EEN BAL OP IN BORSSELE ,DIT IS DE DAG' NIEUWE ROMAN VAN JOHAN VAN DER WOUDE haven, maar die keer is de boot helemaal niet teruggegaan. Ze hebben toen natuurlijk Vlissingen opgebeld, dat het on doenlijk was. 'Affijn, daar stond ik. Ik had wel familie in Terneuzen en ik dacht daar te gaan logeren. Maar toen zeiden ze tegen me, dat ik dan de volgende dag weer 35 cent moest betalen. Ik kon veel beter aan boord blijven. Dat heb ik toen ook gedaan. Nou, dat was prima verzorgd hoor. Ik kreeg boterhammen met kaas en ik kon slapen in een kooi. Ik weet nog wel, dat Frans de Boer, dat waa een dekknecht, m'n slapie was. Een andere keer leek het net zo te gaan, We kwamen toen voor de steiger, maar toen ze wilden vastma ken, bleek dat nogal moeilijkheden op te leveren. Eerst ging het mis met een gewone kabel en toen wilden ze het pro beren met een staalkabel. Maar daar moest Ik niks van hebben. Als zo'n ding afknapt zijn de gevolgen niet te over zien. Ik heb toen van de deining kunnen profiteren en zonder dat de boot was vastgemaakt ben ik op de steiger gespron gen'. De boten, die tussen Terneuzen en Vlissingen voeren waren de .Schouwen', de .Wester-Schelde' en de .Walcheren'. Chris van Poelje en Piet de Boer waren kapiteins, weet de heer Van de Velde te vertellen. Als hij naar Middelburg ging, maakte hij net als vele anderen uit de zak van Zuid-Beveland gebruik van de boot: ,Ja, je ging dan met de boot naar Vlis singen en daar stapte je op de elektrische tram naar Middel burg. Die reed tot op de Markt. Dat was de route voor de gewone man. Want de boeren hier gingen meestal niet met de boot mee. Die gingen met hun gereitjes op eigen gelegen heid via de Sloedarn'. TAXI De verbindingen met het openbaar vervoer was voor de oor log niet om over naar huis te schrijven. Je kon wel vanuit Goes met de bus naar Borssele, maar niet naar de steiger, die een paar kilometer verder was. De mannen bij het Viskot lachen er wat om: je kon in Borssele een taxi nemen van De Muynck. Diezelfde De Muynck was de busdienst Goes-Bors- sele. Op de klapbank tegenover het Viskot maakt iemand een gebaar met duim en wijsvinger. Hij wijst op de drie woorden, die het Viskot sieren: hoort, ziet en zwijgt... Ook burgemeester Rutgers had weieens klachten over de bootverbinding. Hoewel hij ijverde voor het voortbestaan er van stak deze vroede vader toch niet onder stoelen of banken, dat er weieens iets niet deugde. Dat bljjkt uit een brief van 18 september 1934 aan het provinciaal bestuur. De heer Rutgers meende, dat er onvoldoende voorzorgsmaatregelen waren genomen in verband met de veiligheid. Hij schreef, dat hij .grote ongelukken' voorzag. Met een aantal voorbeelden onderstreept hij zijn waarschuwing. Op 12 september, aldus de brief van burgemeester Rutgers, was er om 16.20 uur geen loopplank uitgelegd. Een dag later waren er om 10.50 uur twee smalle en te korte planken uitgelegd. Bovendien, zo schreef Borssele's burgemeester, lagen deze te wippen. Op 17 september lag er om 17.00 uur helemaal geen loopplank en moest zijn zuster over de railing van het bovendek op de daarnaast staande bank springen. Toch vond deze burge meester de nadelen niet opwegen tegen de voordelen. En velen waren het met hem eens. Natuurlijk werd er gekankerd als er weer eens een heleboel koeien vanuit Goes naar ZeeuwSch-Vlaanderen moesten en de boot scheef hing, om dat de koeien allemaal aan een kant van het schip gingen staan. En dan natuurlijk het gepeuter om een auto over de steiger van Borssele de boot op te rijden. De mannen van de steiger (De Kunder, Leijs en De Buck) hadden er alle moeite mee. Want de steiger was helemaal niet gebouwd op auto's. Die waren er nog helemaal niet, toen Borssele zijn veerverbinding kreeg. Het houten plankier was eigenlijk veel te smal voor auto's, maar men was in die dagen niet zo veeleisend. Vooral niet wat de tijd betrof. Op de klapbank is men het er over eens: er werd niet op vijf minuten gekeken bij de boot. Vele van de witte kappen zijn verdwenen. Maar voor het overige ia er niet veel ver anderd in de kern van Borssele. Rechts het Viskot, toen nog onder een kap met wat men met een groot woord de brand weerkazerne zou kunnen noemen. Een keurig opgesteld groepje Borsselse kinderen bij de Veate. De kinderen moesten nog een paar jaar wachten voor ze naar de boot gingen kijken... De foto's werden beschikbaar gesteld door het documentatiecentrum Zeeuws deltagebied. In de dertiger jaren werd vanuit Bors sele en Terneuzen een heftige strijd ge voerd voor het behoud van de aanleg steiger in Borssele. Dat valt af te leiden uit tal van brieven in het gemeente-ar chief van Borssele. Uit een brief uit 1932 blijkt, dat het gemeentebestuur zich zorgen maakt: men heeft bij geruchte vernomen, dat er plan nen tot opheffing van de veerdienst zijn. Ook de winkeliers vereniging .Terneuzen Klimop' maakte zich ernstig bezorgd. De kamer van koophandel voor Zeeuwsch-Vlaanderen bleef niet achter. In een lange brief zegt de kamer steun toe aan het gemeentebestuur van Borssele. Vooral van die zflde komt men met tal van gegevens over het belang van de aanleg plaats bij Borssele. Juist deze verbinding over de Wester- Schelde zou het minste last van ijsgang hebben. Dat was ge bleken in 1890, 1916 en in 1929 toen de boot van Terneuzen vla Borssele naar Vlissingen het het langst volhield. Men had bovendien cijfers bij de hand. In '32 gingen er per overtocht 41 passagiers van Breskens naar Vlissingen. De lijn Terneuzen- Borssele-Vlissingen was wel niet zo druk, maar kwam toch altijd nog aan een gemiddelde van 19 passagiers per over tocht. Terneuzen-Hoedekenskerke haalde maar 14 passa giers per overtocht en Walsoorden-Hansweert zat met 13 pas sagiers nog lager. De protesten bleken niet nodig: de veerdienst Terneuzen-Bors- eele-Vllssingen bleef bestaan. Maar na de tweede wereldoor log te alles veranderd, omdat ,de overtochten over de Zeeuw- sche stroomen zoo kort mogelijk dienden te zqn. Deze ziens wijze betekende het eind van Borssele als veerhaven. In Borssele was men er niet kapot van. BUITEN Het veer heeft nooit zo'n bijzonder grote plaats ingenomen. Tenslotte lag de steiger enkele kilometers buiten het dorp. De volwassen Borsselenaren gingen er niet zo vaak naar toe. Het café van de weduwe Koster was echt alleen voor de mensen, die met de boot mee moesten. Als een Borsselenaar een borreltje wilde vatten ging hij wél naar de Westerschelde, maar het café van Kaatje (Wagenaar) van de Kaaie was nu eenmaal dichterbij. Bovendien kon je daar de beroemde .eaver en ooi' (brandewijn met anijs en nog wat) krijgen. De man nen btJ het Viskot op het Plein in het rechthoekige hart van Borssele hebben toch wel het nodige beleefd, daar bij de stei ger van de provinciale boot. Maar dat zijn geen dingen om aan de grote klok te hangen. ,Bij de steiger gingen we in onze jonge tijd altijd kijken als de boot aankwam', vertelde de heer Van de Velde, die oud-ge meenteontvanger van Borssele is. Hij is een van de Borssele naren, die veelvuldig gebruik maakte van de veerdienst. Dat kwam, omdat hij in zijn jonge jaren in Terneuzen heeft ge werkt: ,Van het dorp tot de boot was ongeveer een half uur lopen. En dan moest je er altijd wel twintig minuten van te voren zijn, want dan konden ze de bal hijsen. Aan een mast, die op het uiteinde van de steiger stond, hing een rode bal en als die gehesen was, kon men vanaf de veerboot zien, dat er passagiers waren. Want anders voeren ze voorbij'. En dan over die jonge jaren. Net als de andere Borsselenaren is de heer Van de Velde op dit punt zuing met zijn woorden: ,Ja, hoe gaat dat als je jong bent. Je had hier verder ook niks. Dus dan gingen ze maar kijken als de boot aankwam. Dat was zo'n beetje het verzamelpunt. Daar ontmoetten de jon gens en de meisjes elkaar. Ja, en je moet maar rekenen, dat je dan tevens aan de zeedijk was...' De heer J. Dodmond (72) in de Weststraat weet er nog alles van: ,De boot, daar hadden we hier niet zo veel mee te ma ken. Het moest zijn dat je eens naar Middelburg ging of naar Terneuzen, maar verder hadden we er hier niet veel aan. Het was echt niet zo, dat door de boot toeristen kwamen'. EIEREN Als het stormachtig weer was legde de boot niet aan. Behal ve 's zaterdags dan moest Merien Krijger mee. En Merien Krijger uit Borssele moest 's zaterdags altijd naar Terneuzen om zijn verse eieren uit te venten. De heer Van de Velde: ,Dan moest het wel heel erg stormen als ze niet voor de steiger kwamen. Want als Merien Krijger er was kwam de boot aan. Dat wist iedereen. En daar heb ik zelf ook al eens gebruik van gemaakt. Voor mij zou de boot dan nooit ge stopt zijn, maar voor Merien Krijger wel. Je moet rekenen, dat die nogal wat fooien gaf en die lui van de boot leefden ook op de fooi, want zo best werden ze niet betaald'. De heer Dodmond had niet zoveel om weg te geven. Vandaar ook, dat hij een keer is meegevaren van Vlissingen naar Terneuzen, terwijl hij de bedoeling had om naar huis te gaan: ,Het was buitengewoon ruw. En met die raderboten van toen was dat allemaal niet zo eenvoudig als met het materiaal van tegen woordig. Dan was misschien die bal een wisse benne wel gehesen, maar voor die steiger was het gewoon ondoenlijk om aan te leggen als het erg ruw weer was. Zo was Ik een keer vanuit Vlissingen weggegaan, maar het was ondoenlijk om er In Borssele af te gaan. Dus toen zijn we meteen door gevaren naar Terneuzen. Normaal waa Vlissingen de thuis ,DIT IS DE DAG'; NIEUWE ROMAN VAN JOHAN VAN DER WOUDE HET NIEUWE BOEK van Johan van der Woude, ,Dil is de dag', moet het hebben van zijn sfeer, die mysterieus is, occult haast. Want het verhaal heeft op zichzelf niet zoveel om het lijf, en de karakters van wat men de drie hoofdpersonen zou moeten noemen, zijn op geen enkele manier getekend. Wat mogelijk een kunst op zichzelf Is, doch wat we enkel aanvoelen als een groot tekort. Men kan ter verduidelijking wel enkele trekken naar voren halen, doch die zijn eerder verstopt in het verhaal dan geprononceerd. De ik-figuur, Gustave, is een Amerikaans staatsburger van gevor derde leeftijd. Hij is de zoon van een gevierd toneelschrijver, doch zelf in alle opzichten mislukt, als acteur, als toneelschrijver, als lector in de dramaturgie. Hij bezit een zeker imitatietalent en hij beschikt over occulte vermogens. Toen hij veertig was, is hij ge trouwd met een rijke Duitse vrouw die kort na de oorlog Amerika was binnengekomen hoewel ze een meer dan dubieus oorlogsver leden heeft. Hoe die vork precies aan de steel zit wordt niet ver haald. Er wordt vaak op gezinspeeld, doch alles blijft vaag, even als de inhoud van een kist die zij altijd met zich meesleept, een requisiet waarvan de zin de lezer ontgaat. Pigenlijk is het huwelijk van Edith en Gustave een zuivere trans- actie. Zij houden niet van elkaar, maar zij wil de Amerikaanse nationaliteit krijgen, en zal hem daarvoor in ruil een onbezorgd leven verschaffen. Gustave, in Antwerpen geboren, en in zyn hart Europeaan, kan evenmin als Edith echt in Amerika wennen. Het echtpaar besluit in Europa te gaan reizen. Edith heeft als eisen ge steld: geen kinderen (die ze overigens niet meer zou kunnen krijgen) geen herinneringen ophalen aan haar geboorteland, waar ze al te veel heeft meegemaakt. Zij heeft haar verleden weggestreept, s'ecpt enkel de kist als symbool mee. Zo zwerven Gustave en Edith een jaar of vijf door Europa rond. onbevredigd, rusteloos: ,Hij was even ongedurig geweest als zij, alsof hij van de ene teleurstelling naar e andere werd opgejaagd. Europa betekende niets voor hem. Hij zag n ets als ze door de oude stadjes dwaalden. Hij hoorde het niet als er <>P een carillon werd gespeeld en meed musea en schouwburgen. Hij d niet van de bossen en niet van de zee, hij kon het geluid van branding op het strand niet verdragen en hij had het land aan wind en regen. Hij trok van de ene plek naar de andere, onverschillig naar welke plaats. Dan regelde h(j alles en was nog op zijn best. Soms wilde zij weer weg, omdat zij het niet langer verdragen kon mensen ten zien die zij herkende en door dezelfde straatjes te lopen. Soms zij hij in eens: ,Het verveelt me hier'. Ze sleepten elkaar om beurten mee'. (Pag. 13). Dan arriveren zij op een afgelegen Grieks eiland, ver buiten de traditionele toeristenroutes. Edith koopt er een door een aardbeving half verwoest huis dat prachtig gelegen is. Wanneer het verhaal begint, wonen Gustave en Edith er een jaar en blijkt Gustave daar zijn bestemming te hebben gevonden: ,Het was haar niet om mij, niet om een man te doen, maar om een nationaliteit; mij niet om een vrouw, niet om haar, maar om een plek die ik niet kende, ver weg. Dit huis'. Waarom en hoe, het wordt ons niet duidelijk gemaakt, maar Gus tave. die dus nergens in Europa enige bevrediging vond en die ook in Amerika niet aarden kon. vindt hier rust in een bestaan van bezig zijn met niets. Hij wordt opgenomen door het dorp als in een moederschoot, hg smelt samen met het eigen land onder de hemel waar onze beschaving begon. En zo had hij mogelijk onge stoord tot zijn dood kunnen voortvegeteren, als niet Edith de ge woonte had gehad met Kerstmis brieven aan oude bekenden te schrijven brieven waarop nimmer enige reactie is gekomen. Doch deze keer wel: een Duitser van haar eigen leeftijd (zij is tien jaar jonger dan Gusjave) komt hen onverwacht op het eiland bezoeken en hij blijkt er goed thuis te zijn. Ernst Heller is in de oorlog namelijk commandant geweest van het eiland en hij heeft een soort heimwee overgehouden. Heller en Edith kennen elkaar van jongsaf, er heeft iets tussen hen bestaan, hij kent ook haar verleden, dat voor Gustave een gesloten boek is. Officieel althans, hij mag er immers niet naar informeren en doet dat ook niet. Doch hij weet heel veel door een soort voor-weten; zijn occulte instelling maakt het hem mogelijk dingen te weten en te zien langs andere dan de gewone wegen. Mo gelijk aardt hij daarom zo goed op dit eiland waar de antieke goden iiog niet helemaal gestorven zjjn. Op het eiland woont een vrouw. Morpho, die deze gaven in nog veel sterker mate bezit. Zij is daardoor als het ware opgenomen in een nog pre-christelijke sfeer: goden en halfgoden bevolken nog de bergen of staan versteend als rotsen, als wachters op het strand. Pan waart er nog rond, spelend op zijn riet fluit. Morpho heeft twee kinderen, Iannis, een halve sater, oersterk en behaard als een dier, en een schraal meisje. Tussen broer en zuster bestaat een heidense band die in het dorp wordt getolereerd. Morphos man, Vasilis, is in de oorlog omgekomen. Hij was parti zaan, de beste bergbeklimmer van het eiland, hij hielp vluchtelingen ontkomen, maar hij is op een vreemde nacht van de rotsen gevallen, te pletter. Weinige uren daarna werd Karlis met schotwonden in de borst op het strand gevonden. Karlis was door het dorp als tussen persoon aangewezen om te onderhandelen met de Duitsers. Was hij een goed patriot? Hij werd gewantrouwd en zijn vrouw, de mooie Marcella, hield het met de commandant. Heller. Marcella bleek later de rijkste vrouw van het dorp te zijn. Doch de nagedachtenis van Karlis wordt geëerd. Vasilis en Karlis zijn de twee oorlogshelden uit het verzet. Twee doden het ongeluk en de moord. Ze zijn heel lang geleden. Met hen is iets begraven dat beter met meer aan het licht kan komen; het dorp zwijgt, ook al weten enkelen. Laat de doden en de dorpelingen met rust het leven is verder gegaan. Doch daar komen die drie vreemdelingen, waarvan er twee part noch deel aan het verleden hebben, de zaak oprakelen. Gustave en Edith raken er bij betrokken voor Heller ligt de zaak uiter aard wel iets anders, daar hij commandant was van het eiland toen de twee mannen stierven. Vaak is verondersteld dat zowel Vasilis als Karlis door de Duitsers vermoord werden. Op het hoofd van Vasilis stond een premie. Doch Heller weet werkelijk van niets, hg heef; Karlis weliswaar de grote som gelds uitbetaald die op het hoofd van Vasilis stond, doch hoe Vasilis en prompt daarop Karlis, de dood vonden is ook voor hem een raadsel gebleven. Karlis had net de tijd gehad, het geld thuis te verbergen, waar Marcella het later heeft gevonden. Nu Heller als toerist op het eland teruggekeerd is, wil hij het oude raadsel oplossen. Hij hoopt, dat Gustave hem daarbij helpen wil. Maar Gustave weigert, en trekt daardoor eigenlijk ongeweten partij met het dorp, dat vijandig-gesloten blijft jegens de twee Duit sers, Ernst en Edith. Enkelen weten: Morpho, een paar anderen mo gelijk, o a Sligoris, een ikonenschilder van wie Gustave zijn huis heeft gekocht. Sligoris kan sinds de moord op Karlis geen ikonen meer LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR HANS WARREN schilderen, Gustave wil de ingestorte kapel bij zijn huis laten restau reren en Sligoris een nieuwe ikoon laten maken, doch de man zoekt steeds andere uitvluchten. (Het is overigens niet erg waarschijnlijk dat Sligoris de Maria-ikoon uit de kapel op het dorp de trekken van zijn minnares, n b de vrouw van de herbergier, die iedereen kent. heeft gegeven, zoals de schrijver vertelt, en Christus als zijn bastaard dochter. Deze westerse manier van doen kent het oosten niet: de ikonenschilder was en is daar aan strakke regels en voorbeelden ge bonden!). Als symbool van zijn samensmelten met het eiland, wordt Gustave dan ingewijd in het geheim, op verzoek van Morpho. In een fascinerende passage, waaruit hieronder een paar gedeelten vol gen, wordt verhaald hoe lannis, de halve natuurgod en zoon van Va silis en Morpho, Gustave meeneemt in de bergen en hem daar open baart hoe zijn vader en Karlis de dood vonden. Het merkwaardige is, dat hy 't hem werkelijk openbaart, niet zozeer vertelt. Gustave wordt één met lannis, de natuur en het verleden. Het is een bijzonder knap staaltje van Van der Woudes vertelkunst, suggestief, mysterieus. Morphos en Gustaves occulte vermogens smelten hier samen met de krachten die in de wonderlijke natuurmens lannis huizen. Deze ge beurtenis is tevens een initiatierite voor Gustave: hij is nu werkelijk één met de geest van het eiland, en wanneer hij thuis komt, merkt hij tot zijn opluchting dat zijn vrouw en Heller zijn verdwenen zij waren indringers, vreemdelingen, zij gingen, of werden uitgestoten, het doet er niet toe. Gustave blijft en het boek eindigt: .Sligoris pakt me onder de arm. Hij neemt me mee het pleintje over naar boven en ik stik bijna van vreugde als hij zegt: ,Nu kom ik bij jou, Gustave. Ze zijn weggegaan, ze laten ons met rust'. Om de karaktertekeningen moet men dit boek beslist niet lezen. Om de intrige nauwelijks; de dood van Vasilis en Karlis is niet zo erg Intrigerend. Het boek is lezenswaardig door die merk waardige ifeer die men vaker in hedendaagse literatuur aantreft, een soort onuitroeibare magie, een realiteit die lang is ontkend of die in het verborgen heeft geleefd, en die de laatste tijd weer sterker boven gaat drijven. .Niet herkennen maar alles kennen uit een voorweten dat doodsverlangen is', het voorbijtrekken van beeldenreeksen van dingen die je nooit gezien hebt, kortom, het irrationele, dat aloude wegen zoekt omdat het uit de oudste oerbronnen opwelt. Die primi tieve krachten bepalen toon en waarde van het boek, vormen de eigenlijke hoofdkwaliteit. Het zal ook het enige zijn wat in de her innering beklijft, want andere kwaliteit heeft deze vrij lichte ont spanningsroman niet. Tot slot een paar citaten om een indruk te geven van de schrijftrant: .lannis wacht op me, een eind verder weg. Hij hurkt op het hoogste punt als een dier in een vacht, het hoofd tussen de schouders gedo ken. Het lijkt of hij in elkaar is gekrompen en of zijn hoofd op de grond rust. Als ik dichterbij komt richt hij zich op. een romp op ge kruiste benen. Hij wijst naar de plek waar de richel begint, een smalle richel, erboven zijn een paar gaten die als houvast kunnen dienen. Hij slapt er op, grijpt zich vast en kruipt langs de spleet in het gat er achter. Ik word duizelig, ga plat op de rotsen liggen. Dan schuif ik achteruit, want die plek trekt me, ik zie de drie stenen niet meer, maar ik hoor de zee tegen de wal van kiezels op het strand. Iannis staat weer naast me en trekt me overeind. Hij lijkt groter te zijn geworden dan ik, hg trekt het hoofd tussen de schouders vooruit als een schildpad tussen schalen. De tors van een chim pansee, korte, zware benen, het haar kruift op zijn hoofd, zgn hemd en broek zijn vaal, een dubbelkleur van licht op donker, gebleekt op zwart. Hij trekt zq'n bovenlip op. de dierigke tanden komen bloot, zgn hoofd is bijna kogelrond, een beetje in de lengte uitgerekt, de oren liggen plat tegen het hoofd, zware jukbeenderen die ver uit steken, bobbels op de schedel en in het voorhoofd, de hals is kort en dik met spieren en aders als koorden die uitzetten en inkrimpen. Ik herken hem niet meer en kijk om me heen waar lannis is gebleven, hij moet het zijn. Dan vertrekt het gezicht in menselijke propor ties, de bovenlip wordt breder, de tanden verdwijnen, hg kijkt me aan als een mens en wijst naar de richel met een aarzelend gebaar dat me onbegrijpeigk verdrietig maakt...'. Ik wil mgn handen tegen nujn oren drukken, maar hg houdt mgn armen vast en drukt mg met mgn rug tegen zijn borst, hij dwingt me naar de richel te kijken en naar de steunpunten voor de handen, de spleet en het donkere gat. Hij praat voor zich heen. De nonnen hebben hem niets kunnen leren, hij kan tekens in zand vegen, niet schrijven, hy luistert als een dove die voelt wat tegen hem wordt gezegd, hij praat als en stomme, zijn stem klinkt schor, zijn woorden zijn kreten. Hij houdt me met de hand om de hals vast als een klem. hij gebaart met de ander, zgn borst is zo hard als boomschors, hij stoot klanken uit. Een gruweigke opwinding maakt zich van hem meester, zijn borst bonkt tegen mgn rug, ik word zelf doof en stom. ik voel in mijn merg wat hg zeggen wil, wat hg zeggen moet, alsof hg het uit grote diepte naar boven moet halen, galmend ln een put tot het in het licht komt. Vleermuizen met saterkopjes zwerven om me heen. een dans van vleugels, gepiep en gefladder om zijn arm cie steekt en rondtolt als een zweep. Wat tot me doordringt worden beelden, de richel verliest zijn kleur, de spleet is een pikzwarte oog hoek die uitstulpt. Ik onderscheid een Jongen in het gat', (p. 149-1511. Zo intultief-suggestief schrijven maar weinigen in ons land. we zou den behalve Johan van der Woude alleen Heima Wolf-Catz kun nen noemen. Johan van der Woude: ,Dlt ls de dag*. - v - - Uitgeverij Contact, Amsterdam. tjj&ii&rass&tt

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1968 | | pagina 17