HANS MEMLING
EN ZIJN MEESTERWERKEN
IN BRUGGE
,WIE VERDER GAAT
WORDT DOODGESCHOTEN'
ALBERT PERDECK
ZATERDAG 7 SEPTEMBER 1968
PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT
Ik houd zoveel van Brugge. Vooral
houd ik van Brugge als het volste,
goudste licht van de zomer een aar
zeling begint te krijgen, een tempe
ring naar 't meer diep-koperkleurige,
waarin het eerste teken van het nade
rend najaar zich meldt. En het aller
meest houd ik van dat Brugge, waar
in de verstilde flonkering én de blij
vende pracht te vinden zijn der Mem-
lings, die in het 12e eeuwse Sint-
Janshospitaal worden bewaard.
Wel vind ik het jammer, dat Hans
Memlings meesterwerken niet-ver-
zekerd, want on-schatbaar!) niet
meer uitgestald zijn in het aparte,
kleine gebouw van het gasthuis, maar
in het oudste gedeelte van het hospi
taal, vlakbij de kapel, een stuk van
het oorspronkelijke klooster. Want
daar is het licht te grijs en de intimi
teit van het vroegere tentoonstellings
zaaltje ontbreekt er ten enen male.
Hetgeen niet wegneemt, dat de Mem
lings de grootste schat van Brugge
gebleven zijn.
Memling, laat-gotische droom, noemde indertijd wijlen Mr. Jozef Muls
zijn boekje, aan de grote schilder der late gothiek gewijd Laat-gotische
droom dan, met legenden doorweven, een wat mystieke droom ook,
maar niet minder een getuigenis van realiteitszin èn devotie van het
einde van de Bourgondische tijd beide Ik schrijf opzettelijk devotie'
voor de Maagd Maria eigenlijk alléén. Als Memling de gekruisigde
Christus móet schilderen, op bestelling, dan blijft hel ver-beelden van
het lijden een heel zwakke poging Zie zijn ,Afneming van het Kruis'
maar, een tableau dat Broeder Adriaen Reyns van het St. Janshospitaal
hem vroeg te maken in 1480 In plaats van leed en medeleven van de
gewijde personages bij de dode Heiland ziet ge slechts een wat
pathetische ,onverschilligheid'.
Hans Memling in al zijn groot kunstenaarschap vind ik o.m. echter wel,
en zeer uitdrukkelijk en aangrijpend, in het tweeluik: Maarten van
Nieuwenhoven in gebed voor Onze Lieve Vrouw met het Kind'. De
madonna is de laat 11e eeuwse devotie zelf; het portret van de krach
tige, welgedane jongeman, de realiteit.
Maar ik zal met, of nauwelijks, schrijven over Memling in kunstkritische
zin. Wel, hierna, iets over het weinige dat over hem, zijn leven en zijn
afkomst bekend is en wat de mensen die van zijn werk houden niet
kennen, uitzonderingen daargelaten. Ja, en eerst: waarom ik over Hans
Memling vertellen wilde. Dat gebeurt naar aanleiding van en een beetje
als vervolg op mijn bijdrage van begin juli in de P.C.Z. over het
huwelijk van Margaretha van York die 100 jaar geleden trouwde in
Damme met Karei de Stoute, de laatste Bourgondiër. Ik heb daarbij
vermeld, dat een van de Engelse edelen uit het gevolg van Margaretha,
sir John Donne, in drie dagen Memling opdracht gaf tot het schilderen
van een drieluik, voorstellend: Madonna met Kind, omringd door enge
len, heiligen en schenkers Het is het oudst-bekende gedateerde werk
van de meester, 1468 Het bevindt zich in de verzameling van de hertog
van Devonshire op het kasteel Chatsworth.
Souvenirs aan het huwelijk van Karei de Stoute zijn er buiten de be
schrijvingen in de kronieken vrijwel niet, uitgezonderd het Huis St. Jan
in Damme, waar dat huwelijk gesloten werd; en de 500-ste verjaardag
ervan is niet meer dan een merkwaardige historische herinnering. Doch
Memling is blijven leven voor ons, in zijn werk, waarvan zich wellicht
het allerbeste en zeker het interessantste deel te Brugge bevindt. Een
zeer gelukkig feit, dat Memling zoveel heeft gewerkt voor broeders en
zusters van dat oude St. Janshospitaal. Uit dat feit is trouwens de
legende ontstaan, die om zo te zeggen ieder Brugs kind u kan ver-
fefien: de legende over de .afkomst van Meester Hans. Die, nam men
vroeger aan, als landsknecht had gediend in het leger van Karei
de Stoute en die gewond naar Brugge was gekomen, toen de hertog
in 1477 nabij Nancy op het slagveld was gesneuveld, of vermoord. De
gewonde, zieke soldenier werd liefderijk verpleegd in het Gasthuis van
St. Jan te Brugge en uit dankbaarheid zou de schilder Hans Memling,
die uit deze gewonde vluchteling zou groeien, aan het hospitaal enkele
werken hebben geschonken. Niets is minder waar dan die legende I
Ik schrijf er meteen wat meer over. Er bestaat nog altijd wel een heel
kleine kans misschien, voorzichtiger kan ik het niet zeggen, dat Mem
ling voor de figuren van Sinte Catharina en Sinte Barbara op het schil
derij ,Het mystiek huwelijk van Sinte Catharina', niemand minder tot
voorbeeld nam dan Maria van Bourgondië èn Margaretha van York.
Is de legende van de soldaat van het slagveld van Nancy een schone
legende,-die van de mooie, alleszins vorstelijke hoofdjes van Sinte
Catharina en Sinte Barbara is een lieve legende. En ik zou niet kunnen
zeggen wanneer die legenden zijn ontstaan. Alleszins niet.... vele
eeuwen geleden, denk ik; eerder pas omtrent 125 of 150 jaar geleden.
Gij moet niet vergeten, dat toen ongeveer de primitieven in het alge
meen en Memling in het bijzonder pas .opnieuw werden ontdekt'. Hans
Memling, om alleen bij hém te blijven, was reeds in de 17e eeuw in
Bruggevrijwel geheel onbekend en zelfs vrijwel onbemind.
Toen, meer dan honderd |aar geleden, de belangstelling in het jonge
koninkrijk België begon uit te gaan naar de oude kunst en haar schep
pers, wist men van Hans Memling vrijwel niets af. De Engelsman James
Weale, die lange tijd te Brugge woonde, komt de eer toe, als eerste
in de rijke archieven van Vlaanderen te hebben gezocht naar de meesters
der oud-Vlaamse schilderschool, vooral naar Memling, Gerard David,
Adriaen Isenbrant, enz. Weale ontdekte in 1861 dat Hans Memling
reeds in 1480 een bekend, gezien poorter van Brugge was. En dat kon
Memling onnyagelijk in een paar jaar tijds zijn geworden, wanneer hij
in 1477 als ziek of gewond soldaat uit het leger van hertog Karei pas
naar deze stad was gekomen
Overigens was het in die tijd, rond 1860-'65, toen James Weale o.m.
een boek over Memling schreef, nog totaal onbekend, waar de meester
vandaan was gekomen Er waren wel allerlei veronderstellingen. Met
zekerheid is de herkomst van Hans Memling pas in 1938 komen vast
te staan Dertig jaar geleden toch alweer, maar ik herinner het mij als
de dag van gister. Toen de stadsarchivaris van Brugge, wijlen mijn
vriend Remi A Parmentier, het mij vertelde, in zijn kleine, stille huisje
aan het water van de Spiegelrei, was ik ontroerd én ri|k èn geboeid als
nooit tevoren De dag nadien zag ik op het archief de authentieke in
schrijving van Hans Memling in de Poorterboeken van Brugge. Anno
1465
Och, voordien had men er nogal flink op los gefantaseerd. Voor 1889
dacht o a. bovenstaande James Weale, dat Memling, wiens naam in
de 15e eeuw ook weieens als .Memelinc' geschreven werd, mogelijk
uit.... Me'demblik afkomstig zou zijn geweest Gerard David was wel
uit het Hollandse Oudewater naar Brugge gekomen I Anderen zeiden:
neen I Memling moest wel Bruggeling zijn, of.. te Damme geboren.
Omdat alleen de Bruggelingen en de mensen van Damme in het St. Jans
hospitaal verpleegd mochten worden. Anderen geloofden toen nog aan
de schone legende van ,de soldaat Hans' van 1477.
Er waren wel kunsthistorici in de vorige eeuw, die dachten dat Hans
Memling mogelijk toch ergens uit Zuid-Duitsland gekomen kon zijn.
Men schreef zijn naam, tussen 1479 en 1491, soms als .Mömling', of van
Memelinghe, enz. Bovendien en vooral: men wist toen ook al met
zekerheid, dat Memling de stad Keulen had gekend. Op een van de
paneeltjes van de ryve relikwieschrijn) van Sinte Ursula is het stads
beeld van Keulen en de dom daarin, met grote nauwkeurigheid afge
beeld. Een zicht op Bazel', een ander paneeltje van dezelfde ryve,
bleek echter totaal fantasie te zijn
Nu: in ieder geval vermoedde men tenslotte wel algemeen dat Meester
Hans ergens uit Duitsland gekomen was, en na 1889 namen de kunst
historici aan, dat hij uit de buurl van Mainz moest zijn gekomen. In dat
jaar immers had de Jezuiet, pater Dusart, in de bibliotheek van Sint-
Omaars (St. Omer, in Noord-Frankrijk) een handschrift ontdekt van een
zekere Jacob de Meyere. Dat handschrift bevatte tal van aantekeningen
van de Brugse notaris en geheimschrijver van het kapittel van Sint-
Donaas te Brugge (de oudste Brugse kerk, die op de Burg stond, tegen
over het stadhuis), Rombout de Doppere, die een tijdgenoot van Mem
ling was. Rombout de Doppere vermeldde o.m. het overlijden van Mem
ling in die aantekeningen, schrijvende dat hij gestorven was te Brugge
op 11 augustus 1494. Daarbij stond nog, wat wezenlijk van belang was:
,Oriundus erat Magunciacum'. Dat kon betekenen, dat Memling uit
Mainz kwam, ofwel: dat zijn ouders daarvandaan waren, maar ook
nog, dat zijn ouders uit de streek van Mainz afkomstig waren.
En ziehier dan, wat de Brugse stadsarchivaris Parmentier, bij het samen
stellen van de (van onschatbare waarde zijnde) ,Brugsche Poorter-
boeken', vond. Óp 't perkament met de in Brugge gekomen en het
poorterschap verworven hebbende vreemdelingen over het jaar 1465
las hij tot zijn verrassing: JAN VAN MIMNELINGHE, HARMANS (of
,Hanemans') ZUENE, GHEBOOREN ZALEGHENSTADT, POORTRE 30 IN
LAUMAENT, OMME 24 SCHELLYNGHEN GROOTEN.
Hetgeen dus niets anders wil zeggen dan dat Hans (of Jan) Memling in
januari 1465 het poorterschap te Brugqe verworven had door het be
talen van 24 schellingen, en dat hij geboren werd te Seligenstadt, een
oud, pittoresk stadje aan de Main (inderdaad I), gelegen tussen Hanau
en Aischaffenburg.
De naam Harman' zal wel ,Haneman' geweest zijn. Want in de kerke
lijke archieven van Seligenstadt, ressorterend onder het kerkelijk keur
vorstendom Mainz, werd toen, kort na 1938, gevonden, dat een vrouw
uit Seligenstadt, een zekere Lucia Stirn, in 1450 twee missen had laten
opdragen voor haar beide overleden echtgenoten, waarvan de eerste
was: Haneman Momling, de vader van de .Bruggeling' Hans Memling
dus.
Na het overlijden van zijn vader zal de jonge Hans wellicht uit Seligen
stadt weggetrokken zijn, op .Wanderschaft om ergens in de leer te
gaan bij een vrijmeester-scnilder. En het is aannemelijk en zelfs hoogst
waarschijnlijk, dat Memling in Keulen in de leer is geweest bij Stephan
Lochner, als zeer jonge man.
Men neemt aan dat Memling tussen 1430 en 1435 werd geboren.
Stephan Lochner was een beroemd schilder; hii zou Memlings kunst
de Rijnse inslag' hebben gegeven al was Lochner zelf ongetwijfeld
beïnvloed door de Vlaamse kunst van zijn tijd, de periode voor 1451:
het jaar waarin Stephan Lochner overleed. Memling zal dan, kunnen
,De aanbidding der Koningen', die Memling In 1479 schilderde. Men zegt dat de man die rechts door het venstertje kijkt, het portret zou
zijn van de schilder, maar dat is waarschijnlijk verzinsel.
meester zïjn werkplaats' heeft gehad, als hij schilderde aan een be
stelling, door broeders of zusters van hef gasthuis gedaan. Wan» er
waren zowel broeders als zusters tot omstreeks 1640, in het Sint-Jans-
hospitaal, dat dan zijn eigen boomgaard, moestuin en weilanden had
rond of achter de gebouwen, tof aan 't Begijnhof toe
En waar, in de thans nog bestaande (en gebruikte apotheek, een huis
apart in 't klooster-complex, de pastoor van 'f gasthuis woonde Ik weet
niet hoevéél werken er van Meester Hans bewaard zïjn gebleven. Op
de grote Memling-tentoonstelling van 1939 waren er een vijftigtal waar
van wij mogen aannemen dat zij van hem en van geen ander waren,
al waren er toch wel enkele twijfelgevallen bij
Ik weet wel, welk een rijk-makend geluk het nog altijd voor mij is,
daar te zijn waar het Brugse gedeelte van zijn oevre bewaard wordt. In
het hospitaal, waarvan de priores, Agnes Casembroot (jawel, wijlen
commissaris der koningin jhr. Mr. A. F. C de Casembroot kwam voort
uit een geslacht dat nabij Brugge woonde I), of kloosterzuster Clara van
Hulsen en nog andere gasthuiszusters, Josine van Dudzeele en Anna
van den Moortel, geldelijk bijdroegen tot de bestellingen die Hans
Memling kreeg, of die een van zijn kunstwerken kregen, door rijke
schenkers van Brugge betaald. Gij ziet ze afgebeeld, de zusters wier
namen ik noemde, op ,Het mystiek Huwelijk van Ste Catharina', maar
ook op de zijpanelen van de ryve van Sinte Ursula, de laatstgenoemden
namelijk, die schuilen onder de wijde mantel van de heilige I
Ik houd van ,Het mystiek Huwelijk', ik houd zeer van de legende van
Sinte Ursula en van de .Aanbidding der Koningen', alweer door een
maecenas uit 't Sint Janshospitaal zelve besteld en betaald, broeder
Jan Floreins, 1479.
Wellicht houd ik toch het liefst in mijn altijd-durende herinnering van
de portretten van Memling. Bijvoorbeeld dat van de dochter van de
machtige burgemeester van Brugge, Willem Moreel, en zijn vrouw Mar
garetha van Vlaenderbergh: Maria Moreel, een paneeltje dat algemeen
bekend Js als .Sybilla Sambetha', omdat die naam voorkomt op het
schilderijtje, in de linker bovenhoek, een toevoeging echter, in de 17e
eeuw aangebracht En dan het portret van Maarten van Nieuwenhoven,
op het tweeluik, waarvan het andere paneeltje, zoals eerder gezegd.
Onze Lieve Vrouw met het Kind voorstelt. Deze diptiek blijft voor mij
het schoonste van de kleine Brugse Memling-verzameling. Maar mis
schien komt dat, omdat mijn vader mij dit tweeluik het eerst heeft leren
kennen Lang geleden, toen ik nog een kind was. Toen ik nog maar zo
heel weinig van de historie van Brugge die Schone kende en toen in de
eerste plaats de legende van de .soldaat uit hef leger van Karei de
Stoute' diepe indruk maakte op het hart van een kleine jongen dat zo
ontvankelijk was voor 't onwezenlijke maar toch zo schone van over
levering en verre historie. En ontvankelijk niet minder reecs voor het
koloriet der oude meesters, het rood, het goud en 't perlemoer van
hun kunst.
Ik heb nadien eens gedacht, dat zij het haalden uit de werkelijkheid
van het schoonste jaargetijde in deze nog altijd verdroomde, mystieke
stad: de eerste herfst. Als het weifelende zeelicht de zachte glans, de
glimlach van perlemoer legt op de oude vensters van zoveel huizen.
Als het rood en het goud van de zonbeschenen wilde wingerd komt
aan de gevel van Gruuthuse en aan de kerkmuur van Onze Lieve
vrouwetoren, daar tegenover het Sint-Janshospitaal, waar iets uit Hans
Memlings tijd en van zijn geest is blijven leven. Want er is, figuurlijk
gesproken, veel dat dood schijnt, maar dat het niet is.
Emile Buysse
naar de oude Nederlanden zijn gekomen, naar de
Bourgondische Nederlanden, waar hij gewerkt zal hebben op hef atelier
van Rogier van der Weyden, in Brussel. Van der Weyden is in juli van
het jaar 1464 aldaar gestorven En in januari 1465 liet Hans Memling
zich te Brugge als poorter inschrijven. Hij zal na de dood van zijn
tweede belangrijke leermeester naar Brugge zijn gekomen Van Bra
bant naar Vlaanderen. Naar Brugge, waar de bedrijvigheid wel zeer
was verstild, doch waar de 'ijken woonden, die, zelf geen actieve
handel meer drijvende, zich lieten portretteren in al hun welgedaanheid
en tooi van rijke gewaden, als bestellers van .beilden' (schilderijen), als
schenkers, o.m aan het St Janshospitaal, van laat-gotische dromen',
waarop zij prijken, op de zijluiken, met hun beschermheilige, met hun
vrouw en haar schutspatronesse en met hun kinderen. De overleden
kinderen ook, boven wier hoofdje dan een klein kruisje geschilderd is.
Ik heb mij dikwijls afgevraagd, waarom Paul Lambotte in 1939 ge
schreven heeft in een essay over Memling, dat de schilder al in 1466
woonde in de Wultuusstrate (Wollestraat) te Brugge. Ik heb nog nergens
kunnen vinden en niemand heef» het mij kunnen vertellen, waar Lam
botte die aantekening mag hebben .uitgehaald'. Het kan natuurlijk: in
de Wollestraat, in het hartehart van het nog bedrijvige 15e eeuwse
Brugge, onder het belfort, waarin elke morgen vroeg hef luiden van
de ,werc-clocke' het begin van de werkdag aanduidt. Waar 't wulhuus
is, opslagplaats der ingevoerde wol, waar de lijnwaadmarkt is en waar
de lakenhallen zijn
Het is geen veronderstelling, maar zekerheid, dat Hans Memling (later
in ieder geval) op de Vlamingdam heeft gewoond. Zekerheid ook, dat
hij drie huizen had te Brugge en een stuk land nog daarbij. En niet
minder, da» hij getrouwd was met een Brugse vrouw, Anna de Valcke-
naere, bij wie hij drie kinderen had. Die .toestand' bestond al in 1480.
Hans Memling was een rijk, aanzienlijk man en een hoog-gewaardeerd
kunstenaar bovendien, met een atelier waar leerlingen werkten.
Hij was ongetwijfeld reeds een welgesteld man in 1473 Want in da»
jaar werd hij lid van de merkwaardige Broederschap van Onze Lieve
Vrouw ter Sneeuw. Een broederschap, waarvan ook vrouwen lid konden
zijn en waarvan overigens alleen rijke, voorname en zelfs adellijke en
vorstelijke personen deel uitmaakten. Mijn vriend, de heer Albert
Schouteer, de huidige archivaris van Brugge, heeft dat lidmaatschap
van de Confrérie O L. Vrouw ter Sneeuw gevonden in het archief van
het bisdom Brugge Ook na 1473-74 komt Memlings naam in het
register van de Broederschap voor, voor het betalen van zijn lidmaat
schap En dan nog eenmaalals hij overleden is, in het register van
de Broederschap 1493-''94, neen: tweemaal, eerst over het betalen van
een bijdrage voor een gestorven lid, en een tweede maal omdat de
Confrérie zielemissen heeft laten opdragen.
Inderdaad, op 11 augustus 1494 was Hans Memling, ruim zestig jaren
oud, heengegaan. Hij werd begraven op het kerkhof rond de Sint-
Gilliskerk, in het hart van de parochie waar hij ook had gewoond: op
de Vlamingdam en in de Gouden Handstraa», dezelfde straat waar
voordien Jan van Eyck zijn statig huis had (waar op het ogenblik de
Kliniek Sinte Lucia voor ooglijders is gevestigd).
Mocht ik mij nu maar laten verleiden tot 't schrijven van veel over zijn
werk. over dat deel van zijn oeuvre althans dat de gerechte trots en de
glorie is van het oude Sint-Janshospitaal, waar, zonder twijfel, de
OMTRENT DE EEUWWISSELING verhuisde do thans
- hoogbe|aarde Albert Perdeck me» zijn ouders van Amster-
dam naar Berlijn. Een half Duitse, Hollandse jongen die
P thuis reeds onderricht gekregen had van Deutsche Fraü-
lein, kennis gemaakt had met allerlei uitingen van Duitse
I cultuur en die nu op een middelbare Duitse school te
midden van Duitse jongens en leraren kwam te verkeren.
In volle tijd van verheerlijking van het militarisme en van
de keizer. Perdecks ouders behoorden lot de gegoede,
bevoorrechte klasse. Zij woonden in de regeringsstraat,
I de Wilhelmstrasse. Parades en ander militair vertoon
waren vrijwel dagelijkse kost vaak trok de keizer in
eigen persoon mee in de stoet. Huisleraren en leraren
op school verheerlijkten militarisme en vaderland. Naast
het wat kneuterige Amsterdam uit die tijd, was Berlijn in
hef fin de siècle groots, een echte wereldstad. Albert
Perdeck kwam diep onder de indruk van zijn nieuwe
omgeving. Had het anders gekund Hij werd een Duitse
jongen en toen de politieke conflicten loskwamen, stond
nij aan de Duitse kant, ondanks zijn studierichting: Engels
Hij bleef pro-Duits gedurende de eerste wereldoorlog en
nog korte tijd daarna, de tijd van het weekblad ,De Toe
komst'
In 1920 bezocht hij alle plaatsen van zijn ieugd opnieuw
Nog steeds pro-Duits, doch de schellen begonnen hem
al van de ogen te vallen. Wat later gebeurd is, laat zich
raden, al wordt het niet verhaald in het boek waarvoo'
we vandaag uw aandacht vragen. Voorliefde veranderde
I in afkeer en in de Tweede Wereldoorlog hebben we
persoonlijk Perdeck ontmoet, publicerend onder een
schuilnaam bij een clandestiene pers. We waren toen nog
betrekkelijk jong en beseften in die zwart-wit wereld van
toen voor het eerst dat er talloze nuances kunnen be
staan tussen pro-Duits en anti-nazi. Bovendien was Per
deck toen mogelijk ook van die bredere germanomanie
wel teruggekomen, alhoewel hoeft dat Tijdelijke poli
tieke stromingen en regeringsvormen verduisteren en
bederven maar al te vaak onze visie op een volk. Een
lange, boeiende weg heeft Albert Perdeck afgelegd, zich
constant rekenschap gevend van wat hem dreef. De
eerste étappe ervan wordt verteld in dit „Wie verder gaat
wordt doodgeschoten", een soort mémoires, een gedeelte
lijke autobiografie en in elk geval een fascinerend ge
schrift.
Perdeck vertelt boeiend en heeft steeds een oog voor
humoristische en koddige détails, Hij weet ook af
stand te nemen tot zijn vroegere zelf. Al direct bij hel
begin, de beschrijving van het Berlijnse straatleven anno
1900 leest men:
Voor iedere jongen was de Keizer in de eerste plaats
de man die nem al da» heerlijke militaire vertoon be
zorgde, een vertoon waar wij ons telkens opnieuw aan
vergaapten. Het meest imponeerde ons natuurlijk hel
paardenvolk; de dieren liepen op de maat van de door
het bereden muziekkorps gespeelde walsen. Al die paar
den waren dik en breed (gelijk de meesten van hun be
rijders) en na afloop van hef feest was onze straal
met de keizerlijke uitwerpselen flink bemest. Maar dan
kwam een nieuwe stoet, waaraan wij misschien evenvee'
plezier beleefden. De straatvegers Ook zij liepen al;
soldaten, marcheerden in de formatie van een regiment
met de bezems als geweren op de proletariërs-schouders
Dan een kor», krachtig uitgeschreeuwd bevel, vermoede
lijk van een Oberstraszenteger; waarop allen begonnen
te vegen dal het een lust was, zodat zij in een minimum
van tijd hun taak hadden verricht, en ook dit gedeelte
van de door de cavalerie afgelegde route van alle paar-
densouvenirs gereinigd." (pag. 7).
Door zijn betrekkeli|ke uitzonderingspositie (hii hoorde
er wel en toch ook weer niet bij, der Hollander) werden
Perdecks indrukken wellicht verhevigd, voelde hij dieper
en juister wat er allemaal gebeurde. In Amsterdam had
hij reeds een dosis Hollandse nuchterheid opgedaan, een
heilzaam tegengif tegen de al te grote dweepzucht van
zijn Duitse omgeving. Op school werden de jongens vol-
gestampt met een soort Duitse muziek en Duitse poëzie
die het .militaire denken' geweldig aanspoorde en be-
vleugelde. Reeds toen leerde Perdeck bij voorbeeld dat
,Heinrich Heine, die thuis als een van de grootste Duitse
dichters was onderwezen, eigenlijk niet als Duitse dichter
kon worden beschouwd; een man die zulke aanvallen op
eigen land had gedaan, had zich daarmee buiten de ge
meenschap, waartoe hij door geboorte behoorde, gesteld
en bewezen dat hij geen gevoel voor het Heldische (of
iets van die aard) bezat', (pp. 21/22).
De ,Kriegslieder', Schiller, Körner vooral, werden met
geestdrift uit het hoofd geleerd en gezongen, de erf
vijand Frankrijk moest het daarin steeds ontgelden ,Dann
Ziehen wir in Gottes Namen'Zum Kriege gegen Frank-
reich jetzt hinaus'. Sneuvelen op hef veld van eer was
het hoogste doel. .Bloed, wraak, dood, altijd weer de
dood, de dood in zijn heerlijke gruwel van rochelend
sterven, van jankende vijanden, op een van bloed drui
pende aardbodem Hoe sloegen juist zulke gedichten en
liederen bij ons in, ennoe zijn er generaties door
vergiftigd. Lees ik die oude en mij zo vertrouwde en
geliefde Kriegslieder opnieuw, dan treft het mij dat het
niet moeilijk is in deze brallende uitingen een soort «wel
lustig plezier te ontdekken, een plezier in de dood, wel
te verstaan; de dood niet alleen van de vervloekte vij
anden, maar en dit zal een buitenstaander het meest
treffen in eigen dood. Het ging in deze poëzie eigen
lijk steeds om doodgaan of doodslaan'.
En Perdeck concludeert:
.Ik wil hier in genen dele mee zeggen dat de schoonhcc
van muziek en dichtkunst door onze ouderen opzettelijk
werd aangewend om de jeugd oorlogszuchtig (kriegs-
bereit) te stemmen. Maar wel ben ik ervan overtuigd dat
niemand de gebeurtenissen in het Duitsland van deze
aeuw kan beoordelen die niet rekening houdt met de
opvoeding die miljoenen Duitse kinderen door het medium
van dicht- en liedkunst ten deel viel. De wijze waarop in
die kunst het geweld de wraak en de haat, de dood op
het slagveld, kortom het militarisme werd verheerlijkt en
vergoelijkt, moest uiteindelijk bij allen de geestesgesteld
heid scheppen die tot de verschrikkingen zouden leiden
die de naam van Duitser zo grondig hebben bedorven'
Dit moge eenzijdig lijken, of op zijn minst overdreven:
dat Perdeck het na alle wederwaardigheden in zijn lange
leven thans zó ziet is op zijn minst belangrijk genoeg
om deze invloed van een bepaalde soort muziek en dicht
kunst te overwegen. Het klopt ook wel met hef traditionele
beeld van de typische Duitser dat men zich heeft gemaakt,
de man me» de gepantserde vuist en het sentimentele,
dromende hart. Perdeck illustreert dit beeld (het boek
bevat verscheiden hoogst interessante foto's en platen)
met een paar oude spotprenten van Th. Th. Heine uit
1910; ,Es gibt zwei Arten Deutsche die eïnen sprechen
immer von Bismarck, die anderen sprechen immer von
Goethe Op de twee platen ziet men ze zitten, de
Goetheanen bij de thee, de Bismarckianen bij het bier,
maar allen met dezelfde sombere ernst op het gezicht en
de ogen vol Grübelei.
Gelukkig had Perdeck zelf die flinke dosis Amsterdamse
nuchterheid meegekregen, die is hem later te stade ge
komen.
Na de Oberrealschule in Berlijn kwam hij op een kost
school in het idyllische Thüringer land, temidden van
wouden en heuvels terecht. Hoewel hij haast nooit per
soonlijke intimiteiten vertelt, teken» hij de sfeer van die
kostschool toch heel indringend, met liefde en soms met
veel humor (de pagina's over de nieuwe leraar die in de
nacht het toilet n>et kon vinden en in uiterste nood, met
zichtbare gevolgen, het venster had gebruikt). Zijn bin
ding aan ae recto' en diens gezin moet heel sterk zijn
geweest, hoewel hij er nog geen jaar woonde en een
LETTERKUNDIGE KRONIEK
DOOR HANS WARREN
haast ontroerend accent klink na zovele jaren nog op
wanneer Perdeck zich de dochter des huizes in herinne
ring roept, die wegens een of ander vergrijp door haar
vader van huis werd gezonden: ,Wat er precies aan de
gang is geweest heb ik nooit geweten, maar toen ik de
school verliet en de rector mij ten afscheid in zijn stu
deerkamer toesprak, vermaande hij mij mijn ouders
nooit zulk een verdriet aan te doen als hij van zijn doch
ter had moeten ondergaan. Ik heb haar beeld altijd ont
houden zoals zij daar op het Kerstfeest stond te zingen,
in dat witte japonnetje en dat frisse, devote gezicht, en
ik zou er veel om geven om eens te weten te komen
of het allemaal wel zo erg is geweest gemakkelijk
hadden de meisjes het niet in die jaren', (pag. 90).
^~\ok in algemeen-cultureel opzicht zijn deze memoires
van groot belang. Waar ter wereld vindt men bij
voorbeeld de zogenaamde ,Schmöker vermeld, de amuse
mentslectuur waarmee de jonge Herren Pensionare hun
tijd doodden. Hef -waren een soort voorlopers van de
beeldromans, maar dan zonder plaatjes, a's men zo'n
vreemde definitie kan gebruiken ,ln deze boekjes werd
van de verschrikkelijkste misdaden verteld, aforijseii|ke
wreedheden van Oosterlingen of Indianen, en"elk ver
haal had een sterk erotische inslag'.
Zo nadert de eerste wereldoorlog, de grote dag, die
men de Duitse jeugd min of meer als lichtend levensdoel
voor ogen placht te houden'. Perdeck bevond zich toen
in Engeland en trof bij zijn terugkeer in Nederland ,een
anti-Duitse stemming, die aan het absurde grensde. Het
leek of men als fatoenlijk mens voor Duitsland en de
Duitsers alleen maar minachting mocht gevoelen'.Deze
sterke anti-Duitse sfeer wekte een tegenactie op, onder
de Duitsgezinden (onder wie Perdecki en zo werd in een
academische groepering het pro-Duitse weekblad ,D®
Toekomst' opgericht, een blad dat een vrij kort. roem- en
nutteloos leven beschoren is geweest. Met grote afstand
en irome vertelt Perdeck daar nu over. Over de demo
raliserende vlucht van Wilhelm II, de afgod van eens,
over de eigenaardige welwillendheid waarmee bepaalde
kerkelijke groeperingen, voornamelijk de gereformeerden,
tegenover de Duitsers stonden (pag. 109) en dergelijke.
Na de Russische Revolutie werd alles weer anders.
Perdeck noteert:
En tenslotte kon men toen nog Duitsgezind zijn; wat de
Duitsers tot nu toe hadden qedaan o£ misdaan, was niet
anders dan wat iedere oorlog telkens weer te zien had
gegeven (115).
1920 heeft de schrijver opnieuw alle plaatsen van zijn
jeugd bezocht. Hii had er gesprekken met vooraan
staande figuren en merkte de eerste verschijnselen op
van een ontsporing, zoals in ce .Deutsche Glaubensbe-
wegung' en in het weekblad ,Der Relc'nswart' f.Wat ik
nu in deze Reichswart onder ogen kreeg, kon slechts
protest en tegenspraak uitlokkenl. Hoewel enkele pas
sages wel tot verzet prikkelen, blijft het boek boeien tot
het einde. We hopen dan ook dat Albert Perdeck zijn
memoires voort zal zetten tof op het heden.
Albert Perdeck: Wie verder gaat wordt doodgeschoten
Kruseman, Den Haag.
I