TONEEL IS GEEN ZAAK
OM GERUST OP TE ZIJN
ALBERT VAN DER BAAN:
OM EN BI] DE KLEINE ANGLO,
DOOR VILMA
zaterdagnummer
stimuleren
continu
school
Zaterdag 22 februari 1969
De lange donkere jongeman op het toneel zegt net genoeg. Als het
doek achter hem opgaat, weet het jonge publiek wat toneelwerkgroep
.Proloog' wil doen. Toch is Albert van der Baan meer dan een levend
programmafolder. Hij hoort bij toneel, theater, jeugd en vorming zo
als .Proloog' dat doet en is in de bijna twee jaar van zijn bepaald niet
stille aanwezigheid van een vreemde eend in het bijtje van het Neder
lands toneel een vreemde eend met snel bekender veren geworden.
De man vóór het doek is vooral bij jeugdvoorstellingen geen onbeken
de verschijning. Nederland kent op dat punt het optreden van Tom de
Graaf bij het Scapïnoballet en heeft weinig moeite met de figuur. Al-
bert van der Baans eerste schreden zijn echter kritischer gevolgd.
,De wat oudere toneelmensen hebben er nog steeds wat moeite mee.
Toneel moet voor zichzelf spreken, vinden ze. Ze hebben gelijk. Ik laat
het toneel ook voor zichzelf spreken, maar dat neemt niet weg dat je
wel enkele aspecten van dat gesprek bepalen kunt en volgens mij en
.Proloog' zelfs moet bepalen.'
Van der Baan gaat daarbij uit van het toneel, maar evenzoveel van
het publiek. De ervaring heeft inmiddels geleerd wat hij van beide
verwachten kan. De basis is gevonden. Het is dezelfde basis die .Pro
loog' het werken mogelijk maakt en de jeugd van Zeeland, Brabant
en Limburg in staat stelt iets met .Proloog' en Van der Baan te doen.
Albert van der Baan heeft achter zijn naam de fraaie
term .sociaal pedagoog* staan. Dat is meteen ook
de weinig hippe benaming van zijn functie bij .Pro
loog', waar hij zich bezig houdt met de vorming
van de jeugd door middel van toneel en toneelbege
leiding. Waarom toneei? .Toneel is in zijn algemeen
heid het vormingsmiddel bij uitstek. Mens en tijd,
de mens in zijn tijd zijn er zo duidelijk in aanwezig
dat daar geen misverstand over kan bestaan. Ver
geet'dan met dat ik met vorming bedoel: de mens
van zichzelf bewust maken. De jeugd en er is op
dit punt best een uitbreiding naar andere cate-
goriën van de maatschappij te maken verarmt de
eigen werkelijkheid dikwijls door onvermogen om te
kijken en te luisteren. Vaak kunnen ze ook zichzelf
niet horen en zien handelen. Dat is je reinste ver
arming.'
Albert van der Baan krijgt voor het doek. tijdens
nabesprekingen in de zaal en voor de klas de kans
om ten strijde tegen die verarming te trekken en na
twee jaar heeft het hem zelf rijker gemaakt, De re
acties wijzen er overigens op dat dat niet voor hem
alleen geldt. .Proloog' is onder de jeugd, en jammer
genoeg alleen onder de zuidelijke, een begrip ge
worden.
,Ik heb er geen spijt van dat lk ermee begonnen
ben. Weet je, voordat ik er instapte, was er nog
nooit een dergelijke functie vervuld. Alles was dus
nieuw. Het was echter te verwachten dat .Proloog"
met een uitbreiding op dit terrein van de vorming
zou komen. Ik kende .Proloog" en wilde de functie
beslist hebben. Ik had me er mentaal helemaal op
voorbereid. Het kon bij wijze van spreken niet
anders of ik zou dat gaan doen. Voor mij behoorde
een andere werkkring eenvoudig niet meer tot de
mogelijkheden'.
Albert van der Baan ontwikkelt deze doelgerichte
interesse tijdens zijn studie aan de sociale acade
mie te Eindhoven. Van de drie richtingen waartus
sen hij kan kiezen, neemt hij de culturele en daar
voor specifiek de toneelkant. Hij houdt zich zo in
tensief met toneel bezig dat men op de academie
wat bedenkelijk met de wenkbrauwen gaat spelen.
Hij stelt. Limburger (Tegelen) van geboorte, het
rapport .Amateurtoneel in Limburg' op en komt la
ter met de scriptie .Enkele aspecten van het ama
teurtoneel' waarin hij zijn gedachten over verschil
en verhouding van creatief spel en amateurtoneel
kan ventileren. In, Nijmegen volgt hij de cursus
journalistiek van Jan Nieuwenhuys en bij toneel
groep .Studio' maakt hij een oriëntatieperiode van
een half jaar mee. waarin hij toekomt aan de be
studering van met name het aspect publiekswerving.
In Eindhoven leert hij de jonge tone el werkgroep
.Proloog" kennen. Het werken met en voor voorna
melijk jonge mensen boeLt hem bijzonder. .Proloog'
gaat met hem aan het werk.
.Proloog' had aanvankelijk de bedoeling een nieuw
publiek te werven en dat dan via publieksorganisa-
tie en voorlichting met een reclame-effect. We zijn
daar maar gauw vanaf gestapt omdat een goed be
ginpunt alleen is te zetten bij de vorming van de
jeugd, die straks het nieuwe theaterpubliek moet
worden'.
,Die vorming van de jeugd, noem het voor mijn
part kunstzinnige of musische vorming, moet de
basis zijn en moet zo verantwoord mogelijk gebeu
ren. Daar begint mijn werk, het werk van de peda
goog, hoe geleerd dat ook moge klinken. Ik ben
geen bureaupedagoog, mag dat ook niet zijn. Eén
van de eerste voorwaarden die het werk mij stelt
is namelijk een zeer intensief persoonlijk contact,
alleen of samen met .Proloog'.
Alleen door steeds weer met een nieuw interessant
verhaal te komen en telkens je neus én de neus van
de groep te laten zien met steekhoudende voorstel
lingen, stimuleer je een nieuw theaterpubliek. Dat
ligt aanzienlijk breder en anders als het werven
van een nieuw publiek aUeen'.
zélf maar ook de stimulans en de begeleiding een
continuebedrijf moeten zijn.
,De jeugd moet en ik ben me er van bewust dat
het wat bevoogdend klinkt, maar dat is dan onge
wild de jeugd moet verschillende malen per Jaar
geconfronteerd worden met toneel, als de voorstel
lingen waarmee dat gebeurt maar eenzelfde achter-
grondslijn hebben. Dat is onder meer nodig om het
schoolse idee kwijt te raken. Toneel wordt nu vaak
aan scholieren opgelegd als iets speciaals, dat om
een vreemde reden toch wel weer met de school te
maken kan hebben. Toneel wordt dan meteen ook
iets buitengewoons. Een schoolvoorstelling is een
middagje uit. Kijk, var. dat idee moeten we af. To
neel is een gewone zaak, hoort er net zo natuurlijk
bij als de rest van de vormingszaken'.
,Als je het zo bekijkt en je houdt wat overzicht op
wat door heel Nederland gebeurt, weet Je ook dat
er veel en veel te weinig op dit gebied gebeurt.
Er zijn nagenoeg geen gezelschappen die zich hier
mee bezig willen houden. .Proloog' wordt ook te
vaak als een stelletje Idealisten gezien. Dat zijn we
misschien ook wel, maar we hebben degelijke uit
gangspunten. Er is wel enig verschil tussen dit
soort idealisme dat wij, de acteurs, het bureau en
ik moeten opbrengen en dat van de halfzachte eifc-
Jes'.
Daarmee heeft Van der Baan al een enkele aanwij-
sing gegeven in de richting van de gelukkig meer
en meer Ingang vindende mening dat het toneel
Albert van de Baan komt met .Proloog* ln Zeeland,
Brabant en Limburg. Brabant, de provincie van ves
tiging ziet hem behalve voor en na de voorstellin
gen ook vaak op school. Zeeland heeft alleen de
voorstellingen en de instructieprogramma's voor het
voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs. Voor
die lagere scholen doet Arena/De Nieuwe Komedie
hier het nodige (goede) werk. Deze groep richt zich
overigens ook tot het vhmo. Aan de Zeeuwse scholen
komt men echter niet of zeer zelden toe. Van der
Baan: ,Dat is jammer. Een toneelgroep als de onze
kan zich ter verwezenlijking van de eerste doelstel
ling, de vorming, meestal alleen maar werkzaam
vertonen op de school. Dat betekent al lang niet
Albert van der Baan ,publiekprater'
(foto Hana Joachim Schröler)
meer dat we alleen naar het middelbaar onderwijs
moeten kijken. Het werk ligt er net zo goed en met
stapeltje tegelijk voor de vijfde en zesde klassen
van het lager onderwijs, de onder-, boven- en midden
bouw van alle vormen van voortgezet onderwijs en
evenzogoed voor de huishoudscholen. We bekijken
dat per groep. Elke categorie eist natuurlijk een
speciale benadering".
.Vroeger was het zo dat ik als ik een klas bin
nenstapte als een vreemde vogel, een indrin
ger werd beschouwd. Het is nu al zo dat ze vinden
dat ik bij de familie hoor. Dat is nodig. Het werkt
prettiger, naar twee kanten geloof ik'.
We zouden ook in Zeeland met een gedegen voor
bereiding op de scholen zélf, dus gewoon voor de
klas, al een eind verder komen. Ik moet zeggen
dat ik en de rest van de groep graag in Zeeland
kom. Vroeger was het zo dat mén dacht dat wij
alleen aan Brabant moesten denken. Tegenwoordig
is het aantal bezoeken aan Zeeland al zo groot dat
we ons sen Zuid-Westelijks groep durven noemen.
De scholen zouden er nog bij moeten. Dat zou flja
zijn, want daar begint de hele zaak voor ons eigen
lijk te draalen.
En als je daar begint over toneel, modern toneel,
.ouderwets toneel' praat je niet lang alleen. Toneel
is geen zaak om gerust op te zijn. Toneel is nog
lang niet uitgepraat. Toneel is geen deftige meneer
maar een alledaagse verschijning die vragen stelt
en antwoord verwacht'.
Albert van der Baan (26) is nog lang niet uit
gepraat. Zijn verschijning op het toneel voegt
een interessant aspectje toe aan een (toch nog
te vaak) deftige verschijning die in versneld
tempo op weg is naar een meer alledaagse
verschijning. Hij is bij Proloog" en de jeugd
nog lang niet aan een epiloog toe.
ANDRÊ OOSTHOEK
EEN PAAR JAAR geleden schreef de Indische Kulturele Kring een literaire
prijsvraag uit, die toen gewonnen werd door Lin Scholte met ,Anak Kom-
penie', een boek waarvoor we destijds uw bijzondere aandacht hebben
gevraagd en dat thans, tussen haakjes, herdrukt weer verkrijgbaar is. Een
van de andere, niet bekroonde manuscripten was dat van de hand van
mevrouw Vilma van Zadelhoff-van Heemskerck, getiteld: .Jeugdherinne
ringen'. Deze Jeugdherinneringen' zijn het vorige jaar door het dagblad
■Het Vaderland' als feuilleton gepubliceerd onder de titel ,Om en bij de
kleine anglo', en thans ook in boekvorm in de Moesson-reeks' van uitgeverij
Tong Tong, Den Haag, verkrijgbaar. Beide titels, Jeugdherinneringen' en
.Om en bij de kleine anglo' zijn even juist. Het zijn jeugdherinneringen van
Vilma, die allen op een of andere manier met de kleine anglo te maken
hebben. Alleen behoeft die titel enige uitleg, daar met de .kleine' anglo
niet het gewone keukenoventje is bedoeld, maar het veel kleinere, aarden
oventje, een soort komfoortje van ongeveer een decimeter hoog, dat ge
bruikt wordt om er wierook op te branden, terwijl er naast een gewijd
open pakje met bloemen ligt.
Deze kleine anglo, dat wierookkomfoortje dus. neemt in alle afdelingen
waarin deze jeugdherinneringen zijn onderverdeeld, een plaatsje in. Maai
deze anglo is in wezen nog veel belangrijker: de wierook was, zoals de
schrijfster het zelf ergens uitdrukt, altijd weer de brug van het zichtbare
naar het onzichtbare. En juist dat raakt de kern van dit fijnzinnige boekje
en raakt ook de kern van het hele en grote probleem van haast alle Indische
mensen al dan niet verenigd rond Jong Tong'. ,het enige Indische blad
ter wereld'.
Dit tijdschrift, waarvan Tjalie Robinson de ziel en de motor is, is een van
de merkwaardigste en sympathiekste tijdschriften die in ons land ver
schijnen, mogelijk wel .het' sympathiekste. Het is als een groot familieblad
voor con groot familieverband, waarin evenwel ook niet-lndischgasten zich
volkomen thuis kunnen voelen. Het is een tijdschrift dat we vrijwel altijd
van A tot Z lezen, en dat ons iedere keer weer treft en ontroert. Het treft
door de kracht en het idealisme die er uit spreken, door de echte be
schaving die het uitdraagt, een hoffelijke, veredelde geest die men in
Nederland al te zelden aantreft. Het ontroert door de oosterse gulheid en
hartelijkheid, het gevoel van gemeenschapezin die uit de meeste bijdragen
spreken, en ook wegens dt heroïsche strijd die Tjalie Robinson en zijn
naaste medewerkers voeren voor het in stand houden van de hoge morele
waarden en de aparte cultuur van deze grote groep Indische Nederlanders
een cultuur die verloren dreigt te gaan, steeds meer verwatert, steeds
verder oplost in het algemeen-Nederlandse. Daar is niet veel tegen te doen
het is een onvermijdelijke ontwikkeling, maar deze nivellering stemt, als
alle nivelleringen, droef: er gaat veel aparts en eigens weg, en er komt
niets of weinig voor in de plaats. De kleine anglo mogen we gerust als een
symbool nemen voor dit elkaar raken van vreemde werelden, waaruit zoveel
goeds en zoveel rijkdom voort kan vloeien.
T"\e kleine anglo, het wierookkomfoortje, werd gebruikt door de Javanen.
door het personeel, mogelijk nog door een enkel volbloed-groot
moedertje in de familie. De wierook en het pakje gewijde bloemen ver
dreven de boze geesten en al het kwaad. Op menig erf waar een grafje
lag, bij menig beeld, bij heilige bomen, bij bronnen, voor een heilige kris,
en op vele andere plaatsen brandde donderdagsavonds de wierook op de
kleine aarden anglo. geurden de bloemen. Was er in een Indisch, of zelfs
in een Europees gezin iemand ernstig ziek. dreigden er grote onheilen, dan
kringelde weldra ergens de geurige wierook op. stilletjes, haast stiekum
het persoonel bad, prevelde, en hoe vaak zal zo'n blijk van gelovig mede
leven getroost hebben. Want ook al gelooft men er niet in, of zelfs al
gelooft men totaal niet: ieder is er toch van overtuigd dat het oprechte
geloof van een ander vaak het edelste is wat hij bezit, en men moet wel heel
verstokt zijn om niet getroffen te worden door zulke stille geloofsdaden
Er zullen dan ook niet veel Indische gezinnen, en zelfs Europese gezinnen
m Indiè zijn geweest, waar de kleine anglo niet werd getolereerd Aan
geraakt door de sterke, meeslepende magie van het Oosten, maar ook met
de ruimere blik. het ruimere denken dat zijn invloed krijgt zodra men de
eigen enge landsgrenzen overschreden heeft, stond menigeen open voor
gevoelens die hem anders misschien volkomen vreemd gebleven zouden
zijn. Zo hij niet zelf over de brug van het zichtbare naar het onzichtbare
kon gaan. besefte hij toch op zijn minst het bestaan van die brug. en da'
was op zichzelf al een verwijding van de horizon die men nooit vergeet.
Vooral in de Indische families, gevoed door belde culturen, de Oosterse
en de Europese, maar toch overheerst door de overweldigende Oosterse
omgeving, moet die invloed heel groot zijn geweest.
Vilma is een kind uit zo'n Indische familie, en zij vertelt van haar jeugd
in de Vorstenlanden. Ze vertelt mijmerend, volkomen zuiver en mei
een heel grote waardigheid. Zij vertelt over heerlijke kinderjaren In een
sprookjesachtig mooi land in dat merkwaardige milieu dat zo moeilijk mei
een paar woorden te schetsen is. het .Indische' waarvan men onmogelijk
zeggen kan is het nu toch meer Europees dan Javaans, of .inheems' Deze
verfijnde mengcultuur. voor het behoud waarvan mensen als Tjalie Robinson
zich inzetten, een streven dat door zo weinigen, zelfs uit de eigen kring
wordt begrepen, laat staan gewaardeerd, kan men uit elke bladzij van dit
mooie boekje proeven. Een enkele maal bepaalt de schrijfster vrij scherp
haar positie (zo bijvoorbeeld op pag. 52), waar ze zegt: .De betekenis van
het woord adat traditie begon langzaam duidelijk voor mij te worden.
Hoe ouder ik werd, hoe meer ik begon In te zien, dat odat een opvatting
was, innig verweven met het levenspatroon van het volkje te midden waar
van wij leefden', of, nog sterker, op pag. 57, wanneer ze vertelt over een
wajang-voorstelling In de sultansstad die ze bijwoonde met twee vrien
dinnetjes, een tweeling, kinderen van de regentsvrouw: .Ook waren er drie
potsierlijke narren, van wie een. een heel dikke buik had. Zij moesten
wel bijzonder geestig zijn, want wanneer de dalang (poppespeler) hen ten
tonele voerde, lachten de toeschouwers luidl En ik lachte met hen mee!
Op zulke ogenblikken had Ik het gevoel bij de tweeling, het volk en de
regentswoning te behoren'.
Heel interessant is ook, dat dit boek ons in allerlei Indische levensgebieden
binnenvoert. De familie, waartoe Vilma behoorde, was vrij welgesteld. Haar
vader, scheikundige, maar stammend uit een oud officlersgeslacht, bezat
een zeep- en eau-de-colognefabrtek. Het heel typische milieu, een dosis
exotisch bloed van beide zijden, de oma, wonend in een paviljoen op het
erf, veel personeel, een ouder zusje, een ouder en een jonger broertje, een
huisjuffrouw, een eigengereide oude hulsjongen, de kindermeid Gemoek,
die sirih-pruimend eindeloos verhalen kan vertellen, de oude Javaanse
sprookjes en legenden waarmee Vilma's herinneringen telkens worden door
vlochten. De feesten, vooral het in Indië zo eigenaardige Sinterklaasfeest,
de kerstviering, alles komt ter sprake. Zij vertelt over de fabriek van haar
vader, waar haar energieke moeder correspondente en administratrice was,
en zelfs tijdens de Jaarlijkse jachtvakantie van haar vader het hele bewind
wist over te nemen. (Voor zo'n lachtpartij moest dan weer een .goede dag'
worden berekend, van zulke trekjes zit het boek vol!). Ze vertelt over dit
familieleven, het paviljoen van oma. die zo heerlijk koken en bakken kon.
en over de contacten met de kampong die via oma's achtermuur wel eens
mogelijk waren, en die menige versnapering en menig avontuur opleverden
Door de vele familieleden en de talrijke bezoeken die zij aflegden, is Vilma
in staat allerlei milieus uit eigen aanschouwing te beschrijven. Zo bezoekt
ze familieleden die thee-, tabak- en suikerondernemingen bezitten, en door
dat zij alles wat zij zag. hoorde, rook. voelde, zo gretig in zich opnam, de
fijnste trillingen registreerde, en dit alles in haar hart bewaarde, weet zij
het nu, verpuurd door de tijd in een gelukkig en dankbaar, wat weemoedig
terugblikken weer op te roepen. Ook allerlei takken van kunstnijverheid,
als batikken, zilverdrijven, leerbewerken worden indringend beschreven, zó.
dat men het alles mééziet
Letterkundige kroniek
door HANS WARREN
Moe fraai wij het werk tan de zilversmeden overigens vonden, wij bleven
toch altijd langer dralen bij de leerbewerkers in een ander gedeelte van dc
werkplaats. Daar zat een man, die met een stuk bamboe steeds over een
gedroogde karbouwenhuid wreef om het leer een bepaalde dikte te geven,
terwijl verderop een oude man met een bril op de punt van zijn neus
ijverig bezig was lampekappen, bladwijzers en zelfs damesceintuurs uit het
voorbewerkte leer te snijden, waarbij ook hij steeds de lotus en de garuda
mythische vogelals motief koos. Hif maakte ook wajangpoppen, zoals die
bij een voorstelling werden gebruikt en daarvoor sneed een veel jongere
man uit hoorn het heft en de klemlatjes waarmee de dalang de ledematen
van zijn poppen bewoog, echter niet voordat deze van de schilder hun
mooie kleren en hoofdtooisel hadden gekregen. Wanneer mama haar keus
bepaald had en wij weer naar de andong (koetsje) terugkeerden, die door
ons afgehuurd was, vonden wij geregeld een kleine zak rijst, die Mboh Int en
van haat eigen sawahs geoogst had en een pak kroepoek koel it, die een
Irijprodukt was van de kunstnijverheid. Want zij werd gewonnen uit da
karbouwenhuid en hoewel onze aesthetische gevoelens wel een beetje ge
weld aangedaan werd door de wetenschap dat enerzijds een sierlijke lampe-
kap uit de dierenhuid te voorschijn kwam en zij anderzijds 'n verrukkelijke
spijs opleverde, konden wij de kroepoek toch niet afzweren, integendeel,
wij konden er met onze vingers onderweg niet van af blifcen'.
Het zou te ver voeren, al die onvergetelijke détails uit dit boekje te memo
reren. we volstaan met een paar. Bij een bezoek aan een kerkhof leest
men bijvoorbeeld: .Ik had gehoord, dat op oude verlaten dodenakker
mannen begraven waren, die heel veel Jaren terug bij de benteng de
vesting vóór het kerkhof hadden gevochten. En die nu in alle vergetel
heid. ver weg van het vaderland, hier rustten. Op de kruispunten van de
lange rijen graven strooide oma een handvol bloemen. Dat was voor de
vergetenen. zei ze'.
Prachtig is de grote optocht na de kermis in de Vorstenlanden getekend,
men ziet het in alle pracht voor zich: .Aan de arm van de gouverneur
schreed de sultan, onder de gouden pajong, langzaam naar de setinggll,
gevolgd door keurig uitgedoste jonge vrouwen, die zijn sirihdoos, kwispe
door, en andere kostbaarheden droegen. Hun cezicht was geel gepoeierd
en hun haren waren gelakt, terwijl hun voorhoofd zwart beschilderd zag.
Daarachter volgden de pangerans. de prinsen, die hetzelfde hoofddeksel
hadden als hun vorst, maar dan in een andere kleur. Zij droegen prachtig
gebatikte dodots. staatsiekleden, en kostbare krissen'.
/"\nvergetelijk ook het .maalfeest' op de suikerfabriek van haar oom Har»,
die dansen kon als een volleerde wajang wong, en waar de nleuw-
aangekomen Hollandse employés de lachlust opwekten als ze harkerige
dansbewegingen maakten naar de ronggengs (dansmeisjes). Of zo'n aanhef
van de mooie vakantietoc-ht met Mama naar de Preanger-,
.ln de kleine binnenplaatsjes liet mama Wongso (de chauffeur) wel eens
stoppen en dan dronken wij in een klein Chinees restaurant een glas heer
lijke tjendol of wij deden een nette warong jacaans eethuisje aan.
Dan namen wij op de van licht waroehout getimmerde stoelen plaats en
haalden ons hart op aan een portie ketan item zwarte kleefrijst met
geraspte klapper en stroop van javaanse suiker, een lekkernij die ons
minstens zo goed smaakte als de rose-witte taartjes van de banketbakker.
Wij keken de waronghoudster lief aan en vroegen om veel stroop en gul als
ieder in het oosten, gaf ze een schepje toe en reikte ons lachend de
pientjoek het tot schuitje gevormde stuk pisangblad, waarin de kleefrijst
opgeschept lag'. Bij zo'n gelegenheid mochten wij kopi tubruk drinken net
als mama, heerlijke in het kopje getrokken koffie. Fred een heel glas en
Vonnie en ik een met ons beiden
Zo'n passage is tekenend voor het hele boek.e: eenvoud, zuiver, goed.
We wiiden wel ca: Tjalie Robinson, of iemand anders, nog eens goed naar
de andere .afgevallen' inzendingen voor die prijsvraag van de I.K.K. keek.
Wie weet welke Juweeltjes er nog tussen zitten! We wijzen bij deze ge
legenheid ook nog eens op de hele .Moesson-reeks' van uitgeverij Tong
long, en op het Indische tijdschrift van die naam zelf. Een twee-wekelijks
blad. dat ook voor niet-lndische mensen, en we! speciaal voor Nederlanders,
van belang is. omdat het ons een zielespiegel voorhoudt waarin ook wij
onszelf beter kunnen leren kennen. Als we kijken kunnen, tenminste
Hans Warren
Om en bij de kleine anglo. door Vilma (5.90
Uitgeverij Tong Tong. Den Haag, Pr. Mauritslaan 36.
Tong Tong. onafh. Ind Tijdichr.
per nummer 1.—Abt. kwart, 5.—: halfl. (10.—: jaar f 20.-:
zelfde adres en uitgever, verschijnt tweemaandelijks.