van geyt tine aafjes BACH ÜC), SALIERI EN DE CONCER TANTE MUZIEK VOOR PASSIE EN PASEN Pierre Louys, Zangen wan Bilitis' vertaald, en hoe! 26 provinciale zeeuwse courant 21 MAART 1970 Tot 25 maart exposeert Tine Aafjes-Wesseling in galerie .Boek handel van Geyt' te Hulst gouaches, die hoewel afkomstig van alle mogelijke kusten en streken bepaald niet de boeiende as pecten laten zien die men van een befaamd reizigster zou ver wachten. Het werk van Tine Aafjes valt zeer algemeen overigens gemak kelijk te brengen onder de term en het begrip .primitivisme', zij het een primitivisme met een onaardig luch- je. We hebben bepaald niets tegen de primitieven, als hun werk maar enig doorzicht geeft. We moeten er ach ter kunnen kijken en dan niet tot de ontdekking komen dat er veel hol gespeel bij komt kijken. Tine Aafjes speelt met het primitie ve. Het resultaat is een soort onno zele gekunsteldheid en beslist naar, want onecht een maniëris tische stj'lering van zaken, die naar hun aard geen ontwikkelde stylering verdragen. Het lijkt ons geheel we zensvreemd aan wat we onder .pri mitivisme' mogen verstaan. Die ontwikkelingsgang wordt goed duidelijk als men het oudere naast het nieuwere werk zet: er komt hoe langer hoe meer overzicht, er wordt meer en meer aan de stijl gefrutseld en de accenten worden vetter. Daarbij groeit ook de aandacht voor het detail en dat wil echt wel eens voor aardige vierkante centimeters zorgen. Voor het .grote overige' groeit echter niets anders dan de el lende. De brede streek die het gouache af en toe nog haalde (bijv. nr 32) wordt afgekapt. Over blijven de hokjes, kleine kleurige en uiterst houterige mensjes; nergens is nog een spoor van wat de weidse titels doen vermoeden. Tine Aafjes heeft beslist wel aardi ge dingen in haar werk gelegd maar lang niet de dingen die ons aan een aangenamer totaalindruk helpen. Zo heeft ze af en toe zeer aardig met kleuren gewerkt en krijgt bijvoor beeld een boeiende ritmiek in het gebruik van de verschillende groenen. Ze kan ook een aardige sfeer maken, een goede tekening daarvan, soms charmant, soms en dan is het be slist wel echt ontroerend in alle eenvoud, (men bekijke nr 31 Paulus' vlucht uit Damascus). Ook op de compositie weet ze aardig werk te tonen. ,Op weg naar de bron' is daar met de beslist aardige rood-geel ver deling rond het middelpunt een mooi voorbeeld van. Voor het overgrote deel missen we echter alle aansluiting omdat we de goede doorkijk missen. We zien leeg gespeel en als dat de bedoeling was. zijn we toch niet gelukkig. We hadden ons het werk van Tine Aafjes zonder moeite groot wind- doorstoven en zonovergoten kunnen voorstellen. Het ruikt echter naar de torenkamer, een gerestaureerde nog wel. De sinfonia concertante, de erg vroege vorm van wat we nu de klassieke sympho- niet noemen, die zich meestal kenmerkt door een vaak speelse dialoog tussen verschil lende solo-instrumenten als ene en (klein) orkest als andere partij, is het soort klas sieke ontspanningsmuziek dat als we enige waarde aan verkoopcijfers mogen hechten vandaag de dag sterk aan spreekt. Decca heeft twee pure voorbeel den van deze muziekvorm op de plaat ge registreerd, aangevuld met twee kleine .symphonieën die al een stapje dichter bij het klassieke beeld komen. De namen: Jo- hann Christian Bach en Antonio Salieri, de werken: van Bach de Sinfonia Concer tante in C en de Symphonle in E flat en van Salieri het Concerto in C en de Sym phonle in D (de Venetiaanse). Johann Christian, de jongste maar in musicis lang niet oninteressantste zoon van Johann Sebastian Bach, heeft zich mét Salieri als weinigen de speelse toon van de concertante eigen gemaakt. Deze .roomse' Bach klinkt aanzienlijk minder Duits dan zijn vader, broers en vele van zijn vrienden. Er zit iets meer in van Italië en nog duidelijker van Engeland, waar hij het tot grote bekendheid heeft gebracht. Zij Sinfonia Concertante in C- groot voor fluit, hobo, viool, cello en or kest weet wel bijzonder raak de toon van de dialoog te treffen. Ze eist dan ook een sterk beweeglijk orkest. De uitvoering op deze Deccaplaat confronteert ons met een orkest dat wat dik klinkt, te dik naar ons gevoelen voor een dergelijke ultra-lichte compositie. Het is allemaal wel prachtig gaaf, zonder enige twijfel. Dat mag men ook verwachten van een ensemble als Richard Bonynges English Chamber Orchestra, dat ook voor een warme nog net niet su perieure uitvoering van de drie andere wer ken zorgde. Dat geldt met name voor Bachs Symphonie in E flat, die enorm rijk van orkest is en waarin vooral het sonate-ach- tige tempo di menuetto (slotbeweging) van juweelwaarde is. Bonynge doet ook Salieri alle recht. Het is trouwens zonder meer een goede gedach te Bach J. C. en Salieri een gezamenlijke behandeling te geven. In de geest wijken ze al erg weinig af, al komt de Italiaan in Salieri wel heel duidelijk naar boven als hij zich opmaakt voor de cadenza. Het is bovendien .een daad van eenvoudige recht vaardigheid' (Kloos ontsnapt ons zelfs hier niet) Salieri, de schaduwcomponist met een zo goede uitvoering als deze van Bonynge en Decca naar voren te halen. Hij heeft Beethoven en Schubert tenslotte in zijn klas gehad en dat heeft lange tijd teveel schaduw voor de meester opgeleverd. Deze voortreffelijke plaat neemt daar veel van weg. (SXL 6397-stereo) O. ZATERDAGKRANT WOLFGANG GöNNENWEIN Meit groot en toenemend respect hebben we er de afgelopen dagen geluisterd naar de pas ver schenen versie van Bachs Johannes - Passion onder leiding van Wolfgang Gönnenwein. Deze dirigent heeft al eerder de aandacht getrokken door een voortreffelijke registratie van de Matthëus- Passion: er was derhalve reden om hoge verwachtingen te koesteren van deze nieuwe uitvoering. Zij zijn in vervulling gegaan, zelfs meer dan dat. Gönnenwein heeft met het Süddeutsche Madrigalchor en het or kest Consortium Musicum een indrukwekkende ver tolking van Bachs Johannes - Passie vastgelegd. Bi het bijgevoegde album wordt meegedeeld, dat Gönnenwein er niet naar heeft gestreeft om een uit voering tot stand te brengen, zoals die in 1732 door Bach zelf is gerealiseerd, maar om een Interpretatie van het werk te geven, die passend is voor het jaar 1970. Een nogal vage aanduiding, die weliswaar als uitgangspunt kan dienen voor een verantwoorde vertolking, maar evengoed een dekmantel kan zijn voor allerlei onverantwoorde uitvoeringspraktijken, zoals bijvoorbeeld de negentiende eeuw ze legio ken de. Gelukkig is dat laatste niet het geval: Gönnen wein moge dan geen Bach - dogmaticus zijn, hij legt zich toch strenge beperkingen op, beperkingen die hij duidelijk ontleent aan de ontstaansgeschie denis van het werk. Een voorbeeld: zijn koor is betrekkelijk klein, een veertigtal stemmen. Daarmee is tegelijkertijd de orkestrale bezetting althans wat omvang be treft bepaald, alsmede het totale klankbeeld. Bij voorbaat zijn daardoor allerlei overdreven roman tische accenten uitgesloten, het geheel speelt zich binnen de beperkte mogelijkheden van een klein koor af. Maar juist die mogelijkheden heeft Gön- newein op een magnifieke wijze benut, waardoor een geheel eigen interpretatie ontstond, een interpretatie die een eigen licht werpt op het karakter van de Johannes - Passie. Men kent de theorieën daarover: dit werk zou fel ler en veel geladener zijn dan de door menigeen hoger aangeslagen Matthaus - Passion, de turbae - koren waren daarvan voorbeelden, zo kan men in al lerlei handboeken over de beide passies lezen. Gön nenwein toont met zijn vertolking aan hoe relatief dit soort opvattingen is: zijn uitvoering toont 't werk vooral als een intiem en directer - aansprekend pas sieverhaal dan de Matthaus - Passion. In dat laatste werk gaat Bach tot aan de grenzen van het mu zikaal mogelijke, vooral in expressieve zin, in de Johannes - Passion echter Gönnenweins vertol king maakt dat duidelijk sluit hij vooral aan op zijn cantatenwerk: het is meer kerkmuziek en min der passiespel. Enkele kenmerken van deze uitvoering willen we nog nader noemen. In de eerste plaats de soepele koortechniek, waardoor het partituurbeeld helder is gerealiseerd en allerlei detail - accenten mogelijk blijken. Voorts de uitmuntende instrumentale bezet ting en niet te vergeten de vocale solisten. Van hen in het bijzonder de tenor Theo Altmeyer, die een prachtige Evangelistenpartij zingt. De sopraanaria's worden gezongen door Eily Ameling, wier medewer king tegenwoordig aan dergelijke klasse - opnamta haast onvermijdelijk is. Het is ons overigens ni« helemaal duidelijk waarom wel allerlei biografisch» gegevens worden verstrekt in het bijgevoegde bum over de vocalisten en niet over de instrumen tale solisten: hun werk is van dezelfde orde, r hadden een gelijkwaardige vermelding verdieni Tenslotte moet met waardering gewag worden ge. maakt van de technische kwaliteiten dezer registra tie: er is alle zorg aan besteed. We nemen aan da; het werk in fragmenten is opgenomen, maar he; opvallende is dat later bij de montage de pauze» tussen de diverse onderdelen aan de gang van het werk zijn aangepast: aldus wordt rekening gehou den met de luisteraar en tevens gesuggereerd also! de opname ,aus einem Gusz' op de band is gezet De platen zijn opgeborgen in een cassette, er is ey album bijgevoegd met de volledige tekst en een verantwoorde musicologische inleiding in het Duits van Alfred Dürr. Daarin zijn de resultaten van de nieuwste Bach - onderzoekingen ondet meer over het ontstaan van de Johannes - Passion - verwerkt. De Franstalige lezers kunnen gebruik maken van een inleiding door Philippine Andrlot, die echter kennelijk niet beschikte over dezelfd» recente gegevens. (EMI C 065 - 28951/3 - 3 platen), ANDERE OPNAMEN Nog enkele andere opnamen voor Passie en Pasen. EMI heeft een uittreksel op de markt gebracht u:; de Matthaus - Passion van het Süddeutse Madrigal chor onder leiding van Wolfgang Gönnenwein: dt drie grote koren (opening en slotkoor van het eerste deel, alsmede het slotkoor van het tweed» deel plus alle koralen). Dezelfde hoge kwaliteit aU de hierboven besproken Johannes - Passion, maar naar ons gevoel is de keus niet erg gelukkig. WJ nog iets van de structuur van het werk herken baar zijn, dan dienen ook recitatieven en aria's t» worden opgenomen. Wie ecliter alleen naar de ko ralen wil luisteren heeft uiteraard aan deze genoeg (EMI C 047 - 28552). Harmonla Mundï heeft een plaat uitgebracht Byzantijnse kerkmuziek voor de lijdenstijd en dt paasdienst. Het betreft hier gezangen uit de oud- Slavische liturgie, gezongen door Benedictijner mon niken van Chevetogrie onder leiding van Dom Grégoire Bainbridge. In de toelichting op de wordt er op gewezen, dat de Byzantijnse kerkmuziek zich in de loop der eeuwen nogal heeft gewijzigd: ,uit de eenstemmigheid ontwikkelden zich polyfait vormen', zo wordt gezegd. Dat is nu juist de vraag; deze plaat maakt nog weer eens duidelQk, dat dt polyfonie vrijwel geen invloed heeft gehad op den muziek, in tegenstelling tot ontwikkelingen van de kerkmuziek in het westen. De 'hier opgenomen recitatieven zijn karakteristiek voor bewerkingen uit de achttiende en negentiende eeuw, zij hebben geen polyfone, maar een strikt - harmonische onder bouw gekregen. Een naam als die van de com ponist Bortniansky spreekt in dit opzicht boekdelen. Voor diegenen echter, die van deze muziek in dergelijke zétting houden, een zeer aantrekkelijkt plaat: het koor van de Benediktijnen zingt voor treffelijk, de paasliiturgie van de Byzantijnen kent paaszangen, waarin de extase duidelijk herkenbaar in (Harmonia Mundi 30 472 K) IN 1894 SCHREEF Pierre Lou(js, Gentenaar d'originc en vier en twintig jaar oud in Constantine, Noord-Afrika, land van de sensuele liefde waarheen andere in Victoriaan se regionen verstikkende coryfcën als Gide en Wilde ook gaarne ter verademing vertoefden, het voorwoord .voor ,Les Chansons de Bilitis', een grote verzameling gedich ten van een Griekse dichteres uit de zesde eeuw voor Christus, verzen die evenwel uit zijn eigen pen waren ge vloeid. In dat voorwoord schetst hij het leven van de Griekse vrouw, wier vader een Helleen en wier moeder een Phoenicïsche geweest was vanwajar haar Phoenici- sche naam Bilitis. Deze levensschets heeft een pseudo- wetcnschappelïjk tintje. Er worden namen van Duitse vor sers in genoemd, Bergk bijvoorbeeld, die werkelijk bestaan hebben, en die over de oud-Griekse literatuur gepubliceerd hebben. Het geheel werd dus een mystificatie, gewenst geacht mogelijk omdat de verzen zo onomwonden erotisch zijn. Men verwondert zich, als altijd en vooral over een bange afstand, dat er mensen invlogen, vooral omdat het slot van Bilits' levensbericht werkelijk al te fraai is De Duitse vorser G. Heim had haar graf tombe onbeschadigd teruggevonden op Cyprus. A) haar gedichten, zo'n kleine tweehonderd stuks, ston den daai in stenen platen gegrift, en Bilitis zelf lag daar binnen een terracotta sarcofaag: .zoals een ver erende hand haar vier en twintig eeuwen voordien had neergevlijd. Aan pennen van Terracotta had men reukflesjes opgehangen, en cén daarvan geurde nog na al die tijd De spiegel vsn gepolijst zilver waarin Bilitis zich bekeken had, de stift waarmee ze de blauwe schmink op haar oogleden had gelegd, vond men op hun plaats. Een klein beeldje van een naak te Astarte, voor eeuwig een kostbare relikwie, be schermde nog "net geraamte, dat met al haar gouden sieraden was bedekt, en dat verder wit a.ls be sneeuwde takken was, zo zacht en bros echter, dat het tot stof uiteenviel op het ogenblik dat men het voorzichtig aanraakte' Was dat niet al te mooi Pierre Lou ijs kwram er overigens, getuige een nog a mysterieuze, in afschrift bewaard gebleven brief aan een onbekende, voor uit dat hij niet alleen de zangen van Bilitis zelf had geschreven had, maar ook dat hij van oude Griekse schrijvers, zoals onder andere verzjameld door Bergk in zijn Poetae lyrici graeci, bijvoorbeeld het grappige aftelrijmpje (of v/at het geweest mag zijn) over de schildpad wiens kind door witte merries in de zee werd geworpen. een heerlijk absurd dingetje, een en ander overgeno men had, als hem dat zo schikte. Verder bekende hij dat hij zijn Bilitis geformeerd had naar de dichte res Darnophyle, Waarover Apollonius van Tyana ver telt aan zijn vriend Damis (.Leven van Apollonius', door Philostratua, boek 1, hfst. 30), een vrouw af komstig uit Pamphilië, vriendin van Sappho, die al- erlei hymnen tot Artemis dichtte, maar ook lief- lesgedichten. Dat de mystificatie een poosje .lukte' verd mogelijk nog in de hand gewerkt door het feit lat Louïjs ril naam had gemaakt als vertaler van de Iriekse dichter Meleagros Hoe dan ook, ,Les Chansons de Bilitis' zijn een beroemde dichtbundel geworden en gebleven, en terecht. Het is onbegrijpelijk hoe een jongeman van •óór in de twintig uit het fin de siècle eo geheel en al :n de huid van een vrouw uit de zesde eeuw voor Christus is kunnen kruipen om haar leven uit te beelden vanaf haar jongemeisjes jaren en prilste verlangens tot aan haar veertigste, toen ze, moe van uefde, resigneerde. Laten we aannemen dat Pierre Lou ijs veel van vrouwen afwist en veel van een vrouw in zich had, en dat hij verder totaal doordron gen was van de klassieke cultuur en dichtkunst, dan nog! Want deze poëzie Is veel meer dan een ra zend knappe pastiche, het is échte poëzie, en ze is werkelijk veel meer echt .klassiek' dan ,fin de siècle', al draagt ze daarvan uiteraard veel sporen. In de bijna tweehonderd gedichten kan men dit vrouwenlot duidelijk volgen. De schone Bilitis is vanuit Pamphilië, wear ze haar jongemeisjesjaren sleet, de herder Lykas liefkreeg en hem een doch tertje baarde dat ze achterliet, vertrokken naar het eiland Lesbos, waan- ze de grote dichteres Sappho leerde kennen, die op Bilitis' leven en poëzie zo'n zwaar stempel heeft gedrukt. Op Lesbos werd Bili tis ingewijd in de vrouwenliefde. Ze raakte er hevig verliefd op een meisje, nauwelijks jonger dan zij zelf, Mnasidika, waarmee ze vele jaren samenleefde en tot wie zij haar schoonste verzen richtte. Toen Mnasidika haar verliet voor een ander, werd haar het verblijf op Lesbos ondraaglijk en we vinden Bilitis terug op Cyprus waar ze als dienaresse van Astarte en als courtisane tot haar veertigste heeft gewoond. Daarna verliest men haar uit het oog. Al deze fasen van het vrouwenleven zijn met een enorm groot inlevingsvermogen uitgebeeld in ver zen, die zoals we reeds zeiden, werkelijk poëzie zijn. en geen vrijblijvende grapjes. Vele verzen zijn sterk erotisch geladen, vooral in de .geheime zangen', die de censor er tot nu toe meestal heeft afgeknipt, en die meer erotisch uitgewerkte varianten van som mige andere verzen zijn zelden overigens bétere varianten, want Louijs liet Bilitis nooit een blad voor haar mond nemen. Ernst van Altena heeft de .Zangen van Bilitis' in tegraal in het Nederlands overgebracht. En nu zitten wc. als recensent, want hoewei hij vele ver zen zeer fraai en geraffineerd vertaald heeft, heb ben we toch nog al wat kritiek. Toen we daarnet dat stukje uit Louijs' inleiding aan haalden, vertaalden we het zelf maar, omdat Van Altena het onbruikbaar had gemaakt. Hij had name lijk, toen de sarcofaag openging de reukflesjes op laten hangen ,aan haar terracotta enkels', waarom, wel, omdat er in het Frans .chevilles' staat, een woord met veel meer betekenissen dan .enkels', wat hier volkomen onzinnig is. Em zo lopen de fouten die Van Altena maakt (en we hebben echt niet alle verzen gecontroleerd) vanaf de meest elementaire tot de meer subtiele misbe grippen. Voegt hij iets van eigen vinding toe. dan is het niet alleen, zoals van zelf spreekt, overbodig, maar meestal onzinnig. Met de Griekse namen en Degrippen ligt hij telkens overhoop. Het zijn lelijke beschuldigingen jegens 'n zo gerenommeerd vertaler, maar we zullen het illustreren. Pertinente fouten: .Elles promenaient leurs doigts sur l'eau et tirient de la vaste invisible les néunfars longue tige' wordt: ,Hun vingers wandelden op 't wateroppervlak en trokken uit de onzichtb're vaas de waterleliën met lange, stelen'. Het moet zijn: uit de onzichtbare modder. Het gedicht op pag. 46, De Bikkelwedstrijd, waarin twee meisjes bikkelen om het bezi-. van een minnaar, begint: .Comme nous l'almions toutes les deux, nous l'avons joué aux osse- lets', wat betekent: .Omdat we all et wee van hem hielden, speelden we om hem met bikkels'. Van Alte na vertaalt, volkomen foutief: .Omdat we allebei dat spel beminden, speelden wij het bikkelspel'. Dwaasheden: In ,Les Bijoux' bezingt ïiilitis hatrr sieraden, onder anderen ,Mes seins sont culrassés de deux peotoraux d'or'. Dat zijn pectoralen, brede platte hangers zoais de Griekse en Oosterse vrou wen die voor de borst droegen. Van Altena: .Mijn borsten zijn gepantserd met gouden borstbokalen'. Nog afgezien van het lelijke woord, wat heeft hij hier voor zijn geestesoog gezien? Een soort buste houder van goud? In .Vollupté', strofe twee, fladde ren vier geparfumeerde .colonibes captives' met nauw hoorbare vleugelslag boven de vriendinnen om hem te besprenkelen met geur. Van Altena maakt er .ge kortwiekte duiven' van. We willen die graag eens geluidloos horen fladderen, de stumpers komen hoog stens in een schuinse stuntvlucht en met veel la waai ei n klein eindje. Kortom: het hele lieflijke beeld wordt belachelijk. Het prachtige gedicht .Les Re- mords' wordt de nek omgedraaid door ,1a terre fou- lée' te vertalen door ,de omgewoelde aarde'. Daar hebben even twee gelieven op gelegen en er heeft dan nog al wat plaats gehad, denkt men zo. In een loflied op haar borsten zegt Bilitis: .Jadls, vous étiez glacés comme d'insensibles marbres. Depuis que vous fiéchisscz je vous chéris davantage'. Van Altena vertaalt .fiéchir' door .slapper worden' in een lof lied nog wed! Sardes, hoofdstad van Lydië, de stad van Croesus, wordt obstinajat met Sardinië vertaald, het hele boek door. Eigennamen en namen van steden, eilanden, Kledingstukken, worden op de vreemdste manieren vervormd of verlatijnst (bijvoorbeeld voor peplos steeds peplum), waarom? Helemaöl er uit lagen we toen we ,Lcs Ménades" (De Bacchanten) lazen, .Toutes, sous la bas.'firis et les couronnes de pampre .couraient...' vertaald als: Onder de sennabomen en de kronen van de wilde wingerd, renden, etc. Een poosje nadenken, en we waren er: Van Altena heeft .hassaris' doodgewoon verward met .bakkaris'. .Bassaris' is een dierenhui den tunica, zoals de bacchanten die omsloegen. .Bak karis' is een plant die nog al eens bij Grieken en Romeinen genoemd wordt, een reukwerk, waar schijnlijk mansoor, een klein kruipend plantje met felgroene blaadjes en sterke geur, mogelijk valeriaan, de geleerden zijn het er niet helemaal over eens Het mogen van ons ook sennabomen zijn. Mitar we wilden liever die bacchanten toch in dierenvellen en met kransen wijnloof op het hoofd... .Oïnanthe' letterlijk wijn-bloem, is geen zalf; .byssos' geen Egyptisch linnen, de .mèclie' van een antieke olielamp geen .kousje' al stammen deze ver zen uit de tijd van gaslicht en petroleumlampen. .Ordure' is in .Mydsourta' niet .vuilpoes', doch laten we ophouden. Nog slechts één voorbeeld van de 'outieve .toevoegingen'. In .Au dieu de bois' leest men .O, Vénérable Priapw' .gardien des vergers'. Van Altena, waarschijnlijk misleid door Priapos' voornaamste attribuut, een buitenformaat roede, vertaalt en breidt uit: .Behoe der \tan de gaarden en de roeden'. Helaas is roede in het Frans .verge', zonder r! We hopen, dat dit boek herdrukt zal moeten wor den, zeker. Maar even vurig hopen we dat Van Alte na dan al die fouten en gekke dingen er uit zn' halen, want ook a.1 hebben we bewondering voor dc vaart die er door deze vermalingen gaat en voor de vele mooie vondsten, de genoemde zaken en tallow andere hebben het genot van onze lectuur vaak aar dig bedorven. Als voorbeeld Bilitis' laatste zang op eer. na. als ze over haar hoogtepunt heen is: REGEN IN DE OCHTEND De nacht wijkt weg. Stenen r irwijderen zich. De laatste courtisanes zijn met minnaar naar hun hui» gegaan. En ik sta in de ochtendregen en schrijf hier deze vereen in het zand. Vol zijn de bladeren van schitterend water. Over de paden stromen beekjes die de aarde en de dode bla deren met zich voeren. En drup na druppel prikt de regen zijn gaatjes in mijn zang. Oh! Wat ben ik hier eenzaam en verdrietig! De al lerjongsten kijken niet naar mij: de alleroudst en zijn mij al vergeten. ,t Is goed. Zij en de kinderen van hun kinderen zullen wel mijn verzen kennen. j Dat kunnen Glykera. Myrtale en Thais niet zeggen op de dag dat hun nu mooie wangen ingevallen zijn. i Degenen die na mij zullen beminnen, zullen samen mijn strofen zingen. Pierre Louijs. .Zangen van Bilitis', vertaald door ErnM van Altena. Bert Bakker/Daamen, Den Haag.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1970 | | pagina 26