ONTSLAG GENERAAL REYNDERS NA LANGE REEKS CONFLICTEN WINKELMAN WERD ZIJN OPVOLGER IN JANUARI 1940 WOENSDAG 5 NOVEMBER 1969 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 13 (ADVERTENTIE) DEN HAAG (GPD) Geloofde Nederland in de negen maanden van au gustus 1939 tot mei 1940 in de reële bedreiging van een Duitse inval en hoe bereidden land en volk zich daarop voor Deze vraag loopt als een rode draad door het boek .Neutraal', tweede in de serie ,Het koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog', van dr L. de Jong. Het konink rijk had nauwelijks enige militaire traditie. AUeen in de koloniën had het zijn militairen moeten inzetten om de macht te handhaven. Van lands verdediging en oorlogsvoering wist men niets. Tijdens de eerste wereldoorlog was men er in geslaagd om de neutra liteit te handhaven, zij het op het nippertje, en dan nog meer door afzijdigheid van de oorlogvoerenden dan door eigen staatsmankunst. Na de Duitse inval in Polen was men wel met de neus op de feitelijke dreiging gedrukt, maar wie durfde of kon de situatie nuchter onder ogen zien Een zeer belangrijk deel van de natie weigerde te geloven dat de Duitsers, voor wie men heimelijk een grote bewondering koesterde, deze lage drassige landen zouden aanval len. Opnieuw zou het neutraliteits beginsel daar was men zeker van ons land buiten de oorlog houden. Een ander deel was terecht be vreesd, maar om die vrees om te zetten in praktische daden en een doeltreffende verdediging op te bou wen, stuitte op zoveel bijna onover komelijke moeilijkheden, op ongeloof, onbegrip en zeker ook onkunde, dat ook van deze groep weinig te verwachten was. Trouwens, wat ver mag een kleine en kwetsbare demo cratie tegenover een oorlogsdreiging veroorzaakt door een gewetenloze overmacht van supertechnocraten Is er iets anders mogelijk dan zich te verschuilen achter de onwerkelijke fagade van de neutraliteit, op dat moment meer een hartstochtelijke wens dan werkelijkheid Iedereen die in die tijd verantwoor delijkheid droeg, wist trouwens dat met het slecht uitgeruste en even slecht geoefende Nederlandse leger weinig uit te richten zou zijn tegen de Duitse overmacht, zonder hulp van voornamelijk de Fransen en Belgen. Het maken van afspraken was echter uitermate ingewikkeld, wilde men niet onmiddellijk het ver wijt van Duitse zijde op de hals ha len, dat wij geen ernst met de neu- Generaal II. G. Winkelman, die begin 191,0 generaal Reijnders opvolgde. traliteït maakten. Men was ais de dood de Duitsers een voorwendsel voor de inval in handen te spelen. ONZEKERHEID In deze sfeer van algemene onzeker heid, moest de regering-De Geer trachten, zowel de neutraliteit te handhaven als de landsverdediging te organiseren. In beide gevallen was het noodzakelijk dat men een duide lijk inzicht had in de werkelijke dreiging. Het besef dat Duitsland definitief van plan was ook Neder land te bezetten, groeide zeer lang zaam, te langzaam. Het werd de lij densweg van de militair attaché in Berlijn, majoor Sas, die van zijn vriend, kolonel Hans Oster, werk zaam bij het Amt Ausland-Abwehr regelmatig uitermate betrouwbare in lichtingen kreeg over de data die door Hitier tussen november 1939 en mei 1940 werden vastgesteld voor de inval in Nederland. Nederland had dan ook duidelijke problemen met de staat van oorlog, waarin het vreedzame land werd gedrongen. Naast het geschil over de strategie van de verdediging, kwam men in conflict met de be voegdheden die op burgerlijk terrein in handen van militairen worden ge legd. Zodra een land zich in staat van verdediging stelt, dienen de mili taire bevelhebbers de gelegenheid te hebben om snel in te grijpen en een beroep te doen op de medewer king van alle delen van het over heidsapparaat. De hieruit voort vloeiende conflicten, gepaard met een toenemende ontevredenheid over zijn beleid, zouden het ontslag gaan be tekenen van de opperbevelhebber van de land- en zeemacht, generaal Reyn- ders en de benoeming van generaal Winkelman. dr L. De Jong wijdt aan deze kwes tie ruim twee hoofdstukken. Onder de titel ,De conflicten met generaal Reynders' beschrijft hij de discussies die rezen rond de Nederlandse oor- logswet die overigens uit 1899 da teerde. Daags na zijn benoeming op 28 augustus 1939 (de algemene mo bilisatie was juist afgekondigd) richtte de generaal zich reeds in een brief tot de minister van oorlog Dijxhoorn, waarin hij op afkondiging van de staat van beleg aandrong. Al zijn voorstellen werden door de ministerraad verworpen. Het leek de raad voldoende wanneer alleen de staat van oorlog afgekondigd werd. Dat was volgens dr L. de Jong een onbevredigende toestand. De regering had een opperbevelheb- ber benoemd jegens wie zij gereser veerd stond en deze moest zijn hoogstverantwoordelijke functie uit oefenen in juridische verhoudingen, die niemand bevielen, hemzelf in de eerste plaats niet. Het meest voor de handliggende zou zijn de oorlogs- wet te wijzigen. De minister van justitie, prof. Gerbrandy, voelde daar alles voor. Maar generaal Reynders en diens staf wilden van een prin cipiële wijziging van de oude wet niets weten. Het bleef volgens dr De Jong ,een beetje scharrelen en schui felen. waarbij- opgemerkt mag wor den dat de ontevreden generaal Reyn ders ijvèrig naar zich toe schoffelde wat hij maar 1crijgen kon'. ONDRAAGLIJK De verhouding tussen de regering en de opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal Reynders, was begin januari van een scherpte ge worden die eigenlijk voor beide par tijen ondragelijk was. Alleen al met zijn mededeling dat hij, ongeacht de bezwaren der regering, de oorlogswet integraal zou gaan toepassen, had de generaal, al liet hij de toepassing dan ook na, een onhoudbare situatie geschapen. Daar was het conflict over het krijgsbeleid nog bijgekomen. De nieuwe opdracht die hem ver strekt was, achtte hij, gelijk wij reeds deden uitkomen, een waarde loos stuk. Hij raakte aan een steeds groter verbittering ten prooi. De voortdurende bevoogding van de mi nister (,het leek net of hij een be moeizuchtige schoonmoeder aan het departement van defensie had zitten') irriteerde hem, en hem niet alleen: in het algemeen hoofdkwartier weid den zijn naaste medewerkers even recalcitrant, Er was er één, toen de minister in die tijd opbelde en vroeg hoe het met de verdediging van Am sterdam aan de kant van het Usel- meer stond, kortaf antwoordde: .Excellentie, laat u dat maar gerust aan mijn baas over'. Toen de minister door een van zijn adjudanten, kapitein Kruis, telefo nisch liet aankondigen dat hij op in spectie wilde gaan, zei een ander dat zijne Excellentie beter thuis kon blij ven, bovendien moest hij .uitscheiden met het geven van tactieklessen aan de opperbevelhebber, want we leg gen zijn brieven nu voortaan onder het loodje'. Minister Dijxhoorn mocht zichzelf dan wel als een uitstekend militair deskundige beschouwen, ve le officieren van het algemeen hoofd kwartier die hem als hoofd van de af deling generale staf van het depar tement van defensie hadden gekend, verdroegen het blijkbaar moeilijk dat zij, nu hij minister was geworden, in direct aan hun vroegere collega on dergeschikt waren geworden. De nieuwe opdracht inzake het krijgsbeleid welke na de bespreking bij de koningin (30 december) aan generaal Reynders verstrekt was en die kennelijk door de minister was geformuleerd, werd door de gene raal als een stuk beschouwd waar niet mee te werken viel. Met zijn je gens minister Dijxhoorn geuite be zwaren had hij echter, niet meer be reikt dan dat de twee laatste punten, betrekking hebbend op het krijgsbe leid in Noord-Braband, uit de instruc tie gelicht waren en, naar de brief van minister-president De Geer van 7 januari overgebracht, de vorm hadden gekregen van een verzoek. De generaal liet het er niet bij zitten. Op 15 januari richtte hij door tus senkomst van minister Dijxhoorn een brief tot de minister-president waar in hij, na uitvoerig zijn beklag te heb ben gedaan over de wijze waarop de nieuwe opdracht tot stand gekomen was, op die opdracht scherpe en ons inziens gerechtvaardigde kritiek uit oefende. Nu moest hij immers weer stand bieden, aldus die opdracht, .zo wel in de Grebbelinie als in het oost front van de Vesting Holland', maar de operaties mochten ,niet worden gebaseerd op het slagen van een te rugtocht van troepen, opgesteld in en achter de Grebbelinie' anders gezegd: niet alleen de Grebbelinie maar óók het oostfront van de Ves ting Holland moest hij van de aan vang af een sterke bezetting geven: waar moest hij al die troepen van daan halen Èn als midden in de strijd mocht blijken dat hij er goed aan deed, onmiddellijk versterkingen naar de Grebbelinie te sturen, dan zou hij daar .volgens de letter van de opdracht' niet toe mogen overgaan. De ministerraad besloot, de generaal zelf te horen. Op 22 januari (het .tweede alarm* was net achter de rug) verscheen hij in de vergadering. Geladen .Ik geef niets meer toe, ik lioud voet bjj stuk', zei hij, naar het Binnenhof op weg, tot de chef van de landmachtstaf, generaal Carstens, zijn .rechterhand'. Er werd in de ver gadering weer breedvoerig gesproken over de eventuele terugtocht van de Grebbelinie tot achter de Waterlinie; daarna kwam de Peel-Raamstelling in discussie. Wij nemen aan, dat al le bezwaren tegen die in de lucht hangende stelling herhaald werden en dat generaal Reynders opnieuw betoogde (zoals hij ook in een be spreking op 30 december had gedaan, dat hot neutraliteitsbeleid vergde dat die stelling, van hoe betrekkelijk ge ringe waarde ook, niet prijsgegeven werd, .waarop een van de ministers' (vermoedelijk Albarda) ,zei: gene raal, wilt u daarvoor onze jongens opofferen een opmerking die Reynders, toch al zo geprikkeld je gens de twee sociaal-democratische leden van het kabinet die getracht hadden, hem de mobilisatieclubs op te dringen, interpreteerde als uit drukking gevend aan de wens, de ge hele verdediging van Noord-Brabant maar te laten schieten; liij zat daar, zei hjj later tegen ons, tegenover ,het kabinet van de nationale öntwape- naars'. En dié lieden wilden hém les sen geven in strategie en tactiek 1 Die waren Van Dijxhoorn al niet te aanvaarden, laat staan van De Geer, Alberda en Van den Tempel! De opdracht werd niet gewijzigd. Diende de generaal nu zijn ontslag in Neen, hij bleef. Maar nu restte hem niets anders dan die opdracht als richtsnoer voor zijn handelen te aanvaarden. Zulks deed hij óok. Wat zijn stafofficieren die hem zo bewon derden, daarvan vonden, weten wij niet; misschien hoopten zij mét hem dat de regering op de dwalingen haai-s weegs zou terugkeren. Hoe dat zij, drie dagen na zijn verschij ning in de ministerraad hield de ge neraal een bespreking met de com- mandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorat tol Voorst, en de commandant van de Vesting Holland: in die bespreking zette hij de nieuwe opdracht uiteen; weer brak generaal van Voorst tot Voorst een lans voor een meer westwaartse stelling in Noord-Brabant, weer werd dat denk beeld door generaal Reynders ver worpen; deze had, zei hij nu, besloten om, zodra Duitsland zou aanvallen, alle troepen in Noord-Brabant recht- streeks onder zijn bevel te nemen: de verantwoordelijkheid voor het geen in Noord-Brabant geschiedde, zou dan de commandant van het veldleger dus niet langer drukken. VREEMD BESIUIT Een vreemd besluit, dat laatste. Het betekende immers dat de comman dant van het veldleger, als de crisis kwam, op slag een derde van zijn troepenmacht zou verliezen en geen mogelijkheid meer zou hebben om zelf het zuidfront van de Vesting Holland te bemannen ja, hij zou eigenljjk gereduceerd worden tot commandant van de Grebbenlinie. Trok generaal van Voorst tot Voorst er zich veel van aan Wij veronder stellen van niet. Hij had genoeg re laties in Den Haag om te weten dat het opperbevelhebberschap van ge neraal Reynders ten einde liep. Was die laatste zich eigenlijk bewust van de mate waarin hij het vertrou wen van de regering verloren had En dan bedoelen wij met ,de regering* uitdrukkelijk koningin én ministers. Van augustus af had koningin Wil- helmina aan de capaciteiten van de opperbevelhebber getwijfeld. Uit al les wat sindsdien gebeurd was, had zij voor zichzelf de duidelijke con clusie getrokken dat hij ,niet deugde voor zijn taak'. Maar week na week verstreek en het kabinet bracht het niet op, de knoop door te hakken; in januari belde ze minister Dijxhoorn regelmatig op om te vragen, ,of de generaal nog niet verdwenen was': de opperbevelhebber was haar niet actief en niet besluitvaardig genoeg. Intussen lag de beslissing niet bij haar maar bij de ministers. In hnün kring had de discussie van 22 januari de doorslag gegeven. Los van de Mé rites van generaal Reynders argu mentatie, los ook van dé wijze waar op hij die naar voren gebracht had (als hij in emotie was, had hij de neiging te gaan stotteren), waren alle ministers, zij het de een duidelij ker dan de ander (De Geers aarze lingen noemden wij al, maar ook de twee sociaal-democratische ministers, Albarda en Van den Tempel, hadden de generaal tot in een laat stadium de hand boven het hoofd gehouden), ervan overtuigd geraakt dat men zo niet kon doorgaan. Er was een vrij algemeen gevoel dat men bij de generaal nooit wist waar men pre cies aan toe was, bovendien scheen hij, aldus Van Kleffens, ,een soort van zelfverzekerdheid te hebben dat hy ook in het negatieve juist han delde'. Sommige ministers hadden daarnaast de sterke indruk dat de generaal het tezeer voor waarschijn lijk hield dat Duitsland niét zou aanvallen; tegen Albarda had hij een keer gezegd: ,Ze komen niet'. Generaal Reynders heeft die woorden ontkend, maar dat hij een Duitse aanval voor onwaarschijnlijk hield, blijkt uit verscheidene van zijn uitla tingen. In de herfst van '39 wees de Nederlandse marine-attaché te Londen, luitenant-ter-zee eerste klas se A. de Booy, hem op het grote aan tal Duitse divisies langs de Neder landse grens, waarop de generaal zei: ,Ze moeten die divisies toch ergens neerleggen Al dit onbehagen vloeide samen en vier dagen na .de bespreking van de 22ste kon Beelaerts van Blokland aan de koningin berichten, dat de zaak beslist was: de generaal zou voor ontslag voorgedragen worden. OPVOLGER Wie moest hem opvolgen Wie het eerst op generaal Winkelman wees, weten wij niet met zekerheid. De generaal die in '34 gepensioneerd was, had van '38 af het Philips-con cern geadviseerd bjj de voorbereiding van een gedeeltelijke evacuatie van het Eindhovens bedrijf. Hij had daar op elkeen die met hem te maken kreeg een voortreffelijke indruk ge maakt. Het is alleszins denkbaar dat ir Otten, een van de directeuren van Philips die veel met de evacuatie- voorbereiding te maken had en die min of meer regelmatig minister Van Kleffens opzocht, deze van de qualiteiten van generaal Winkelman vertelde; Van Kleffens en Dijxhoorn hadden in die tijd een nauw onder ling contact. Werd zo de aandacht op generaal Winkelman gevestigd? Wellicht. Hoe ook, zijn naam viel. Dat leidde er toe, dat de minister president wijselijk zijn licht ging op steken bij de anti-revolutionair J. J. C. van Dijk die van '21 tot "25 en van '37 tot in de zomer van '39 minis ter van oorlog of van defensie ge weest was en, zelf oud-beroepsoffi cier, het hogere legerkader uitne mend kende. Van Dijk haalde, aldus De Geer, ,een lijst voor de dag van actieve officieren en van ge pensioneerde officieren Zijn conclusie was: onder de actieve officieren is er niemand die ik bij zonder kan aanbevelen. Hij zei ook: ik heb in september een beetje met een bezwaard hart generaal Reyn ders zien optreden. Maar Winkelman is iemand die ik zeer geschikt acht.' Daarmee had althans de minister president vaste grond onder de voe ten. Minister van defensie Dijxhoorn was zo ver nog niet. Om te beginnen was hij tot de conclusie gekomen dat het aanbeveling verdiende, niet alleen een andere opperbevelhebber maar ook een andere chef van de leger staf aan te trekken. De relaties tus sen generaal Reynders en generaal- majoor Carstens waren zo nauw dat hij het heensturen van de een en het handhaven van de ander als een hal ve maatregel beschouwde; liever wil de hij aan de opperbevelhebber een zodanige chef van de legerstaf toe voegen dat vertrouwd mocht worden dat in de leiding complete harmonie zou heersen. Met instemming van de koningin no digde hij generaal Winkelman eerst voor een gesprek uit. Hij zei hem dat hij hem graag de beschikking v.-.lde geven over generaal van Voorst tot Voorst als chef van de le. gerstaf. hij wist dat zij elkaar goed kenden en ,goed op elkaar afgestemd waren'. Er zal nog wel meer ter sprake gekomen zijn daar weten wij niets van. Generaal Winkelman vroeg enige bedenktijd: de volgende ochtend belde hij de minister op en zei: ,Ik accepteer het'. Grote opluch ting bij Dijxhoorn! Met de woorden: .Hoera, we hebben hem gestrikt!' be trad hij die dag zijn kabinet. Hij ont bood vervolgens generaal-majoor van Voorst tot Voorst en vroeg hem, zich in verbinding te stellen met generaal Winkelman, .teneinde na te gaan', aldus later van Voorst tot Voorst, ,in hoeverre mijn strategische visie niet teveel zou botsen mét de strategische visie van generaal Winkelman'. Op dat gesprek had ook Winkelman zelf aangedrongen. Het vond op 31 januari te zijnen huize in Soester- berg plaats en het duurde twee uur. Op het resultaat van het gesprek tussen de a.s. opperbevelhebber en de a.s. chef van de legerstaf had mi nister Dijxhoorn niet gewacht: al op 30 januari, de dag voor het plaats vond, had de minister-president per soonlijk aan generaal Reynders mee gedeeld dat minister Dijxhoorn zijn aanblijven afhankelijk gesteld had van het aftreden van de generaal; hem gaf de Geer nu in overweging, ontslag uit zijn functie te verzoeken. Reynders, diep geschokt, legde zijn aanvraag (niet om ontslag uit zijn functie, maar uit de mlLtaire dienst) in een lange brief aan de koningin neer waarin hij het gehele dispuut over het krijgsbeleid en over de mo- b'lisatieclubs ophaalde; het viel hem, schreef hij. ,uit de aard der zaak zwaar.... om aan de wenk van de voorzitter van de raad van ministers gevolg te geven', maar het was hem zijnerzijds, erkende hij, ,meer en meer moeilijk' gemaakt, zijn functie goed uit te oefenen door ,het voortdurend ingrijpen in zijn be voegdheden in het bijzonder ten aan zien van het krijgsbeleid, het her haaldelijk buiten hem om overleg plegen door de minister van defensie met onder hem gestelde commandan. ten, de weinige steun welke hij on dervindt bij het weren van de poli tiek uit de weermacht, alsmede het streven van de regering naar inper king van z.i. onontbeerlijke bevoegd heden van het militair gezag*. Een litanie van klachten dus. ,Ik bereikte daardoor', schreef de gene raal na de oorlog, ,dat Hare -Ma jesteit bjj haar beslissing niet eenzij dig zou zijn voorgelicht" (van Dijx hoorn verwachtte hij niet beter!) én dat de koningin duidelijk zou weten, dat de opperbevelhebber onvrijwillig heenging. Als hij in liaar nog een bondgenote tegen de ministerraad zag, vergiste hij zich deerlijk: haar opluchting was niet minder groot dan die van het kabinet. Reynders ontslag (Jn hoofdzaak wegens ver schil van inzicht met de regering ten aanzien van vraagstukken van technlsch.militaire aard', aldus het communiqué) werd op 5 februari be- bekendgemaakt. De gebruikelijke de coratie werd hem daarbij niet ver leend, juist het uitblijven hiervan kon', constateert de enquêtecommis sie terecht, ,niet nalaten, aan het ontslag een onnodig pijnlijk accent te geven'. SCHOFFIE Wat gebeurd was, had de generaal tot In het diepst van zijn ziel geraakt. ,Ze hebben me als een schoffie de laan uitgestuurd', zei hij ons meer dan vijftien jaar later. Zo werd hc-t ook door zijn stafofficieren gevoeld: de beminnelijke mens Reynders was bij hen geliefd en het ingrijpen van de regering In zaken van krijgsbe leid (waar de regering ons inziens volstrekt bevoegd toe was) werd als onberaden en onbehoorlijk be schouwd. Diezelfde ochtend had Reynders Winkelman ontvangen. Hij legde zijn opvolger de gang van zaken uit én wees hem er speciaal nog op, dat de koningin hem veelvuldig schriftelijke vragen zou doen toekomen die hij op hetzelfde papier schriftelijk be antwoorden moest; hij eindigde, al dus Winkelman. ,met de mededeling: als hier wat gebeurt, ben je nog niet gelukkig'. Generaal Reynders gaf zelf die woorden later anders weer: ,Zij zullen jou niet wegjagen, dus jij kunt doen wat je wilt. .Wegjagen'. Weggejaagd zo voel de hij het. Ambteloos burger nu, trok deze lichtgeraakte man zich in een diepe rancune terug. Toen hij 3 jaar later door de chef-staf van de Ordedienst, overste Six, gepolst werd of hij te zijner tijd bereid was, het commando over de gebundelde ille gale groeperingen op'zich te nemen, zei hij, aldus de overste, ,dat hij door de wijze waarop hij in februari 1940 van het opperbevel was ontheven, thans hier geen leidende positie kon vervullen, tenzij de koningin hem dit persoonlijk vroeg. Hij wenste ook niet dat zijn standpunt naar Londen werd overgebracht; dit moest van Londen zelf uitgaan', en toen Six hem in september 1944. ongeacht dit gesprek, toch het bevelhebberschap over de Binnenlandse Strijdkrachten aanbood, weigerde hij met dezelfde motivering. Dijxhoorn was toen al ruim drie jaar minister-af. maar de koningin, daar kwam het standpunt van generaal Reynders op neer. dien de eerst persoonlijk jegens hem on gelijk te bekennen. Het manuscript voor zijn eerste naoorlogse brochure lag toen al klaar waarin hij. naar hij zelf meende, overtuigend aantoonde, dat hij het steeds bij het rechte eind gehad had en dat men hem dus. tot nadeel van het land, in alle opzichten schandelijk bejegend had. Wij kunnen die opinie niet onder schrijven. toen haar bleek dat haar minister van buitenlandse zaken, mr J. A. N Patijn, Hitlers Mem Kampf met kende: haastig ging hij het lezen. Ontzet en verontwaardigd maar niet in alle opzichten verbaasd. Al vóór de eerste wereldoorlog had zij zich geërgerd aan de zelfgenoeg zaamheid van de meeste Nederland se gezagsdragers die, meende zij, vooral bleek uit de verwaarlozing van het defensie-apparaat: dat werd er na de vestiging van het Derde rijk niet beter op. Ze was een nuch ter en scherp waarneemster. De ge ringe kwaliteiten van dat defensie apparaat waren haar een benauwe nis, de meeste officieren zag zij als mannen die ouderwets in hun opvat tingen waren en weinig begrip had den voor de voortgang der militai re techniek ,en de ministers wil den altijd een minimum vragen. Die hadden', zei zij ons. .beslist onvol doende oog voor de gevaren die dreigden'. In '38 dacht zij opnieuw ernstig' over abdicatie: ze zou .veertig jaar koningin zijn. Ze was van mening dat ze haar volk lang genoeg had gediend en wilde zich wijden aan het geestelijk leven dat naar haar me ning belangrijker was dan al het andere' Prins Berahard, jegens wie zij in staatszaken minder gesloten was dan zij jegens haar overleden man steeds was geweest (het eerste kan uit het laatste voortgevloeid zijn), wist haar er van te overtui gen dat zij, op dat moment afstand doende van de troon, zowel aan prin ses Juliana als aan hemzelf te hoge eisen zou stellen. Zij bleef. Van me ning dat tegenover de totalitaire programma's van de jaren '30 te weinig andere programma's ge plaatst werden waar voldoende posi tieve inspiratie van uitging, tracht te zij omstreeks die tijd (naar ana logie van de door de Amerikaan Frank Buchman op touw gezette ac tie voor geestelijke en morele her bewapening) een soort morele her bewapeningsactie in ons land tot le ven te wekken dat initiatief sloeg maar weinig aan. In ons Voorspel deden wij al in me nige passage uitkomen hoezeer de koningin zich met name in de voor oorlogse perioden van internationale spanning beijverde om de nodige mi litaire voorzorgsmaatregelen te la ten nemen. Onophoudelijk oefende zij. lange tijd zonder succes, pressie op de kabïnet- ten-Colijn uit om tot een belangrij ke versterking van de defensie over te gaan. Ten tijde van de Sudetencrisis, sep tember '38. drong zij samen met ge neraal Reynders. de chef van de ge nerale staf, op voormobilisatie aan; zij bereikte niet meer dan dat de ministerraad tot de beperkte zoge naamde strategische mobilisatie over ging. Na de bezetting van Praag (15 maart '39) vocht zij samen meV generaal van Voorst tot Voorst, com mandant van het veldleger, voor het denkbeeld enei algemene proefmobi- lisatie. Toen de ministers Colijn en Van Dijk in de crisis van de 'paas dagen van '39 (Italië bezet Albanië) weer niet verder wilden gaan dan tot het oproepen der grensbataljons en andere beveiligingseenheden, wei gerde zij aanvankelijk het desbe treffend koninklijk besluit te onder tekenen. Zij deed een persoonlijk be roep op Colijn om verderstrekkende maatregelen te nemen vergeefs, In de zomer wist zij het niet-door- gaan der herhalingsoefeningen te voorkomen. In augustus beijverde zij zich. een kabinet te doen vormen waarin het grote socialistische volks deel voor net eerert vertegenwoor digd zou zijn: De Geer kreeg daar strikte opdracht toe. Toen hij, de formatie verricht zijnde, voor vakan tie naar het Schwarzwald vertrok, liet ze de nieuwe minister van jus titie, de strijdvaardige Gerbrandy, bij zich komen, .onverantwoordelijk' noemde zij toen het gedrag van de minister-president. Dat de minister raad in de ochtend van 21 augus= tus, daags na de onheilspellende on dertekening van het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag, nóg niet tot voormobilisatie besloot stelde haar diep teleur; 's middags wisten de nieuwe minister van defensie, Dijx hoorn, en zijn ambtgenoot voor bui tenlandse zaken, Van Kleffens, ge bruikmakend van De Geers afwezig heid, het besluit tot voormobilisatie door te zetten. Representatief Ziedaar het beeld dat wij in het vorige deel schetsten, op een enkel punt nu aangevuld. Is het volledig? Geenszins. Is het representatief? Wij menen van wel. Wij menen óók dat De Geer door die laatste gebeurte nissen het vertrouwen van de ko ningin, voorzover hij het nog genoot, grotendeels zo niet volledig ver speeld had. In de eerste wereldoorlog had zij. zoals wij zagen, de hoofdlijnen van het regeringsbeleid veelvuldig, in be wogen tijden nagenoeg dagelijks met de minister-president kunnen bespre ken. Op zodanig contact met De Geer alléén stelde zij geen prijs. Zij zag in hem geen Cort van der Linden; in generaal Reynders. chef van de generale staf sinds '34, had zij aan vankelijk veel vertrouwen gesteld, .hij bezocht haar geregela op ,De Ruygenhoelc' en zij besprak', aldus een neef van de generaal, ,het de fensiebeleid zelfs liever met hem dan met' de toenmalige minister Van Dijk met wie zij met goed kon op schieten'. Wij nemen aan, dat in haar relatie met generaal Reynders in de loop van '38 en '39 verkoe ling intrad: de generaal geloofde niet recht in de waarschijnlijkheid van een Duitse aaóval, bovendien was hij defensief ingesteld, zulks in tegenstelling tot de commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, die, zoals wij in ons Voorspel weergaven, op kritie ke momenten herhaaldelijk het oor van de vorstin had en wel niet nage laten zal hebben, haar mee te delen dat hij de inzichten van generaal Reynders allerminst deelde. Over diens benoeming tot opperbevelheb ber van land- en zeemacht werd. schreven wij in ons eerste deel, de koningin niet geraadpleegd. Of zij een andere kandidaat geprefereerd zou hebben, zij in het midden gela ten zij ontwaarde in elk geval in generaal Reynders niet de kwali teiten van generaal Snijders. Van daar dat zij (de datum staat niet vast, vermoedelijk was het in de eer ste dagen van september) aan minis ter Dijxhoorn meedeelde, dat het haar voornemen was, telkens over de grondslagen van het defensiebeleid overleg te plegen met een commissie van drie ministers (De Geer, Van Kleffens, Dijxhoorn), bij welk over leg dan uiteraard generaal Reyn ders aanwezig zou zijn; kennelijk meende zij dat van Van Kleffens en Dijxhoorn de frisse aanpak uit zou gaan die zij van De Geer niet verwachtte. Haar voornemen werd goedgekeurd. Of dit in een formeel besluit van de ministerraad geschiedde, is ons onbekend. Natuurlijk bleef de koningin bij dat alles jegens de buitenwereld de nor men der constitutionele correctheid zorgvuldig in acht nemen: in de ja ren sinds 1933 waarin zich, althans voor haar, het gevaar van Nazi- Duitsland steeds duidelijker was taan aftekenen, sprak zij in het pu- liek geen woord waaruit men op enig moment zou kunnen conclude ren tot diepgaande, concrete ver schillen in opvatting tussen haar en het zittende kabinet; niet anders ging zij zich gedragen toen op 3 sep tember '39 met de Engelse en Fran se oorlogsverklaringen aan Duitsland de tweede wereldoorlog een feit ge worden was. Het volk mocht slechts de buiten kant zien; meer werd door de mees ten niet ontwaard en evenmin ver moed. Zij bleef wat zij sinds haar troon bestijging geweest was.- een fiere verschijning; niet groot van gestal te, met het klimmen der jaren van slank gezet geworden, geleidelijk ge groefd van gelaat en vergrijsd maar haar profiel had zijn adel be houden, blik eu stem waren helder gebleven. Die Nederlanders die zicli met het Oranjehuis verbonden voel den, zagen in haar vóór alles de ver persoonlijking van de eenheid der na tie. Met haar strakheid vavn optre den en gestrengheid van uiterlijk had zij velen misschien eerder ont zag dan liefde ingeboezemd. De mens VVilhelmina was voor de grote mas sa eeii onbekende; wat haar aan deel was geweest aan het regerings beleid, was het geheim der constitu tionele monarchie gebleven; zelfs voor haar naaste omgeving hield zij haar diepste zorgen verborgen geen wellicht dieper dan deze dat zij, die zich jegens haar God, haar geweten en haar voorgeslacht ver antwoordelijk voelde voor het tot van de natie, nochtans in liet heer send bestel en bij de heersende men taliteit onmachtig was, de koers te bepalen van het schip vao staat dat, voor de tweede maal al in haar le ven, in de stormzone beland was. n Wilhelmina en Juliana i» 1912.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1969 | | pagina 13