vriendelijke vreemdeling'
,kom mij niet te na'
de schilder
terug
TELEURSTELLEND VERVOLG OP
ps*®winelalf
zeeuwse
courant
19
■■■III
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1969
MET ZIJN VORIGE ROMAN, ,Kom mij niet te na' was Adriaan van der Veen, wiens werk
altijd een vrij sterke autobiografische inslag heeft verraden, begonnen aan een soort gesti
leerde levensbeschrijving van zichzelf. Dit eerste deel had eerder het karakter van een sleu
telroman: allerlei bekende figuren, vooral van Nederlandse letterkundigen, hadden er een
schuilnaam in gekregen, al waren ze voor iedereen te herkennen. ,We vragen ons af, of Van
der Veen er mogelijk niet nog beter aan gedaan zou hebben, zijn levensgeschiedenis geheel
onverbloemd neer te schrijven' noteerden we naar aanleiding van dat boek, en we waren
ook echt nieuwsgierig naar de beloofde voortzetting ervan. Die is er nu, zonder schuilna
men, en er komt nog een derde boek ook, volgens de flap, waarin de thema's die hem in dit
autobiografische werk bezighouden definitief worden afgerond'. Maar, zoals zo vaak: ver
wachtingen worden teleurgesteld, Van der Veen heeft geen kans gezien, bij dit vervolg de
innerlijke spanning te bewaren; het is een vormeloos gebabbel geworden over onbeduiden
de mensen, banale erotiek en zoveelsterangs politiek, met als enige figuur die .onvergete
lijk' getekend is Hendrik Willem van Loon, een man wiens roem overigens na een kwart
eeuw ook al is overleefd.
Hoe komt dat allemaal, vanwaar deze teleurstellende
indruk, dat gebrek aan .inhoud'
Het eerste boek, ,Kom mij niet te na', had dat wel,
daar volgde men met belangstelling de jongeman
die zich uit de grauwste armoede opwerkte tot een
.veelbelovend jong schrijver'; een vriendelijke, jonge
kerel die hongerig naar alles door het leven ging en
zich met zachte drang, luisterend, wist in te dringen
tot de klingen waarin hij ademen en leven kon, steeds
bevreesd, steeds op zijn lenen staand, steeds angstig
dat de lacunes in zijn opvoeding en kennis zich zouden
wreken, dat hij door de mand zou vallen. Dit ongena-
dig-eerlijke gaf het boek iets ontroerends en tevens
iets noodzakelijks mee. De lezer kon zich werkelijk
interesseren voor het leven van die ,ik', zijn groei
tegen de verdrukking in tijdens die zwarte crisistijd
van vóór de Tweede Wereldoorlog.
De flap vertelt verder dat deze roman als een op zich
zelf staand geheel kan worden gelezen. We menen
niettemin dat het beter is, eerst ,Kom mij niet te na'
te lezen, Waarin men het lot van de jongen die een
mild opportunisme en veel vlijt en buigzaamheid ge
bruikte om zijn doel te bereiken, van begin af kan
volgen. Dan begrijpt men ook beter zijn voor goed
geknauwde zelfrespect, zijn twijfel: hij vergeeft zich
zelf niet dat hij gekropen heeft en hij heeft zelfs nu,
zovele jaren later, nog maar nauwelijks aanvaard
dat dit nu eenmaal zijn wijze van aanpakken, zijn weg
was. Hij kon, gezien zijn persoonlijkheid, niet anders.
Dit eerste boek eindigde met zijn vertrek naar Ame
rika. Hij had in Den Haag een Amerikaanse commu
nistische studente, Alvena, leren kennen, hij was met
haar samen gaan wonen en baar in het begin van
1940 naar Amerika gevolgd.
Het tweede deel van deze .autobiografie' (we blijven
het veiligheidshalve toch maar tussen aanhalingste
kens plaatsen), .Vriendelijke Vreemdeling', begint na
dat Van der Veen in New York is aangekomen.
Nu zijn er nog al wat dingen die in dit boek hinde
ren, en het begint direct al met een wat exhibitio
nistisch vertoon van sex. Van der Veen is totaal geen
he-man, poseert ook niet als zodanig, eerder als het
tegendeel, en waarom hij die sex- en orgie-scènes er
bij gesleept heeft is ons een raadsel, of liever: we ver
diepen ons er liever maar niet in. Ze doen bij hem al
leen onnodig, en daardoor onfris, aan. Zijn kracht al3
schrijver ligt totaal niet op dit gebied, hij ziet dan
kans zo afschuwelijk provinciaals in New York rond
te darren dat je er als lezer kriegel van wordt. Het
zal natuurlijk ook weer wel verklaarbaar zijn vanuit
de Schiedamse achtergrond, maar we mogen Van der
Veen thans, nu hij even in de vijftig is, toch wel voor
vol aanzien als schrijver. Welnu, dit haalt geen peil.
Afreageren van schooljongensverbazing en meedoen
met literaire modetendenzen volgens welke alles nu
eenmaal gekruid met sex en orgiën dient te zijn, zijn
geen excuus meer. Men zou wensen dat Van der
Veens boekjes met aantekeningen heet van de naald
verloren waren gegaan. Hier moet je of zwijgen, of
verder gaan. Hij opent soms een deur, bij voorbeeld in
de scène voor de spiegel, waarbij Alvena hem verwijt:
,Je kijkt alleen naar jezelf'. Hier venvacht men ein
delijk een ontsnappingsmogelijkheid van de banaliteit
naar het innerlijk van de schrijver. Maar hij wil niet,
of hij kan niet, of hij ziet het zelf niet dat daar de
kans lag: ,We keerden ons van de spiegel af, maar
dat veranderde niets'. Zo zijn er meer momenten in
dit boek waar de deur op een kier staat, en snel weer
dicht slaat. Na aftrek van dit negatieve gedeelte sex
plus obligate lesbische en homosexuele flirtaties, wat
blijft er dan nog over?
Een vrij verward beeld van onze aalgladde kameleon
tische jongeman die zich in New York evengoed als
vroeger in Nederland van de protectie weet te ver
zekeren die hij nodig heeft Daar steekt totaal geen
kwaad in, maar hij heeft er kennelijk zelf zo'n last
van, hij doet het hoewel het steeds zijn gevoel van
eigenwaarde kneust. Hij wil niet te zeer afhankelijk
zijn van Alvena, omdat hij onbewust, diep-in wel aan
voelt dat zij hem niet dd&r brengt waar hij wezen wiL
Hij kan het veel beter zelf. Hij heeft allerlei vage in
structies en introducties; hij zou een soort culturele
tussenpersoon worden, een ambassadeur voor het
Nederlandse boek in Amerika en het Amerikaanse
boek in Nederland. Vandaar zijn draven van en naar
uitgeverijen en schrijvers, zijn interviews of pogingen
daartoe. Een enkele keer levert dat iets op waar de
lezer van nu ook nog wat aan heeft. Zo is de be
schrijving van de audiëntie, anders kan men het
niet noemen, bij Thomas Mann beslist heel mooi. Van
der Veen mocht er heen tegelijk met een Duitse dame,
een Frau Doktor, die voor emigrantenbladen schreef.
Zie hier een staaltje:
,Na nog enig begeleidend geluid van de makkelijk
babbelende mevrouw Mann vouwde de Nobelprijswin
naar de handen ineen, spande ze over zijn even gehe
ven knie, stak zijn kin naar voren en begon te spre
ken terwijl ik angstig luisterde en gretig meeknikte.
Ik hoorde bekende klanken, min of meer obligate in
leidende frasen over Amerika, in de geest van wat
ook Erika (Manns dochter) me had gezegd, maar
toch met een subtiele variatie. In dit jonge, giganti
sche land was het weer op het ogenblik slecht, maar
het klimaat was üb'eraus gut. Hij pauzeerde een ogen
blik om het tot ons te laten doordringen. Zijn manie
ren waren te goed om hem toe te staan bij ons te in
formeren of de symbolische betékenis van wat hij zei
ons wel had bereikt. Daaraan bestond niet de minste
twijfel bij Frau Doktor, die de ogen wijd opengesperd
onder haar toch al sterk vergrotende bril, af en toe
met haar tongpuntje slim en spits buiten haar mond,
in efficiënt tempo haar aantekeningen vastlegde. Ik
vergat dat soms, betoverd door die klankrijke stem,
dat summum van Duits taalgebruik, waarin ik, die
nooit in Duitsland was geweest, alles meende te vin
den van de hoge bergtoppen van oude cultuur in dat
nu door Spizbuben het was Manns woord be
heerste land van statige symfonieën en uitdagend
trompetgeschal', (p. 38).
Het belangrijkst in het hele boek is de uitbeelding
van H. W. van Loon. Zoals Van der Veen zich in
Nederland een vader had gekozen in Greshoff, zo koos
hij in Amerika Van Loon. Het móést kloppen, die
twee bij elkaar. Van Loon die constant een klankbord
nodig had, en Van der Veen die graag en welwillend
vibreerde, al was hij allesbehalve blind:
,Hij (Van Loon) was bij al zijn slimheid waar mee hij
zo lang een massapubliek heeft weten te behagen
tegelijk grenzeloos naïef gebleven. Als hij links en
rechts naar de hoogst geplaatsten telegrammen
stuurde en brieven met zijn tekeningen typisch
die van een vindingrijk, begaafd kind dan ge
loofde hij werkelijk dat hij in het centrum van de
wereld stond, als een president, een koning, een on
begrensd invloedrijke Superoom, wie de last van de
hele wereld op de schouders viel, die hij overigens heel
goed wist te dragen.
Zelfoverschatting, is hierbij niet het goede woord, wel
weer naïeveteit, kinderlijkheid, en dwars daar door
heen, een soort luide, lichte vulgaire, sentimentele,
maar reële goedheid, die ik van het begin af aan bij
hem voelde, en op een bepaalde manier ook bij zijn
vrouw, hoe uiterst beperkt haar wereld ook was. Ik
mocht tegenover hem rechteloos zijn, maar als ik
hem later, zij het op een veel minder beslissende ma
nier dan bij Greshoff, koos als een .vader', dan deed
ik dat niet alleen omdat ik nu eenmaal niet anders
kon, zo zou ik blijven, maar ook omdat ik verwant
schap met hem voelde' (pp. 50/51).
Van Loon en zijn vrouw Jimmy, de tweede en vierde,
hij hertrouwde namelijk met haar) worden prachtig
in. dit boek getekend, zelfs vooruitlopend op zijn
dood:
,Niet helemaal in ernst, maar toch met iets van
gelatenheid in zijn stem had hij op een keer opeens
gezegd: ,Ik zal het nooit meer terugzien'. Ik kende
hem voldoende om te weten dat hij het over Zee
land had, het oude Veere. Toen ik beleefd protesteer
de herhaalde hij met meer nadruk, een vleugje ge
prikkeldheid in zijn stem, dat hij het nooit meer zou
zien. Enkele jaren later, hij was bezig aan een nieuw
boek. '.-en geweldige vondst, vond hij zelf: alle grote
mannen met Erasmus voorop waren bij hem te gast,
hoorde Jimmy hem op een morgen haar roepen. H(j
moet van zijn werktafel zijn opgestaan. Ze hoorde een
zware plof. Nog voor de dokter kwam was hij ge
storven'. (p.187).
Aan Van Loon had Van der Veen te danken dat hij bij
de radiouitzendingen kon gaan werken, wat vooral
toen na mei '40 de contacten met Nederland verder
verbroken waren, belangrijk was om zelfstandig het
hoofd boven water te kunnen houden.
De rest: verslagen van onbeduidende gesprekken,
feestjes, tochtjes en dergelijke is werkelijk niet op
windend. Eén prachtige pagina komt er nog, de beste
wel van het hele boek: de tocht die zijn hospita, me
vrouw McKay hem aan haar arm laat maken, op
een winternacht, naar het water tot op de plaats
waar Scott Fitzgerald Gatsby had laten staan. Maar
noch de evocatie van Van Loon, noch deze mooie blad
zijden kunnen dit boek uiteindelijk redden.
Adriaan van der Veen:
Vriendelijke Vreemdeling,
Querido, Amsterdam, geb.
f 15,80.
Jac. Prince is terug van weggeweest. Tot 16 november exposeert hij bij Van Benthem en Jutting schilderijen en tekeningem
de laatste uitsluitend in opdracht van de PZC gemaakt. Het is dus ook zo'n beetje een tentoonstelling van ,de krant' en dat
zal er wel niet vreemd aan zijn dat het vorige week haast elke dag princjesdag in deze kolommen was. Prince heeft wat publi
citeit verdiend*
Bepalen we ons in eerste in
stantie bij zijn tekeningen dan
valt op, dat er van onze aan
vankelijke vrees dat deze te
keningen, typisch gemaakt
voor de krant, het zonder tekst
en paginabeeld beslist niet zou
den doen, weinig over. De ten-
toonstelling levert naast de ori
ginelen ook schoondrukken
van onverwacht goede kwaliteit
op en vooral deze drukken ma
ken duidelijk dat er met Prince
een tekenaar van zeer grote ca
paciteiten aan het werk is.
Prince drijft op een tot in de per
fectie uitgebalanceerde zwart-wit-
werking. Zijn tekening heeft in de
stilering, die daar meestal een stevig
doorsprekend gevolg van is de nei-
ging hard en vlak te worden. An
derzijds weet Prince wel zoveel ei
gen intentie in te brengen dat dit
j persoonlijk element veel vergoed op
weg naar het eindresultaat. Prince
heeft iets van de poëzie te pakken,
iets van een bizarre geheel eigen hu-
,i, mor, de humor van een artiest, de
humor van een cynicus ook. Hij is
wel een cynicus met compromissen,
anders waren zijn krante-tekeningen
en bijvoorbeeld deze expositie niet
mogelijk geweest Hij zelf zal overi
,DODE LANGPOOTMUG'1969
gen graag het tegendeel beweren. Dat
past ook in het spel.
Jac. Prince komt in zijn tekeningen
met zichzelf op de proppen, onge
acht het feit of zijn fototoestel in
veel gevallen zijn schetsboek is. Zo
als zijn ,ik' een gezelschap kan domi
neren, domineert dit ,ik' een verza
meling tekenwerk dat in meerdere
opzichten verbazingwekkend is. Een
bijzonder gevoel voor compositie
dat een prent nergens laat uitschie
ten of doorslaan kan op vakman
schap duiden, de intentie op kunste
naarschap, de verwerking op beide.
Prince moet op zijn eigen bizarre ma-
Q3SBSBBBHSBÊÊBtÊSÊÊÊ
nier van het land waar hij leeft,
houden. Hij heeft veel aspecten van
dat land, oud en nieuw, waarheids
getrouw en naar een niet te vangen
fantasie, vastgelegd in een collectie
die op dit moment hoe dan ook
al uniek is.
De manier waarop dat is gebeurd,
is niet alleen verbazingwekkend maar
van een. waarde die- ongetwijfeld
ook later. blijken Zal, niet als
monument en niet louter voor ,Het
Zeeuwse Welbehagen' (wie zal er
naar 6treven?), maar om de teke
ning alleen.
Jac. Prince, de tekenaar is Jac. Prin
ce, de schilder. Het terug van weg
geweest' slaat op de schilder. Het
is inmiddels enkele jaren geleden dat
Prince in tentoonstellingsverband
van zich liet horen. Uit die tijd
herinneren we ons gestileerde olie
verven, brutaal van kleur soms, een
hoekig spelen met vormen, een figu
ratie in het non-figuratieve. Het wa
ren doeken die wel spannend waren,
soms, zoals een jongensboek, soms,
spannend kan zijn.
De schilder Prince heeft gewonnen.
Met name zijn meest recente werk
.Kanaal bij Sluis' getuigt daarvan.
Prince is het linnen, pasteuze schit-
terverf, kortom het zwoegen op doek
kwijtgeraakt Hij schildert mat, uit
de grote verfpot, met oplossingen
die meteen in het board kruipen,
een resultaat du moment zichtbaar
maken. Deze wijze van werken komt
ten goede aan de driftjes waarmee
Prince te maken heeft waar hij
van schijnt te leven. In één grote
kleurige, bliksems goed doordachte
werveling zet hij zijn schilderij op,
zo levendig dat zijn matte techniek
niet overslaat op zijn beeld. Een won
derlijk, grot- en schimachtig spel met
kleurstroken neemt de conventionele
lichtwerking over. Het licht speelt
bij Prince al lang niet meer vrij,
het wordt geleid. Op het board ont
staat zo een grote cirkelende bewe
ging die vasthoudt. De schilder Prin
ce zorgt dus voor een verrassing
al is hij op deze expositie waar bo
vendien toch al te veel hangt, eigen
lijk maar minimaal vertegenwoordigd
Er hangen in totaal zeven schilde
rijen, uiteenlopend van kwaliteit,
maar op een na ongeveer beant
woordend aan wat we hierboven
naar directe aanleiding van zijn
.Kanaal bij Sluis' schreven. In ,De
Oostkerk', ,De Koepoort' en in
mindere mate ,De Balans', alle
drie werken van Middelburgse sig
natuur overvalt Prince zijn beschou
wer met dat kleurenspel, brutaal,
bont en open. In mondere mate geldt
dat voor de wat ingetogener pane
len .Landschap in Zeeuwsch-Vlaan-
deren' en .Boten van Emmahaven',
waarin vooral de vervloeiing van de
kleuren goed werk doet. We zijn ge
neigd met .Kanaal bij Sluis* onmid
dellijk ,Dode langpootmug* tot zijn
beste werk te rekenen. Prachtige
kleuren, donker en ingehouden van
zetting geven dit doek iets heel
merkwaardigs. In lijnrechte tegen
stelling tot dit werk staat dan het
grootste paneel .Persmuskieten' dat
we in zijn onevenwichtigheid schril
le kleurtegenstellingen beter het
kleinste kunnen noemen. De schilder
Prince heeft deze late herhaalde ont
moeting tot een verrassende gebeur
tenis gemaakt.
.KANAAL BIJ SLUIS', 1969