Bond van
een dubbeltje
Vijgen tot
spoegens toe
ADRIAAN VAN DER VEEN:
NIEUWE ROMAN
,KOM MI] NIET TE NA'
ban broeger en toen
Zaterdag 30 maart 1968
,Een Westkappelaar kan alles. Dat is geen hoogmoed,
dat Ik dat zeg, maar gewoon de waarheid. We waren
natuurlijk wel allemaal dijkwerkers, maar daar kon
Je niet van rondkomen. Gemiddeld zat Je maar zo'n
veertig tot vijftig dagen per jaar aan de dijk. Dat
hing van de stormschade af. De rest van de tijd móés
ten we wei van alles aanpakken. Sommigen gingen bij
de boer werken, weer anderen zaten in de wegenbouw
en natuurlijk bij allerlei werken aan kanalen, havens
en watergangen. Dan léérde je wel werken. Je moest
wel, want anders kwam er geen brood op de plank',
zegt de 78-jarige heer P. Westerbeke, zelf oud-dijkwer
ker.
Er was nu niet bepaald weelde in Westkapelle. Verre
van dat zelfs. De vrouwen moesten 's zaterdags dik
wijls de doordeweekse klompjes opschuren voor de
zondag, omdat er geen geld was om een tweede paar
te kopen. De mannen hadden onregelmatig slecht
betaald werk. Het eigen lapje, het jutten en het stro
pen konden dat niet goedmaken. Vandaar ook het ge
zegde in Westkapelle:
Men gaat uit jagen of uit vinken,
Het vlees zal in de kuip niet stinken.
De heer Westerbeke vertelt er ter illustratie iets over:
Jk weet wel van m'n vader, dat hij toen hij 16 was
een kop boven alle volwassen mannen uitstak. Je kon
hem er zo uithalen als ze op de dijk stonden. En dan
gebeurde het wel, dat als hij thuiskwam, dat hij vier
boterhammen kreeg van m'n grootmoeder. Die zij dan
tegen hem: hier, eet gauw op en vertel het niet tegen
de anderen, want daar heb ik het niet voor*.
De dgkwerkersbond heeft daar ook niet zo veel aan
kunnen doen. Die bond is iets unieks, zegt de heer
Westerbeke: .Zoiets vind je nergens in Nederland, ner
gens in Europa en nergens in de hele wereld. Die bond
is opgericht op 31 januari 1929 in het evangelisatiege
bouw en praktisch ledereen werd er lid van. Dat wa
ren toch altijd zo'n driehonderd man en ze hebben
nooit meer dan een dubbeltje contributie per jaar be
taald'.
De dgkwerkersbond droeg de naam: hebt uw naasten
lief als uzelven. De heer Westerbeke (oftewel Pier Wes
ter) was de eerste en de laatste voorzitter: ,Die ver
eniging is opgericht om onrechtvaardigheid tegen te
gaan en gezamenlijk loonsverhoging te krijgen. In de
winter van 1928 op 1929 was er erg veel stormschade,
maar toch was er niet bar veel werk aan de dijk.
Toen zijn er een paar steenzetters afzonderlijk om
loonsverhoging gaan vragen.
Nou ja, toen kwam er natuurlijk een actie van de
anderen, want men wilde niet, dat bepaalde mensen
werden bevoordeeld. Nu gebeurde dat toch weieens.
We hadden hier in Westkapelle acht ploegen van zo'n
dertig man en als er wertt was xreeg iedereen z'n
beurt. Nu gebeurde het weieens. dat de aannemers
mensen apart vroegen, dus voordat ze eigenlijk hun
beurt hadden. Maar het gebeurde ook wel, dat er
mensen werk kregen, die helemaal niet waren gevraagd.
Ik heb dat ook weieens gehad. Toen was de ploeg
baas 's avonds wezen zeggen, dat ik kon komen werken,
maar toen ik op de dijk kwam bleek, dat er veel te
veel mensen waren gekomen. Ook mensen, die niet
waren gevraagd. Toen zegt die ploegbaas, dat we maar
moesten smakken (loten). Ik zei, dat ik het best vond.
maar dat als ik er buiten viel toch aanspraak maak
te op een daggeld, want ik was tenslotte gevróAgd
om te komen werken. En laat ik er nou net buiten
vallenToen zijn we met nog een paar man achter
een hoop stenen gaan zitten. Want we bleven natuur
lijk wél op het werk. Nou, toen die keer heb ik dan
toch geld gehad omdat ik tegen die uitvoerder zei,
dat ik er anders werk van zou maken. Maar het had
toch evengoed andersom kunnen uitpakken'.
DUBBELTJE
Toen de bond eenmaal een feit was gingen de voor
mannen (P. Westerbeke, voorzitter; A. Gabrlëlse, se
cretaris; P. Pouwelse, penningmeester; K, Cijsouw
en W. Huibregtse commissarissen) naar het polderbe
stuur in Middelburg. De voorzitter van de Polder Wal
cheren was mr H. F. Lantsheer. Hij bleek wél bereid
de steenzetters een dubbeltje per dag meer te geven,
maar voor de andere dijkwerkers schoot er niets op
over. Die moesten het dus maar met een daggeld van
een gulden blijven doen. Westerbeke vroeg toen of
krammer dan geen vak was. Ja, gaf mr. Lantsheer
toe. En bij heier, rijswerker en handwerker was het
van hetzelfde laken een pak. Maar, aldus de heer Wes
terbeke. bij steensjouwers kon je volgens meneer Lants
heer niet spreken van een vak: Jk zeg: meneer de
voorzitter, steensjouwer is wel degelijk een vak. En
nog een zwaar vak ook, want een hele dag heen en
weer lopen over hetzelfde padje is een geestdodend
werk. En toch kén iedereen dat nog niet. Dat was wel
gebleken, toen we eens steensjouwers van buiten West-
kappel hadden, dat was in 1928. Affijn, toen hebben
we er dan een dubbeltje bijgekregen. Dus zo'n vaart
liep het niet'.
Van dat dubbeltje contributie per jaar konden de be
stuursleden van .Hebt uw naasten lief als uzelven' geen
bokkesprongen maken. Het was zelfs zo erg, dat ze om
toch vooral maar alle schijn te vermijden, tijdens be
zoeken aan het poldersbestuur in Middelburg geen kof
fie dronken en geen sigaren kochten. Zelfs niet uit
eigen zak. Want geruchten vooral kwade versprei
den zich snel.
Later is het daggeld nog verhoogd tot .vuufentwintig
stuuvers". Maar verder heeft de Westkappelse bond het
niet kunnen brengen. Kort na de tweede wereldoorlog
namen de grote vakbonden de taak over. De heer Wes
terbeke: ,En uiteindelijk kunnen die toch meer berei
ken'.
Aan de dijk, waar de mannen met de baaizakjes zit
ten, wordt de klok nogal eens teruggedraaid naar de
tijd, dat de zee zo machtig veel opleverde. Dat er re
gelmatig schepen op het strand of tegen de dijk lie
pen. De tijd, dat de Westkappelaars gebukt gingen on
der zware vrachten kostbaarheden, die ze uit de ge
strande schepen hadden gehaald of die ze zomaar er
gens aan het strand hadden gevonden. Tegenwoordig
vind je nog weieens een baddinkje (balk), maar het
la lang niet meer wat het is geweest. Toch zal een
oude Westkappelaar niet op stap gaan zonder baaizak
je bij zich. Je kan tenslotte maar nooit weten...
De officiële lezing over die baaizakjes is, dat ze zo
gemalckelijk zijn om rond je schouders te gooien als
het gaat regenen. Maar op de vraag wat ze doen als
ze in do regen een paar busjes olie vinden op het
strand, blijven de meesten het antwoord schuldig. Een
van de mannen (bij Westkappelaars zitten namen op
het achterste stuk van hun tong en dat gedeelte laten
ze nooit van z'n leven zien) geeft ten antwoord: ,Nou,
dan stop je die busje3 in je zakje en dan hang je het
weer over je rug'.
Aan de dijk worden af en toe wel sterke verhalen ver
teld. Maar toch zijn de mannen het er roerend over
eens, dat je van jutten niet rijk kon worden. Als dat
wel zo was, zouden zty in ieder geval stuk voor stuk
vermogend moeten zijn geweest. En Westkapelle is
nooit een rijk dorp geweest. Het geld is pas gekomen
met de toeristen.
Natuurlijk, er waren wel hoogtepunten. Storm beteken
de meestal, dat er geld binnenkwam. Vroeger zei men,
dat de moeders bij stormweer altijd koeken gingen bak
ken. Dan kwam er immens schade aan de dijk en dus
weer werk? En bovendien had je kans, dat er een
schip vastliep. Zoals in 1911 de .City of Benares', toen
de Westkappelaars tijdelijk handelaren ln piekijzer zijn
geweest. Of zoals in 1890 met de Queen of the Lsle'.
De heer Kaland op de hoek van de Koestraat en de
Boekhoutstraat was er zeer nauw bij betrokken: ,Het
was een nagelnleuw driedeks schip. Een Engelsman,
die terug kwam vanuit Indië geladen met vijgen, aller
lei soorten noten en peper. M'n vader, die het vervoer
op de dijk had, heeft dat schip toen voor een aannemer
gekocht. Het was eerst vastgelopen op een bank voor
de kust. De kapitein dacht, dat de zaak verloren was
en hij was met de bemanning ln de sloepen gegaan.
Tussen Oostkapelle en Gapinge zijn ze aan land ge
komen. Maar bij hoog water ls dat schip vlot gekomen
en toen ls het op de dijk gelopen. Met volle tuigage.
Nou, toen hebben ze hier vijgen gegeten,verschrikke
lijk'. Op de dijk weten er ook nog mannen van mee
te praten. Westkappel wist met de vijgen gewoonweg
geen raad.
MARECHAUSSEE
,We hebben ze tot spoegens toe gegeten. Ze bakten ze
zelfs in het brood, net als krenten. Nou, dat wa» ook
geen eten. Maar Ja, het was natuurlijk zonde om dat
spul weg te gooien', aldus een ooggetuige. Met enige
spijt weet een ander te vertellen, dat de bereden ma
rechaussee uit Vlissingen er al vlug bij was om te voor
komen, dat het schip helemaal werd leeggehaald.
De heer Kaland weet wel, dat er nog een heleboel ls
overgebleven: .Met wagens is de lading naar Middel
burg gebracht. Soms wel dertig boerenwagens op een
dag. Het was wel niet zo'n groot schip, maar toch
driedeks. M'n vader heeft het schip gekregen toen de
hele lading er uit was. Die lading was toch meer waard
dan het schip. Hij heeft het toen laten afbreken en ver
kocht. Nou ja, met dat hout kon je niet veel beginnen.
Dat was toch allemaal krom. Maar natuurlijk wel met
de masten en met de zeilen. Dat heeft toen wel goed
opgebracht. Het was tenslotte nagelnleuw. Zelf heb ik
geen brood met vijgen gegeten. Ik kreeg wel een prach
tig sierbennetje met twaalf vijgen. En we hadden één
paard een chocolade vos die was helemaal ver
zot op vijgen. Het beest ister moddervet van gewor
den'.
RUILEN
De Westkappelaars hebben Indirect toch nog wraak
genomen op die bereden marechaussee, die hen verhin
derde ongelimiteerd vflgen uit het schip weg te slepen.
De vijgen waren in een soort matten (bennen) verpakt
Toen de wagens met vijgen naar Middelburg gingen,
hebben ze nogal eens van die bennen omgeruild: ,Dan
vulde je een leeg bennetje met kelen of met paarde
vijgen en dan ruilde je het om voor een volle. Dan
kwam die voerman toch met hetzelfde aantal ln Mid
delburg als waarmee hij was weggegaan
De man, die dat vertelde haalde het hek van de dijk.
Er kwam een stroom verhalen los. Over reusachtige
partijen slnders (sintels), die langs slinkse wegen van
het strand naar huls werden vervoerd; over complete
houten stallingen, die afkomstig waren van schepen, die
vee hadden vervoerd en ze vanwege het mond- en klauw
zeer over boord moesten zetten; over enorme hoe
veelheden vaten terpentine, waarmee men geen raad
wist; over een schip, dat stikvol met vaten olie van 180
liter zat en dat men ondanks de politiebewaking voor
een groot gedeelte leeghaalde. En toch werd je van jut
ten niet rijk. Maar als de oude Westkappelaars er aan
terugdenken voelen ze zich des te rijker. Vooral als
ze terugdenken van de keren, dat ze de politie te slim
af waren.
Met zo'n man of vijftien trokken de heiers het blok steeds weer omhoog. Het was een eentonig werk. Vandaar
ook dat er vrijwel zonder ophouden werd gezongen. En steeds kwam de klemtoon op het momentdat er moest
worden getrokken. Het gezang werd er niet mooier op, maar het heien ging er volgens de kenners vlotter door.
Een doolhof van palen en stenen: het werkterrein van de Westkappelse dijkwerkers voor het bombardement van
194 4.
ADRIAAN VAN DER VEEN is nu 51 jaar, betrekkelijk jong dus nog,
maar als schrijver reeds een goede dertig jaar in de running omdat
hij zeer jong is gaan publiceren. Hoewel totaal geen veelschrijver,
heeft hij in die dertig jaar een aardig oeuvre opgebouwd. We heb
ben daar het meeste van gelezen, doch Van der Veen is voor ons
altijd een vrij vage figuur gebleven. Pas zijn nieuwe boek, ,Kom mij
niet te na' heeft ons veel duidelijk gemaakt. In hoeverre de ik
figuur uit dit boek en Adriaan van der Veen elkaar dekken (het
werk maakt de indruk sterk autobiografisch te zijn) doet er niet
eens zoveel toe. Onmiskenbaar is dat de ik-figuur zo niet Van der
Veen-zelf, dan toch zijn ideale tweelingbroer is, en dat wat hem
in verpuurde vorm overkomt en drijft, Van der Veen op een of an
dere manier is overkomen en heeft gedreven, mogelijk in brutere,
minder gestileerde vorm, doch in wezen eender. Het boek is daarbij
een sleutelroman: vele bekende Nederlandse letterkundigen, als
Greshoff (aan wie Van der Veen, zoals algemeen bekend, zeer
veel te danken heeft)Du Perron, Ter Braak en Van Schendel en
anderen, komen er onder schuilnamen in voor, doch zo duidelijk
getekend, dat iedereen ze herkennen kan.
We vragen ons af, of Van der Veen er mogelijk niet nog beter aan
gedaan zou hebben, zijn levensgeschiedenis geheel onverbloemd
neer te schrijven. Hij heeft dit niet gewild, zijn titel .Kom mij niet te
na' houdt wellicht ook een waarschuwing in: tot hier geef ik mij,
daarachter begint mijn strikte privacy, sta ik al te onbeschermd:
een diepere analyse en zelf-analyse duld ik niet en kan ik niet aan.
Wat, in het licht van het verhaalde, weer begrijpelijk wordt: Van
der Veen heeft blijkbaar altijd de gewoonte gehad, op zijn tenen te
staan, wat geen erg solide stand is. Voor het eerst probeert hij mo
gelijk. met .Kom my niet te na' schoon schip te maken, steviger te
staan, a h w opnieuw te beginnen: met vijftig begint het nieuwe, wa
re leven. Het resultaat is verheugend: .Kom mij niet te na' ls een
sympathiek, interessant, goed boek. verre het beste wat we ooit van
hem lazen Een boek dat men leest omdat de structuur en de inner-
HJke ontwikkeling van de hoofdpersoon gaan boeien, een boek dat een
periode peilt en een éénling daarin, en dat nü al belangstelling wekt
naar de beloofde voortzetting ervan.
Het rei aas verplaatst ons in de jaren vlak voor en tijdens het uit
breken van de tweede wereldoorlog. Van der Veen, die zelf ln
Venray geboren werd, doch als klein kind ln Schiedam kwam wo
nen. brengt ons in contact met zijn alter ego. een jongeman van even
twintig jaar die een miserabele jeugd heeft gehad in Schiedam ge
durende de ergste crisisjaren. Hy had geleden onder de armoe thuis,
liet constante geldgebrek, de ruzies, de slapheid van de vader die niet
tegen het leven op kon. de zware vernederingen die zijn moeder moest
ondergaan (het Is veelzeggend dat hy zijn nieuwe boek heeft opge
dragen aan de nagedachtenis van zyn moeder!). Zijn opleiding is ge
brekkig geweest een handelsavondschool, een klerkenbaantje.
Door de onbeduidendheid van de vader neemt de jongen de moeder
tot voorbeeld: een mild opportunisme om je doel te bereiken, je
zelf niet sparen, buigen, zwichten, kruipen desnoods, hoezeer dat het
Innerlijk ook kneust en kwetst, en verder: vluchten, dryven, schaat
sen op glad ijs, weg, met de wind mee, er is toch niets te verliezen.
Je komt wel ergens, als het maar weg ls uit Schiedam en uit de mi
sère. Het gaat zo ver, dat hy een soort verwantschap voelt met de
mentaliteit van prostituées. Ook schrijven kan vluchten zyn. Zelf-
verwerkeiyklng in de droom op papier, vlucht uit de omgeving. De
Jongeman kon schrijven, hy had zelfs méér dan talent. Hy wist con
tact te leggen met schrijvers van naam. Met buitengewone tact, om
zichtigheid en een soort hondetrouw wist hy zich aan hen op te drin-
zen. tot ze merkten dat hij een aardige jonge kerel was die wat kon
en die werkelijk geholpen moest worden. Wat zij dan ook deden, ze
hielpen hem. protegeerden hem. Vooral Hondius, (onmiddellijk her
kenbaar als Greshoff) deed heel veel voor hem, maakte hem tot zijn
secretaris, bezorgde hem een goede betrekking bij een grote krant.
.Hij zou er zijn pensioen kunnen halen' de jongeman zegt er van te
gruwen, want zijn ambities, éénmaal op drift, gaan verder. Het is op
dit moment dat het boek begint. In België ontmoet hij op het Carel
van Manderfeest een groepje Amerikaanse meisjesstudenten dat een
studiereis door Europa maakt. Hij zoekt contact met hen, helpt het
toeval dus een handje, en zo zal deze ontmoeting een wending ge
ven aan zijn leven, want een der indirecte gevolgen is dat hy later,
als hy ln Den Haag woont, kennis zal maken met een andere Ameri
kaanse studente. Het ls dan al najaar 1939. de oorlog ls uitgebroken.
Het meisje ls overtuigd communiste, zy is briljant, dominerend, en
hoewel even oud, oneindig veel ervarener. Ook zy heeft een leven
van ellende achter zich. maar zy Is met 21 jaar een gerijpte vrouw,
hy is een joch. zy gaan samenwonen, en passen wonderwel by elkaar.
Dit contact is weerom de oorzaak dat de jonge schrijver ln 1940 de
Amerikaanse Alvena naar Amerika volgen zaL Het relaas breekt af
op het moment, dat hy in Southampton voet aan boord zet.
Hoewel ongetwijfeld aanmerkelijk vertekend door het perspectief
van de tijd, weet het verslag van de geleidelijke ontbolstering
van de jongeman te boelen. Of mogelijk jul3t door die vertekening.
Want enerzijds is Van der Veen nu oud en wys genoeg om zonder al
te veel flattering zijn vroegere zelf te doorzien, anderzijds ls hy
thans in staat markante trekken te geven aan de diverse personages
die de roman bevolken en die, zoals gezegd, naar levende modellen
getekend zyn. Zo zou waarschijnlijk het gesprek tussen de commu
niste Alvena en de schrijver Van Oord (Ter Braak) nooit ln 1939 die
dimensies kunnen hebben die het bijna dertig jaar later blijkt te heb
ben. Dat geldt eigenlijk voor de meeste gesprekken «He er ln het
boek worden gevoerd: de dertig jaren die er op volgden zijn er auto
matisch ln verdisconteerd, ook al heeft Van der Veen mogelijk zyn
geheugen afgepynigd of zelfs oude notities geraadpleegd en ver
werkt. Door de afstand en door de ruimte die er gekomen ls heeft
het relaas een méérwaarde gekregen, weet Van der Veen sympathie
te wekken voor de streber&chtige jongen die we hier zijn weg zien
zoeken vanuit de gore armoe naar het avontuur. Als een kameleon
past hg zich aan, hy leert zijn talen, zijn manieren, zijn accent en ls
steeds bang door de mand te vallen. Een gunstige pers, protectie, hy
krijgt ze of weet zich er van te verzekeren. Wat dit alles kost, leest
men tussen de regels door. Het zelfrespect Is geknauwd, zelfs dit
boek is nog niet helemaal bevrijd van de restanten van het verleden,
van een soort domme grootdoenerij, een gebrek aan maatgevoel, hoe
wel juist af en toe de gelukkigste passages doen vermoeden dat Van
der Veen éénmaal precies de juiste toon zal vinden. Mogelijk ln het
vervolg. Heel fijn is b v zo'n afloop van het ontmoetlnkje met de
Fransaise uit Marseille. Heel die passage is op zichzelf hachelijk,
men houdt het hart vast dat de zaak allerbanaalst over de schreef
zal gaan, wat hy ook wel een tikje doet. Doch het simpele verzwy-
gen van het feit dat de vrouw niet naar het rendez-vous kwam ls
fijntjes. En wel omdat het voor Iemand met enig begrip vanzelfspre
kend is dat zy niet komen zou. en het dus niet nog eens gezegd moest
worden.
LETTERKUNDIG!
DOOR HANS
Op deze manier schrijven, ls goed schrijven. Van der Veen noteert
o i nog veel te vaak dingen, die overbodig zyn. Die vergeefs wach
tende Jongen krijgt reliëf door dit vanzelfsprekende verzwygen. ,Nlel
de werkelijkheid, maar de afstand ervan is creatief" noteert hy ei
gens. Om enige indruk van dit geschrift te geven, schrijven we enke
le passages over die voor dé kennis van de auteur van belang zyn.
Over het uitbreken van de oorlog: Jk had het altijd geweten, niet
van oorlog als een concrete en onafwendbare gebeurtenis, maar van
de dreiging en de ondergang. Ik had me kunnen bevryden, ik was ge
stegen, mn armoede had ik afgelegd, maar het was alles tgdeiijk.
Zonder angst te hebben (die bewaarde ik voor mijn persoonlijke le
ven) wist ik toch dat het mis zou lopen. Het onheiisgevoel groeide
tot een lichamelijke pgn, terwgi ik stond en keek, daar op dat van
lulde stammen weergalmend station in Brussel, maar het verbaasde
me niet dat het zo ging, evenmin als Ik later me werkelijk verbaasde
toen me de eerste groep foto's in handen viel van de concentratie
kampen. De pyn is nooit overgegaan, maar lk heb me er niet beter
door gedragen. Ik kon me verstrikken in mijn eigen droomrag, en ik-
kon zo komen tot daden, die praktisch, energiek leken, terwyi ik in
werkeLijkheld, ais ik mezelf goed begreep, erom lachte: er was geen
risico, lk kon zo doen, of anders handelen, omdat het toch verloren
was, de ondergang kon alleen uitgesteld worden en het enige waar
over lk me voor mezelf kan verbazen is waarom die zekerheid van
m« over de ondergang juist zo'n grote beweeglijkheid aan mijn le
ven heeft gegeven. Hoop, geloof, een rijk bezit aan toekomstzeker
heid zouden me sidderend ln een hoekje hebben, gehouden, bang voor
verlies, terwyi nrijn totale berooidheid, de volstrekte afwezigheid van
elk geloof in een zinrijk duren van zinrijke levenstoestanden me licht
en manoeuvrabel hebben gehouden. Ik steeg als een ballon die het
ontploffen van het gas waardoor hy stggt al ln zijn stijging heeft
verdisconteerd. Daarom ook ls alles wat ik doe alleen maar by wijze
van, lk ben er niet bij. Hoe ls dat begonnen? Misschien werd ik eenj
zo geraakt dat mets verder dat geraakt zijn meer kan overtreffen.
Als dat zo ls, dan volgt daaruit dat ik, die de realiteit van oorlog of
armoede niet kon opheffen, wel het besluit kon nemen dat ik er bui
ten zou staan' (pp 34-35). ,Zo gezien was oorlog vrijheid, het einde
van Schiedam' (p 38). En wat was Schiedam geweest? .Mgn moeder
die misbruikt werd, die listen moest verzinnen om geld te lenen, die
aan de deur werd uitgescholden door schuldeisers, zodat ze verdoofd
en bleek by ons in de kamer terugkwam die zich moest vernederen
om aan schoenen voor ons te komen' (118), mgn oudste broer tot wie
.mijn moeder zich keerde toen hg eenmaal ging verdienen en die hul
lend wegfietste omdat hij de financiën niet kon regelen; een jongere
broer by wie alles wat was opgekropt losbrak toen hg, voor het eerst
met verdiend geld, zich bedronk en in de straten bg ons huis werd
gezien, waar hij met een glimlach van geluk geld uitdeelde aan ieder-
,een die zich om hem heen verdrong. Mgn zusje zag het en liep hard
naar zijn moeder. Toen zy hem bevend van schrik binnenhaalde, om
klemde hy haar en bleef maar herhalen dat ze nooit meer bang hoef
de te wezen: hij zou voortaan voor geld zorgen.'
T>t de minst geslaagde passages oehoren o i het verslag over het
verblijf in het landhuis te Ommen en het gesprek met Verdun
(Du Perron) na het vertrek van Alvena. Het eerste ls een beetje on
begrijpelijk en stellig te zeer vertekend, het tweede al te onnozel,
hoewel mogelijk haast woordelijk echt. .Kom my niet te na' de
titel heeft ook Iets uitdagends. Van der Veen daagt ook zijn eigen
verleden uit: ,Een opportunist, Iemand die op zijn hoede is, z'n kansen
waarneemt, zich op anderen afstemt, die zich nu had vastgeklampt
aan het Amerikaanse meisje, dat hem uit het gevaarlopende Europa
kon weghelpen. Was het zo? Ik wilde het best toegeven. Toen Eu
ropa gevaar liep ineen te storten verliet hy zyn land en vestigde zich
Sn het verre Amerika. Dat was geschiedschrijving. Maar was het
waar? De had op mijn eigen manier geleerd het voorbeeld van mijn
moeder na te volgen, ik zocht beschermers, zy deed dat voor ons. ik
deed het voor mezelf. Om dit te kunnen bereiken probeerde ik ge
negenheid te wekken en handelde ik zoals ik dacht dat men van my
verwachtte. Zo Iemand kun Je heel goed een opportunist noemen.
Maar was het daarmee afgedaan? (p 154). Zo'n passage verraadt een
vrij grote, moedige eerlijkheid. Al ontbreekt allure het is beter dan
de schijnallures die meestal worden vertoond.
\driaan van der Veen: Kom mij niet te na. Querido. Amsterdam.