HANS MEMLING EN ZIJN MEESTERWERKEN IN BRUGGE ,WIE VERDER GAAT WORDT DOODGESCHOTEN' ALBERT PERDECK ZATERDAG 7 SEPTEMBER 1968 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT Ik houd zoveel van Brugge. Vooral houd ik van Brugge als het volste, goudste licht van de zomer een aar zeling begint te krijgen, een tempe ring naar 't meer diep-koperkleurige, waarin het eerste teken van het nade rend najaar zich meldt. En het aller meest houd ik van dat Brugge, waar in de verstilde flonkering én de blij vende pracht te vinden zijn der Mem- lings, die in het 12e eeuwse Sint- Janshospitaal worden bewaard. Wel vind ik het jammer, dat Hans Memlings meesterwerken niet-ver- zekerd, want on-schatbaar!) niet meer uitgestald zijn in het aparte, kleine gebouw van het gasthuis, maar in het oudste gedeelte van het hospi taal, vlakbij de kapel, een stuk van het oorspronkelijke klooster. Want daar is het licht te grijs en de intimi teit van het vroegere tentoonstellings zaaltje ontbreekt er ten enen male. Hetgeen niet wegneemt, dat de Mem lings de grootste schat van Brugge gebleven zijn. Memling, laat-gotische droom, noemde indertijd wijlen Mr. Jozef Muls zijn boekje, aan de grote schilder der late gothiek gewijd Laat-gotische droom dan, met legenden doorweven, een wat mystieke droom ook, maar niet minder een getuigenis van realiteitszin èn devotie van het einde van de Bourgondische tijd beide Ik schrijf opzettelijk devotie' voor de Maagd Maria eigenlijk alléén. Als Memling de gekruisigde Christus móet schilderen, op bestelling, dan blijft hel ver-beelden van het lijden een heel zwakke poging Zie zijn ,Afneming van het Kruis' maar, een tableau dat Broeder Adriaen Reyns van het St. Janshospitaal hem vroeg te maken in 1480 In plaats van leed en medeleven van de gewijde personages bij de dode Heiland ziet ge slechts een wat pathetische ,onverschilligheid'. Hans Memling in al zijn groot kunstenaarschap vind ik o.m. echter wel, en zeer uitdrukkelijk en aangrijpend, in het tweeluik: Maarten van Nieuwenhoven in gebed voor Onze Lieve Vrouw met het Kind'. De madonna is de laat 11e eeuwse devotie zelf; het portret van de krach tige, welgedane jongeman, de realiteit. Maar ik zal met, of nauwelijks, schrijven over Memling in kunstkritische zin. Wel, hierna, iets over het weinige dat over hem, zijn leven en zijn afkomst bekend is en wat de mensen die van zijn werk houden niet kennen, uitzonderingen daargelaten. Ja, en eerst: waarom ik over Hans Memling vertellen wilde. Dat gebeurt naar aanleiding van en een beetje als vervolg op mijn bijdrage van begin juli in de P.C.Z. over het huwelijk van Margaretha van York die 100 jaar geleden trouwde in Damme met Karei de Stoute, de laatste Bourgondiër. Ik heb daarbij vermeld, dat een van de Engelse edelen uit het gevolg van Margaretha, sir John Donne, in drie dagen Memling opdracht gaf tot het schilderen van een drieluik, voorstellend: Madonna met Kind, omringd door enge len, heiligen en schenkers Het is het oudst-bekende gedateerde werk van de meester, 1468 Het bevindt zich in de verzameling van de hertog van Devonshire op het kasteel Chatsworth. Souvenirs aan het huwelijk van Karei de Stoute zijn er buiten de be schrijvingen in de kronieken vrijwel niet, uitgezonderd het Huis St. Jan in Damme, waar dat huwelijk gesloten werd; en de 500-ste verjaardag ervan is niet meer dan een merkwaardige historische herinnering. Doch Memling is blijven leven voor ons, in zijn werk, waarvan zich wellicht het allerbeste en zeker het interessantste deel te Brugge bevindt. Een zeer gelukkig feit, dat Memling zoveel heeft gewerkt voor broeders en zusters van dat oude St. Janshospitaal. Uit dat feit is trouwens de legende ontstaan, die om zo te zeggen ieder Brugs kind u kan ver- fefien: de legende over de .afkomst van Meester Hans. Die, nam men vroeger aan, als landsknecht had gediend in het leger van Karei de Stoute en die gewond naar Brugge was gekomen, toen de hertog in 1477 nabij Nancy op het slagveld was gesneuveld, of vermoord. De gewonde, zieke soldenier werd liefderijk verpleegd in het Gasthuis van St. Jan te Brugge en uit dankbaarheid zou de schilder Hans Memling, die uit deze gewonde vluchteling zou groeien, aan het hospitaal enkele werken hebben geschonken. Niets is minder waar dan die legende I Ik schrijf er meteen wat meer over. Er bestaat nog altijd wel een heel kleine kans misschien, voorzichtiger kan ik het niet zeggen, dat Mem ling voor de figuren van Sinte Catharina en Sinte Barbara op het schil derij ,Het mystiek huwelijk van Sinte Catharina', niemand minder tot voorbeeld nam dan Maria van Bourgondië èn Margaretha van York. Is de legende van de soldaat van het slagveld van Nancy een schone legende,-die van de mooie, alleszins vorstelijke hoofdjes van Sinte Catharina en Sinte Barbara is een lieve legende. En ik zou niet kunnen zeggen wanneer die legenden zijn ontstaan. Alleszins niet.... vele eeuwen geleden, denk ik; eerder pas omtrent 125 of 150 jaar geleden. Gij moet niet vergeten, dat toen ongeveer de primitieven in het alge meen en Memling in het bijzonder pas .opnieuw werden ontdekt'. Hans Memling, om alleen bij hém te blijven, was reeds in de 17e eeuw in Bruggevrijwel geheel onbekend en zelfs vrijwel onbemind. Toen, meer dan honderd |aar geleden, de belangstelling in het jonge koninkrijk België begon uit te gaan naar de oude kunst en haar schep pers, wist men van Hans Memling vrijwel niets af. De Engelsman James Weale, die lange tijd te Brugge woonde, komt de eer toe, als eerste in de rijke archieven van Vlaanderen te hebben gezocht naar de meesters der oud-Vlaamse schilderschool, vooral naar Memling, Gerard David, Adriaen Isenbrant, enz. Weale ontdekte in 1861 dat Hans Memling reeds in 1480 een bekend, gezien poorter van Brugge was. En dat kon Memling onnyagelijk in een paar jaar tijds zijn geworden, wanneer hij in 1477 als ziek of gewond soldaat uit het leger van hertog Karei pas naar deze stad was gekomen Overigens was het in die tijd, rond 1860-'65, toen James Weale o.m. een boek over Memling schreef, nog totaal onbekend, waar de meester vandaan was gekomen Er waren wel allerlei veronderstellingen. Met zekerheid is de herkomst van Hans Memling pas in 1938 komen vast te staan Dertig jaar geleden toch alweer, maar ik herinner het mij als de dag van gister. Toen de stadsarchivaris van Brugge, wijlen mijn vriend Remi A Parmentier, het mij vertelde, in zijn kleine, stille huisje aan het water van de Spiegelrei, was ik ontroerd én ri|k èn geboeid als nooit tevoren De dag nadien zag ik op het archief de authentieke in schrijving van Hans Memling in de Poorterboeken van Brugge. Anno 1465 Och, voordien had men er nogal flink op los gefantaseerd. Voor 1889 dacht o a. bovenstaande James Weale, dat Memling, wiens naam in de 15e eeuw ook weieens als .Memelinc' geschreven werd, mogelijk uit.... Me'demblik afkomstig zou zijn geweest Gerard David was wel uit het Hollandse Oudewater naar Brugge gekomen I Anderen zeiden: neen I Memling moest wel Bruggeling zijn, of.. te Damme geboren. Omdat alleen de Bruggelingen en de mensen van Damme in het St. Jans hospitaal verpleegd mochten worden. Anderen geloofden toen nog aan de schone legende van ,de soldaat Hans' van 1477. Er waren wel kunsthistorici in de vorige eeuw, die dachten dat Hans Memling mogelijk toch ergens uit Zuid-Duitsland gekomen kon zijn. Men schreef zijn naam, tussen 1479 en 1491, soms als .Mömling', of van Memelinghe, enz. Bovendien en vooral: men wist toen ook al met zekerheid, dat Memling de stad Keulen had gekend. Op een van de paneeltjes van de ryve relikwieschrijn) van Sinte Ursula is het stads beeld van Keulen en de dom daarin, met grote nauwkeurigheid afge beeld. Een zicht op Bazel', een ander paneeltje van dezelfde ryve, bleek echter totaal fantasie te zijn Nu: in ieder geval vermoedde men tenslotte wel algemeen dat Meester Hans ergens uit Duitsland gekomen was, en na 1889 namen de kunst historici aan, dat hij uit de buurl van Mainz moest zijn gekomen. In dat jaar immers had de Jezuiet, pater Dusart, in de bibliotheek van Sint- Omaars (St. Omer, in Noord-Frankrijk) een handschrift ontdekt van een zekere Jacob de Meyere. Dat handschrift bevatte tal van aantekeningen van de Brugse notaris en geheimschrijver van het kapittel van Sint- Donaas te Brugge (de oudste Brugse kerk, die op de Burg stond, tegen over het stadhuis), Rombout de Doppere, die een tijdgenoot van Mem ling was. Rombout de Doppere vermeldde o.m. het overlijden van Mem ling in die aantekeningen, schrijvende dat hij gestorven was te Brugge op 11 augustus 1494. Daarbij stond nog, wat wezenlijk van belang was: ,Oriundus erat Magunciacum'. Dat kon betekenen, dat Memling uit Mainz kwam, ofwel: dat zijn ouders daarvandaan waren, maar ook nog, dat zijn ouders uit de streek van Mainz afkomstig waren. En ziehier dan, wat de Brugse stadsarchivaris Parmentier, bij het samen stellen van de (van onschatbare waarde zijnde) ,Brugsche Poorter- boeken', vond. Óp 't perkament met de in Brugge gekomen en het poorterschap verworven hebbende vreemdelingen over het jaar 1465 las hij tot zijn verrassing: JAN VAN MIMNELINGHE, HARMANS (of ,Hanemans') ZUENE, GHEBOOREN ZALEGHENSTADT, POORTRE 30 IN LAUMAENT, OMME 24 SCHELLYNGHEN GROOTEN. Hetgeen dus niets anders wil zeggen dan dat Hans (of Jan) Memling in januari 1465 het poorterschap te Brugqe verworven had door het be talen van 24 schellingen, en dat hij geboren werd te Seligenstadt, een oud, pittoresk stadje aan de Main (inderdaad I), gelegen tussen Hanau en Aischaffenburg. De naam Harman' zal wel ,Haneman' geweest zijn. Want in de kerke lijke archieven van Seligenstadt, ressorterend onder het kerkelijk keur vorstendom Mainz, werd toen, kort na 1938, gevonden, dat een vrouw uit Seligenstadt, een zekere Lucia Stirn, in 1450 twee missen had laten opdragen voor haar beide overleden echtgenoten, waarvan de eerste was: Haneman Momling, de vader van de .Bruggeling' Hans Memling dus. Na het overlijden van zijn vader zal de jonge Hans wellicht uit Seligen stadt weggetrokken zijn, op .Wanderschaft om ergens in de leer te gaan bij een vrijmeester-scnilder. En het is aannemelijk en zelfs hoogst waarschijnlijk, dat Memling in Keulen in de leer is geweest bij Stephan Lochner, als zeer jonge man. Men neemt aan dat Memling tussen 1430 en 1435 werd geboren. Stephan Lochner was een beroemd schilder; hii zou Memlings kunst de Rijnse inslag' hebben gegeven al was Lochner zelf ongetwijfeld beïnvloed door de Vlaamse kunst van zijn tijd, de periode voor 1451: het jaar waarin Stephan Lochner overleed. Memling zal dan, kunnen ,De aanbidding der Koningen', die Memling In 1479 schilderde. Men zegt dat de man die rechts door het venstertje kijkt, het portret zou zijn van de schilder, maar dat is waarschijnlijk verzinsel. meester zïjn werkplaats' heeft gehad, als hij schilderde aan een be stelling, door broeders of zusters van hef gasthuis gedaan. Wan» er waren zowel broeders als zusters tot omstreeks 1640, in het Sint-Jans- hospitaal, dat dan zijn eigen boomgaard, moestuin en weilanden had rond of achter de gebouwen, tof aan 't Begijnhof toe En waar, in de thans nog bestaande (en gebruikte apotheek, een huis apart in 't klooster-complex, de pastoor van 'f gasthuis woonde Ik weet niet hoevéél werken er van Meester Hans bewaard zïjn gebleven. Op de grote Memling-tentoonstelling van 1939 waren er een vijftigtal waar van wij mogen aannemen dat zij van hem en van geen ander waren, al waren er toch wel enkele twijfelgevallen bij Ik weet wel, welk een rijk-makend geluk het nog altijd voor mij is, daar te zijn waar het Brugse gedeelte van zijn oevre bewaard wordt. In het hospitaal, waarvan de priores, Agnes Casembroot (jawel, wijlen commissaris der koningin jhr. Mr. A. F. C de Casembroot kwam voort uit een geslacht dat nabij Brugge woonde I), of kloosterzuster Clara van Hulsen en nog andere gasthuiszusters, Josine van Dudzeele en Anna van den Moortel, geldelijk bijdroegen tot de bestellingen die Hans Memling kreeg, of die een van zijn kunstwerken kregen, door rijke schenkers van Brugge betaald. Gij ziet ze afgebeeld, de zusters wier namen ik noemde, op ,Het mystiek Huwelijk van Ste Catharina', maar ook op de zijpanelen van de ryve van Sinte Ursula, de laatstgenoemden namelijk, die schuilen onder de wijde mantel van de heilige I Ik houd van ,Het mystiek Huwelijk', ik houd zeer van de legende van Sinte Ursula en van de .Aanbidding der Koningen', alweer door een maecenas uit 't Sint Janshospitaal zelve besteld en betaald, broeder Jan Floreins, 1479. Wellicht houd ik toch het liefst in mijn altijd-durende herinnering van de portretten van Memling. Bijvoorbeeld dat van de dochter van de machtige burgemeester van Brugge, Willem Moreel, en zijn vrouw Mar garetha van Vlaenderbergh: Maria Moreel, een paneeltje dat algemeen bekend Js als .Sybilla Sambetha', omdat die naam voorkomt op het schilderijtje, in de linker bovenhoek, een toevoeging echter, in de 17e eeuw aangebracht En dan het portret van Maarten van Nieuwenhoven, op het tweeluik, waarvan het andere paneeltje, zoals eerder gezegd. Onze Lieve Vrouw met het Kind voorstelt. Deze diptiek blijft voor mij het schoonste van de kleine Brugse Memling-verzameling. Maar mis schien komt dat, omdat mijn vader mij dit tweeluik het eerst heeft leren kennen Lang geleden, toen ik nog een kind was. Toen ik nog maar zo heel weinig van de historie van Brugge die Schone kende en toen in de eerste plaats de legende van de .soldaat uit hef leger van Karei de Stoute' diepe indruk maakte op het hart van een kleine jongen dat zo ontvankelijk was voor 't onwezenlijke maar toch zo schone van over levering en verre historie. En ontvankelijk niet minder reecs voor het koloriet der oude meesters, het rood, het goud en 't perlemoer van hun kunst. Ik heb nadien eens gedacht, dat zij het haalden uit de werkelijkheid van het schoonste jaargetijde in deze nog altijd verdroomde, mystieke stad: de eerste herfst. Als het weifelende zeelicht de zachte glans, de glimlach van perlemoer legt op de oude vensters van zoveel huizen. Als het rood en het goud van de zonbeschenen wilde wingerd komt aan de gevel van Gruuthuse en aan de kerkmuur van Onze Lieve vrouwetoren, daar tegenover het Sint-Janshospitaal, waar iets uit Hans Memlings tijd en van zijn geest is blijven leven. Want er is, figuurlijk gesproken, veel dat dood schijnt, maar dat het niet is. Emile Buysse naar de oude Nederlanden zijn gekomen, naar de Bourgondische Nederlanden, waar hij gewerkt zal hebben op hef atelier van Rogier van der Weyden, in Brussel. Van der Weyden is in juli van het jaar 1464 aldaar gestorven En in januari 1465 liet Hans Memling zich te Brugge als poorter inschrijven. Hij zal na de dood van zijn tweede belangrijke leermeester naar Brugge zijn gekomen Van Bra bant naar Vlaanderen. Naar Brugge, waar de bedrijvigheid wel zeer was verstild, doch waar de 'ijken woonden, die, zelf geen actieve handel meer drijvende, zich lieten portretteren in al hun welgedaanheid en tooi van rijke gewaden, als bestellers van .beilden' (schilderijen), als schenkers, o.m aan het St Janshospitaal, van laat-gotische dromen', waarop zij prijken, op de zijluiken, met hun beschermheilige, met hun vrouw en haar schutspatronesse en met hun kinderen. De overleden kinderen ook, boven wier hoofdje dan een klein kruisje geschilderd is. Ik heb mij dikwijls afgevraagd, waarom Paul Lambotte in 1939 ge schreven heeft in een essay over Memling, dat de schilder al in 1466 woonde in de Wultuusstrate (Wollestraat) te Brugge. Ik heb nog nergens kunnen vinden en niemand heef» het mij kunnen vertellen, waar Lam botte die aantekening mag hebben .uitgehaald'. Het kan natuurlijk: in de Wollestraat, in het hartehart van het nog bedrijvige 15e eeuwse Brugge, onder het belfort, waarin elke morgen vroeg hef luiden van de ,werc-clocke' het begin van de werkdag aanduidt. Waar 't wulhuus is, opslagplaats der ingevoerde wol, waar de lijnwaadmarkt is en waar de lakenhallen zijn Het is geen veronderstelling, maar zekerheid, dat Hans Memling (later in ieder geval) op de Vlamingdam heeft gewoond. Zekerheid ook, dat hij drie huizen had te Brugge en een stuk land nog daarbij. En niet minder, da» hij getrouwd was met een Brugse vrouw, Anna de Valcke- naere, bij wie hij drie kinderen had. Die .toestand' bestond al in 1480. Hans Memling was een rijk, aanzienlijk man en een hoog-gewaardeerd kunstenaar bovendien, met een atelier waar leerlingen werkten. Hij was ongetwijfeld reeds een welgesteld man in 1473 Want in da» jaar werd hij lid van de merkwaardige Broederschap van Onze Lieve Vrouw ter Sneeuw. Een broederschap, waarvan ook vrouwen lid konden zijn en waarvan overigens alleen rijke, voorname en zelfs adellijke en vorstelijke personen deel uitmaakten. Mijn vriend, de heer Albert Schouteer, de huidige archivaris van Brugge, heeft dat lidmaatschap van de Confrérie O L. Vrouw ter Sneeuw gevonden in het archief van het bisdom Brugge Ook na 1473-74 komt Memlings naam in het register van de Broederschap voor, voor het betalen van zijn lidmaat schap En dan nog eenmaalals hij overleden is, in het register van de Broederschap 1493-''94, neen: tweemaal, eerst over het betalen van een bijdrage voor een gestorven lid, en een tweede maal omdat de Confrérie zielemissen heeft laten opdragen. Inderdaad, op 11 augustus 1494 was Hans Memling, ruim zestig jaren oud, heengegaan. Hij werd begraven op het kerkhof rond de Sint- Gilliskerk, in het hart van de parochie waar hij ook had gewoond: op de Vlamingdam en in de Gouden Handstraa», dezelfde straat waar voordien Jan van Eyck zijn statig huis had (waar op het ogenblik de Kliniek Sinte Lucia voor ooglijders is gevestigd). Mocht ik mij nu maar laten verleiden tot 't schrijven van veel over zijn werk. over dat deel van zijn oeuvre althans dat de gerechte trots en de glorie is van het oude Sint-Janshospitaal, waar, zonder twijfel, de OMTRENT DE EEUWWISSELING verhuisde do thans - hoogbe|aarde Albert Perdeck me» zijn ouders van Amster- dam naar Berlijn. Een half Duitse, Hollandse jongen die P thuis reeds onderricht gekregen had van Deutsche Fraü- lein, kennis gemaakt had met allerlei uitingen van Duitse I cultuur en die nu op een middelbare Duitse school te midden van Duitse jongens en leraren kwam te verkeren. In volle tijd van verheerlijking van het militarisme en van de keizer. Perdecks ouders behoorden lot de gegoede, bevoorrechte klasse. Zij woonden in de regeringsstraat, I de Wilhelmstrasse. Parades en ander militair vertoon waren vrijwel dagelijkse kost vaak trok de keizer in eigen persoon mee in de stoet. Huisleraren en leraren op school verheerlijkten militarisme en vaderland. Naast het wat kneuterige Amsterdam uit die tijd, was Berlijn in hef fin de siècle groots, een echte wereldstad. Albert Perdeck kwam diep onder de indruk van zijn nieuwe omgeving. Had het anders gekund Hij werd een Duitse jongen en toen de politieke conflicten loskwamen, stond nij aan de Duitse kant, ondanks zijn studierichting: Engels Hij bleef pro-Duits gedurende de eerste wereldoorlog en nog korte tijd daarna, de tijd van het weekblad ,De Toe komst' In 1920 bezocht hij alle plaatsen van zijn ieugd opnieuw Nog steeds pro-Duits, doch de schellen begonnen hem al van de ogen te vallen. Wat later gebeurd is, laat zich raden, al wordt het niet verhaald in het boek waarvoo' we vandaag uw aandacht vragen. Voorliefde veranderde I in afkeer en in de Tweede Wereldoorlog hebben we persoonlijk Perdeck ontmoet, publicerend onder een schuilnaam bij een clandestiene pers. We waren toen nog betrekkelijk jong en beseften in die zwart-wit wereld van toen voor het eerst dat er talloze nuances kunnen be staan tussen pro-Duits en anti-nazi. Bovendien was Per deck toen mogelijk ook van die bredere germanomanie wel teruggekomen, alhoewel hoeft dat Tijdelijke poli tieke stromingen en regeringsvormen verduisteren en bederven maar al te vaak onze visie op een volk. Een lange, boeiende weg heeft Albert Perdeck afgelegd, zich constant rekenschap gevend van wat hem dreef. De eerste étappe ervan wordt verteld in dit „Wie verder gaat wordt doodgeschoten", een soort mémoires, een gedeelte lijke autobiografie en in elk geval een fascinerend ge schrift. Perdeck vertelt boeiend en heeft steeds een oog voor humoristische en koddige détails, Hij weet ook af stand te nemen tot zijn vroegere zelf. Al direct bij hel begin, de beschrijving van het Berlijnse straatleven anno 1900 leest men: Voor iedere jongen was de Keizer in de eerste plaats de man die nem al da» heerlijke militaire vertoon be zorgde, een vertoon waar wij ons telkens opnieuw aan vergaapten. Het meest imponeerde ons natuurlijk hel paardenvolk; de dieren liepen op de maat van de door het bereden muziekkorps gespeelde walsen. Al die paar den waren dik en breed (gelijk de meesten van hun be rijders) en na afloop van hef feest was onze straal met de keizerlijke uitwerpselen flink bemest. Maar dan kwam een nieuwe stoet, waaraan wij misschien evenvee' plezier beleefden. De straatvegers Ook zij liepen al; soldaten, marcheerden in de formatie van een regiment met de bezems als geweren op de proletariërs-schouders Dan een kor», krachtig uitgeschreeuwd bevel, vermoede lijk van een Oberstraszenteger; waarop allen begonnen te vegen dal het een lust was, zodat zij in een minimum van tijd hun taak hadden verricht, en ook dit gedeelte van de door de cavalerie afgelegde route van alle paar- densouvenirs gereinigd." (pag. 7). Door zijn betrekkeli|ke uitzonderingspositie (hii hoorde er wel en toch ook weer niet bij, der Hollander) werden Perdecks indrukken wellicht verhevigd, voelde hij dieper en juister wat er allemaal gebeurde. In Amsterdam had hij reeds een dosis Hollandse nuchterheid opgedaan, een heilzaam tegengif tegen de al te grote dweepzucht van zijn Duitse omgeving. Op school werden de jongens vol- gestampt met een soort Duitse muziek en Duitse poëzie die het .militaire denken' geweldig aanspoorde en be- vleugelde. Reeds toen leerde Perdeck bij voorbeeld dat ,Heinrich Heine, die thuis als een van de grootste Duitse dichters was onderwezen, eigenlijk niet als Duitse dichter kon worden beschouwd; een man die zulke aanvallen op eigen land had gedaan, had zich daarmee buiten de ge meenschap, waartoe hij door geboorte behoorde, gesteld en bewezen dat hij geen gevoel voor het Heldische (of iets van die aard) bezat', (pp. 21/22). De ,Kriegslieder', Schiller, Körner vooral, werden met geestdrift uit het hoofd geleerd en gezongen, de erf vijand Frankrijk moest het daarin steeds ontgelden ,Dann Ziehen wir in Gottes Namen'Zum Kriege gegen Frank- reich jetzt hinaus'. Sneuvelen op hef veld van eer was het hoogste doel. .Bloed, wraak, dood, altijd weer de dood, de dood in zijn heerlijke gruwel van rochelend sterven, van jankende vijanden, op een van bloed drui pende aardbodem Hoe sloegen juist zulke gedichten en liederen bij ons in, ennoe zijn er generaties door vergiftigd. Lees ik die oude en mij zo vertrouwde en geliefde Kriegslieder opnieuw, dan treft het mij dat het niet moeilijk is in deze brallende uitingen een soort «wel lustig plezier te ontdekken, een plezier in de dood, wel te verstaan; de dood niet alleen van de vervloekte vij anden, maar en dit zal een buitenstaander het meest treffen in eigen dood. Het ging in deze poëzie eigen lijk steeds om doodgaan of doodslaan'. En Perdeck concludeert: .Ik wil hier in genen dele mee zeggen dat de schoonhcc van muziek en dichtkunst door onze ouderen opzettelijk werd aangewend om de jeugd oorlogszuchtig (kriegs- bereit) te stemmen. Maar wel ben ik ervan overtuigd dat niemand de gebeurtenissen in het Duitsland van deze aeuw kan beoordelen die niet rekening houdt met de opvoeding die miljoenen Duitse kinderen door het medium van dicht- en liedkunst ten deel viel. De wijze waarop in die kunst het geweld de wraak en de haat, de dood op het slagveld, kortom het militarisme werd verheerlijkt en vergoelijkt, moest uiteindelijk bij allen de geestesgesteld heid scheppen die tot de verschrikkingen zouden leiden die de naam van Duitser zo grondig hebben bedorven' Dit moge eenzijdig lijken, of op zijn minst overdreven: dat Perdeck het na alle wederwaardigheden in zijn lange leven thans zó ziet is op zijn minst belangrijk genoeg om deze invloed van een bepaalde soort muziek en dicht kunst te overwegen. Het klopt ook wel met hef traditionele beeld van de typische Duitser dat men zich heeft gemaakt, de man me» de gepantserde vuist en het sentimentele, dromende hart. Perdeck illustreert dit beeld (het boek bevat verscheiden hoogst interessante foto's en platen) met een paar oude spotprenten van Th. Th. Heine uit 1910; ,Es gibt zwei Arten Deutsche die eïnen sprechen immer von Bismarck, die anderen sprechen immer von Goethe Op de twee platen ziet men ze zitten, de Goetheanen bij de thee, de Bismarckianen bij het bier, maar allen met dezelfde sombere ernst op het gezicht en de ogen vol Grübelei. Gelukkig had Perdeck zelf die flinke dosis Amsterdamse nuchterheid meegekregen, die is hem later te stade ge komen. Na de Oberrealschule in Berlijn kwam hij op een kost school in het idyllische Thüringer land, temidden van wouden en heuvels terecht. Hoewel hij haast nooit per soonlijke intimiteiten vertelt, teken» hij de sfeer van die kostschool toch heel indringend, met liefde en soms met veel humor (de pagina's over de nieuwe leraar die in de nacht het toilet n>et kon vinden en in uiterste nood, met zichtbare gevolgen, het venster had gebruikt). Zijn bin ding aan ae recto' en diens gezin moet heel sterk zijn geweest, hoewel hij er nog geen jaar woonde en een LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR HANS WARREN haast ontroerend accent klink na zovele jaren nog op wanneer Perdeck zich de dochter des huizes in herinne ring roept, die wegens een of ander vergrijp door haar vader van huis werd gezonden: ,Wat er precies aan de gang is geweest heb ik nooit geweten, maar toen ik de school verliet en de rector mij ten afscheid in zijn stu deerkamer toesprak, vermaande hij mij mijn ouders nooit zulk een verdriet aan te doen als hij van zijn doch ter had moeten ondergaan. Ik heb haar beeld altijd ont houden zoals zij daar op het Kerstfeest stond te zingen, in dat witte japonnetje en dat frisse, devote gezicht, en ik zou er veel om geven om eens te weten te komen of het allemaal wel zo erg is geweest gemakkelijk hadden de meisjes het niet in die jaren', (pag. 90). ^~\ok in algemeen-cultureel opzicht zijn deze memoires van groot belang. Waar ter wereld vindt men bij voorbeeld de zogenaamde ,Schmöker vermeld, de amuse mentslectuur waarmee de jonge Herren Pensionare hun tijd doodden. Hef -waren een soort voorlopers van de beeldromans, maar dan zonder plaatjes, a's men zo'n vreemde definitie kan gebruiken ,ln deze boekjes werd van de verschrikkelijkste misdaden verteld, aforijseii|ke wreedheden van Oosterlingen of Indianen, en"elk ver haal had een sterk erotische inslag'. Zo nadert de eerste wereldoorlog, de grote dag, die men de Duitse jeugd min of meer als lichtend levensdoel voor ogen placht te houden'. Perdeck bevond zich toen in Engeland en trof bij zijn terugkeer in Nederland ,een anti-Duitse stemming, die aan het absurde grensde. Het leek of men als fatoenlijk mens voor Duitsland en de Duitsers alleen maar minachting mocht gevoelen'.Deze sterke anti-Duitse sfeer wekte een tegenactie op, onder de Duitsgezinden (onder wie Perdecki en zo werd in een academische groepering het pro-Duitse weekblad ,D® Toekomst' opgericht, een blad dat een vrij kort. roem- en nutteloos leven beschoren is geweest. Met grote afstand en irome vertelt Perdeck daar nu over. Over de demo raliserende vlucht van Wilhelm II, de afgod van eens, over de eigenaardige welwillendheid waarmee bepaalde kerkelijke groeperingen, voornamelijk de gereformeerden, tegenover de Duitsers stonden (pag. 109) en dergelijke. Na de Russische Revolutie werd alles weer anders. Perdeck noteert: En tenslotte kon men toen nog Duitsgezind zijn; wat de Duitsers tot nu toe hadden qedaan o£ misdaan, was niet anders dan wat iedere oorlog telkens weer te zien had gegeven (115). 1920 heeft de schrijver opnieuw alle plaatsen van zijn jeugd bezocht. Hii had er gesprekken met vooraan staande figuren en merkte de eerste verschijnselen op van een ontsporing, zoals in ce .Deutsche Glaubensbe- wegung' en in het weekblad ,Der Relc'nswart' f.Wat ik nu in deze Reichswart onder ogen kreeg, kon slechts protest en tegenspraak uitlokkenl. Hoewel enkele pas sages wel tot verzet prikkelen, blijft het boek boeien tot het einde. We hopen dan ook dat Albert Perdeck zijn memoires voort zal zetten tof op het heden. Albert Perdeck: Wie verder gaat wordt doodgeschoten Kruseman, Den Haag. I

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1968 | | pagina 15