Bij het gouden doctoraat van mej. dr H. C. M. Ghijsen KINDEREN SLECHT OP SCHOOL DOOR GEBREK AAN LEVENSERVARING Nieuwe athenaeum paperbacks over Napoleon, Couperus en moderne Angel-Saksische letteren JUNI 1989 Het is dinsdag 8 juli, een halve eeuw ge leden dat dr Hendrika Catharina Maria Ghijsen te Leiden tot doctor in de Neder landse letteren promoveerde op een proef schrift over Betje Wolff in verband met het geestelijke leven van haar tijd; jeugd- en huwelijksjaren. Het gebeurt betrekke lijk zelden dat iemand een halve eeuw na zijn promotie nog in leven is, en nog zeld zamer komt het voor, dat de vijftig jaar eerder gepromoveerde dan nog zo vitaal is, nog zo volop aandeel neemt aan het leven als dat het geval is met dr Ghijsen. In Middelburg geboren en getogen, na haar Leid- se studiejaren, daarheen teruggekeerd, later naar Domburg verhuisd, waar zij nog altijd woont en werkt, is zij haar geboorteland nooit ontrouw ge worden. Die trouw komt ook tot uiting in de keuze van de beide onderwerpen waarmee zij zich heeft beziggehouden, Want ook die zijn door en door Zeeuws. Het ene ligt op letterkundig, het andere op taalkundig gebied. Aan beide heeft ze vrijwel een halve eeuw gewerkt en er zich al werkende en publicerende een reputatie mee op gebouwd, die haar lang zal overleven. Het letterkundige onderwerp waarnaar haar liefde is uitgegaan is het leven en het werlc van Betje Wolff, zoals de Vlissingse schrijfster zich zelf noemde en zoals ze in de letterkunde is blijven voortleven. Betje Wolff is nooit vergeten geweest, het boek dat ze samen met haar vrien din Aagje Deken heeft geschreven, de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, dat zo lang zamerhand tweehonderd jaar oud is. is altijd op nieuw herdrukt en altijd gelezen. Maar ook was er over de beide schrijfsters al ve?l geschreven, toen de jonge doctoranda zich voorham haar proefsclirft aan Betje te wijden. Door zich te beperken tot. haar jeugd- en huwelijksjaren, de minst bekende periode uit haar leven, en door duidelijk te maken dat in deze jaren de grond slagen zijn gelegd voor haar latere opvattingen en overtuigingen, werd het proefschrift een we zenlijke en belangrijke aanvulling van onze .ken nis van de persoonlijkheid en het werk van Betje Wolff. Terecht promoveerde dr Ghijsen cum lau- de, terecht ook heeft haar proefschrift zijn bete kenis behouden. Het onderwerp is haar blijven boeien, zoals blijkt uit enkele gedegen studies, onder andere over Aagje Deken in haar Amsterdamse tijd (De Gids, 1921), Wolff en Deken's romans uit haar bloeitijd (De Gids, 1923) en Wolff en Deken, eenheid uit tegenstellingen (Boeket voor Betje en Aagje, 1954). En toen in 1954 herdacht werd dat Betje en Aagje anderhalve eeuw geleden ge storven waren, verscheen in een omvang van vierhonderd bladzijden haar karakter- en levens beeld van beide schrijfsters: Dapper vrouwenle ven. Een kloek boek, niet alleen vanwege zijn omvang, maar vooral vanwege zijn inhoud, een boek dat lange tijd het standaardwerk over bei de schrijfsters zal blijven en dat algemene waar dering heeft gevonden in vakkringen en daarbui ten. Het taalkundige onderwerp waarmee dr Ghijsen zich heeft beziggehouden is de studie van het Zeeuws. Toen de Nijmeegse hoogleraar Jac. van Ginneken omstreeks 1925 een reeks opzette over de Nederlandse dialecten in de loop der eeuwen, vroeg hij aan dr Ghijsen. het deel over het Zeeuws voor haar rekening te nemen. Zij stemde daarin toe, maar van de reeks is maar één deel versche nen, en zo bleven de bouwstoffen voor dit boek liggen. Toen enkele jaren later plannen rezen voor de uitgave van een Zeeuws woordenboek, lag het voor de hand dat men zich tot haar richtte met het verzoek, de organisatie van dit werk op zich te nemen en de bouwstoffen te verzamelen. Opnieuw stemde zij toe, en ditmaal is de opzet niet in de klem blijven steken. Als secretaresse van de Zeeuwse Vereniging van Dialectenonderzoek, waarvan dr K. Kooiman voorzitter werd, heeft zij de moeizame taak op zich genomen, in een lange réeks van door haar opgestelde vragenlijsten het materiaal voor dit woordenboek bijeen te brengen. Het is niet moei lijk, een dergelijk werk te beginnen, maar het is onvoorstelbaar moeilijk, het in een lange reeks van jaren voort te zetten en het tenslotte tot een goed einde te brengen. Menigeen heeft, als ik, er weieens aan getwijfeld of ons Zeeuws woor denboek werkelijk zou kunnen verschijnen. Die verschijning was immers van vele factoren af hankelijk: in de eerste plaats van de vraag of dr Ghijsen het werk zou kunnen blijven voort zetten, want het stond en viel met haar, in de tweede plaats of haar rechterhand, mejuffrouw K. J. van de Putte, haar zou blijven helpen, in de derde plaats of de medewerkers er niet vroeg of laat genoeg van zouden krijgen, in de vierde plaats of de gelden zouden worden gevonden om het boek uit te geven. Maar de redactrice heeft nooit aan de uitslag getwijfeld en zich ook door geen tegenslagen laten ontmoedigen. Toen in mei 1940 de kaarten met de persklare tekst van de letters A tot en met F (in het boek beslaan ze 245 bladzijden) verloren gingen, moesten ze op nieuw uit het oorspronkelijke, gelukkig bewaard gebleven materiaal worden herschreven. Maar toen ze eind 1954 tot ridder in de orde van Oran- je-Nassau werd benoemd, kon ze in haar dank woord mededelen dat de financiële moeilijkheden naar alle waarschijnlijkheid weldra zouden wor den opgelost. In 1955 kon met het zetten van de tekst worden begonnen en in 1959 verscheen de eerste van de drie afleveringen. Twee jaar te voren hadden gedeputeerde staten haar als eerste de Zeeuwse culturele prijs toegekend. Zelden zal de toekenning van een onderscheiding zo alge meen gewaardeerd zijn als toen het geval was. Aan de vooravond van haar tachtigste verjaar dag, op 21 november 1964, hebben we dr Ghijsen het eerste exemplaar van haar Woordenboek der Zeeuwse dialecten uitgereikt. Het Zeeuwsch Ge nootschap der Wetenschappen benoemde haar bij deze gelegenheid tot erelid, en benadrukte daar mee de betekenis van het woordenboek voor het wetenschappelijk en cultureel leven in Zeeland. Over dit woordenboek behoeft niet veel gezegd te worden, want iedereen die zich voor het Zeeuwse volksleven interesseert, kent het. De uitgever heeft de belangstelling van de Zeeuwen voor hun taal onderschat, want het boek was al spoedig uitverkocht en moest verleden jaar herdrukt worden. Plet is veel meer dan alleen maar een woordenboek: de klederdrachten, de spelen van kinderen en volwassenen, de oogstgebruiken, de rouwgebruiken en allerlei andere facetten van het volksleven, het iS er allemaal in behandeld. De activiteit van dr Ghijsen op dialectologisch gebied is niet tot het woordenboek beperkt ge bleven. In de loop der jaren heeft ze over de Zeeuwse dialecten tientallen lezingen gehouden, op wetenschappelijke bijeenkomsten, maar ook voor leken en scholieren. En in wetenschappelijke publikaties heeft ze erover geschreven. Voor de Zeeuwse dialectstudie heeft geen ander zich zo verdienstelijk gemaakt als zij. Dr Ghijsen heeft alle aanleiding om met yoldoe- ning op haar halve eeuw wetenschappelijk leven terug te zien. En wij Zeeuwen met haar. P. J. Meërtens NIJMEGEN (GPD) De automatisering maakt het onze kleuters moeilijk. Zo moeilijk zelfs, dat zich van allerlei werk zaamheden, die een paar jaar geleden nog vanzelfsprekend waren, geen voorstelling meer kunnen maken. Steeds meer woorden verliezen voor hen hun betekenis en omdat zij van jongs af aan van allerlei vervoermiddelen gebruik maken, kunnen zij geen afstanden meer schatten. Getallen zeggen hen evenmin nog iets. Kinderen raken in onze maatschappij de logische aanknopingspunten kwijt en zo komt het, aldus de Maastrichtse zenuwarts dr P. Mesker, dat zeker 15 procent van de kleuters die naar de lagere school gaan door ontwikke lingsstoornissen worden gehinderd. Bezorgde ouders steekt hij ech ter een riem onder het hart, d« slechte prestaties van hun kinde ren op school berusten volgen» hem niet op psychische tekort komingen, maar op onhandigheid en gebrek aan ervaring. Kinderen krijgen vooral in de grote ste den veel te weinig kans om zich te ontplooien. Snelheid maakt het hen onmogelijk om iets te zien, haast uitgesloten om iets te betas ten en lawaai maakt het onmo gelijk om naar iets te luisteren. Wanneer ouders en onderwijzers meer tijd voor aanschouwelijk on derwijs zouden nemen, dan zou den volgens dr Mesker heel wat slechte leerlingen tot de bollebo zen van hun klas gaan behoren. De 64-jarige Maastrichtse zenuw arts komt tot deze conclusie in zijn proefschrift ,D« menselijke hand' waarop hij vorige week aan de katholieke universiteit ran Nijmegen promoveerde. In deze dissertatie bindt dr Mes ker de strijd tegen de televisie aan omdat die, naar zijn mening, een vertekend beeld van de maat schappij geeft. Voor de tv zijn alleen ongewone dingen interes sant en zo groeit er, zonder dat de volwassenen zich realise ren, een generatie op, die denkt dat alleen kamelen melk geven, het rivierwater uit de kraan komt en er vroeger molens wer den gebouwd om er een restaurant van te maken. Ouders zouden er, aldus de ze nuwarts, verbaasd van staan als ze wisten hoeveel misverstanden er bij hun kinderen bestaan. Wan neer die niet tijdig uit de weg worden geruimd stapelen ze zich zo hoog op, dat het kind op school niet meer mee kan komen. Heel vaak trekt men dan volkomen ten onrechte, aldus dr Mesker, de con clusie dat het kind niet intelli gent genoeg is. Maar door zitten blijven worden de prestaties er op school meesatl niet beter op. Er is volgens hem maar een me thode om kinderen met ontwik kelingsstoornissen over hun moei lijkheden heen te helpen: de ou ders moeten van achter hun te levisietoestellen vandaan komen en er al met hun kleuters op uit trekken om hen zoveel mo gelijk werkplaatsen en boerderij en te laten zien. Door ze vertrouwd te maken met handelingen, die anders door vol automatische machines en kant en klaar maaltijden verborgen zouden blijven gaan kinderen van zelf logisch denken. Dat logische denken kan men ook bij hen ont wikkelen, door ze te laten knikke ren, kneden, vlechten, knippen en vouwen. Kortom door alle gezel schapsspelletjes weer in ere te herstellen waarmee de jeugd ach voor de komst van de tv ver maakte. Tien Jaar geleden kwsm dr Mes ker als zenuwarts in aanraking met de leermoeilijkheden van voogdijkinderen. Toen hij zijn pa tiëntjes 'testte kwam hij er ach ter dat ze psychisch niet zo uit het veld waren geslagen als men verwachtte, maar dat hun pro blemen eigenlijk veel meer voort vloeiden uit het feit dat zij niet wisten wat ze met hun handen moesten doen. Ze konden geen reikwijdte zien, geen afmetingen schatten en geen materiaal her kennen en dat alleen omdat ze er geen idee van hadden hoe ze hun handen zouden kunnen gebruiken. Koren was voor hen een abstract begrip en zelfs kinderen, die drie keer in de eerste klas van de la gere school waren blijven zitten, konden niet uit of in een bus of trein stappen omdat ze niet wis ten wat voor of achter was. In samenwerking met de Maas trichtse beeldende kunstenares mevrouw J. W. M. Hofhuizen-Ha- gemeijer ontwikkelde dr Mesker een in medisch-pedagogische krin gen nogal revolutionaire behande lingsmethode op basis van het aanschouwelijk onderwijs. Een therapie die hij toepast in bijzijn van de ouders. Hijzelf is er van overtuigd dat kinderen, die door een totaal gebrek aan levenserva ring niet schoolrijp zijn en daar om in iedere klas stranden, In de meeste gevallen onmiddellijk en vaak met zeer veel succes kunnen worden geholpen, door hen zo veel mogelijk dingen te laten zien en hen daardoor wegwijs in onze maatschappij te maken. En om dat voorkomen nog altijd beter dan genezen is, roept dr Mesker in zijn opmerkelijke proefschrift de ouders van alle kleuters op om zich voor het uitleggen van al lerlei zaken meer tijd te gunnen. Bovendien zou het kleuteronder wijs naar zijn mening zodanig worden gereorganiseerd, dat leid sters veel meer de gelegenheid krijgen om er met de aan hen toevertrouwde kinderen op uit te trekken. Napoleon is een van de figuren uit de geschiedenis die enorm tot de verbeel ding blijven spreken. Op 15 augustus 1969 zal het twee eeuwen geleden zijn dat hij werd geboren, en ter gelegen heid van dit feit zijn er weer heel wat boeken, verhandelingen en artikelen toe gevoegd aan de duizenden die er al over hem bestaan. Er wordt weer druk ge discussieerd over de vraag of het stoffe lijk overschot dat in de Invalides rust wel dat van Napoleon is; de liefdes perikelen met Josephine en anderen worden weer met min of meer flair uit de doeken gedaan, de vergiftigingshypo theses worden weer opgerakeld, en ook allerlei strategische kwesties worden, hoe is het mogelijk na die wanden vol Napoleonboeken, opnieuw belicht. En ach, laten we eerlijk zijn, zelfs als we over de hobbelkeien in de Bevelandse Kraayertpolders rijden denken we aan de Keizer en zijn boerendeerntje dat niet meemocht of -wou, en na ons kopje koffie in de Korenbeurs in Goes kijken we nog eens speciaal naar de plaque met Killroy was here. Want de grote man leeft, en wellicht daarom heeft Polak en Van Gennep een koddige bijdrage ge leverd voor de Nederlandse herdenking, en wel door een heruitgave van het boek je ,Comme quoi Napoléon n'a jamais existé' van J. B. Pérès. Homeros niet, en Jezus niet, en Shakespeare niet, dus natuurlijk ook Napoleon niet. Denkt u-er niet le licht over. We hebben een blauwe maan dag in Frankrijk les gegeven in Engelse literatuur aan een privé-school. We vroegen een meisje, te vertellen wat zij over Shakespeare wist. En in alle ernst wist zij alleen me- Le delen dat Shakespeare een Engelse dichter was geweest qui n'avalt jamals existé. Daarmee hield de kennis op. Nu Is een van de leuke dingen van dit boekje van Pérès dat het verschenei Is in 1827, dus nog maar zes jaar na Napoleons dood, toen duizender mensen die hem persoonlijk hadden gekend, nog leefden. Over Pérès Is blijkbaar niet erg veel bekend. Hij heeft verscheidene be langrijke posten bekleed in Lyon en in Agen, en hij is In 1840 gestorven Beweerd wordt, dat zijn speelse en geestige werkje over Napoleon ont slaan is naar aanleiding van het feit dat een van zijn studenten al te diep onder dé indruk bleek van he' werk „Origine de tous les cultes", uit 1798 van Dupuis, een erudiet, filosoof on lid van de Nationale Conventie die in dit boek alle godsdiensten ontmaskert als „aangeklede fantasieën, voora natuur- en zonnemythen", zoals orof. Presser, die deze editie van een aar dige uitleiding voorzag, het uitdrukt. J. B. Pérès nu, heeft de fraaie terminologie en bewijsvoering van zijn illustere voorganger Dupuis overgenomen om met eenzelfde „astro nomisch en mythologisch trapezewerk" te „bewijzen" dat Napoleon nooit heeft bestaan. Teneinde een kleine indruk te geven, een citaat uit het begin (en dan steeds te bedenken dat dit In 1827 gepubliceerd werdl). De aanhef luidt, heel direct: „Napoléon Bonaparte, dont on a dit en écnt tant de choses, n'a pas mëme existé. Ce n'est qu'un personnage allégorique. C'est le solell personnlfié; et notre assertion sera prouvée si nous faisons voir yie tout ce qu'on publie de Napoléon-le-Grand est emprunté du grand astre". Pérès doet dit vervolgens. Hij geeft een lijst van negen ver schillende beweringen, die alle op de zonnecultus gebaseerd zijn, en waarvan we hier aiieen de eerste; „Qu'il s'appefait Napoleon Bonaparte" n het kort zullen volgen. ledereen weet, dat de zon door de dichters „Appolon" genoemd wordt, :egt Pérès. Het verschil met Napoleon is al niet erg groot, maar het wordt nog geringer als men de betekenis van de woorden gaat ontleden. Apollon betekent vernietiger, de Grieken noemden de zon waarschijnlijk zo oen hun legers voor Troye grote verliezen leden door de hitte. Appolon is hetzelfde als Apoléon, belde woorden zijn afgeleid van apollyö of apoleö, die beiden betekenen: doden, vernietigen, uitroeien. Had de held van Corsica dus Apoléon geheten, dan had hij precies dezelfde na'am gehad als de zon, maar hela er staat een N te veel. zelfs een U weet het immers, alle groten, ze hebben nooit bestaan, hele lettergreep, als we goed op de zuil op de Place Vendóme kijken, want daar leest men Néapoléon. Maar welke geleerde laat zich voor één gat vangen? Nu even in Pérès grappige stijl; „Or, cette syllabe de plus n'y met aucune différence. Cette syllabe est grecque, sans doute, comme le reste du nom, et, en grec, nè ou nal est une des plus grandes affirmations, que nous pouvons rendre par le mot véritablement. D'oü il suit que Napoléon slgnifie: vérltable exterminateur, véritable Apollon C'est done véritablement le solei!" Dan gaat hij over tot Bonaparte. Op het eerste gezicht ziet men zo geen verband met de zon, maar even nagedacht en gegoocheld, en men is er; bona parte, bonne partie, weldra zijn we weer in het „licht", ergens bij de lichtgoden der Perzen, en zo gaat het maar door, over zijn geboorte op een eiland in de Middellandse Zee, over zijn moeder Letitia, dezelfde als Leto en Latone, de moeder van Apollo, enzovoorts. Eerlijk gezegd is het begin van het boekje het verrassendst en het leukst. Hoe kort het ook is. het blijft niet overal boeien. Maar lezenswaard en vermakelijk is het, en het was een aardige gedachte van Polak en Van Gennep om de Nederlandse lezer van thans te confronteren met dit thans vrijwel vergeten maar in de 19de eeuw in Frankrijk zo populaire werkje. "Den wat lijviger Athenaeum Paperback handelt over „De antieke wereld ■L/ van Louis Couperus" en is van de hand van dr. Theo Bogaers. Bekend terrein voor Bogaers, wiens proefschrift, uit 1947, heette „Louis Couperus en de Grieks-Romeinse Oudheid". Voor Couperus was het beleven van de Oudheid een vorm van persoon lijk helmwee. Niemand heeft het duidelijker gedefiniëerd dan hijzelf; „Er is namelijk dit, dat ik, hoe bekoord ook door alles wat oud is, geheel deze Oudheid bemin door de weêrspiegeling eener illuzie heen, en mij deze illuzie bewust ben. Deze illusie is déze, dat mijn geest de Oudheid zeer zeker in grootere schoonheid ziet, dan zij voor dien zelfden geest zou geweest zijn, indien ik geleefd had in de zelfde antieke dagen, die ik als in een retrospektieven droom bemin Mijne illuzie zélve geeft aan de Oudheid die groote bekoring, die zij uitoefent op mij". Ook zijn voorliefde voor de antieke goden weet hij te ontleden: de nu onttroonde, oude. verschemerde goden heb Ik nu lief, als ik ze misschien nooit lief had gekregen, zoo ik geleefd hadde In de eerste eeuwen der Christelijkheid; was het niet waarschijnlijk geweest, dat Ik toen zou bekoord zijn geworden door de nieuwe, spirituele waarheden, door de nieuwe, geestelijke Schoonheid, en mij zou hebben afgewend van de oude goden, die zelfde oude goden, die thans zulk een onontkoombare bekoring uit oefenen op mijn terug starende ziel?" Belde deze citaten zijn in het boek van dr. -Bogaers te vinden, en zij zouden eigenlijk het uitgangspunt moeten vormen van elke studie over Couperus en de Oudheid. Zij verklaren namelijk de buitengewoon subjec tieve instelling van Couperus tegenover het hele complex van verschijn selen dat we samenvatten onder het begrip „De Oudheid". Couperus was zelf de eerste om te beseffen dat hij, zo hij in de Oudheid geleefd had, als dus die mist van weemoed en afstand opgetrokken was geweest, waarschijnlijk naar geheel iets anders verlangd zou hebben. Hij wist, beter dan wie ook, dat het gevaar was afgesleten. De Haags-Indische, aristo cratische fin-de-siècle heer, die zichzelf ondanks zijn enorme kennis op dat gebied heel bescheiden een de oudheid beminnende leek noemde, speelde maar dat hij een gereïncarneerde Romein uit de Keizertijd was, en hij wist dat heel goed. De Oudheid was een van zijn inspiratiebronnen, zoal9 het Haagse en het Indische lev- dat waren. Door zijn werken in de Oudheid te situeren, verschafte hij zich bovendien de mogelijkheid, vrijelijk over allerlei homosexuele verwikkelingen te schrijven, wat destijds In de Neder landse letteren, getuige o.a. de Haans Pljpelijntjes en Boutens' Andries de Hoghe, niet zo best mogelijk was. In „De Berg van Licht", o.i. Couperus' meest grandioze boek laat hij zich In dit opzicht volkomen gaan. Couperus heeft in keizer Heliogabalus een vergoddelijkt wensbeeld geschapen. Ur verschijnen de laatste jaren in ons 'land vrij geregeld studies over Couperus. Graag zouden we eens een studie lezen over de reacties van het buitenland op deze grote Nederlandse schrijver. Geen enkele Nederlandstalige schrijver heeft het tot echte wereldroem gebracht, slechts een paar latinisten als bijvoorbeeld Erasmus, Thomas Kempis of Janus Secundus is dit gelukt. Hoe komt dit? En bovenal: waarom sloeg Couperus in het buitenland niet aan? Hij is toch absoluut een schrijver van een heel hoog peil; door dat laagje sierstijl, hoe hinderlijk vaak ook. kijkt men toch wel heen, en in vertaling is dat zelfs weg te .-.e ken zonder aan ce tekst ontrouw te worden. Doch we dwalen af. Dr. Bogaers boek biedt een degelijke, zj het wat droge en soms ook v/el wat pedante (hij heeft in nog al sterke mate Couperus „in zijn zak" om het populair te zeggen, in gedachten ziet men Couperus wel eens verbolgen de wandelstok opheffeni) studie over de diverse antieke motieven in Couperus' oeuvre. Hij splitst die invloeden in Griekse en Romeinse, en onderverdeelt in mythologie, geschiedenis, lite ratuur en geestesleven, en de kunstuitingen, uiteraard meest beeldhouw kunst, waarvoor Couperus erg gevoelig was, en architectuur Er is een ontzaglijke hoeveelheid werk verzet, en men wordt er uiteindelijk niet zo verschrikkelijk veel wijzer van. Intuïtieve, haast geëxalteerde naturen als Couperus ontsnappen in essentie aan een schoolse en zakelijke benade ring. Men kan het wel allemaal constateren, maar schiet er niet erg veel mee op. Bogaers gaat eerst na. hoe het met Couperus' klassieke opleiding gesteld was, en speurt dan na welke auteurs invloed op hem hebben uitgeoefend In dit opzicht. In de gedeelten die de kern van het boek uitmaken, probeert hij steeds op te sporen wat Couperus deed met alierlei zaken en personen die uit o'e Oudheid op hem afkwamen; hoe hij a'les metamorfoseerde „om er zichzelf en zijn eigen wensdromen in terug te vinden". Het belangrijkste is mogelijk, dat Bogaers er terecht op wijst dat Couperus' romans en andere werken, of ze nu in Den Haag of in de Oudheid spelen, een merkwaardige eenheid vormen, en dat het Noodiot. belichaamd in min of meer indolente personages, vrijwel altijd alles be heerst. Hij concludeert: „Zijn behoefte aan een esthetisch verantwoorde levenskunst en een ge sublimeerde amorallteit kon Couperus alleen bevredigen in de wereld van zijn Illusie. Dit is de fundamentele betekenis van zijn hartstochtelijk be leefde „retrospektieve droom" en van zijn passie voor de Oudheid". Men hoort de toon. X-Tet derde Athenaeum-boek waarvoor we uw aandacht vragen is een dikke bundel opstellen over moderne Engelse en Amerikaanse litera tuur, „Vormen van imitatie", door W. J. M. Bronzwccr. wetenschappelijk medewerker bij het Engels-Amerikaanse Instituut aan de universiteit van Nijmegen. Het boek geeft een uitstekende m-'eic-ng tot enkele figuren uit de werkelijk recente, na-oorlogse angelsaksische letteren. De stukken zijn een soort overgang tussen superieure boekbesprekingen en informatieve essays, heel leesbaar en stimulerend bovendien. Een van de plezierigste eigenschappen van een boekbespreking is wel als die opwekt tot zelf- lezen, nader kennis te maken met een auteur die men .niet of slecht kent. Tijdens de lectuur van Bronzwsers essays komt dat verlangen meermaals op. De schrijver is bijzonder goed geïnformeerd, hij schrijft vanui; een brede achtergrond van kennis en begrip. Enkele auteurs die uitvoerig aan de orde komen zijn o.a. Robert Lowell, Sylvia Plath. James Baldwin, Flannery O'Connor. Nabokov en Graham Greene. Stuk voor stuk wel heel bekende tot wereldberoemde figuren, maar de wijze waarop Bronzwaer de problemen van hun werk bespreekt, is zeer zeker voor Nederland niet overbodig. Heel lezenswaard en merk waardig is ook het essay waarin Hermans' „Het behouden huis" vergeleken wordt met Nigel Dennis' „A House in Order". Op enkele al te apodictische uitspraken (in de trant van „de grootste dichter van onze eeuw. T. S Eliot") en op enkele stopwoorden na (wie niets anders te doen heeft telle eens hoe vaak de woorden semantiek en semantisch voorkomen) een prettig leesbaar en bovendien vruchtbaar boek. J. B. Par»*: Comm. qust Napoléon n'a jamah existé, ou 9rand erratum, souree d'un nombr. Infinl d'arrila, a noter dans I'hlstolre du XIX» siècle. Dr. Theo Bogaerts: Da anti.ka wereld van Louis Couperus alle uitptve»: Polak Van Gennep, Amsterdam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1969 | | pagina 17