enige waarde aan verkoopcijfers mogen
hechten vandaag de dag sterk aan
spreekt. Decca heeft twee pure voorbeel
den van deze muziekvorm op de plaat ge
registreerd, aangevuld met twee kleine
.symphonieën die al een stapje dichter bij
het klassieke beeld komen. De namen: Jo-
hann Christian Bach en Antonio Salieri,
de werken: van Bach de Sinfonia Concer
tante in C en de Symphonle in E flat en
van Salieri het Concerto in C en de Sym
phonle in D (de Venetiaanse).
Johann Christian, de jongste maar in
musicis lang niet oninteressantste zoon
van Johann Sebastian Bach, heeft zich
mét Salieri als weinigen de speelse toon
van de concertante eigen gemaakt. Deze
.roomse' Bach klinkt aanzienlijk minder
Duits dan zijn vader, broers en vele van
zijn vrienden. Er zit iets meer in van Italië
en nog duidelijker van Engeland,
waar hij het tot grote bekendheid heeft
gebracht. Zij Sinfonia Concertante in C-
groot voor fluit, hobo, viool, cello en or
kest weet wel bijzonder raak de toon van
de dialoog te treffen. Ze eist dan ook een
sterk beweeglijk orkest. De uitvoering op
deze Deccaplaat confronteert ons met een
orkest dat wat dik klinkt, te dik naar
ons gevoelen voor een dergelijke ultra-lichte
compositie. Het is allemaal wel prachtig
gaaf, zonder enige twijfel. Dat mag men ook
verwachten van een ensemble als Richard
Bonynges English Chamber Orchestra, dat
ook voor een warme nog net niet su
perieure uitvoering van de drie andere wer
ken zorgde. Dat geldt met name voor Bachs
Symphonie in E flat, die enorm rijk van
orkest is en waarin vooral het sonate-ach-
tige tempo di menuetto (slotbeweging)
van juweelwaarde is.
Bonynge doet ook Salieri alle recht. Het
is trouwens zonder meer een goede gedach
te Bach J. C. en Salieri een gezamenlijke
behandeling te geven. In de geest wijken
ze al erg weinig af, al komt de Italiaan in
Salieri wel heel duidelijk naar boven als
hij zich opmaakt voor de cadenza. Het is
bovendien .een daad van eenvoudige recht
vaardigheid' (Kloos ontsnapt ons zelfs hier
niet) Salieri, de schaduwcomponist met een
zo goede uitvoering als deze van Bonynge
en Decca naar voren te halen. Hij heeft
Beethoven en Schubert tenslotte in zijn
klas gehad en dat heeft lange tijd teveel
schaduw voor de meester opgeleverd. Deze
voortreffelijke plaat neemt daar veel van
weg. (SXL 6397-stereo) O.
ZATERDAGKRANT
WOLFGANG GöNNENWEIN
Meit groot en toenemend respect hebben we er de
afgelopen dagen geluisterd naar de pas ver
schenen versie van Bachs Johannes - Passion onder
leiding van Wolfgang Gönnenwein. Deze dirigent
heeft al eerder de aandacht getrokken door een
voortreffelijke registratie van de Matthëus- Passion:
er was derhalve reden om hoge verwachtingen te
koesteren van deze nieuwe uitvoering. Zij zijn in
vervulling gegaan, zelfs meer dan dat. Gönnenwein
heeft met het Süddeutsche Madrigalchor en het or
kest Consortium Musicum een indrukwekkende ver
tolking van Bachs Johannes - Passie vastgelegd.
Bi het bijgevoegde album wordt meegedeeld, dat
Gönnenwein er niet naar heeft gestreeft om een uit
voering tot stand te brengen, zoals die in 1732 door
Bach zelf is gerealiseerd, maar om een Interpretatie
van het werk te geven, die passend is voor het jaar
1970. Een nogal vage aanduiding, die weliswaar
als uitgangspunt kan dienen voor een verantwoorde
vertolking, maar evengoed een dekmantel kan zijn
voor allerlei onverantwoorde uitvoeringspraktijken,
zoals bijvoorbeeld de negentiende eeuw ze legio ken
de. Gelukkig is dat laatste niet het geval: Gönnen
wein moge dan geen Bach - dogmaticus zijn, hij
legt zich toch strenge beperkingen op, beperkingen
die hij duidelijk ontleent aan de ontstaansgeschie
denis van het werk.
Een voorbeeld: zijn koor is betrekkelijk klein, een
veertigtal stemmen. Daarmee is tegelijkertijd de
orkestrale bezetting althans wat omvang be
treft bepaald, alsmede het totale klankbeeld. Bij
voorbaat zijn daardoor allerlei overdreven roman
tische accenten uitgesloten, het geheel speelt zich
binnen de beperkte mogelijkheden van een klein
koor af. Maar juist die mogelijkheden heeft Gön-
newein op een magnifieke wijze benut, waardoor een
geheel eigen interpretatie ontstond, een interpretatie
die een eigen licht werpt op het karakter van de
Johannes - Passie.
Men kent de theorieën daarover: dit werk zou fel
ler en veel geladener zijn dan de door menigeen
hoger aangeslagen Matthaus - Passion, de turbae -
koren waren daarvan voorbeelden, zo kan men in al
lerlei handboeken over de beide passies lezen. Gön
nenwein toont met zijn vertolking aan hoe relatief
dit soort opvattingen is: zijn uitvoering toont 't werk
vooral als een intiem en directer - aansprekend pas
sieverhaal dan de Matthaus - Passion. In dat laatste
werk gaat Bach tot aan de grenzen van het mu
zikaal mogelijke, vooral in expressieve zin, in de
Johannes - Passion echter Gönnenweins vertol
king maakt dat duidelijk sluit hij vooral aan op
zijn cantatenwerk: het is meer kerkmuziek en min
der passiespel.
Enkele kenmerken van deze uitvoering willen we
nog nader noemen. In de eerste plaats de soepele
koortechniek, waardoor het partituurbeeld helder
is gerealiseerd en allerlei detail - accenten mogelijk
blijken. Voorts de uitmuntende instrumentale bezet
ting en niet te vergeten de vocale solisten. Van hen
in het bijzonder de tenor Theo Altmeyer, die een
prachtige Evangelistenpartij zingt. De sopraanaria's
worden gezongen door Eily Ameling, wier medewer
king tegenwoordig aan dergelijke klasse - opnamta
haast onvermijdelijk is. Het is ons overigens ni«
helemaal duidelijk waarom wel allerlei biografisch»
gegevens worden verstrekt in het bijgevoegde
bum over de vocalisten en niet over de instrumen
tale solisten: hun werk is van dezelfde orde, r
hadden een gelijkwaardige vermelding verdieni
Tenslotte moet met waardering gewag worden ge.
maakt van de technische kwaliteiten dezer registra
tie: er is alle zorg aan besteed. We nemen aan da;
het werk in fragmenten is opgenomen, maar he;
opvallende is dat later bij de montage de pauze»
tussen de diverse onderdelen aan de gang van het
werk zijn aangepast: aldus wordt rekening gehou
den met de luisteraar en tevens gesuggereerd also!
de opname ,aus einem Gusz' op de band is gezet
De platen zijn opgeborgen in een cassette, er is ey
album bijgevoegd met de volledige tekst en
een verantwoorde musicologische inleiding in het
Duits van Alfred Dürr. Daarin zijn de resultaten
van de nieuwste Bach - onderzoekingen ondet
meer over het ontstaan van de Johannes - Passion -
verwerkt. De Franstalige lezers kunnen gebruik
maken van een inleiding door Philippine Andrlot,
die echter kennelijk niet beschikte over dezelfd»
recente gegevens. (EMI C 065 - 28951/3 - 3 platen),
ANDERE OPNAMEN
Nog enkele andere opnamen voor Passie en Pasen.
EMI heeft een uittreksel op de markt gebracht u:;
de Matthaus - Passion van het Süddeutse Madrigal
chor onder leiding van Wolfgang Gönnenwein: dt
drie grote koren (opening en slotkoor van het
eerste deel, alsmede het slotkoor van het tweed»
deel plus alle koralen). Dezelfde hoge kwaliteit aU
de hierboven besproken Johannes - Passion, maar
naar ons gevoel is de keus niet erg gelukkig. WJ
nog iets van de structuur van het werk herken
baar zijn, dan dienen ook recitatieven en aria's t»
worden opgenomen. Wie ecliter alleen naar de ko
ralen wil luisteren heeft uiteraard aan deze
genoeg (EMI C 047 - 28552).
Harmonla Mundï heeft een plaat uitgebracht
Byzantijnse kerkmuziek voor de lijdenstijd en dt
paasdienst. Het betreft hier gezangen uit de oud-
Slavische liturgie, gezongen door Benedictijner mon
niken van Chevetogrie onder leiding van Dom
Grégoire Bainbridge. In de toelichting op de
wordt er op gewezen, dat de Byzantijnse kerkmuziek
zich in de loop der eeuwen nogal heeft gewijzigd: ,uit
de eenstemmigheid ontwikkelden zich polyfait
vormen', zo wordt gezegd. Dat is nu juist de vraag;
deze plaat maakt nog weer eens duidelQk, dat dt
polyfonie vrijwel geen invloed heeft gehad op den
muziek, in tegenstelling tot ontwikkelingen van
de kerkmuziek in het westen. De 'hier opgenomen
recitatieven zijn karakteristiek voor bewerkingen
uit de achttiende en negentiende eeuw, zij hebben
geen polyfone, maar een strikt - harmonische onder
bouw gekregen. Een naam als die van de com
ponist Bortniansky spreekt in dit opzicht boekdelen.
Voor diegenen echter, die van deze muziek in
dergelijke zétting houden, een zeer aantrekkelijkt
plaat: het koor van de Benediktijnen zingt voor
treffelijk, de paasliiturgie van de Byzantijnen kent
paaszangen, waarin de extase duidelijk herkenbaar in
(Harmonia Mundi 30 472 K)
IN 1894 SCHREEF Pierre Lou(js, Gentenaar d'originc en
vier en twintig jaar oud in Constantine, Noord-Afrika,
land van de sensuele liefde waarheen andere in Victoriaan
se regionen verstikkende coryfcën als Gide en Wilde ook
gaarne ter verademing vertoefden, het voorwoord .voor
,Les Chansons de Bilitis', een grote verzameling gedich
ten van een Griekse dichteres uit de zesde eeuw voor
Christus, verzen die evenwel uit zijn eigen pen waren ge
vloeid. In dat voorwoord schetst hij het leven van de
Griekse vrouw, wier vader een Helleen en wier moeder
een Phoenicïsche geweest was vanwajar haar Phoenici-
sche naam Bilitis. Deze levensschets heeft een pseudo-
wetcnschappelïjk tintje. Er worden namen van Duitse vor
sers in genoemd, Bergk bijvoorbeeld, die werkelijk bestaan
hebben, en die over de oud-Griekse literatuur gepubliceerd
hebben. Het geheel werd dus een mystificatie, gewenst
geacht mogelijk omdat de verzen zo onomwonden erotisch
zijn.
Men verwondert zich, als altijd en vooral over een
bange afstand, dat er mensen invlogen, vooral omdat
het slot van Bilits' levensbericht werkelijk al te
fraai is De Duitse vorser G. Heim had haar graf
tombe onbeschadigd teruggevonden op Cyprus. A)
haar gedichten, zo'n kleine tweehonderd stuks, ston
den daai in stenen platen gegrift, en Bilitis zelf lag
daar binnen een terracotta sarcofaag: .zoals een ver
erende hand haar vier en twintig eeuwen voordien
had neergevlijd. Aan pennen van Terracotta had men
reukflesjes opgehangen, en cén daarvan geurde nog
na al die tijd De spiegel vsn gepolijst zilver waarin
Bilitis zich bekeken had, de stift waarmee ze de
blauwe schmink op haar oogleden had gelegd, vond
men op hun plaats. Een klein beeldje van een naak
te Astarte, voor eeuwig een kostbare relikwie, be
schermde nog "net geraamte, dat met al haar gouden
sieraden was bedekt, en dat verder wit a.ls be
sneeuwde takken was, zo zacht en bros echter, dat
het tot stof uiteenviel op het ogenblik dat men het
voorzichtig aanraakte'
Was dat niet al te mooi
Pierre Lou ijs kwram er overigens, getuige een nog a
mysterieuze, in afschrift bewaard gebleven brief
aan een onbekende, voor uit dat hij niet alleen de
zangen van Bilitis zelf had geschreven had, maar
ook dat hij van oude Griekse schrijvers, zoals onder
andere verzjameld door Bergk in zijn Poetae lyrici
graeci, bijvoorbeeld het grappige aftelrijmpje (of
v/at het geweest mag zijn) over de schildpad wiens
kind door witte merries in de zee werd geworpen.
een heerlijk absurd dingetje, een en ander overgeno
men had, als hem dat zo schikte. Verder bekende hij
dat hij zijn Bilitis geformeerd had naar de dichte
res Darnophyle, Waarover Apollonius van Tyana ver
telt aan zijn vriend Damis (.Leven van Apollonius',
door Philostratua, boek 1, hfst. 30), een vrouw af
komstig uit Pamphilië, vriendin van Sappho, die al-
erlei hymnen tot Artemis dichtte, maar ook lief-
lesgedichten. Dat de mystificatie een poosje .lukte'
verd mogelijk nog in de hand gewerkt door het feit
lat Louïjs ril naam had gemaakt als vertaler van de
Iriekse dichter Meleagros
Hoe dan ook, ,Les Chansons de Bilitis' zijn een
beroemde dichtbundel geworden en gebleven, en
terecht. Het is onbegrijpelijk hoe een jongeman van
•óór in de twintig uit het fin de siècle eo geheel en al
:n de huid van een vrouw uit de zesde eeuw voor
Christus is kunnen kruipen om haar leven uit te
beelden vanaf haar jongemeisjes jaren en prilste
verlangens tot aan haar veertigste, toen ze, moe van
uefde, resigneerde. Laten we aannemen dat Pierre
Lou ijs veel van vrouwen afwist en veel van een
vrouw in zich had, en dat hij verder totaal doordron
gen was van de klassieke cultuur en dichtkunst,
dan nog! Want deze poëzie Is veel meer dan een ra
zend knappe pastiche, het is échte poëzie, en ze is
werkelijk veel meer echt .klassiek' dan ,fin de siècle',
al draagt ze daarvan uiteraard veel sporen.
In de bijna tweehonderd gedichten kan men dit
vrouwenlot duidelijk volgen. De schone Bilitis is
vanuit Pamphilië, wear ze haar jongemeisjesjaren
sleet, de herder Lykas liefkreeg en hem een doch
tertje baarde dat ze achterliet, vertrokken naar het
eiland Lesbos, waan- ze de grote dichteres Sappho
leerde kennen, die op Bilitis' leven en poëzie zo'n
zwaar stempel heeft gedrukt. Op Lesbos werd Bili
tis ingewijd in de vrouwenliefde. Ze raakte er hevig
verliefd op een meisje, nauwelijks jonger dan zij
zelf, Mnasidika, waarmee ze vele jaren samenleefde
en tot wie zij haar schoonste verzen richtte. Toen
Mnasidika haar verliet voor een ander, werd haar het
verblijf op Lesbos ondraaglijk en we vinden Bilitis
terug op Cyprus waar ze als dienaresse van Astarte
en als courtisane tot haar veertigste heeft gewoond.
Daarna verliest men haar uit het oog.
Al deze fasen van het vrouwenleven zijn met een
enorm groot inlevingsvermogen uitgebeeld in ver
zen, die zoals we reeds zeiden, werkelijk poëzie zijn.
en geen vrijblijvende grapjes. Vele verzen zijn sterk
erotisch geladen, vooral in de .geheime zangen', die
de censor er tot nu toe meestal heeft afgeknipt, en
die meer erotisch uitgewerkte varianten van som
mige andere verzen zijn zelden overigens bétere
varianten, want Louijs liet Bilitis nooit een blad voor
haar mond nemen.
Ernst van Altena heeft de .Zangen van Bilitis' in
tegraal in het Nederlands overgebracht. En nu
zitten wc. als recensent, want hoewei hij vele ver
zen zeer fraai en geraffineerd vertaald heeft, heb
ben we toch nog al wat kritiek.
Toen we daarnet dat stukje uit Louijs' inleiding aan
haalden, vertaalden we het zelf maar, omdat Van
Altena het onbruikbaar had gemaakt. Hij had name
lijk, toen de sarcofaag openging de reukflesjes op
laten hangen ,aan haar terracotta enkels', waarom,
wel, omdat er in het Frans .chevilles' staat, een
woord met veel meer betekenissen dan .enkels', wat
hier volkomen onzinnig is.
Em zo lopen de fouten die Van Altena maakt (en we
hebben echt niet alle verzen gecontroleerd) vanaf
de meest elementaire tot de meer subtiele misbe
grippen. Voegt hij iets van eigen vinding toe. dan
is het niet alleen, zoals van zelf spreekt, overbodig,
maar meestal onzinnig. Met de Griekse namen en
Degrippen ligt hij telkens overhoop. Het zijn lelijke
beschuldigingen jegens 'n zo gerenommeerd vertaler,
maar we zullen het illustreren.
Pertinente fouten: .Elles promenaient leurs doigts
sur l'eau et tirient de la vaste invisible les néunfars
longue tige' wordt: ,Hun vingers wandelden op
't wateroppervlak en trokken uit de onzichtb're vaas
de waterleliën met lange, stelen'. Het moet zijn: uit
de onzichtbare modder. Het gedicht op pag. 46, De
Bikkelwedstrijd, waarin twee meisjes bikkelen om
het bezi-. van een minnaar, begint: .Comme nous
l'almions toutes les deux, nous l'avons joué aux osse-
lets', wat betekent: .Omdat we all et wee van hem
hielden, speelden we om hem met bikkels'. Van Alte
na vertaalt, volkomen foutief: .Omdat we allebei dat
spel beminden, speelden wij het bikkelspel'.
Dwaasheden: In ,Les Bijoux' bezingt ïiilitis hatrr
sieraden, onder anderen ,Mes seins sont culrassés de
deux peotoraux d'or'. Dat zijn pectoralen, brede
platte hangers zoais de Griekse en Oosterse vrou
wen die voor de borst droegen. Van Altena: .Mijn
borsten zijn gepantserd met gouden borstbokalen'.
Nog afgezien van het lelijke woord, wat heeft hij
hier voor zijn geestesoog gezien? Een soort buste
houder van goud? In .Vollupté', strofe twee, fladde
ren vier geparfumeerde .colonibes captives' met nauw
hoorbare vleugelslag boven de vriendinnen om hem
te besprenkelen met geur. Van Altena maakt er .ge
kortwiekte duiven' van. We willen die graag eens
geluidloos horen fladderen, de stumpers komen hoog
stens in een schuinse stuntvlucht en met veel la
waai ei n klein eindje. Kortom: het hele lieflijke beeld
wordt belachelijk. Het prachtige gedicht .Les Re-
mords' wordt de nek omgedraaid door ,1a terre fou-
lée' te vertalen door ,de omgewoelde aarde'. Daar
hebben even twee gelieven op gelegen en er heeft
dan nog al wat plaats gehad, denkt men zo. In een
loflied op haar borsten zegt Bilitis: .Jadls, vous
étiez glacés comme d'insensibles marbres. Depuis que
vous fiéchisscz je vous chéris davantage'. Van Altena
vertaalt .fiéchir' door .slapper worden' in een lof
lied nog wed!
Sardes, hoofdstad van Lydië, de stad van Croesus,
wordt obstinajat met Sardinië vertaald, het hele boek
door. Eigennamen en namen van steden, eilanden,
Kledingstukken, worden op de vreemdste manieren
vervormd of verlatijnst (bijvoorbeeld voor peplos
steeds peplum), waarom?
Helemaöl er uit lagen we toen we ,Lcs Ménades"
(De Bacchanten) lazen, .Toutes, sous la bas.'firis et
les couronnes de pampre .couraient...' vertaald als:
Onder de sennabomen en de kronen van de wilde
wingerd, renden, etc. Een poosje nadenken, en we
waren er: Van Altena heeft .hassaris' doodgewoon
verward met .bakkaris'. .Bassaris' is een dierenhui
den tunica, zoals de bacchanten die omsloegen. .Bak
karis' is een plant die nog al eens bij Grieken en
Romeinen genoemd wordt, een reukwerk, waar
schijnlijk mansoor, een klein kruipend plantje met
felgroene blaadjes en sterke geur, mogelijk valeriaan,
de geleerden zijn het er niet helemaal over eens
Het mogen van ons ook sennabomen zijn. Mitar we
wilden liever die bacchanten toch in dierenvellen en
met kransen wijnloof op het hoofd...
.Oïnanthe' letterlijk wijn-bloem, is geen zalf;
.byssos' geen Egyptisch linnen, de .mèclie' van een
antieke olielamp geen .kousje' al stammen deze ver
zen uit de tijd van gaslicht en petroleumlampen.
.Ordure' is in .Mydsourta' niet .vuilpoes', doch laten
we ophouden. Nog slechts één voorbeeld van de
'outieve .toevoegingen'.
In .Au dieu de bois' leest men .O, Vénérable Priapw'
.gardien des vergers'. Van Altena, waarschijnlijk
misleid door Priapos' voornaamste attribuut, een
buitenformaat roede, vertaalt en breidt uit: .Behoe
der \tan de gaarden en de roeden'. Helaas is roede in
het Frans .verge', zonder r!
We hopen, dat dit boek herdrukt zal moeten wor
den, zeker. Maar even vurig hopen we dat Van Alte
na dan al die fouten en gekke dingen er uit zn'
halen, want ook a.1 hebben we bewondering voor dc
vaart die er door deze vermalingen gaat en voor de
vele mooie vondsten, de genoemde zaken en tallow
andere hebben het genot van onze lectuur vaak aar
dig bedorven. Als voorbeeld Bilitis' laatste zang op
eer. na. als ze over haar hoogtepunt heen is:
REGEN IN DE OCHTEND
De nacht wijkt weg. Stenen r irwijderen zich. De
laatste courtisanes zijn met minnaar naar hun hui»
gegaan. En ik sta in de ochtendregen en schrijf hier
deze vereen in het zand.
Vol zijn de bladeren van schitterend water. Over de
paden stromen beekjes die de aarde en de dode bla
deren met zich voeren. En drup na druppel prikt de
regen zijn gaatjes in mijn zang.
Oh! Wat ben ik hier eenzaam en verdrietig! De al
lerjongsten kijken niet naar mij: de alleroudst en
zijn mij al vergeten. ,t Is goed. Zij en de kinderen
van hun kinderen zullen wel mijn verzen kennen. j
Dat kunnen Glykera. Myrtale en Thais niet zeggen
op de dag dat hun nu mooie wangen ingevallen zijn. i
Degenen die na mij zullen beminnen, zullen samen
mijn strofen zingen.
Pierre Louijs. .Zangen van Bilitis', vertaald door ErnM
van Altena. Bert Bakker/Daamen, Den Haag.