MELK MET
GRUUSIN
KRABBENDIJKE
ban broeger
en toen
.GEDICHTEN '67'
De situatie van de huidige poëzie
die sterken is. gelooft niet zo erg In verhalen als zouden
de mensen vroeger sterker zijn geweest dan tegenwoor
dig.
BEROEPEN
Maar el zat er wel eens wat .gruus' In de melk en al e ste
de tering veel slachtoffers: ook In Krabbendijke ging het
leven door. Het leven dat volgens /an van Baren In be
paalde opzichten toch wel rijker gevarieerd was dan nu
het geval Is. En dan blijft Jan van Baren (,lk ben ven '93)'
dicht bij huls: .Waar zijn al die oude beroepen gebleven?
Het Is allemaal uitgestorven. Alles Is machinaal en fa
briekmatig geworden, Een molenaar Is er niet meer. Dat
was hier vroeger C. Kok. En een gareelmaker? Hier op
het dorp had je bijvoorbeeld A. Smit. En dan de smede
rijen van Staal en Elsacker. een smid verkoopt tegen
woordig benzine. In m'n eigen vak Is het ook afgelopen.
Ik was wagenmaker. Vroeger had Je hier op het dorp
twee wagenmakers. Tot 1939 was hier ook een Francke
gevestigd. Maar wagenmakers zijn er nu niet meer. M'n
gereedschappen zijn, toen ik er mee stopte voor een
groot gedeelte naar het openluchtmuseum in Arnhem ge
gaan. Ja. dat was echt een vak. We deden toen nog alies
zelf. Dat begon al met het kopen van de bomen, die je
zelf ging rooien en die Je zelf In platen zaagde met een
grote kraanzaag. Dan legde Je die boom op een paar
schragen en dan liep er een bovenop en de ander liep
ïia Dirfc Krijger kwam Willem Krijger en daarna M. Otte in de parochieherberg, die offi
cieel ,De Koophandel' heette.
De muziektent op deze foto dateert uit de twintiger jaren. Er werd een gedeelte van de
.vaete' (achter de muziektent) voor gedempt. Links op de foto de traval je van smid Elsacker.
Hel gemeentehuis, zoals dal er tn I'jOs uitzag. Dat een folograa] toen nog j,n alledaagse
verschijning wat in Krabbendijke blykf wel uit het grote aantal mensen, dat zo nodig
moest poseren.
De vaete' was het middelpunt van het oude Krab
bendijke. Dertig meter lang en tien meter breed.
Vooral voor 1911 speelde de vaete een hoofdrol
in het leven van tal van Krabbedijkenaren. In
1911 werd namelijk de waterleiding aangelegd en
dat betekende ,dat de mensen in geval van droogte
gebruik gingen maken van de kraan. Want al-was
er waterleiding, de regenbakken bleven in hoog
aanzien. Er ging tenslotte niets boven regenwater.
Vooral niet als het ging om schuren en zemen.
Voor de consumptie was regenwater ook wel
goed, maar toch
Piet Huljasen zegt, dat de mensen vroeger sterker wa
ren dan tegenwoordig. En Piet Huijssen kan toch echt
el van een paar dagen geleden praten. Tenslotte heeft
hij el in 1884 meegeholpen bij de opening van de
nieuwe openbare lagere schoot. Piet Huijssen wordt bin
nenkort 92 Jaar. HIJ is nog een van die mensen, die uit
eigen ervaring kunnen, vertellen hoe het water uit de
Vaete smaakte. Want het was echt niet zo, dat die grote
vijver alleen maar werd gebruikt om de koeien en paar
den In te laten drinken. Dat gebeurde óók. Maar Plet
Huijssen weet nog. dat Je af en toe .gruus" tegenkwam
In de melk. Dan wist Je meteen, dat het was aange
lengd met water uit de vaete. Want daar kwam het
kleine waterplantje, dat men in Krabbendijke qrjus noem
de. overvloedig voor. Er kwam in de vaete trouwens wel
-meer.voor. Er groeide van alles. En een slordige voorbij
ganger zag er ook geen been in om er op een donkere
avond zijn afval In de vaete te deponeren. Dat lette alle
maal niet zo nauw. De vrouwen, die met juk en emmers
tegen het eind ven de week naar de vaete gingen om er
onder de boom. We maakten echt alles zetf, van stelen
tot de schljfegge van de ouderwetse houten Zeeuwse
ploeg. M'n vader heeft nog wagens gemaakt voor f 97,50.
Dat was dan alleen het houtwerk natuurlijk, want de smid
kwem er ook bij te pas. Wagenmaker en smid. dst wss
broertje en zusje. Over zo'n wagen deed re zes weken,
dus zes maal zes dsgen ven tien of elf uur*.
BORRELBEURS
Er werd in Krabbendijke niet slleen gewerkt, maar op een
voorzichtige manier genoot men er ook ven de goede
dingen des levens. Neem elleen masr eens de beurt, die
's zaterdagsochtends In de parochieherberg. zoals men
'De Koophandel' noemde, werd gehouden. Als beurs
stelde het niet veel voor. Vandaar, dat men die bijeen
komst van boeren en handelaren vaak de borrelbeure
noemde. Een echte kermis had men op Krabbendijke niet.
Er waren natuurlijk wel .hoge' dagen. Een daarvan vtel
samen met de eerste dag van de Krulningse kermis, die
op de eerste donderdag na St. Jan (24 Juni) begint Vrij
dags had Krabbendijke dan vrtj. Dat wilde dan zeggen,
dat men niet werkte en dus ook geen loon ontving. En
ook op de vrijdag van de Goese kermis, die vroeger in
de eerste week van september werd gehouden, genoot
Krabbendijke van een vrije d8g. Dat waren hoogtepunten
in het Jaar. Tijdens zulke dagen werden er rlngrljderljen
georganiseerd. Dan beoefende men het zogenoemde
.koekkappen' met een zogeheten sl<ngerbiji. een Instru
ment. dat neuwkeurlg mikken ten enen mele onmogelijk
maakte. Ook het gooien met hoefijzers was een populair
spel in Krabbendijke. vooral voor mannen, die al wat te
stram voor het rlngnjden waren. Bovendien werd er op
zulke dagen gedanst in de Koophandel. De heer Van Be
ren- .Maar dat Is later afgeschaft, toen de meerderheid
van de gemeenteraad rechts werd'.
Aan het begin van de ,baene' verrees in 1899 de gereformeerde school, de tweede lagere Tegenover de smidse van Elsacker flinks), waar het altijd een drukte van belang was. be
schoot van Krabbendijke. Later zouden een hervormde school en een school van de gere- vond zich de .groente' met de vaete.
formeerde gemeente volgen
Het in 1900 gebouwde postkantoor van Krabbendijke aan de Noordweg. Rechts nog een
echte petroleumlantaam, Achter het postkantoor staat de openbare school, die de heer
Huijssen in 1884 als zesjarige nog heeft helpen openen.
etaande op een soort steigertje water te scheppen voor
de wekelijkse grote buitenbeurt, trokken zich er niet zo
erg veel van aan. Uiteindelijk was het water uit de regen
bak ook niet altijd even schoon. Daar zaten ook wel eens
beestjes in.
WASSEN
Maar In die tijd werden de mensen nog niet gepleegd
door echoonmaakmanle8, die het eigen lichaam betrof
fen. Voeten wassen was geen dagelijkse bezigheid. Tal
ven ouderen hebben tegen de nieuwe Inzichten In hun
voeten angstvallig tegen water en zeep beschermd. Er
waren toen plotseling een heleboel mensen, die er vast
van overtuigd waren, dat hun voeten nooit vuil werden...
Maar ook in Krabbendijke geeft de oudere generatie vol
mondig toe, dat de mensen vroeger veel vaker dan nu
het geval is allerlei soorten last hadden van allerhande
soorten zweren zoals steenpuisten. Dat was aan de orde
van de dag en men maakte daar ook niet veel omslag
mee: een goedgerichte kerf met een aardappelschilmesje
maakte dikwijls een kermend eind aan zaken als steen
pulsten. Zoals gezegd: de mensen waren sterker. En voor
velen Is dat geen loze kreet Maar dat gold dan wel.
zoals een Krabbendljkse vrouw vertelde, ook alleen die
genen. die als baby de bloempap hadden overleefd: .Ze
gaven toen de baby's nog geen onverdunde melk. want
dat was te waterig. Het moest echt voedzaam zijn en dus
kregen we als baby bloempap te slikken. En dat was na
tuurlijk helemaal niet verantwoord'. Over de voeding zou
trouwens nog wel meer zijn te zeggen. Het voedsel was
vaak zeer eenzijdig en van slechte kwaliteit. Wat er van
te denken, dat men slechts een keer per week brood
bakte, zodat aan het einde van die periode de schimmel
er op stond? En van vitaminen had men helemaal nog
nooit gehoord. Waar men wel van had gehoord, dat was
een hoge kindersterfte, fatale longontstekingen. Engelse
ziekte en tuberculose oftewel tering. Alleen de sterksten
konden zich handhaven. Kees Huijssen, die zelf een van
EEN VRIJ TOEVALLIGE aanleiding tot het opmaken van een soort
balans: op de schrijftafel kwam .Gedichten 67' terecht, een bloemlezing,
samengesteld door Jos de Haes en Hubert van Herreweghan uit Neder
landse en Vlaamse letterkundige tijdschriften, jaargang 1967. Voorop
gesteld: een goede en interessante bundel, waarin zowel Roland Holst,
die nu 80 is, als Patricia Lasoen, die nog 20 worden moet, vertegen
woordigd zijn.
Tussen 20 en 80 liggen, biologisch gezien, maar een paar generaties;
het is nauwelijks meer dan de afstand grootvader-volwassen kleinkind
Maar in de poëzie is er, in ons wonderlijke tijdsgewricht heel veel ge
beurd, de poëziegeneraties der laatste halve eeuw zijn legio, zij lijken
in een soorl stroomversnelling te zijn terechtgekomen. Het zelfde ziet
men bij de beeldende kunsten, en trouwens in het gehele leven. Nog
nooit heeft er in onze beschaving zo'n enorme en snelle evolutie plaat'
gehad. Wie thans 80 is heeft onvoorstelbare veranderingen beleefd,
heeft zich méér moeten aanpassen in een razend snel veranderend
levenstempo dan ooit bij vorige generaties het geval is geweest.
De technische ontwikkelingen op ieder gebied hebben de hele wereld
opengelegd en tevens helaas alles onder de vreselijke doem van een
vernietiging geplaatst Van alle kanten kwamen invloeden, stromingen
alles overkoepeld door die zwarte dreiging, en het resultaat is, voor
lopig althans: chaotisch, laten we dat bekennen.
We leefden immers nog steeds in een uitbloei van de Renaissance, op
zichzelf weliswaar, de naam zegt het, een opnieuw geboren worden
van oude waarden, maar toch een enorme bron van westerse vitaliteit
die ons lag. Die Renaissance was, in de negentiende eeuw, zijn stuwende
kracht kwijt geraakt. In de tijd van de opkomende mechanisatie en
technische ontwikkeling was er blijkbaar weinig mogelijkheid voor eer
meuw élan en in de kunst ziet men dan ook een wanhopig zoeken er
niet vinden, een wonderlijk terugvallen op oude stijlen, de beruchte
neo-stijlen die elkaar in snel tempo opvolgen. Omsreeks 1900 leidde
dit zoeken tot een kort ,te wapen'; de métiers herleefden in een kort
stondige bloei, de Art Nouveau, Jugendstil, niet helemaal ten onrechte
als .macaronistijl' bespot: een zeer krachtige stijl is het beslist niet
Het teruggrijpen naar vóór-renaissancetijden, begonnen met de neo
oliek eind 18de-eeuw, voortgezet door de pre-raffaelieten had hei
oodbloeden van de laatste Renaissancekrachten tot gevolg. Er moester,
andere bronnen worden aangeboord, in vreemde culturen en in de
artiesten zelf. We laten religie en psychologie nu maar even buiten
beschouwing, alles is uiteraard nauw verweven. Ondertussen was, door
de enorme vlucht van de techniek, de hele wereld voor de West-Euro
peaan opengelegd, en begonnen de versnellingen van alle kanten te
werken. De kunstenaars die naar nieuwe expressiemogelijkheden zoch
ten, vonden die veelal in exotische landen, het vinden van die nieuwe
mogelijkheden werd vergemakkelijkt. De primitieve kunst, vooral van de
Negers en de Zuidzee-eilanden, de kunst van de prehistorische mens,
de eigen volkskunst, de naleven, tot nu toe min of meer als ethnolo-
ische curiosa zonder verdere waarde beschouwd, werden hergewaar-
eerd, herkend en erkend als volwaardige uitingen van de scheppende
geest. Kunstuitingen en poëzie uit alle uithoeken van de wereld ging de
algemene smaak, het kijken en luisteren beïnvloeden, en door de snelle
communicatiemiddelen was dit nieuwe overal vrij vlug verspreid. Heden
ten dage is het nieuwe haast overal gelijktijdig.
De huidige chaos in kunst en poëzie is er een onvermijdelijk gevolg
van, maar toch zal deze ingrijpende evolutie, die haast het tumultueuze
van een revolutie heeft, o.ï. uiteindelijk bijzonder rijke vruchten dragen,
ook al zou men vaak bij het zien en lezen van veel moderne kunst en
poëzie grondig wanhopen. Eén blik op het verleden leert echter dat
een vernieuwing bitter noodzakelijk was, de stimulans van de Renais
sance was werkelijk uitgewerkt. De vernieuwing die we thans meemaken
is radicaler en zal, als de hele mensheid de kracht op kan brengen
voor een duurzame wereldvrede, schitterende resultaten op kunnen
leveren.
Bepalen we ons nu tot de poëzie, en dan speciaal tot de Nederlandse,
dan zien we dat daar de algemene vernieuwing merkwaardig lang
uitgebleven is. Een heel enkele uitzondering, als b.v. Paul van Ostayen,
daargelaten, heeft de Nederlandse poëzie eigenlijk vanaf 1900 tot 1950
weinig invloeden ondergaan van ae revolutie die we uiterst vluchtig
hebben geschetst, uiterlijk noch innerlijk. In feite hebben pas de Vijf
tigers de ramen opengezet, maar toen was het dan ook meteen menens
Voortbordurend op mogelijkheden, aangeboord in Franse, Duitse en
Engelse poëzie uit de eerste decennia van deze eeuw, en verder rijkelijk
jebruik makend van oosterse motieven, eerst vooral uit de japanse
aoëzie en nu weer uit Indiase boeddhistische geschri'*en, is men thans
-jearriveerd in een stadium dat èlles kan en alles zowel gepresenteerd
als geaccepteerd wordt als poëzie. Gesprekken, opgevangen in een
ireincoupé? Poëzie. Advertentietekst uit een chemisch of medisch tijd
schrift? Poëzie. Uitroepen van twee imbeciele jongetjes tegen elkaar*
Poëzie. Blindelings op de schrijfmachine slaan en kijken wat er dan
staat? Poëzie. Vloeken en vuile woorden onder elkaar zetten, urinoir
teksten copiëren - enfin, ieder kent het. De één brengt zijn verzen
gillend en krijsend, opgepept door stimulantia, de ander steekt zijn
baard vol roosjes en tokkelt er bij op een sitar. Een van de allerongeluk
kigste bijverschijnselen is, dat doodgewone onzin en onbegrijpelijk
gezwets allemaal serieus wordt aanvaard. Niet alleen door snobs o!
mensen die er financieel iets in zien, ook door mensen die beter zouden
moeten weten.
Doch nu naderen we een heel smalle grens: ook héél goede poëzie is
/aak zo goed als ontoegankelijk. Sommige dichters zijn zo moeilijk'
Ezra Pound b.v., of bij ons Paul Rodenko, dat hun werk zich zelfs na
herhaaldelijke lezing niet geeft'. Zij eisen zoveel kennis van hun lezer,
zijn zo exclusief in hun beelden en begrippen en gespecialiseerde
kennis, dat slechts heel enkelen hun werk in alle diepte kunnen ver
staan.
Het is heel moeilijk, dit verschil tussen deze haast niet meer toeganke-
li|ke en te begrijpen maar bonafide poëzie en de doodgewone domme
woordenzwendel van de talloze onbetekenende figuren die alleen uit
onbegrijpelijkheden hun pantser bouwen, aan te tonen, juist omdat men
op het fenomeen poëzie' eigenlijk totaal geen greep heeft.
Het is al moeilijk om van een volkomen traditioneel en begrijpelijk
gedicht op overtuigende wijze duidelijk te maken in welke opzichten het
te kort schiet of excelleert, en van een gedicht dat zich geheel aan de
ratio onttrekt, dat drijft op beelden, klanken en associaties, is dat
totaal onmogelijk. Men kan dan enkel erkennen dat men er iedere
aansluiting bij mist.
Hoe de ontwikkeling zal verlopen is moeilijk te voorspellen, aangezien
we er nog midden in zitten. We hebben er al eens op gewezen dat er
tekenen zijn die wijzen op een nieuwe tucht en ordening in poeticis.
Normaal, na iedere chaotische toestand. Van de chaos genieten en
profiteren alleen de zwakken die tijdelijk mee voor sterken kunnen
gelden. De werkelijk sterken bouwen een nieuw systeem met een
nieuwe discipline. Maar daar de bronnen, waaruit geput wordt, eender
blijven, daar de kunst niet, zoals de techniek, zien in een rechte lijn
ontwikkelt, de kunstenaar niets meer te zeggen heeft dan vroeger, vali
men automatisch weer op oude technieken en vormen terug, die dan
weliswaar iets verruimd en veranderd zijn door een nieuw levensgevoel
en stijlbesef, maar die toch weer samenklinken met de grondtoon, in-
haerent aan de belevingen: leven en dood, liefde, religie, altijd het
zelfde. En zo ziet men weer voortreffelijke figuratieve kunst die niet
anders gemaakt kon zijn dan nu, 1968, leest men weer rijmende ge
dichten, sonnetten zelfs, worden de oude handwerken weer in ere
hersteld, en dat niet alleen uit een nostalgiek teruggrijpen naar het
verleden, al zit dat er ook wel een beetje 'm, getuige de werkelijke rage
voor antiek.
LETTERKUNDIGE KRONIEK
DOOR HANS WARREN
Lezend in de uiterst heterogene verzameling ,Gedich»en 67' valt wee:
aens op hoe haast ieder van de oudere dichters door de modernistische
itromingen is beïnvloed, vaak ten gunste. Een van de bezwaren van de
oudere poëzie is wel dat zij in een zo knellend keurslijf was geperst
Alleen de heel groten wisten van die nood een deugd te maken. Een
zwakker poëet bereikt vaak eer\ beter resultaat als hij vrijer in zijn
vormgeving kan blijven. En over één ding is ieder het wel eens: rijm
en metrum e.d. kunnen een gedicht verrijken, doch ze zijn beslist niet
noodzakelijk voor een goed of zelfs voor het beste gedicht.
Voorts-, goede, grote poëzie is altijd schaars geweest en ze zal het
altijd blijven. Het lezen van stapels bundels hedendaagse poëzie moge
ontmoedigend zijn (het is hel!) - hef lezen van stapels produktie van
50, 60 jaar terug is óók niet zo plezierig. De tijd schift onherroepelijk,
ook al vergist de toonaangevende kritiek zich vaak geruime tijd. Tijde
'ijk beroemde dichters (schilders, etc.) vallen in vergetelheid, verguisden
of onopgemerkien komen omhoog, worden beroemd na hun dood - hot
is de haast klassieke tragiek van hun lot.
Generatie na generatie, groep na groep komt op en verdringt min of
meer de voorgangers, keurt af, behoudt een enkele voorloper' en
schept zo ruimte voor zichzelf, tot het hun beurt weer is om de wildste
haren fe verliezen, plaats te maken. Typisch inderdaad hoe elke
generatie weer andere voorlopers kent. en .tijdgenoten' uit vervlogen
tijden of verre streken.
Intrinsiek verandert er ook zo weinig. We nemen als voorbeeld altijd
graag het - eeuwige - oriëntalisme van ons, westerlingen. Nog ten tijde
van Slauerhoff, ook al foeterde hij, bestond dat uit reigers, kimono's en
kamerschermen met chrysanthen. Oppe. vlakte, zogezegd. Thans lijkt
het allemaal veel serieuzer en dieper: Zen eerst, ind as boeddhisme
thans, bloemen in lang haar, tokkelend op de sitar, wierook branden.
Maar zolang dóór .stilte' het eindwoord is en hier de .woedende
irompett moet klinken, zijn we geen stap verder, in wezen. (We zin
spelen op Paul Rodenko's helaas vrijwel onbekend gebleven bundel
.Stilte, woedende trompet' van nu weer al tien jaar ou<3, maar Rodenko
is altijd een voorloper geweest!)
Tenslotte schrijven we de twee gedichten over die ons het diepste
troffen. Van Maurits Mok:
AVOND AAN AVOND
Avond aan avond met de laatste
dingen voor ogen. Een gesloten kamerdeur,
een lamp, een schroeiplek in het donker,
ruimte die op dak en muren drukt,
mijn hand die schrijvend door het niets beweegt.
Avond aan avond, een kort leven lang,
en telkens nader bij de grote slaap
die mij van kruin tot zolen zal omvatten,
een gepantserde, een buiten alle raadsels
uïtgeworpene. Soms lijkt de stilte hier
al op die latere,
en van F. C Terborgh
VOOR DE HERBERG
Een sterrenhemel zo diep
en vurig fonk'lend dat
hoog in den Melkweg het gat.
hef zwarte, duizeling wekt.
Was daar in 't donker een vogel die riep
en tr33gwiekend verder trek:?
Achter den rug nog warm de muur,
ademend, zacht
als een oude schapevacht.
En moe het lijf.
Vaag dringt over 't veld
op dwalenden wind
een aarzelend geluid
van slaap'rige klokjes.
Veraf
op den asphaltweg de draf
van lichte ezelshoeven.
Tijd
valt af. Niets dan simpel zijn.
Om lichaam en brein
de koele adem der eeuwigheid.
Gedichlen 67, Uitgave: Davidsfonds, Leuven.