MET HET BOOTJE VAN LA SOE OVER DE ARNE .BEEMDGRAS', NIEUWE POËZIE VAN JUDITH HERZBERG zaterdagnummer ban broeger en toen Ze kwamen overal met hun .kurven.' Aan de kaai In Araemuiden staat een tamelijk bouwvallig gebouw tje, waar een kleine twintig mannen beschutting hebben gezocht tegen de schrale wind. ,In 't Opper- tje' heet het gebouwtje. De mannen maken zich niet druk meer. Ze zullen geen twee woorden ge bruiken als hot met één kan. Ze leggen een kaartje B(jna zonder uitzondering hebben ze ruim vijftig Jaar gevist. Onmiddellijk na de lagere school gingen ze al aan boord van de bottertjes en hoogaarzen om de meest uiteenlopende soorten vis uit de Zeeuwse wateren te halen. Het leven in Araemuiden was vervuld van vis. De meeste mannen ondervonden reeds als kleuter, dat vissers en hun vrouwen vaak van huis waren. Het brood met beleg werd niet bepaald by de mensen thuisgebracht. .Heel vroeger was er onder het bosje afslag.' vertelt een man, die als een van de weini gen nog gouden ringetjes in de oren draagt .,Dan hoorde ik als klein ventje 's ochtends voor zes uur al op het raam kloppen: d'r is vis. Dat was dan speci aal voor de vrouwen bedoeld. Tegenwoordig zijn er maar een stuk of twee meer, maar vroeger had je hele kluten van diie wuven. Allemaal gingen ze leu ren in de stad.' KURVEN Araemuiden leefde niet alleen van de vangst van via, maar ook van het uitleuren. Tot in Venlo lava- men ze met hun jukken met .kurven.' De meeste vrouwen beperkten zich tot Middelburg en Vlissin- gen. Het waren vooral de mannen, die naar Brabant en Limburg gingen. De leurders hadden het in ver gelijking met de vissers nog zo slecht niet. Een zoon van een leurder kan het beamen: ,Er is hier veel ar moe geweest. Nou was rnQn vader leurder. Hij ging helemaal Brabant in. Als hij ver in het oosten moest rijn bleef hij dikwijls een nacht over ln Tilburg. En dan ging hij natuurlijk ook een keer in de week naar Rotterdam. Dat was op woensdag. Dan ging hfl daar vis kopen. Want hier in Araemuiden was natuurlijk niet altijd vis.' In Araemuiden geen vis? ,Nee, allicht niet, Als je nou op de garnalen zaït, dan kwam er natuurlijk geen vis in Araemuiden. Dan gingen we meestal naar Breskens. Daar leverden we de garnalen af bij Cambier en zulke mannen. Die voerden het dan uit naar Engeland en België en later is daar Frankrijk bijgekomen. Trouwens, als Je gewoon vis had, ge beurde het ook vaak genoeg, dat het niet in Arae muiden kwam. Je moest toen maar zien. dat je je vangst kwijtraakte.' Het was nog voor de tijd van de officiële vismijnen. Als de Araemuidenaren in Vlissingen aankwamen, gingen ze hun vis zo op de kade verkopen. Een vis ser moest echt meer kunnen dan vissen. Hij moest ook nog zo'n beetje mijnmeester zijn. Op de kade stonden ear met name in Vlissingen altijd wel vrouwen en mannen klaar om vis te kopen. Als je een beetje handig was kon je daar een slechte vangst toch nog goed maken. Het hing er maar van af hoe zwaar je je kilo's maakte. .Sommigen waren daar erg rap in,' vertelt een man die het weten kan,' maar die leurders wisten natuurlijk ook wel hoever ze konden gaan. Tenslotte werkten die nog meer met hun mond dan wij dat deden, 't Was al tijd wel spannend als ze zo aan het loven en Weden waren. Want tenslotte hing voor ons matrozen de verdienste er van af. Wij Araemuidenaren voeren met vier man en dikwijls een jongetje. Eerst gin gen er altijd de onkosten vanaf. Dat telde niet mee bij hat verdelen. Dat was bijvoorbeeld het geld voor de kolen, waarmee je de garnalen had gekookt. Wat er overbleef werd in vijfenhalf verdeeld: an derhalf deel voor het vaartuig en dan voor ieder een deel om aan de vrouw te geven.' OOR IK? De vrouwen waren dikwijls van huls. 's Avonds wer den vaak de voorbereidingen aJ getroffen. Enkele ondernemende Araemuidenaren lieten vis komen en verkochten die aan de leurders. Hier en daar gebeur de dat op de zolder. En dan natuurlijk onder 't bosje, voor de Westwal. De bekende kreet was dan: oor ik? Waarmee de afslager de adspirant-kopers aan spoorde te bieden. Eerst liet hij de prijs zakken. Had er iemand gereageerd op zijn ,oor ik', dan pro beerde hfl weer naar boven te gaan. De vrouwen met de jukken en kurven gingen 's ochtends om een uur of zeven met het bootje van La Soe over de Ar- ne en dan te voet naar Middelburg of Vlissingen. La Soe had aan de Arne een café en bediende wellicht het kleinste .veerpontje van Zeeland: een roeiboot, die aan een kabel over de Arne werd getrokken. Met volle kurven gingen ze 's ochtends vroeg te voet naar Middelburg en 'a avonds kwamen ze met lege kurven terug. De kinderen werden zolang wel opgepast door het oudste dochtertje of door een of ander familielid. Onderlinge concurrentie was er bijna niet tussen de vrouwen, die met lange uitha len te kennen gaven, dat ze .goraeat' of scharretjes te verkopen hadden. Iedereen had zo z'n eigen wijk en als je te oud was geworden, ging de wijk over op je dochter. Araemuiden heeft slechte tijden gekend. De mannen in Jn 't Oppertje' kunnen er van mee praten: ,Ze zeggen wel, dat het vroeger allemaal lekker rustig ging, maar Ik heb toch wel weken meegemaakt, dat Ik maar tien uur sliep ln totaal.' En dan de jaren dertig: .Dat was een zwarte tijd. Het gebeurde dan wel, dat de vis zo naar de vuilnis belt wend gereden. Ik heb als eigen schipper eens een jaar gehad, dat ik precies 275 verdiende! Toen was er voor de matrozen wel een beetje ondersteu ning van het gemeentehuis, maar daar kwam je er toch ook niet van. Err zijn er toen een heleboel naar Middelburg in de werkverschaffing gemoeten. En dan moet je natuurlijk rekenen, dat zo van novem ber tot februari boven iag. Dan werd er niet gevist. Dan breiden we de korren. Weet je wel, met zo'n driehoekige houten naald. En natuurlijk werden dan de schepen opgekalefaterd. Onder 't bosje gingen we dan ook de zeilen bolussen. Daar had je de ruim te. Dat bolussen was om de zeilen tegen de invloed van het zoute water te beschermen. Bolus is een soort poeder en dat werd met olie vermengd. Dan werden de zeilen met dweilstokken bewerkt. Zo kregen de zeilen hun donkerbruine kleur.' De garna len, die via .mannen als Cambier' naar het buitenland gingen waren aan boord van de botter en hoogaarzen extra zout gemaakt. Dat was om bederf te voorko men. De flauwe garnalen zijn pas later in de mode gekomen: ,De pellerijen zijn hier pas een jaar of zestig geleden gekomen. Jan Sierveld en Pelle zijn er mee begonnen. De vrouwelingen namen de garna len'toen nog ndet mee naar huis. In die grote loods, die nu van Polak ls, aan het begin van het dorp was ook zo'n pellerij. Daar zaten de vrouwelingen aan lange tafels te pellen. Later zijn er meer pellebazen gekomen en toen werd er dikwijls thuis gepeld. De hele familie deed mee.' TE VOET De oudere Araemuidenaren kijken niet op een kilo metertje lopen. Dat hebben ze vaak genoeg gedaan. Ondanks het feit, dat er een trein reed kwam het toch vaak voor, dat de vissers te voet naar Vlissin gen gingen. Naar Veere lopen was natuurlijk lo gisch, want daar reed geen trein of tram naar toe vanuit Araemuiden. Naar Vlissingen lopen was voor vele schappers een zaak van principe. Als je het trof, dat je schipper uit principe weigerde van de trein gebruik te maken, was je zelf ook wel gedwongen 's maandagsochtends om een uur of drie de wande ling naar Vlissingen te beginnen. Toch hadden de vissers wel een afwisselend leven. Je kwam nog eens ergens. Al was het roeiend. Want dat gebeurde ook. Alle botters en hoogaarzen waren voorzien van twee riemen. Als het windstil was, moest je vaak wach ten. En dat kon niet altijd, zeker niet als Je klaar was met vissen en je wilde de zaak naar een haven brengen. De mannen ln ,In 't Oppertje' weten er al les van: .Er is wat gefoeterd als er geroeid moest worden. Om het kwartier losten we mekaar af. Dat ging op 't klokje.' In Vlissingen zijn de Amemuldse vrouwen al jarenlang vertrouwde verschijningen. Ook als het kermis was verkoch ten ze hun vis en breidden ze hun zwarte kousen. De foto's werden beschikbaar gesteld door het Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied. Zaterdag 6 april 1968 Een aantal schepen kwam tijdens het weekeinde naar de haven van Arne muiden. Een plaatje, dat 35 jaar geleden op een zaterdagmiddag werd gemaakt. Het veer van La Soe over de Arne. Zo gingen dagelijks de .vrouwelingen' naar Mid- Een volyetuigde spriethoogaars passeert de brug over de Arne. delburg om er hun scharretjes en gornaef uit te leuren. GEZIEN DE vrijwel mateloze lof die vele Nederlandse dichteressen wordt toegezwaaid, moet men op den duur tot de conclusie komen dat de Nederlandse critici bijzonder galante heren zijn en ons volk een hoffelijke natie zonder meer. Want wat blijft er over? Nu hebben, het is waar, in ons taalgebied vrouwen altijd hoge ogen gegooid. Helemaal aan het begin van onze poëzie vinden we de grootste dichteres, Hadewijch; aan het begin van ons proza direct de grootste prozaschrijfster, Betje Wolff. Een van de voornaamste auteurs van deze eeuw is stellig Maria Dermouf, al zal het nog wel even duren voor dit officieel wordt ontdekt. Haar werk staat nog te veel in de schaduw van het monster dat Actualiteit heet, en dat de grootste vijand is van alle ware kunst. Zou men de berichten dus moeten geloven, dan zijn er sinds 1940 in Nederland al minstens een dozijn .grote' dichteressen opgetreden. Het begon met Vasalis, wier succesbundeltje .Parken en Woestijnen' moeizaam gevolgd werd door nog wat ander redelijk werk, en het eindigde, voorlopig, met Neeltje Maria Min, van wie te voorzien was dat zij de publiciteitsstunts niet te boven zou komen en de breed sprakige Ten Harmsen van der Beek. Daartussen in te vullen een handvol namen die er al niet meer zoveel toe doen. riet gaat met de meeste tfan die tijdelijke successen als met een modezanger. Zij heb ben even iets in hun timbre en voordracht dat het doet. dat aanslaat Ze beantwoorden meestal aan de behoeften van het moment, al dan niet gesuggereerde behoeften; ze weten tijdelijk te betoveren dooi de verklaring van een verlangen, een belofte, hun jeugd of him per soonlijke charme, kortom: ze zijn verleidelijk en ze verleiden dan ook prompt Is de mode veranderd dan valt de extra-charme van hun boek je weg. en blijft het wat het meestal was: een eerlijk, goed begin. ir. de kiem gesmoord door te veel fanfare, een morgen waar geen dag op volgt. Er zijn maar bitter weinig dichteressen die een oeuvre op bouwen dat van bundel tot bundel wint aan diepte en belangrijkheid Ida Gerhardt is er een van de oudere generatie. Een belangrijke dich teres van de jongere generatie lijkt ons Judith Herzberg. ludith Herzberg (geb. 1934) heeft óók succes gehad, haar eerste bundel .Zeepost van enkele jaren her, werd zeer goed ontvavngen en moest herdrukt worden. Dit succes heeft echter niet gemaakt dat zij zich forceren, en zij heeft dan ook jaren rustig gewacht voor z(j haar tweede bundeltje .Beemdgras' uitgaf. .Zeepost' was welis waar een debuut, maar geen .jeugdwerk,' en het was dan ook niet te verwachten dat de nieuwe bundel een verrassende ontwikkeling te zien zou geven. Die ontwikkeling had plaatsgehad vóór de dichteres publiceerde. Wat de lezer van .Zeepost' reeds weet. wordt nu beves tigd, krijgt meer reliëf en diepte. Toch ls er sprake van een verras- ■Ing: indeze bundel met vijfenzestig gediohten is er slechts één dat ons helemaal niets ,doet' (n 1 .Uitzicht,' pag. 8), terwijl de meeste ons diep treffen en blijvend fascineren (vele ervan kenden we al ja ren uit tgdschriftpublikaties). In de meeste nieuwe bundels poëzie kost het moeite één draaglijk vers te vivnden. Een heel enkele maal offert Judith Herzberg ook wel eens aan het genoemde monster Actualiteit zij zit ln een gevaarlijke hoek in Amsterdam, waar met veel tamtam door aardige mensen ontzettend slechte poëzie met een beschermend laagje de wereld ln wordt ge stuurd een enkele maal ondergaat zij minder gelukkige invloeden b v van Ten Harmsen in .Afwasmachine') of lijkt een vers al te zeer afgestemd op het peil van een damesblad (.Pil'), maar altijd breekt zelfs dan nog haar charme door en geeft men zich gewonnen, hier spreekt een vrouw die het geheim verstaat zowel gewone woor den en handelingen als subtiele en zeer subjectieve aandoeningen om te zetten in het raadsel poëzie. Zij heeft het onmisbare vermogen, zich constant te verwonderen, zaken in een nieuw of ander licht te bekij ken, ze los te maken uit hun geijkte verband. Het meest frappante voorbeeld daarvan ls mogelijk het titelgedicht, maar zie dan tevens hoe, in een notedop, of liever, in een theepot, hier de kern van de condition humaine' op originele manier vluchtig en luchtig wordt ge schetst: BEEMDGRAS EN ZACHTE DRAVIK Dit, dan, is wat wij maken: n Juni als da weiden gloeien an boterbloemen, zuring, klaver n bloeiende kniehoge grassen ?en grasbouquet, in een theepot n het gras gezet. Met onbedroejue kinderogen vlak voor de voeten ijken, een van de vroege jenoegens die wij delen. Dit, dan, wat we van ons durven verwachten: gras, in een blauwe theepot, apart, tussen het groeiend uitbloeiend, doorlevend gras gezet. Wluchtig en luchtig: een tweede geheim van haar werk, dat in we- V zen zo'n diepe, weemoedige en hartstochtelijke onderstroming heeft. Judith Herzberg is een jonge joodse vrouw, zij draagt een heel bekende naam en zij heeft veel meegemaakt. We hebben ln deze ru briek bij het bespreken van bundels van joodse dichters meermaals met een zekere verbijstering geconstateerd hoe grof en goedkoop zij het leed ,aan de man brachten' een andere uitdrukking is er haast niet voor. Groter reserve dan bg Judith Herzberg ls nauwelijks denk baar. Goochelen met miljoenen en grote, grove woorden, en met dat soort woedende ontroering dat ergert of op zgn gunstigst onbehaag lijk stemt, ls niets voor haar. Men hoort aan de plotselinge diepte ln haar stem, merkt aan een juist net verzwegen woord, hoe diep zg ls geraakt. Hier geldt wat zg schrijft ln de eerste strofe. Tiet door gestreepte blijft te lezen': Zo zijn vaak onze meest eigene gedachten de meest nabtje, de meest schrijnende, die wij door moeten strepen, uit moeten krassen.' Wat maakt bgvoorbeeld het volgende vers zo ontroerend? Een joodse vrouw is naar Duitsland gegaan (ondanks alles, het staat er, weerom, niet) en zg stelt beleefd de vraag. Maar vóór ze die kan stellen, moet zg slikken. ,Ik slik' het zgn geloof ik, die twee woorden die het vers dragen: BAD ZWISCHBNAHN, 1951,. De bruid strompelt de kerk uit op te hoge hakken en lacht haar schrijnend lachje vanonder topzwaar kapsel en laat zich kussen door de ooms, en blijft tussen de graven staan, en kijkt haar kleine nieuwe man nu aan. Begonia's barsten in bloei, klimop begroeit de middeleeuwse gevel, alles terwille van de fotograaf. De dominee kan gaan. Nu kan hij ons het oude altaarstuk verklaren. De man die Jesus slaat moet blijven dwalen hij ie het joodse volk, de eeuwig wandelende jood, het laatst werd hij gezien zegt de legende, in Bremen, 1510. Ik slik en vraag hem in dit warm en drukkend Duitsland Waarom zijn kerk de helden van de eerste oorlog wél die van de tweede niet met een plaquette eert f Zijn antwoord geldt hem, mij, god, de fotograaf, de doden het valt ons allemaal niet makkelijk meer ons met. onszelf te vereenzelvigen, en door te leven. In een vera op de Vierde Mei leest men, als de .stille minuten' ge vallen zgn: .Motoren werden afgezet/kerkklokken hielden op/en vogels, zwermen spreeuwen/suizelden over het plein./Wind schraapte LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR HANS WARREN de hoeken/markiezen flapperden/scharnieren kraakten en piepte: En ln de lege lucht/knalden de vlaggen als zwepen.' Hoeveel word er ln zo'n paar regels gesuggereerd; en door het feile slot voe. men een enorme dreiging, paradoxaal opgeroepen. Als dichteres van de liefde heeft Judith Herzberg al evenzeer het merkwaardige ver mogen los te maken, haar grasboeketje ln het grasveld te zet ten, zich te verbazen: wat hebben we gedaan en hoe komen we zo" Zg is ook een van de weinige vrouwen die huwelijks- en opvoedings problemen weten om te zetten tot iets wat werkelijk poëzie wordt Een van de wonderlijkste gedichten op het huwelijk, geestig en toch doodernstig, is wel dit: WJLEVEN Wij leven op de overlevering van onze wil. Niet één cel of papil is nog dezelfde in dit ons huidig jaar als in dat kort geleden ons begin. Wij zijn gelijk aan Uoee en veertig generaties muizen of misschien meer. Waarschijnlijk meer. Zij leven vlug en klein. Niet één van veertig jaar geleden beweegt nu meer. En toch, zelfs deze achter- achter-kleinkinderen van onze oer-gevoelens en bedoelingen zij hebben de boodschap doorgekregen. Ze ritselen achter droog behang en scharrelen over de vloer. Een ander prachtig vers over deze innerlijke evoluties is .Groei' (het .Winnicotf mag er wat ons betreft voor de volledigheid uit); GROEI Zo veel wordt bij het winnen ook verloren lerend liefdes heel te houden vergeet je hoe ze horen. Eerlijkheid, in voUe bloei bij de geboorte, ontrijpt bij het volwassen worden tot een knop. (Winnicott). O rare makreel die je bent schreef je een keer en kijk eens wat er is gebeurd makreel niet meer. Groei, wat zullen we met je doen we kunnen je niet snoeien het beste is misschien alweer niet mee bemoeien. Tenslotte kraakt toch elk bestaan zich een bestaan door de bestaande lagen. En botten doppen zelfs hun eigen boontjes. Die derde strofe, over de makreel, die mengeling van geestigheid en spot en droefenis! .Beemdgras' ls een van die zeldzame nieuwe bundels waar men op slag aan gehecht raakt, die men leest en her leest met steeds evenveel plezier, mild voor de enkele) zwakke plekken maar met geluk om de vele hoogtepunter. GESPIERD, blasphemxsch, glad, plast in de wastafel, staat laat op drinkt koffie zwart tien grote kop veel suiker rekt zich lang uit twee kee n gaat weer liggen. '.on streept z\jn been. Ietsjes! denkt hij, woef! bijt in zijn kussen 'ot zijn kiezen Jcraken. Hij is er tegen. Tegen iiscreet en problematisch leven, maar ja. Zijn laatste zestig jaar breken al aan. Judith Herzberg: Beemdgras, G. A van Oorschot, Amsterdam 1968

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1968 | | pagina 17