in de top hoeven
mijn
kinderen niet
Vroegere Olympiërs
bijeen:
TRAINEN OF NIET
TRAINEN IN
VROEGER JAREN
dat was de vraag!
Zaterdag 21 september 1968
DEN HAAG GPDIr Ad. Patden was het er niet mee eens en er klonk iets van opwinding in zijn
stem. Herhaal nou nog eens precies wat je zojuist hebt gezegd'. Degene tot wie deze woorden waren
gericht, was daar onmiddellijk toe bereid. Daan Kagchelland, een ten onrechte bijna vergeten topper'
uit de vaderlandse zeilsport, winnaar van een gouden medaille op de Olympische Spelen in Berlijn in
1936 herhaalde: ,lk zou mijn kinderen er nooit toe willen aanzetten om een plaats in de topsport te
veroveren.
De jacht naar Olympisch goud ls zo iets als een nachtmerrie- Het
gaat niet alleen om de dingen die je door je tegenstanders worden
aangedaan, maar vooral om datgene dat jij hen moet aandoen om
te winnen Als na vijf dagen, elke dag twee en een half uur zeilen,
soms op een bijna vliegende stormwind, je tegenstander, ook je
vriend, eindelijk lichamelijk en moreel in elkaar klapt en jij hebt
gewonnen, dan ben je wel trots en dan leef je in een roes.
.Maar als je daarvan bekomen bent, denk je, is dat nu wel allemaal
nodig; ben ik daar nou zo gelukkig om; vind ik het fijn als mijn
kinderen dat ook mee maken? En dan zeg je, .nee, mijn kinderen
niet' De sport is goed. het Is een mooi ding, maar die top. die mag
volgens mij gerust veel smaller worden. Als de achterban maar
groter wordt, als maar steeds meer mensen aan die sport gaan
doen, maar dan voor hun plezier, zonder die drang naar top-presta-
ties'.
GOUD-ZILVER-BRONS
Het liep tegen het dessert van een diner, waarvoor een aantal
prominenten uit de sportwereld van vroeger waren uitgenodigd. In
het restaurant .Hoornwijck' in Rijswijk bij Den Haag, hadden er
twaalf aan onze oproep gehoor gegeven; vier winnaars van gouden
medailles, vier zilveren, een brons en nog drie heel dicht bij
dat Olympische metaal waren gekomen. Daar was de volkomen ver
grijsde Ans van den Bos, die met de dames turnploeg in Amsterdam in
1928 goud veroverde.
Daan Kagchelland die alleen, in een twaalf voets jol, met door het
beuken van zijn schip volkomen kapotte knieën, het goud won in
Berlijn in 1936.
Arie van Vliet, die goed was voor goud op de tijdrit over 1 kilo
meter en voor zilver op de sprint, eveneens in Berlijn in 1936.
Nel van Vliet, die zich op de 200 meter schoolslag naar goud toe-
zwom in 1948 in Londen.
Hans Visser 't Hooft veroverde in 1928 in Amsterdam zilver met
de Nederlandse hockeyploeg.
Geertje Wielema, zilver op de 100 m. rugslag in Helsinki in 1952.
Puck van Duyne-Brouwer haalde het zilver op de 200 meter hard
lopen, eveneens in Helsinki.
Marie Louise Linssen-Vaessen bereikte zilver op de zwemestafette
in Helsinki in 1952 en brons op de 100 m. vrije slag in Londen in
1948, alsmede brons met de estafetteploeg
Piet Bromberg de tegenwoordige coach van het Nederlandse
hockeyteam nam als aanvoerder van de Nederlandse hockeyploeg
in Londen in 1948 het brons in ontvangst.
Verder waren er ir Ad. Paulen, de directeur van het Nederlands
Olympisch comité en hardloper op de 400 en de 800 meter in Ant
werpen in 1920, Parijs in '24 en Amsterdam in '28.
Ir. Harry Denis speelde met het Nederlandse voetbalteam in
Antwerpen, Parijs en Amsterdam en legde in 1928 in het nieuwe
Olympische stadion in de Nederlandse hoofdstad, de Olympische
eed af.
Eel Kamerbeek - nog altijd onze beste all-round atleet aller tij
den tenslotte vertegenwoordigde Nederland waardig in de tien
kamp in Rome in 1960 en Tokio in 1964.
KANS OP BIJPRATEN
Het was een unieke bijeenkomst. Maria Louise Vaessen zei: ,Na
die Olmpyische Spelen zie je elkaar eigenlijk nooit meer. Vooral
niet als je de actieve wedstrijdsport achter je laat. Dan is het
contact helemaal weg. Alle mensen die hier nu bij elkaar zijn
hebben elkaar jarenlang niet meer ontmoet. Het is enig'.
Er was dan ook wel het een en ander bij te praten en het bleek
dat er tussen het Nederlands Olympisch Comité en de sportmensen
in het verleden ongetwijfeld wel eens wrijvingen zijn geweest
Om het maar zacht te zeggen. Ad Paulen, de zesenzestig jarige
directeur van dit illustere instituut, voelde dat ook wel en werd de
spil van een levendige discussie, die soms even fel werd als de
begeerte naar Olympisch goud. Die begeerte heeft Ad Paulen ook
gehad en hij hield nauwelijks op erover te praten.
AANVAL OP NOC
Arie van Vliet was op dreef. Hoewel hij zijn wedstrijdfietsen op
zolder heeft gezet houdt hij nog wel van een felle spurt met woor
den en het bolwerk van het NOC was zijn duidelijke doel. Dat was
het ook voor de oud-internationaal Hans Visser 't Hooft.
Hoewel zijn eigen haren allang wit zijn geworden, verweet hij het
NOC zo langzamerhand helemaal te vergrijzen in de sport. De
macht van het NOC in de samenstelling van de Olympische ploe
gen voerde tot een snelle woordenwisseling. .Kijk eens', zei Arie
van Vliet, ,ik ben nu een_ paar jaar geen" bestuurslid van de wiel-
renunie meer en ik durf nu al niet meer te zeggen welke jongens
in een Olympische strijd op de fiets moeten gaan zitten. Ik zou
die keus helemaal niet meer willen maken. Hoe kunnen de mannen
van het NOC het dan. terwijl die allemaal nog wel een dagje ouder
zijn dan ik?'
.Wij kiezen die jongens en meisjes niet', gaf Ad Paulen als tegen
werk. .Dat doen de sportbonden zelf, die stellen de ploegen zeil
samen en dragen dat dan aan ons voor. Wij beoordelen die keuze
en bekijken of die mensen allemaal aan de internationale limieten
voldoen. Soms moeten wij er een afwijzen en dan krijgen wij
natuurlijk op ons donder. Soms wijst de bond er zelf al een af en
dan krijgen wij ook alle kritiek. Wij kunnen daarover nooit veel
zeggen, omdat het de voorzitters van de verschillende bonden zijn.
die daarover mededelingen moeten doen. Daarom noemt men ons
geheimzinnige ouderlingen, die nooit een mond open doen'.
Het was duidelijk, het huidige NOC-bestuur is geen grote voor
stander van meer openheid, maar men wil er door de gewijzigde
omstandigheden wel in de toekomst toe overgaan. Nog niet zo
heel lang geleden waren de NOC-officials een aantal volkomen
onbereikbare figuren, die zich nogal ver verheven boven het aardse
gedoe van hardlopende figuren voelden. Dat dit niet meer zo is,
bewees de felle en geëmotioneerde discussie tussen Ad Paulen en
zijn oude sportvrienden.
WAARVOOR....?
Eet Kamerbeek gooide een balletje op dat dreigde raar te gaan
rollen, omdat Arie van Vliet er een kleine trap achteraan gaf.
Naar aanleiding van de negatieve houding van Nederland ten op
zichte van de spelen in Melbourne van 1956, omdat men deelname
daaraan zou zien als een positief standpunt ten opzichte van het
oostblok, dat op bloedige wijze de opstand in Hongarije had neer
geslagen, stelde Eef Kamerbeek de vraag .Waar doe je het voor,
doe je het voor jezelf of doe je het voor je land
Nog enkele weken en 's werelds grootste en avontuurlijkste sport
evenement begint weer: de Olympische Spelen. En vanzelfsprekend
ook nu weer: H.O.L.L.A.NJ). holland spreekt, een woordje mee.
Dat deed H.O.L.L.A.N.D. trouwens in het verleden ook al. Getuige
deze pagina.... In het Haagse restaurant Hoornwijck kwamen ex-
olympiërs van Nederland bijeen. De olympische veteranen hadden
elkaar veel te vertellen.
Tableau de la troupe van de Hoornwijck-bij een komst Zittend van
links naar reehts Arie van Vliet, Nel Koudijs-van Vliet, Ans tan
den Bos, Hary Visser 't Hooft. Staand van links Geertje Wwi-.ma,
Ad Paulen, Mane-Louise Linssen-Vaessen, Dan Kagchelland, Harry
Denis, Eef Kamerbeek, Puck van Duijne-Brouwer en Piet Bromberg.
„Je land, dat komt later wel, wanneer je op het schavotje staat
en je de volle winst hebt binnengehaald, dan gaat die vlag voor Je
omhoog en dan speelt je volkslied. Dan gaat er wel wat in je om,
maar op het moment, dat je bezig bent te winnen, denk je alleen
aan Jezelf, als je dan tenminste ergens aan denkt', vond Arie van
Vliet.
Zijn naamgenote. Nel van Vliet was het daar schoorvoetend mee
eens. evenals Daan Kagchelland.
Maar Ad. Paulen voelde zich nationalist, tenminste dat had hij zich
duidelijk gevoeld toen hij zelf Nederland in 1920. '24 en '28 had
vertegenwoordigd. Hij zou het prijzenswaardig vinden wanneer zijn
kinderen hetzelfde zouden voelen, omdat de sport hem veel had
geleerd dat hem in zijn latere leven tepas is gekomen. Ook bul
ten de sport moet Je over je verlies heen kunnen en moet Je na
elke nederlaag er niet onder dóór gaan.
Daan Kagchelland was het daar niet njee eens. Trouwens Marie
Louise-Vaessen ook niet. ,Ik vind het best als mijn kinderen met
zwemmen op provinciaal niveau mee kunnen, maar in de top hoeven
ze van mij niet. Weet je wat je trainer je namelijk niet leert?
Hij leert je wel eventueel te winnen. Maar hij leert je niet dat het
allemaal vergankelijk ls. Op je roem kan je maar korte tijd teren
en dan is er niets meer dan je herinnering. Kagchelland voegt
eraan toe: ,We praten wel over de goede kanten van de sport en
dat je er zoveel aan hebt, maar we praten nooit over de mensen
die eraan kapot zijn gegaan. Die zijn er ook'.
DEN HAAG (GPD) Trainen of niet
trainen in vroeger jaren. Dat was de vraag
die wij voorlegden aan oud-deelnemers aan
Olympische Spelen. De antwoorden waren
verbazend.
Ir A. Paulen (deelnemer aan de spelen van Antwer
pen in 1020, Parijs 1921, en Amsterdam 1928): er
varing moesten we opdoen in wedstrijden. In de
maanden voor de spelen van Parijs kreeg ilc zelfs
een startverboa opgelegd.
H. Ph.. Visser 't Hooft (buitenspeler van het hockye-
elftal dat in 1928 in Amsterdam zilver won(: Hoewel
iedere speler zichzelf veel oplegde werd de trai
ning aan de mensen overgelaten.
Idevrouw A. J. van den Bos (lid damesturnploeg die
in 1928 in Amsterdam goud veroverde)We hebben
hard en intensief getraind.
D. Af. J. Kagchelland (winnaar Olmpyisch goud
in de 12-voetsjollen in Berlijn 19S6): ik train
de bikkelhard, als een beroepsvoetballer.
(Van een onzer redacteuren)
DEN HAAG (GPD) Toen de eerste mo
derne Olympische Spelen in 1896 in Athene
werden geopend twijfelde geen Griek er ei
genlijk aan of zij zouden het discuswerpen op
hun naam brengen De Hellenen beschouwden
dat nummer als een soort privilege en boven
dien hadden verschillende atleten maanden
lang zo intensief met een bijna twee kilo zwa
re discus geoefend dat ze hun arm bijna niet
meer voelden.
Bitter was de teleurstelling dan ook toen ze daar
Robert Garrett, een student aan de universiteit
van het Amerikaanse Princeton, die zei voordat
hij in Griekenland kwam nog nooit een discus te
hebben aangeraakt, zagen winnen met een worp
van 29 meter en 15 centimeter.
Zoiets was in die begindagen nog mogelijk. Nu ls
dat echter onvoorstelbaar. Het is nu niet meer een
kwestie van trainen of niet trainen. Nu moeten de
aan de spelen deelnemende atleten er maanden-,
zelfs jarenlang keihard tegenaan.
Maar goed beschouwd is dat zeker al veertig jaar
zo. We leven wel in de veronderstelling dat het In
de jaren twintig en dertig, toen Nederland toch
veel gouden medailles van de wielerpiste, uit het
stadion of uit liet bassin sleepte, wat de training
betreft vaak op zijn boerenfluitjes ging.
We denken wel dikwijls dat trainen er toen nau
welijks bij was en dat net de natuurtalenten waren
die wonnen. Maar deze foutieve gedachten komen
waarschijnlijk voort uit hèt feit dat we de huidige
atleten doordat ze worden begeleid door krant,
televisie en radio naar een topvorm zien groei
en. We weten nu wat een atleet allemaal moet
verzetten en wat hij allemaal moet nalaten voordat
hij Olympisch rijp en zoals dat heet waardig
is zijn land te vertegenwoordigen.
Dertig, veertig jaar geleden besefte het publiek
nauwelijks wat de atleten zich allemaal moesten ge
troosten. Men las practisch niets van de voorbe
reiding. Alleen de prestaties drongen in de kranten
kolommen door.
Zo groeiden misverstanden over de training vroe
ger en nu. Want dat er wel degelijk getraind werd
en moest worden, daarvan getuigen gesprekken,
die wij met oud-Olympia-gangers hebben gevoerd.
En als er onvoldoende werd getraind, ging men net
als nu de mist in. zoals ir Ad. Paulen de huidige
directeur van het NOC en bestuurslid van de in
ternationale atletickfederatie, de IAAF die in de
jaren twintig en dertig lange tijd Nederlands re
cordhouder was op de 400 en 800 meter, maar als
een van 's werelds snelste lopers op de 800 meter
op de spelen in Parijs in 1924 onvoorbereid aan de
start verscheen en daardoor dan ook nergens was.
AD PAULEN NU
eerst een record
Ir Ad. Paulen, deelnemer aan de spelen van '20, '24
en '28: voor de spelen in Antwerpen in 1920 had ik
wel getraind, zij het in vergelijking met nu natuur
lijk heel summier. Elke dinsdag en donderdag ging
ik in de maanden voor de spelen naar het voetbal
veld. Niet lang hoor. Een half uurtje misschien en
na afloop kreeg je een emmer koud water over
je heen. Dat was heerlijk, hoewel je je dat nu niet
meer In kunt denken. In het weekend liepen we
dan wedstrijden.
Toen de spelen ter sprake kwamen mocht lk er
wel naar toe als ik het Nederlands record van
Grijseels op de 800 meter zou verbeteren. Dat lukte
inderdaad in Eindhoven. Ik bracht het van 2.2.7 op
1.58.6. In Antwerpen zag ik voor het eerst een sin-
telbaan. Als zeventienjarige heb ik toen de finale
gehaald en ik was zo trots als een aap.
Vol goede moed stevende lk op de spelen van '24
af die In Parijs zouden worden gehouden. Ik voel
de me sterk. Op papier immers behoorde ik tot
de beste 800 meter lopers ter wereld en naar mijn
gevoel zat er zeker een tweede of derde plaats in.
Maar in de maanden voor de spelen kreeg lk een
startverbod opgelegd van de atletiekunie. Waarom?
Ik heb het nooit kunnen motiveren.
Totaal onvoorbereid kwam ik in Parijs aan en op
de 800 meter, mijn favoriete afstand, werd ik er
in de demi-finale reeds uitgelopen. Ja. het klinkt
ridicuul, maar het was toen de realiteit.
conditie
Dat het toen ook al een kwestie van training en
conditie was bleek een week na de spelen In Stock
holm. Door dat kleine beetje conditie, dat ln in
Parijs ai weer had opgedaan liet ik in Stockholm
de zilveren medaille-winnaar zes meter achter me.
Conditie en nog eens conditie. Dat is het. Wij
moesten onze ervaring opdoen tijdens die paar trai-
MEVROUW A. J. VAN DE BOS NU
nlngen, maar vooral tijdens de wedstrijden. Nu
trainen ze een keer of twee keer per dag, nu leven
ze volgens bepaalde regels, nu beheersen ze hun
afstand of nummer. En deze enorme vorm geeft hen
die paar seconden, of die centimeters winst Zeker
de outillage speelt ook een rol, maar toch een heel
ondergeschikte. Wij maakten toen gaatjes in de
grond. Nu zitten ze in keurige startblokken. Maar
daar liggen de verschillen niet Het is conditie.
zo heel anders
Ook bij het hockey-elftal ging het nog erg pro
visorisch toe. De heer H. Ph. Visser 't Hooft, bui
tenspeler in de ploeg, die in 1928 ln Amsterdam
zilver won vertelt daarover:
Hoewel iedere speler zich individueel veel oplegde
werd de training aan de mensen zelf overgelaten.
We gingen een beetje hardlopen, touwtjespringen
en we deden een paar stokoefeningen. Maar of dat
nu werkelijk veel zoden aan de dijk heeft gezet
Ik weet het niet Het was allemaal zo heel anders
toen. Nu kweken ze een geweldige conditie op. Nu
streven ze er naar er allemaal Kamerbeek-figuren
van te maken, omdat er geen sprake meer mag
zijn van een inzinking, daar de tegenstander dan
zo over je heen loopt
Nu werken ze aan een teamgeest Lang en wel
overwogen. Wij konden die pas kort voor de spelen
kweken. We hebben dan ook in dit verband veel
te danken aan het team van Brits-Indië, dat voor
de spelen de tenten had opgeslagen in Bloemen-
daal. Daar oefenden we bijna eens in de week te
gen. Op de spelen kwam de 16-0 zege op Engeland
daarom als een volkomen verrassing. En in de fina
le 3tonden we tegenover Brits-Indië.
een fij'ne ploeg
We hebben hard en intensief gewerkt met een
fijne, homogene ploeg. Dit zegt de nu 66-jarige
mevr. A. J. van Den Bos, die er samen met de
11ANS VISSER 'T HOOFT NL
turnsters Van Randwijk, Van der Berg, Polak,
Nordheim, Van Rumst, Van der Vegt, Burgerhof,
Simons, Levie, Stelma en Agsteribbe in 392S in
Amsterdam in slaagde voor Nederland goud te be
halen.
Het was moeilijk, dat wel, maar het was een
heerlijke tijd. Alle meisjes zetten zich voor de voile
honderd procent in. Als ze ons bijvoorbeeld midden
ln de nacht wakker hadden gemaakt om te oefenen,
dan hadden we dat gedaan. Met liefde.
Ongeveer anderhalf jaar voor de spelen zijn we
intensief begonnen. Twee avonden in de week oe
fenden we onder leiding van de heer Klerekoper in
Amsterdam. Zeker drie tot vier uur achter elkaar.
En zaterdags en zondags gingen we naar Den Haag
en trainden daar onder leiding van de heer Van
Zandvliet. Ook daar oefenden we hard en lang.
Zondagsmiddags gingen we dan naar Kijkduin om
ons te verpozen. Om te zwemmen en te zonnen.
Tijdens deze training ben ik zeker dertien pond
afgevallen. Maar we hadden er allemaal vee! voor
over. Het was gezellig, fantastisch.
onverwoestbaar
Ik tramde bikkelhard. Als een profvoetballer, zegt
zeiler Daan M. J. Kagchelland, die in Berlijn (1936)
goud won in de 12-voetsjolen. Een jaar lang ging
ik avond aan avond oefenen, dan boksen, dan zwem
men, dan hardlopen, of zwemmen. Ik zorgde ervoor
geen details over te slaan. Totdat ik naar mijn ge
voel onverwoestbaar was en ik het tegen de zwaar
ste en felste tegenstander durfde op te nemen.
Ook de zestig regels die toen golden kende lk van
voor naar achteren en omgekeerd. Ik wist zelfs
op welke bladzijde wat stond. Dat had je nodig,
vond ik, van seconde tot seconde in de dagen duren
de strijd. Want slopend was het. Ik heb tegenstan
ders murw zien worden, doordat ze door de draaien
de wind achter mijn zeil zich hun kansen zagen
ontnemen.