ONTSLAG GENERAAL
REYNDERS NA
LANGE REEKS CONFLICTEN
WINKELMAN WERD ZIJN OPVOLGER
IN JANUARI 1940
WOENSDAG 5 NOVEMBER 1969
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
13
(ADVERTENTIE)
DEN HAAG (GPD) Geloofde Nederland in de negen maanden van au
gustus 1939 tot mei 1940 in de reële bedreiging van een Duitse inval en
hoe bereidden land en volk zich daarop voor Deze vraag loopt als een
rode draad door het boek .Neutraal', tweede in de serie ,Het koninkrijk der
Nederlanden in de tweede wereldoorlog', van dr L. de Jong. Het konink
rijk had nauwelijks enige militaire traditie. AUeen in de koloniën had het
zijn militairen moeten inzetten om de macht te handhaven. Van lands
verdediging en oorlogsvoering wist men niets.
Tijdens de eerste wereldoorlog was
men er in geslaagd om de neutra
liteit te handhaven, zij het op het
nippertje, en dan nog meer door
afzijdigheid van de oorlogvoerenden
dan door eigen staatsmankunst. Na
de Duitse inval in Polen was men wel
met de neus op de feitelijke dreiging
gedrukt, maar wie durfde of kon
de situatie nuchter onder ogen zien
Een zeer belangrijk deel van de
natie weigerde te geloven dat de
Duitsers, voor wie men heimelijk een
grote bewondering koesterde, deze
lage drassige landen zouden aanval
len. Opnieuw zou het neutraliteits
beginsel daar was men zeker van
ons land buiten de oorlog houden.
Een ander deel was terecht be
vreesd, maar om die vrees om te
zetten in praktische daden en een
doeltreffende verdediging op te bou
wen, stuitte op zoveel bijna onover
komelijke moeilijkheden, op ongeloof,
onbegrip en zeker ook onkunde,
dat ook van deze groep weinig te
verwachten was. Trouwens, wat ver
mag een kleine en kwetsbare demo
cratie tegenover een oorlogsdreiging
veroorzaakt door een gewetenloze
overmacht van supertechnocraten
Is er iets anders mogelijk dan zich
te verschuilen achter de onwerkelijke
fagade van de neutraliteit, op dat
moment meer een hartstochtelijke
wens dan werkelijkheid
Iedereen die in die tijd verantwoor
delijkheid droeg, wist trouwens dat
met het slecht uitgeruste en even
slecht geoefende Nederlandse leger
weinig uit te richten zou zijn tegen
de Duitse overmacht, zonder hulp
van voornamelijk de Fransen en
Belgen. Het maken van afspraken
was echter uitermate ingewikkeld,
wilde men niet onmiddellijk het ver
wijt van Duitse zijde op de hals ha
len, dat wij geen ernst met de neu-
Generaal II. G. Winkelman, die begin 191,0
generaal Reijnders opvolgde.
traliteït maakten. Men was ais de
dood de Duitsers een voorwendsel
voor de inval in handen te spelen.
ONZEKERHEID
In deze sfeer van algemene onzeker
heid, moest de regering-De Geer
trachten, zowel de neutraliteit te
handhaven als de landsverdediging
te organiseren. In beide gevallen was
het noodzakelijk dat men een duide
lijk inzicht had in de werkelijke
dreiging. Het besef dat Duitsland
definitief van plan was ook Neder
land te bezetten, groeide zeer lang
zaam, te langzaam. Het werd de lij
densweg van de militair attaché in
Berlijn, majoor Sas, die van zijn
vriend, kolonel Hans Oster, werk
zaam bij het Amt Ausland-Abwehr
regelmatig uitermate betrouwbare in
lichtingen kreeg over de data die
door Hitier tussen november 1939
en mei 1940 werden vastgesteld voor
de inval in Nederland.
Nederland had dan ook duidelijke
problemen met de staat van oorlog,
waarin het vreedzame land werd
gedrongen. Naast het geschil over
de strategie van de verdediging,
kwam men in conflict met de be
voegdheden die op burgerlijk terrein
in handen van militairen worden ge
legd. Zodra een land zich in staat van
verdediging stelt, dienen de mili
taire bevelhebbers de gelegenheid
te hebben om snel in te grijpen en
een beroep te doen op de medewer
king van alle delen van het over
heidsapparaat. De hieruit voort
vloeiende conflicten, gepaard met een
toenemende ontevredenheid over zijn
beleid, zouden het ontslag gaan be
tekenen van de opperbevelhebber van
de land- en zeemacht, generaal Reyn-
ders en de benoeming van generaal
Winkelman.
dr L. De Jong wijdt aan deze kwes
tie ruim twee hoofdstukken. Onder
de titel ,De conflicten met generaal
Reynders' beschrijft hij de discussies
die rezen rond de Nederlandse oor-
logswet die overigens uit 1899 da
teerde. Daags na zijn benoeming op
28 augustus 1939 (de algemene mo
bilisatie was juist afgekondigd)
richtte de generaal zich reeds in een
brief tot de minister van oorlog
Dijxhoorn, waarin hij op afkondiging
van de staat van beleg aandrong.
Al zijn voorstellen werden door de
ministerraad verworpen. Het leek de
raad voldoende wanneer alleen de
staat van oorlog afgekondigd werd.
Dat was volgens dr L. de Jong een
onbevredigende toestand.
De regering had een opperbevelheb-
ber benoemd jegens wie zij gereser
veerd stond en deze moest zijn
hoogstverantwoordelijke functie uit
oefenen in juridische verhoudingen,
die niemand bevielen, hemzelf in de
eerste plaats niet. Het meest voor
de handliggende zou zijn de oorlogs-
wet te wijzigen. De minister van
justitie, prof. Gerbrandy, voelde daar
alles voor. Maar generaal Reynders
en diens staf wilden van een prin
cipiële wijziging van de oude wet
niets weten. Het bleef volgens dr De
Jong ,een beetje scharrelen en schui
felen. waarbij- opgemerkt mag wor
den dat de ontevreden generaal Reyn
ders ijvèrig naar zich toe schoffelde
wat hij maar 1crijgen kon'.
ONDRAAGLIJK
De verhouding tussen de regering
en de opperbevelhebber van land- en
zeemacht, generaal Reynders, was
begin januari van een scherpte ge
worden die eigenlijk voor beide par
tijen ondragelijk was. Alleen al met
zijn mededeling dat hij, ongeacht de
bezwaren der regering, de oorlogswet
integraal zou gaan toepassen, had de
generaal, al liet hij de toepassing
dan ook na, een onhoudbare situatie
geschapen. Daar was het conflict
over het krijgsbeleid nog bijgekomen.
De nieuwe opdracht die hem ver
strekt was, achtte hij, gelijk wij
reeds deden uitkomen, een waarde
loos stuk. Hij raakte aan een steeds
groter verbittering ten prooi. De
voortdurende bevoogding van de mi
nister (,het leek net of hij een be
moeizuchtige schoonmoeder aan het
departement van defensie had zitten')
irriteerde hem, en hem niet alleen:
in het algemeen hoofdkwartier weid
den zijn naaste medewerkers even
recalcitrant, Er was er één, toen de
minister in die tijd opbelde en vroeg
hoe het met de verdediging van Am
sterdam aan de kant van het Usel-
meer stond, kortaf antwoordde:
.Excellentie, laat u dat maar gerust
aan mijn baas over'.
Toen de minister door een van zijn
adjudanten, kapitein Kruis, telefo
nisch liet aankondigen dat hij op in
spectie wilde gaan, zei een ander dat
zijne Excellentie beter thuis kon blij
ven, bovendien moest hij .uitscheiden
met het geven van tactieklessen aan
de opperbevelhebber, want we leg
gen zijn brieven nu voortaan onder
het loodje'. Minister Dijxhoorn mocht
zichzelf dan wel als een uitstekend
militair deskundige beschouwen, ve
le officieren van het algemeen hoofd
kwartier die hem als hoofd van de af
deling generale staf van het depar
tement van defensie hadden gekend,
verdroegen het blijkbaar moeilijk dat
zij, nu hij minister was geworden, in
direct aan hun vroegere collega on
dergeschikt waren geworden.
De nieuwe opdracht inzake het
krijgsbeleid welke na de bespreking
bij de koningin (30 december) aan
generaal Reynders verstrekt was en
die kennelijk door de minister was
geformuleerd, werd door de gene
raal als een stuk beschouwd waar
niet mee te werken viel. Met zijn je
gens minister Dijxhoorn geuite be
zwaren had hij echter, niet meer be
reikt dan dat de twee laatste punten,
betrekking hebbend op het krijgsbe
leid in Noord-Braband, uit de instruc
tie gelicht waren en, naar de brief
van minister-president De Geer van
7 januari overgebracht, de vorm
hadden gekregen van een verzoek.
De generaal liet het er niet bij zitten.
Op 15 januari richtte hij door tus
senkomst van minister Dijxhoorn een
brief tot de minister-president waar
in hij, na uitvoerig zijn beklag te heb
ben gedaan over de wijze waarop de
nieuwe opdracht tot stand gekomen
was, op die opdracht scherpe en ons
inziens gerechtvaardigde kritiek uit
oefende. Nu moest hij immers weer
stand bieden, aldus die opdracht, .zo
wel in de Grebbelinie als in het oost
front van de Vesting Holland', maar
de operaties mochten ,niet worden
gebaseerd op het slagen van een te
rugtocht van troepen, opgesteld in
en achter de Grebbelinie' anders
gezegd: niet alleen de Grebbelinie
maar óók het oostfront van de Ves
ting Holland moest hij van de aan
vang af een sterke bezetting geven:
waar moest hij al die troepen van
daan halen Èn als midden in de
strijd mocht blijken dat hij er goed
aan deed, onmiddellijk versterkingen
naar de Grebbelinie te sturen, dan
zou hij daar .volgens de letter van de
opdracht' niet toe mogen overgaan.
De ministerraad besloot, de generaal
zelf te horen. Op 22 januari (het
.tweede alarm* was net achter de
rug) verscheen hij in de vergadering.
Geladen .Ik geef niets meer toe, ik
lioud voet bjj stuk', zei hij, naar het
Binnenhof op weg, tot de chef van
de landmachtstaf, generaal Carstens,
zijn .rechterhand'. Er werd in de ver
gadering weer breedvoerig gesproken
over de eventuele terugtocht van de
Grebbelinie tot achter de Waterlinie;
daarna kwam de Peel-Raamstelling
in discussie. Wij nemen aan, dat al
le bezwaren tegen die in de lucht
hangende stelling herhaald werden
en dat generaal Reynders opnieuw
betoogde (zoals hij ook in een be
spreking op 30 december had gedaan,
dat hot neutraliteitsbeleid vergde dat
die stelling, van hoe betrekkelijk ge
ringe waarde ook, niet prijsgegeven
werd, .waarop een van de ministers'
(vermoedelijk Albarda) ,zei: gene
raal, wilt u daarvoor onze jongens
opofferen een opmerking die
Reynders, toch al zo geprikkeld je
gens de twee sociaal-democratische
leden van het kabinet die getracht
hadden, hem de mobilisatieclubs op
te dringen, interpreteerde als uit
drukking gevend aan de wens, de ge
hele verdediging van Noord-Brabant
maar te laten schieten; liij zat daar,
zei hjj later tegen ons, tegenover ,het
kabinet van de nationale öntwape-
naars'. En dié lieden wilden hém les
sen geven in strategie en tactiek 1
Die waren Van Dijxhoorn al niet te
aanvaarden, laat staan van De Geer,
Alberda en Van den Tempel!
De opdracht werd niet gewijzigd.
Diende de generaal nu zijn ontslag
in Neen, hij bleef. Maar nu restte
hem niets anders dan die opdracht
als richtsnoer voor zijn handelen te
aanvaarden. Zulks deed hij óok. Wat
zijn stafofficieren die hem zo bewon
derden, daarvan vonden, weten wij
niet; misschien hoopten zij mét hem
dat de regering op de dwalingen
haai-s weegs zou terugkeren. Hoe
dat zij, drie dagen na zijn verschij
ning in de ministerraad hield de ge
neraal een bespreking met de com-
mandant van het veldleger, generaal
J. J. G. van Voorat tol Voorst, en de
commandant van de Vesting Holland:
in die bespreking zette hij de nieuwe
opdracht uiteen; weer brak generaal
van Voorst tot Voorst een lans voor
een meer westwaartse stelling in
Noord-Brabant, weer werd dat denk
beeld door generaal Reynders ver
worpen; deze had, zei hij nu, besloten
om, zodra Duitsland zou aanvallen,
alle troepen in Noord-Brabant recht-
streeks onder zijn bevel te nemen:
de verantwoordelijkheid voor het
geen in Noord-Brabant geschiedde,
zou dan de commandant van het
veldleger dus niet langer drukken.
VREEMD BESIUIT
Een vreemd besluit, dat laatste. Het
betekende immers dat de comman
dant van het veldleger, als de crisis
kwam, op slag een derde van zijn
troepenmacht zou verliezen en geen
mogelijkheid meer zou hebben om
zelf het zuidfront van de Vesting
Holland te bemannen ja, hij zou
eigenljjk gereduceerd worden tot
commandant van de Grebbenlinie.
Trok generaal van Voorst tot Voorst
er zich veel van aan Wij veronder
stellen van niet. Hij had genoeg re
laties in Den Haag om te weten dat
het opperbevelhebberschap van ge
neraal Reynders ten einde liep.
Was die laatste zich eigenlijk bewust
van de mate waarin hij het vertrou
wen van de regering verloren had
En dan bedoelen wij met ,de regering*
uitdrukkelijk koningin én ministers.
Van augustus af had koningin Wil-
helmina aan de capaciteiten van de
opperbevelhebber getwijfeld. Uit al
les wat sindsdien gebeurd was, had
zij voor zichzelf de duidelijke con
clusie getrokken dat hij ,niet deugde
voor zijn taak'. Maar week na week
verstreek en het kabinet bracht het
niet op, de knoop door te hakken;
in januari belde ze minister Dijxhoorn
regelmatig op om te vragen, ,of de
generaal nog niet verdwenen was':
de opperbevelhebber was haar niet
actief en niet besluitvaardig genoeg.
Intussen lag de beslissing niet bij
haar maar bij de ministers. In hnün
kring had de discussie van 22 januari
de doorslag gegeven. Los van de Mé
rites van generaal Reynders argu
mentatie, los ook van dé wijze waar
op hij die naar voren gebracht had
(als hij in emotie was, had hij de
neiging te gaan stotteren), waren
alle ministers, zij het de een duidelij
ker dan de ander (De Geers aarze
lingen noemden wij al, maar ook de
twee sociaal-democratische ministers,
Albarda en Van den Tempel, hadden
de generaal tot in een laat stadium
de hand boven het hoofd gehouden),
ervan overtuigd geraakt dat men
zo niet kon doorgaan. Er was een
vrij algemeen gevoel dat men bij de
generaal nooit wist waar men pre
cies aan toe was, bovendien scheen
hij, aldus Van Kleffens, ,een soort
van zelfverzekerdheid te hebben dat
hy ook in het negatieve juist han
delde'. Sommige ministers hadden
daarnaast de sterke indruk dat de
generaal het tezeer voor waarschijn
lijk hield dat Duitsland niét zou
aanvallen; tegen Albarda had hij
een keer gezegd: ,Ze komen niet'.
Generaal Reynders heeft die woorden
ontkend, maar dat hij een Duitse
aanval voor onwaarschijnlijk hield,
blijkt uit verscheidene van zijn uitla
tingen. In de herfst van '39 wees
de Nederlandse marine-attaché te
Londen, luitenant-ter-zee eerste klas
se A. de Booy, hem op het grote aan
tal Duitse divisies langs de Neder
landse grens, waarop de generaal zei:
,Ze moeten die divisies toch ergens
neerleggen
Al dit onbehagen vloeide samen en
vier dagen na .de bespreking van de
22ste kon Beelaerts van Blokland aan
de koningin berichten, dat de zaak
beslist was: de generaal zou voor
ontslag voorgedragen worden.
OPVOLGER
Wie moest hem opvolgen
Wie het eerst op generaal Winkelman
wees, weten wij niet met zekerheid.
De generaal die in '34 gepensioneerd
was, had van '38 af het Philips-con
cern geadviseerd bjj de voorbereiding
van een gedeeltelijke evacuatie van
het Eindhovens bedrijf. Hij had daar
op elkeen die met hem te maken
kreeg een voortreffelijke indruk ge
maakt. Het is alleszins denkbaar dat
ir Otten, een van de directeuren van
Philips die veel met de evacuatie-
voorbereiding te maken had en die
min of meer regelmatig minister
Van Kleffens opzocht, deze van de
qualiteiten van generaal Winkelman
vertelde; Van Kleffens en Dijxhoorn
hadden in die tijd een nauw onder
ling contact. Werd zo de aandacht
op generaal Winkelman gevestigd?
Wellicht. Hoe ook, zijn naam viel.
Dat leidde er toe, dat de minister
president wijselijk zijn licht ging op
steken bij de anti-revolutionair J. J.
C. van Dijk die van '21 tot "25 en van
'37 tot in de zomer van '39 minis
ter van oorlog of van defensie ge
weest was en, zelf oud-beroepsoffi
cier, het hogere legerkader uitne
mend kende. Van Dijk haalde, aldus
De Geer, ,een lijst voor de dag
van actieve officieren en van ge
pensioneerde officieren
Zijn conclusie was: onder de actieve
officieren is er niemand die ik bij
zonder kan aanbevelen. Hij zei ook:
ik heb in september een beetje met
een bezwaard hart generaal Reyn
ders zien optreden. Maar Winkelman
is iemand die ik zeer geschikt acht.'
Daarmee had althans de minister
president vaste grond onder de voe
ten.
Minister van defensie Dijxhoorn was
zo ver nog niet. Om te beginnen was
hij tot de conclusie gekomen dat het
aanbeveling verdiende, niet alleen
een andere opperbevelhebber maar
ook een andere chef van de leger
staf aan te trekken. De relaties tus
sen generaal Reynders en generaal-
majoor Carstens waren zo nauw dat
hij het heensturen van de een en het
handhaven van de ander als een hal
ve maatregel beschouwde; liever wil
de hij aan de opperbevelhebber een
zodanige chef van de legerstaf toe
voegen dat vertrouwd mocht worden
dat in de leiding complete harmonie
zou heersen.
Met instemming van de koningin no
digde hij generaal Winkelman eerst
voor een gesprek uit. Hij zei hem
dat hij hem graag de beschikking
v.-.lde geven over generaal van
Voorst tot Voorst als chef van de le.
gerstaf. hij wist dat zij elkaar goed
kenden en ,goed op elkaar afgestemd
waren'. Er zal nog wel meer ter
sprake gekomen zijn daar weten
wij niets van. Generaal Winkelman
vroeg enige bedenktijd: de volgende
ochtend belde hij de minister op en
zei: ,Ik accepteer het'. Grote opluch
ting bij Dijxhoorn! Met de woorden:
.Hoera, we hebben hem gestrikt!' be
trad hij die dag zijn kabinet. Hij ont
bood vervolgens generaal-majoor van
Voorst tot Voorst en vroeg hem, zich
in verbinding te stellen met generaal
Winkelman, .teneinde na te gaan',
aldus later van Voorst tot Voorst, ,in
hoeverre mijn strategische visie niet
teveel zou botsen mét de strategische
visie van generaal Winkelman'.
Op dat gesprek had ook Winkelman
zelf aangedrongen. Het vond op 31
januari te zijnen huize in Soester-
berg plaats en het duurde twee uur.
Op het resultaat van het gesprek
tussen de a.s. opperbevelhebber en
de a.s. chef van de legerstaf had mi
nister Dijxhoorn niet gewacht: al op
30 januari, de dag voor het plaats
vond, had de minister-president per
soonlijk aan generaal Reynders mee
gedeeld dat minister Dijxhoorn zijn
aanblijven afhankelijk gesteld had
van het aftreden van de generaal;
hem gaf de Geer nu in overweging,
ontslag uit zijn functie te verzoeken.
Reynders, diep geschokt, legde zijn
aanvraag (niet om ontslag uit zijn
functie, maar uit de mlLtaire dienst)
in een lange brief aan de koningin
neer waarin hij het gehele dispuut
over het krijgsbeleid en over de mo-
b'lisatieclubs ophaalde; het viel hem,
schreef hij. ,uit de aard der zaak
zwaar.... om aan de wenk van de
voorzitter van de raad van ministers
gevolg te geven', maar het was hem
zijnerzijds, erkende hij, ,meer en meer
moeilijk' gemaakt, zijn functie goed
uit te oefenen door
,het voortdurend ingrijpen in zijn be
voegdheden in het bijzonder ten aan
zien van het krijgsbeleid, het her
haaldelijk buiten hem om overleg
plegen door de minister van defensie
met onder hem gestelde commandan.
ten, de weinige steun welke hij on
dervindt bij het weren van de poli
tiek uit de weermacht, alsmede het
streven van de regering naar inper
king van z.i. onontbeerlijke bevoegd
heden van het militair gezag*.
Een litanie van klachten dus. ,Ik
bereikte daardoor', schreef de gene
raal na de oorlog, ,dat Hare -Ma
jesteit bjj haar beslissing niet eenzij
dig zou zijn voorgelicht" (van Dijx
hoorn verwachtte hij niet beter!) én
dat de koningin duidelijk zou weten,
dat de opperbevelhebber onvrijwillig
heenging. Als hij in liaar nog een
bondgenote tegen de ministerraad
zag, vergiste hij zich deerlijk: haar
opluchting was niet minder groot
dan die van het kabinet. Reynders
ontslag (Jn hoofdzaak wegens ver
schil van inzicht met de regering
ten aanzien van vraagstukken van
technlsch.militaire aard', aldus het
communiqué) werd op 5 februari be-
bekendgemaakt. De gebruikelijke de
coratie werd hem daarbij niet ver
leend, juist het uitblijven hiervan
kon', constateert de enquêtecommis
sie terecht, ,niet nalaten, aan het
ontslag een onnodig pijnlijk accent te
geven'.
SCHOFFIE
Wat gebeurd was, had de generaal
tot In het diepst van zijn ziel geraakt.
,Ze hebben me als een schoffie de
laan uitgestuurd', zei hij ons meer
dan vijftien jaar later. Zo werd hc-t
ook door zijn stafofficieren gevoeld:
de beminnelijke mens Reynders was
bij hen geliefd en het ingrijpen van
de regering In zaken van krijgsbe
leid (waar de regering ons inziens
volstrekt bevoegd toe was) werd als
onberaden en onbehoorlijk be
schouwd.
Diezelfde ochtend had Reynders
Winkelman ontvangen. Hij legde zijn
opvolger de gang van zaken uit én
wees hem er speciaal nog op, dat de
koningin hem veelvuldig schriftelijke
vragen zou doen toekomen die hij
op hetzelfde papier schriftelijk be
antwoorden moest; hij eindigde, al
dus Winkelman. ,met de mededeling:
als hier wat gebeurt, ben je nog niet
gelukkig'. Generaal Reynders gaf
zelf die woorden later anders weer:
,Zij zullen jou niet wegjagen, dus
jij kunt doen wat je wilt.
.Wegjagen'. Weggejaagd zo voel
de hij het. Ambteloos burger nu,
trok deze lichtgeraakte man zich in
een diepe rancune terug. Toen hij 3
jaar later door de chef-staf van de
Ordedienst, overste Six, gepolst werd
of hij te zijner tijd bereid was, het
commando over de gebundelde ille
gale groeperingen op'zich te nemen,
zei hij, aldus de overste, ,dat hij door
de wijze waarop hij in februari 1940
van het opperbevel was ontheven,
thans hier geen leidende positie kon
vervullen, tenzij de koningin hem dit
persoonlijk vroeg. Hij wenste ook
niet dat zijn standpunt naar Londen
werd overgebracht; dit moest van
Londen zelf uitgaan', en toen Six
hem in september 1944. ongeacht dit
gesprek, toch het bevelhebberschap
over de Binnenlandse Strijdkrachten
aanbood, weigerde hij met dezelfde
motivering. Dijxhoorn was toen al
ruim drie jaar minister-af. maar de
koningin, daar kwam het standpunt
van generaal Reynders op neer. dien
de eerst persoonlijk jegens hem on
gelijk te bekennen. Het manuscript
voor zijn eerste naoorlogse brochure
lag toen al klaar waarin hij. naar hij
zelf meende, overtuigend aantoonde,
dat hij het steeds bij het rechte eind
gehad had en dat men hem dus. tot
nadeel van het land, in alle opzichten
schandelijk bejegend had.
Wij kunnen die opinie niet onder
schrijven.
toen haar bleek dat haar minister
van buitenlandse zaken, mr J. A. N
Patijn, Hitlers Mem Kampf met
kende: haastig ging hij het lezen.
Ontzet en verontwaardigd maar
niet in alle opzichten verbaasd. Al
vóór de eerste wereldoorlog had zij
zich geërgerd aan de zelfgenoeg
zaamheid van de meeste Nederland
se gezagsdragers die, meende zij,
vooral bleek uit de verwaarlozing
van het defensie-apparaat: dat werd
er na de vestiging van het Derde
rijk niet beter op. Ze was een nuch
ter en scherp waarneemster. De ge
ringe kwaliteiten van dat defensie
apparaat waren haar een benauwe
nis, de meeste officieren zag zij als
mannen die ouderwets in hun opvat
tingen waren en weinig begrip had
den voor de voortgang der militai
re techniek ,en de ministers wil
den altijd een minimum vragen. Die
hadden', zei zij ons. .beslist onvol
doende oog voor de gevaren die
dreigden'.
In '38 dacht zij opnieuw ernstig'
over abdicatie: ze zou .veertig jaar
koningin zijn. Ze was van mening
dat ze haar volk lang genoeg had
gediend en wilde zich wijden aan het
geestelijk leven dat naar haar me
ning belangrijker was dan al het
andere' Prins Berahard, jegens wie
zij in staatszaken minder gesloten
was dan zij jegens haar overleden
man steeds was geweest (het eerste
kan uit het laatste voortgevloeid
zijn), wist haar er van te overtui
gen dat zij, op dat moment afstand
doende van de troon, zowel aan prin
ses Juliana als aan hemzelf te hoge
eisen zou stellen. Zij bleef. Van me
ning dat tegenover de totalitaire
programma's van de jaren '30 te
weinig andere programma's ge
plaatst werden waar voldoende posi
tieve inspiratie van uitging, tracht
te zij omstreeks die tijd (naar ana
logie van de door de Amerikaan
Frank Buchman op touw gezette ac
tie voor geestelijke en morele her
bewapening) een soort morele her
bewapeningsactie in ons land tot le
ven te wekken dat initiatief
sloeg maar weinig aan.
In ons Voorspel deden wij al in me
nige passage uitkomen hoezeer de
koningin zich met name in de voor
oorlogse perioden van internationale
spanning beijverde om de nodige mi
litaire voorzorgsmaatregelen te la
ten nemen.
Onophoudelijk oefende zij. lange tijd
zonder succes, pressie op de kabïnet-
ten-Colijn uit om tot een belangrij
ke versterking van de defensie over
te gaan.
Ten tijde van de Sudetencrisis, sep
tember '38. drong zij samen met ge
neraal Reynders. de chef van de ge
nerale staf, op voormobilisatie aan;
zij bereikte niet meer dan dat de
ministerraad tot de beperkte zoge
naamde strategische mobilisatie over
ging. Na de bezetting van Praag
(15 maart '39) vocht zij samen meV
generaal van Voorst tot Voorst, com
mandant van het veldleger, voor het
denkbeeld enei algemene proefmobi-
lisatie. Toen de ministers Colijn en
Van Dijk in de crisis van de 'paas
dagen van '39 (Italië bezet Albanië)
weer niet verder wilden gaan dan
tot het oproepen der grensbataljons
en andere beveiligingseenheden, wei
gerde zij aanvankelijk het desbe
treffend koninklijk besluit te onder
tekenen. Zij deed een persoonlijk be
roep op Colijn om verderstrekkende
maatregelen te nemen vergeefs,
In de zomer wist zij het niet-door-
gaan der herhalingsoefeningen te
voorkomen. In augustus beijverde zij
zich. een kabinet te doen vormen
waarin het grote socialistische volks
deel voor net eerert vertegenwoor
digd zou zijn: De Geer kreeg daar
strikte opdracht toe. Toen hij, de
formatie verricht zijnde, voor vakan
tie naar het Schwarzwald vertrok,
liet ze de nieuwe minister van jus
titie, de strijdvaardige Gerbrandy,
bij zich komen, .onverantwoordelijk'
noemde zij toen het gedrag van de
minister-president. Dat de minister
raad in de ochtend van 21 augus=
tus, daags na de onheilspellende on
dertekening van het Duits-Russische
niet-aanvalsverdrag, nóg niet tot
voormobilisatie besloot stelde haar
diep teleur; 's middags wisten de
nieuwe minister van defensie, Dijx
hoorn, en zijn ambtgenoot voor bui
tenlandse zaken, Van Kleffens, ge
bruikmakend van De Geers afwezig
heid, het besluit tot voormobilisatie
door te zetten.
Representatief
Ziedaar het beeld dat wij in het
vorige deel schetsten, op een enkel
punt nu aangevuld. Is het volledig?
Geenszins. Is het representatief? Wij
menen van wel. Wij menen óók dat
De Geer door die laatste gebeurte
nissen het vertrouwen van de ko
ningin, voorzover hij het nog genoot,
grotendeels zo niet volledig ver
speeld had.
In de eerste wereldoorlog had zij.
zoals wij zagen, de hoofdlijnen van
het regeringsbeleid veelvuldig, in be
wogen tijden nagenoeg dagelijks met
de minister-president kunnen bespre
ken. Op zodanig contact met De Geer
alléén stelde zij geen prijs. Zij zag
in hem geen Cort van der Linden;
in generaal Reynders. chef van de
generale staf sinds '34, had zij aan
vankelijk veel vertrouwen gesteld,
.hij bezocht haar geregela op ,De
Ruygenhoelc' en zij besprak', aldus
een neef van de generaal, ,het de
fensiebeleid zelfs liever met hem dan
met' de toenmalige minister Van
Dijk met wie zij met goed kon op
schieten'. Wij nemen aan, dat in
haar relatie met generaal Reynders
in de loop van '38 en '39 verkoe
ling intrad: de generaal geloofde
niet recht in de waarschijnlijkheid
van een Duitse aaóval, bovendien
was hij defensief ingesteld, zulks in
tegenstelling tot de commandant van
het veldleger, generaal J. J. G. van
Voorst tot Voorst, die, zoals wij in
ons Voorspel weergaven, op kritie
ke momenten herhaaldelijk het oor
van de vorstin had en wel niet nage
laten zal hebben, haar mee te delen
dat hij de inzichten van generaal
Reynders allerminst deelde. Over
diens benoeming tot opperbevelheb
ber van land- en zeemacht werd.
schreven wij in ons eerste deel, de
koningin niet geraadpleegd. Of zij
een andere kandidaat geprefereerd
zou hebben, zij in het midden gela
ten zij ontwaarde in elk geval
in generaal Reynders niet de kwali
teiten van generaal Snijders. Van
daar dat zij (de datum staat niet
vast, vermoedelijk was het in de eer
ste dagen van september) aan minis
ter Dijxhoorn meedeelde, dat het
haar voornemen was, telkens over de
grondslagen van het defensiebeleid
overleg te plegen met een commissie
van drie ministers (De Geer, Van
Kleffens, Dijxhoorn), bij welk over
leg dan uiteraard generaal Reyn
ders aanwezig zou zijn; kennelijk
meende zij dat van Van Kleffens
en Dijxhoorn de frisse aanpak uit
zou gaan die zij van De Geer niet
verwachtte.
Haar voornemen werd goedgekeurd.
Of dit in een formeel besluit van
de ministerraad geschiedde, is ons
onbekend.
Natuurlijk bleef de koningin bij dat
alles jegens de buitenwereld de nor
men der constitutionele correctheid
zorgvuldig in acht nemen: in de ja
ren sinds 1933 waarin zich, althans
voor haar, het gevaar van Nazi-
Duitsland steeds duidelijker was
taan aftekenen, sprak zij in het pu-
liek geen woord waaruit men op
enig moment zou kunnen conclude
ren tot diepgaande, concrete ver
schillen in opvatting tussen haar en
het zittende kabinet; niet anders
ging zij zich gedragen toen op 3 sep
tember '39 met de Engelse en Fran
se oorlogsverklaringen aan Duitsland
de tweede wereldoorlog een feit ge
worden was.
Het volk mocht slechts de buiten
kant zien; meer werd door de mees
ten niet ontwaard en evenmin ver
moed.
Zij bleef wat zij sinds haar troon
bestijging geweest was.- een fiere
verschijning; niet groot van gestal
te, met het klimmen der jaren van
slank gezet geworden, geleidelijk ge
groefd van gelaat en vergrijsd
maar haar profiel had zijn adel be
houden, blik eu stem waren helder
gebleven. Die Nederlanders die zicli
met het Oranjehuis verbonden voel
den, zagen in haar vóór alles de ver
persoonlijking van de eenheid der na
tie. Met haar strakheid vavn optre
den en gestrengheid van uiterlijk
had zij velen misschien eerder ont
zag dan liefde ingeboezemd. De mens
VVilhelmina was voor de grote mas
sa eeii onbekende; wat haar aan
deel was geweest aan het regerings
beleid, was het geheim der constitu
tionele monarchie gebleven; zelfs
voor haar naaste omgeving hield zij
haar diepste zorgen verborgen
geen wellicht dieper dan deze dat
zij, die zich jegens haar God, haar
geweten en haar voorgeslacht ver
antwoordelijk voelde voor het tot
van de natie, nochtans in liet heer
send bestel en bij de heersende men
taliteit onmachtig was, de koers te
bepalen van het schip vao staat dat,
voor de tweede maal al in haar le
ven, in de stormzone beland was.
n Wilhelmina en
Juliana i» 1912.